Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 28 december 2000

Arrest nr. 130/2000 van 6 december 2000 Rolnummers 1767, 1806 en 1809 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 22, § 3, derde, vierde, vijfde en zesde lid, en § 4, van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters L. (...)

bron
arbitragehof
numac
2000021591
pub.
28/12/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 130/2000 van 6 december 2000 Rolnummers 1767, 1806 en 1809 In zake : de beroepen tot vernietiging van artikel 22, § 3, derde, vierde, vijfde en zesde lid, en § 4, van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons, ingesteld door P. d'Otreppe de Bouvette en P. Cauchie.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en G. De Baets, en de rechters L. François, J. Delruelle, A. Arts, R. Henneuse en E. De Groot, bijgestaan door referendaris B. Renauld, waarnemend griffier, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen a. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 9 september 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 10 september 1999, heeft P.d'Otreppe de Bouvette, wonende te 6810 Jamoigne, rue Saint-Pierre 15, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 22, § 3, derde en vierde lid, van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 mei 1999).

Die zaak is ingeschreven onder nummer 1767 van de rol van het Hof. b. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 16 en 18 november 1999 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 17 en 19 november 1999, hebben P.d'Otreppe de Bouvette, wonende te 6810 Jamoigne, rue Saint-Pierre 15, en P. Cauchie, wonende te 1700 Dilbeek, Kapelstraat 67, beroep tot vernietiging ingesteld van artikel 22, § 3, vijfde en zesde lid, en § 4, van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 22 mei 1999).

Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 1806 en 1809 van de rol van het Hof.

II. De rechtspleging a) In de zaak nr.1767 Bij beschikking van 10 september 1999 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 19 oktober 1999 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 november 1999.

De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft een memorie ingediend bij op 6 december 1999 ter post aangetekende brief. b) In de zaken nrs.1806 en 1809 Bij beschikkingen van 17 en 19 november 1999 heeft de voorzitter in functie de rechters van de respectieve zetels aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om in die zaken artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van de beroepen is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 10 december 1999 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 december 1999.

De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft een memorie ingediend bij op 24 januari 2000 ter post aangetekende brief. c) In de drie zaken Bij beschikking van 25 november 1999 heeft het Hof de zaken samengevoegd. Van de memories van de Ministerraad is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 op de organieke wet bij op 17 maart 2000 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door : - de verzoekende partij in de zaken nrs. 1767 en 1806, bij op 31 maart 2000 ter post aangetekende brief; - de verzoekende partij in de zaak nr. 1809, bij op 6 april 2000 ter post aangetekende brief.

Bij beschikkingen van 29 februari 2000 en 29 juni 2000 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 9 september 2000 en 9 maart 2001.

Bij beschikking van 12 juli 2000 heeft het Hof de zaken in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 4 oktober 2000.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 13 juli 2000 ter post aangetekende brieven.

Bij beschikking van 3 oktober 2000 heeft de voorzitter in functie vastgesteld dat rechter E. Cerexhe, wettig verhinderd, vervangen is door rechter R. Henneuse.

Op de openbare terechtzitting van 4 oktober 2000 : - zijn verschenen : . Mr. E. Brewaeys, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partij in de zaak nr. 1809; . Mr. C. Wijnants loco Mr. P. Peeters, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers J. Delruelle en E. De Groot verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - zijn de zaken in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A Standpunt van de verzoeker in de zaak nr. 1767 A.1. P. d'Otreppe de Bouvette, vrederechter van de kantons Messancy en Etalle, vordert de vernietiging van artikel 22, § 3, derde en vierde lid, van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons. Hij is van mening dat hij er belang bij heeft in rechte te treden in die hoedanigheid want hij bevindt zich in de door de bepaling beoogde situatie om reden van de fusie van de kantons Messancy en Etalle met de gerechtelijke kantons Aarlen en Virton.

A.2. De verzoeker is van mening dat de bestreden bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt om reden dat ze een onverantwoorde discriminatie creëert tussen de op dit ogenblik in functie zijnde vrederechters, waarvan de enen hun statuut van rechter-titularis behouden terwijl de anderen zullen worden teruggezet in graad als toegevoegd rechter, zonder dat redelijke en objectieve criteria het mogelijk maken die differentiatie door te voeren. De bestreden bepaling verbant immers de vrederechter die op dit ogenblik twee kantons bedient die zullen worden gesplitst om te worden samengevoegd met andere kantons, tot de rang van toegevoegd rechter, wat tot gevolg zal hebben dat krachtens artikel 70 van het Gerechtelijk Wetboek die vrederechter zal worden onderworpen aan het gezag van de titularissen van die andere kantons voor wat betreft de verantwoordelijkheid voor en de verdeling van de dienst en dat krachtens artikel 355 van hetzelfde Wetboek hij niet de wedde van een vrederechter-titularis van kantons van eerste klas zal krijgen, zelfs als de kantons ontstaan na de samenvoeging kantons zijn van eerste klas. Hij stelt die situatie tegenover die van de huidige titularissen van die andere kantons die hun rang van rechter-titularis zullen behouden en tegenover de situatie die het gevolg is van artikel 22, § 2, van dezelfde wet, dat op algemene wijze erin voorziet dat wanneer door de samenvoeging van de kantons meerdere vrederechters titularis worden van eenzelfde kanton, die vrederechters bevoegd zijn voor het volledige rechtsgebied van dat kanton, zonder dat de ene toegevoegd rechter wordt bij de andere.

Standpunt van de verzoeker in de zaak nr. 1806 A.3. De verzoeker in de zaak nr. 1806 legt een aanvullend verzoekschrift neer omdat uit een werkdocument afkomstig van het Ministerie van Justitie, waarvan hij kennis heeft genomen, blijkt dat de administratie zijn situatie beschouwt als zijnde geregeld bij artikel 22, § 3, vijfde en zesde lid, van genoemde wet, bepaling die het geval betreft van de splitsing van één gerechtelijk kanton waarvan de delen met andere kantons zullen worden samengesmolten. Aangezien hij geen vrederechter is van één kanton maar van twee kantons beschouwt de verzoeker zich niet als zijnde betrokken bij die bepaling, maar aangezien de administratie die op zijn situatie wil toepassen doet hij zijn belang gelden om de vernietiging ervan te vorderen. Ten overvloede kan worden gesteld dat die bepaling zijn situatie zeer bijkomstig betreft aangezien de dorpen Vlessart, Louftémont en Behême, die vroeger deel uitmaakten van de gemeente Anlier en dus van het kanton Etalle, nu deel uitmaken van de fusiegemeente Léglise en dus onder het kanton Neufchâteau zullen vallen, zodat men kan stellen dat het kanton Etalle zal worden gesplitst aangezien die delen zullen worden samengesmolten met het kanton Neufchâteau terwijl de rest van het kanton zal worden samengesmolten met het kanton Virton.

A.4. Ten gronde is de verzoeker van mening dat de bepaling de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt om dezelfde redenen als die welke reeds zijn uiteengezet in het voorgaande verzoekschrift.

Standpunt van de verzoeker in de zaak nr. 1809 A.5. P. Cauchie, vrederechter van het derde kanton Schaarbeek, vordert de vernietiging van artikel 22, § 3, vijfde en (vooral) zesde lid, en § 4, van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons.

Hij verantwoordt zijn belang in rechte te treden door het feit dat het kanton waarvan hij vrederechter was werd afgeschaft. Hij krijgt voortaan op persoonlijke titel de hoedanigheid van toegevoegd vrederechter bij de twee andere kantons. Hoewel hij geen weddeverlies lijdt, ondergaat hij een belangrijk moreel nadeel en wordt zijn wijze van beroepsuitoefening aangetast. « Hij verliest aanzien, verantwoordelijkheid en zelfstandigheid. » A.6. Een eerste middel is afgeleid uit de schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet. De verzoeker is van mening dat hij een degradatie ondergaat ten opzichte van de andere vrederechters van het Rijk, die titularis blijven, omdat een toegevoegd vrederechter het ambt in het kanton niet alleen uitoefent en omdat hij niet de verantwoordelijkheid heeft inzake de verdeling van de dienst, wat voor hem een verlies van die verantwoordelijkheid inhoudt. De verzoeker klaagt ook over het feit dat hij slechts als tweede op de ranglijst staat, in tegenstelling tot zijn vroegere collega's, en over het feit dat hij zelfs de verhinderde vrederechter in beginsel niet kan vervangen aangezien artikel 323 van het Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat die laatste door een plaatsvervangend vrederechter wordt vervangen.

De verzoeker doet gelden dat de thans bestreden regeling werd uitgewerkt voor de concrete situatie waarin hij zich bevindt en dat wat de hoofdgriffier betreft de wet in een keuzemogelijkheid heeft voorzien, die hijzelf niet heeft. Hij wordt bijgevolg verschillend behandeld en gediscrimineerd ten opzichte van de in dezelfde situatie verkerende hoofdgriffier.

A.7. Een tweede middel is afgeleid uit de schending van het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie vervat in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in samenhang met artikel 152, tweede en derde lid, van de Grondwet. De verzoeker is van mening dat de bestreden bepaling tot gevolg heeft dat hij « toegevoegd vrederechter » wordt in plaats van vrederechter-titularis, en dit zonder vonnis en zonder zijn toestemming. Hij doet gelden dat een rechter noch door de wetgevende, noch door de uitvoerende macht kan worden afgezet, maar uitsluitend door de rechterlijke macht.

A.8. De verzoeker is van mening dat, aangezien de « hernummering » van de kantons van Schaarbeek onlosmakelijk verbonden is met de bestreden bepaling, zolang zijn situatie niet op een grondwetsconforme wijze zal zijn geregeld, het derde kanton Schaarbeek zal moeten worden behouden om het hem mogelijk te maken er zijn ambt van vrederechter uit te oefenen.

Standpunt van de Ministerraad in de zaak nr. 1767 A.9. De Ministerraad is van mening dat het middel niet gegrond is. De bestreden bepaling moet opnieuw in haar context worden geplaatst : uit de parlementaire voorbereiding blijkt dat de bestreden bepaling de verdeling van de gerechtelijke kantons volledig heeft herzien om rekening te houden niet alleen met de fusie van de gemeenten van 1976 maar ook met de reorganisatie van de politiediensten. De drie doelstellingen van de hervorming van de gerechtelijke kantons de dubbele kantons schrappen, kantons vormen met ongeveer 50.000 à 60.000 inwoners en de gemeentegrenzen respecteren zijn gewettigd. De bestreden bepaling, die een overgangsmaatregel is, is een van de aangewende middelen om die drie doelstellingen te bereiken. Het middel is redelijk verantwoord en in dat opzicht evenredig. Het probleem dat zich in het geval van het kanton Etalle-Messancy voordoet, is overigens uiteengezet in het verslag namens de kamercommissie voor de justitie. De verzoeker stelt ten onrechte dat krachtens artikel 355 van het Gerechtelijk Wetboek hij niet de wedde van een vrederechter-titularis van een kanton van eerste klas zal krijgen, zelfs als de kantons ontstaan door de fusie kantons van eerste klas zijn. Artikel 17 van de wet van 25 maart 1999 wordt aangevoerd ter ondersteuning van die stelling.

A.10. In ondergeschikte orde veroorlooft de Ministerraad zich de aandacht van het Hof te vestigen op het feit dat een wetsvoorstel werd ingediend met het oog op het vervangen van de eerste zin van artikel 22, § 3, laatste lid, van de bestreden wet. Het artikel werd met eenparigheid aangenomen door de senaatscommissie voor de justitie en overgezonden aan de Kamer. Als dat ontwerp wordt goedgekeurd zal het beroep zonder voorwerp worden.

Standpunt van de Ministerraad in de zaken nrs. 1806 en 1809 A.11. In hoofdorde is de Ministerraad van mening dat het aangevoerde middel in de zaak nr. 1806 onontvankelijk is bij gemis aan belang. De verwijzing naar het werkdocument is verkeerd, vermits de bepaling het geval beoogt van de splitsing van één kanton, situatie die vreemd is aan die van de verzoeker. Aangezien ze niet van toepassing is op zijn situatie heeft de verzoeker geen belang bij het vorderen van de vernietiging noch van artikel 22, § 3, zesde lid, noch van artikel 22, § 3, vijfde lid.

A.12. In ondergeschikte orde veroorlooft de Ministerraad zich de aandacht van het Hof te vestigen op het feit dat een voorontwerp van amendement betreffende artikel 4 van het wetsontwerp tot wijziging van het bijvoegsel bij het Gerechtelijk Wetboek in studie is op het kabinet van Justitie.

A.13. In meer ondergeschikte orde verwijst hij naar het antwoord uiteengezet in de zaak nr. 1767.

A.14. Wat de zaak nr. 1809 betreft is de Ministerraad van mening dat het eerste middel niet gegrond is om de redenen die reeds werden aangehaald in de zaak nr. 1767.

Het argument betreffende de situatie van de hoofdgriffiers is overigens ook niet gegrond : het mist relevantie doordat de verwijzing naar artikel 23, laatste lid, ook irrelevant is. Dit beoogt immers de situatie waarin twee of meer kantons worden gesplitst, wat niet het geval is waarin de verzoeker zich bevindt, die had moeten verwijzen naar een bepaling die de situatie van de hoofdgriffier als gevolg van de splitsing van één enkel kanton beoogt.

De categorieën van de vrederechters en de hoofdgriffiers zijn overigens geen vergelijkbare categorieën. De eersten genieten de bescherming geboden door artikel 152 van de Grondwet, de tweeden niet.

In ondergeschikte orde vestigt de Ministerraad de aandacht van het Hof op het eerder vermelde voorontwerp van amendement.

A.15. De Ministerraad is van mening dat het tweede middel niet gegrond is omdat de situatie van de verzoeker geenszins overeenstemt met die welke is bedoeld in artikel 152 van de Grondwet aangezien hij niet ontzet is of geschorst wordt uit zijn ambt van vrederechter. Hij ondergaat gewoonweg de gevolgen van de hervorming van de gerechtelijke kantons die door de wetgever is gewild, hervorming die aan volkomen legitieme doelstellingen beantwoordt (cf. supra). De wil van de Grondwetgever bestond er niet in de rechterlijke organisatie te verlammen.

De Ministerraad vermeldt tot slot in ondergeschikte orde dat indien het voormelde amendement wordt goedgekeurd het beroep van de verzoeker zonder voorwerp zal worden of onontvankelijk zal worden wegens gemis aan belang.

Antwoord van de verzoeker in de zaken nrs. 1767 en 1806 A.16. De verzoeker is zich terdege bewust van de noodzaak van een herstructurering van de gerechtelijke kantons en betwist niet de wettigheid van het door de wetgever nagestreefde doel. Hij is echter van mening dat die doelstellingen kunnen worden bereikt zonder de invoering van een verschil in behandeling tussen vrederechters. In het geval waarin twee kantons bediend door één enkele titularis worden gesplitst om samengevoegd te worden met andere kantons, is er geen reden om af te wijken van het algemene beginsel ingeschreven in artikel 22, § 2, van de wet, en er is geen reden om te bepalen dat in dit geval de betrokken vrederechter toegevoegd rechter zal worden van de kantons ontstaan uit de fusie. Er is ook geen enkele reden om een soort rangprioriteit toe te kennen aan de huidige titularissen van de kantons waarmee de gesplitste kantons zullen worden samengevoegd en niets verhindert te bepalen dat de vrederechter van de gesplitste kantons titularis wordt van de kantons ontstaan uit de fusie, op voet van gelijkheid met zijn collega's.

De verzoeker houdt staande dat het statuut van toegevoegd rechter hem zal benadelen op het vlak van de wedde aangezien hij niet de wedde zal krijgen van een vrederechter-titularis van een kanton van eerste klas, die hij zou moeten krijgen als hij vrederechter-titularis zou worden van het kanton Aarlen. Artikel 17 van de wet van 25 maart 1999 is op dat vlak niet relevant.

Het statuut van toegevoegd vrederechter zou eveneens tot gevolg hebben dat de verzoeker zich onderworpen zou zien aan het gezag van zijn collega's voor wat betreft de verantwoordelijkheid voor en de verdeling van de dienst, terwijl hij in casu de oudstbenoemde is.

Wat de door de Ministerraad in ondergeschikte orde uiteengezette argumentatie betreft doet de verzoeker opmerken dat het wetsvoorstel waarvan sprake dezelfde discriminatie bevat, vermits de verantwoordelijkheid voor de organisatie van de dienst zou worden toevertrouwd aan de rechter-titularis zodat de verzoeker aan zijn gezag zou worden onderworpen in elk van de twee kantons ontstaan uit de fusie.

A.17. De verzoeker neemt akte van het feit dat de Ministerraad van mening is dat artikel 22, § 3, zesde lid, van de bestreden wet in principe niet van toepassing is op deze situatie.

Op algemene wijze doet de verzoeker opmerken dat hij tot op heden het beginsel van de onafzetbaarheid ingeschreven in artikel 152 van de Grondwet, dat hij nochtans rechtens zou kunnen doen gelden, niet heeft aangevoerd aangezien hij de hervorming van de gerechtelijke kantons niet in de weg wil staan en hij bereid is de overplaatsing te aanvaarden, maar enkel als rechter-titularis.

Antwoord van de verzoeker in de zaak nr. 1809 A.18. De partij doet allereerst opmerken dat een wet moet worden beoordeeld in de toestand waarin zij zich bevindt op het ogenblik waarop het beroep wordt ingesteld en op het ogenblik waarop het Hof zijn arrest moet wijzen. Eventuele wijzigingen moeten niet in overweging worden genomen, laat staan voorontwerpen die nog altijd ter discussie staan.

A.19. Wat het eerste middel betreft bevestigt de verzoeker dat een effectief vrederechter die toegevoegd vrederechter wordt een degradatie ondergaat in de functie die hij uitoefent en in de plaats die hem toekomt.

A.20. Wat het tweede middel betreft doet de verzoeker gelden dat hij wordt onttrokken aan het kanton waarin hij werd benoemd, wat de wetgever niet kan doen om reden van het beginsel van de scheiding der machten. Het vroegere artikel 151 van de Grondwet bepaalde dat de vrederechter rechtstreeks door de Koning werd benoemd. Die benoeming houdt in dat men benoemd wordt als titularis in een bepaald kanton. De wetgever kan hem dus niet transfereren naar een andere plaats, noch van een effectief rechter een toegevoegd rechter maken. Het huidige artikel 151, § 4, van de Grondwet, dat bepaalt dat de vrederechters door de Koning worden benoemd onder de voorwaarden en op de wijze bepaald bij de wet, maakt het de wetgever evenmin mogelijk een vrederechter over te plaatsen of hem te degraderen tot toegevoegd rechter als men geen plaats meer voor hem vindt. Niet enkel artikel 152 van de Grondwet is geschonden, maar eveneens artikel 151 en het beginsel van de scheiding der machten. Die argumenten zijn onbetwistbaar opgenomen in het tweede middel zoals het in het verzoekschrift werd uiteengezet. - B Ten aanzien van de bestreden bepalingen B.1. Artikel 22 van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons bepaalt : « § 1. De vrederechter die, op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, titularis is van een gerechtelijk kanton dat wordt gehandhaafd, wordt rechter van dit kanton, zelfs indien het rechtsgebied ervan is gewijzigd, de zetel ervan wordt verplaatst of de benaming ervan wordt gewijzigd.

Het vorige lid is ook van toepassing op de vrederechters die meerdere kantons bedienen die ingevolge deze wet worden samengevoegd tot een kanton. § 2. Wanneer ingevolge de bepalingen van deze wet, door de samenvoeging van de kantons, en ongeacht eventuele wijzigingen van hun rechtsgebied, meerdere vrederechters titularis worden van éénzelfde kanton, dan zijn deze vrederechters bevoegd voor het volledige rechtsgebied van dit kanton. De verdeling van de dienst en de leiding berust bij de oudstbenoemde. Wanneer ingevolge ambtsbeëindigingen één vrederechter overblijft wordt deze, zonder dat artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is, titularis van dit kanton zonder nieuwe eedaflegging. § 3. Wanneer twee of meerdere kantons die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, worden bediend door éénzelfde titularis, ingevolge de bepalingen ervan, autonome kantons worden of blijven, ongeacht eventuele wijzigingen van hun rechtsgebied, laat deze vrederechter binnen zes maand na de inwerkingtreding van deze wet via de minister van Justitie aan de Koning weten welk kanton hij verkiest. Hij wordt, zonder dat artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is, in het kanton van zijn keuze benoemd zonder nieuwe eedaflegging.

Wanneer twee of meerdere kantons die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, worden bediend door éénzelfde titularis, ingevolge de bepalingen ervan, worden gesplitst waarbij één kanton autonoom wordt en de andere eventueel worden toegevoegd aan bestaande kantons, ongeacht eventuele wijzigingen van hun rechtsgebied, wordt deze vrederechter zonder dat artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is, titularis van het kanton dat autonoom wordt en dit zonder nieuwe eedaflegging.

Wanneer twee of meerdere kantons die op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, worden bediend door éénzelfde titularis, ingevolge de bepalingen ervan, worden gesplitst waarbij deze kantons of gedeelten ervan met andere kantons of gedeelten ervan worden samengesmolten, ongeacht eventuele wijzigingen van hun rechtsgebied, wordt deze vrederechter zonder dat artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is, titularis van het kanton waarvoor geen titularis beschikbaar is en dit zonder nieuwe eedaflegging.

Indien er een titularis is, wordt de in het vorig lid bedoelde vrederechter ten persoonlijken titel toegevoegd vrederechter bij de betrokken kantons. Bij ambtsbeëindiging van een in het vorige lid bedoelde titularis, wordt de toegevoegde rechter, zonder toepassing van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek, titularis van het kanton zonder nieuwe eedaflegging.

Wanneer een kanton, ingevolge de bepalingen van deze wet, wordt gesplitst waarbij gedeelten van dit kanton worden samengesmolten met andere kantons of gedeelten ervan, ongeacht eventuele wijzigingen van hun rechtsgebied, wordt de vrederechter van dit kanton zonder dat artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek van toepassing is, titularis van het kanton waarvoor geen titularis beschikbaar is en dit zonder nieuwe eedaflegging.

Indien er een titularis beschikbaar is, wordt de in het vorig lid bedoelde vrederechter ten persoonlijke titel toegevoegd vrederechter bij de betrokken kantons. Bij ambtsbeëindiging van een in het vorig lid bedoelde titularis, wordt de toegevoegde rechter, zonder toepassing van artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek, titularis van het kanton zonder nieuwe eedaflegging. § 4. Voor wat betreft de toepassing van deze wet worden de kantons in Brussel als volgt hernummerd : 1° Brussel 1 omvat het voormalige kanton Brussel 1 en een deel van het voormalige kanton Brussel 3;2° Brussel 2 omvat het voormalige kanton Brussel 2 en een deel van het voormalige kanton Brussel 3;3° Brussel 3 omvat de voormalige kantons Brussel 5 en Brussel 6;4° Brussel 4 omvat de voormalige kantons Brussel 4 en Brussel 7 en een deel van het voormalige kanton Brussel 3;5° Brussel 5 omvat het voormalige kanton Brussel 8;6° Brussel 6 omvat het voormalige kanton Brussel 9. Voor wat betreft de toepassing van deze wet worden de kantons in Schaarbeek als volgt hernummerd : 1° Schaarbeek 1 omvat het voormalige kanton Schaarbeek 1 en een deel van het voormalige kanton Schaarbeek 3;2° Schaarbeek 2 omvat het voormalige kanton Schaarbeek 2 en een deel van het voormalige kanton Schaarbeek 3. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep in de zaak nr. 1806 B.2.1. P. d'Otreppe de Bouvette, die in een eerste verzoekschrift de vernietiging vordert van artikel 22, § 3, derde en vierde lid, van de bestreden wet (zaak nr. 1767), heeft in een tweede verzoekschrift ook beroep tot vernietiging ingesteld tegen artikel 22, § 3, vijfde en zesde lid (zaak nr. 1806), ook al acht hij zich niet persoonlijk betrokken bij die laatste bepalingen. Hij voert ter ondersteuning van zijn belang een document van de administratie aan waarin deze zijn situatie beschouwt als geregeld door artikel 22, § 3, zesde lid.

De Ministerraad betwist zijn belang om in rechte te treden tegen artikel 22, § 3, vijfde en zesde lid.

B.2.2. Zonder zich uit te spreken over de toepassing op de verzoeker van de ene of de andere bepaling stelt het Hof vast dat de regel vervat in het vierde lid en die vervat in het zesde lid identiek zijn.

Ten aanzien van de omvang van de beroepen B.3.1. Het Hof moet de omvang van de beroepen bepalen op basis van de inhoud van de verzoekschriften. Het onderzoek van de beroepen is beperkt tot de bepalingen waartegen de verzoekers grieven formuleren.

B.3.2. De verzoekers verwijten artikel 22, § 3, derde, vierde, vijfde en zesde lid, en § 4, van de bestreden wet de artikelen 10 en 11 van de Grondwet te schenden. Uit de uiteenzetting van hun middelen blijkt dat de grief geformuleerd ten aanzien van die bepalingen erin bestaat een aantal vrederechters « terug te zetten » in de rang van toegevoegd vrederechter. Enkel het vierde en het zesde lid van paragraaf 3 van artikel 22 zijn dan ook in het geding. Het Hof beperkt het onderzoek van die beroepen tot die bepalingen.

Ten gronde B.4. De verzoekende partijen klagen het verschil in behandeling aan tussen de vrederechters die, zoals zijzelf, op grond van de aangevochten bepalingen actief kunnen blijven, maar dan als toegevoegd vrederechter, in tegenstelling tot de vrederechters die titularis blijven.

B.5. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is.

Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat er geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.

B.6. Uit de parlementaire voorbereiding van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons blijkt dat de wetgever de gerechtelijke kantons heeft willen laten overeenstemmen met de gemeentegrenzen zoals die zijn vastgelegd na de samenvoeging van gemeenten van 1975 (Parl. St., Senaat, 1998-1999, nr. 1-1139/1, p. 2). Dat optreden van de wetgever was noodzakelijk geworden vanwege de problemen die de verschillende territoriale afbakeningen stelden voor de rechtzoekenden, voor het parket en voor de politiediensten, vooral na de politiehervorming en de plaats toegekend aan de interpolitiezones (Parl. St., Kamer, 1998-1999, nr. 1891/9, p. 2). De wetgever heeft overigens in een aantal gevallen een meer evenwichtige verdeling van de werklast mogelijk willen maken (ibid., pp. 2 en 3).

De bestreden bepalingen maken deel uit van de overgangsmaatregelen betreffende de toewijzing van de nieuwe kantons aan de magistraten. De wetgever is uitgegaan van een continuïteitsprincipe volgens hetwelk de vrederechter-titularis van een gerechtelijk kanton titularis blijft, zelfs indien het rechtsgebied van dat kanton enigszins is gewijzigd, het een andere benaming heeft gekregen of nog wanneer de zetel ervan is overgeplaatst (Parl. St., Senaat, 1998-1999, nr. 1-1139/1, p. 21).

De wetgever heeft ook ernaar gestreefd te verzekeren dat een vrederechter zich niet in een situatie zonder functie zou bevinden in geval van samenvoeging of splitsing van kantons (ibid., p. 22).

B.7. De situaties die worden geregeld bij het vierde en het zesde lid van artikel 22, § 3, van de bestreden wet, zijn verschillend zowel van die waarin een vrederechter titularis is van een kanton dat wordt gehandhaafd (artikel 22, § 1) als van die waarin meerdere vrederechters titularis worden van éénzelfde kanton als gevolg van een samenvoeging van kantons (artikel 22, § 2).

B.8.1. De wetgever vermocht te oordelen dat het aangewezen was de indeling van de gerechtelijke kantons beter aan te passen aan de indeling van de gemeenten na de fusie van gemeenten, en een meer evenwichtige verdeling van de werklast mogelijk te maken (Parl. St., Senaat, 1998-1999, nr. 1-1139/1, pp. 2 en 18, nr. 1-1139/4, pp. 1 en 2, en Kamer, 1998-1999, nr. 1891/9, pp. 2 en 3).

B.8.2. Vanwege het verschil in situaties, waarop is gewezen in B.7, kan het objectief en redelijk worden verantwoord dat specifieke overgangsmaatregelen zijn genomen voor de vrederechters van wie het kanton niet is behouden (artikel 22, §§ 2 en 3). Er moet evenwel nog worden nagegaan of de aangeklaagde maatregelen niet onevenredig zijn in hun gevolgen, rekening houdend met de in geding zijnde beginselen.

B.9.1. De verzoekende partijen zijn van oordeel dat hun aanwijzing in een ander statuut dan dat van vrederechter-titularis in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 152 van de Grondwet, dat bepaalt : « De rechters worden voor het leven benoemd. Zij worden in ruste gesteld op de bij de wet bepaalde leeftijd en genieten het bij de wet bepaalde pensioen.

Geen rechter kan uit zijn ambt worden ontzet of worden geschorst dan door een vonnis.

De overplaatsing van een rechter kan niet geschieden dan door een nieuwe benoeming en met zijn toestemming. » B.9.2. Die grondwetsbepaling kan niet in die zin worden opgevat dat zij de wetgever verhindert over te gaan tot een nieuwe afbakening van het rechtsgebied van de gerechtelijke kantons die wordt verantwoord door de redenen van goede rechtsbedeling die in de parlementaire voorbereiding zijn vermeld.

Het feit dat een vroeger zelfstandige vrederechter, als gevolg van een dergelijke reorganisatie, krachtens een objectieve regel wordt onderworpen aan het gezag van één van zijn collega's wat de verdeling en de leiding van de dienst betreft, maakt geen inbreuk op de waarborgen van onafhankelijkheid waarover hij moet beschikken in de zaken die hij zal moeten behandelen. Bovendien kan de situatie van de betrokken vrederechters niet worden beschouwd als een overplaatsing bedoeld in artikel 152 van de Grondwet.

B.10. Het Hof stelt vast dat de wetgever twee methodes heeft aangewend in het geval van verschillende vrederechters in één kanton waarvan het rechtsgebied is gewijzigd. In het ene geval blijft de vrederechter vrederechter (bevoegd voor het volledige grondgebied van het kanton), in andere gevallen wordt hij toegevoegd rechter.

Het feit dat die vrederechter toegevoegd vrederechter wordt, heeft een onevenredig gevolg, zeker nu in de vergelijkbare situatie van verschillende titularissen, bedoeld in artikel 22, § 2, voorzien is in een overgangsmaatregel die niet datzelfde gevolg heeft.

B.11. De middelen zijn gegrond.

Om die redenen, het Hof vernietigt het vierde en het zesde lid van paragraaf 3 van artikel 22 van de wet van 25 maart 1999 betreffende de hervorming van de gerechtelijke kantons.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 6 december 2000.

De wnd. griffier, B. Renauld.

De voorzitter, M. Melchior.

^