gepubliceerd op 19 december 2000
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij elk van de twee arresten van 15 september 2000 in zake het openbaar ministerie en de stad Dendermonde tegen A. De Saeger en in zake het openba « 1. Schendt artikel 149, § 1, van het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke orde(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij elk van de twee arresten van 15 september 2000 in zake het openbaar ministerie en de stad Dendermonde tegen A. De Saeger en in zake het openbaar ministerie tegen J. Maes en K. Vanhoutte, waarvan de expedities ter griffie van het Arbitragehof zijn ingekomen op 9 oktober 2000, heeft het Hof van Beroep te Gent de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 149, § 1, van het decreet houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening van 18 mei 1999 (Belgisch Staatsblad van 8 juni 1999) artikel 10 van de Grondwet, al dan niet in samenhang met artikel 6.1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 en artikel 144 van de Grondwet, doordat het aan wie het decreet houdende organisatie van de ruimtelijke ordening heeft overtreden niet dezelfde jurisdictionele waarborgen biedt als aan de burgers wiens geschil over andere burgerlijke rechten door de rechtbanken wordt beslecht en met name de hoven en rechtbanken het recht ontzegt de door de stedenbouwkundige inspecteur en/of het college van burgemeester en schepenen gemaakte optie omtrent de op te leggen herstelmaatregel en de gevorderde herstelmaatregel zelf op hun opportuniteit te toetsen, behoudens wanneer er een niet overeenstemmende herstelvordering is van een burgerlijke partij, en/of doordat het de hoven en rechtbanken het recht ontzegt de door de voormelde administratieve overheden of een van hen gemaakte optie omtrent de op te leggen herstelmaatregel en de gevorderde herstelmaatregel zelf op hun opportuniteit te toetsen wanneer er geen niet overeenstemmende herstelvordering is van een burgerlijke partij, terwijl dit krachtens artikel 150 van hetzelfde decreet wel het geval is wanneer er een herstelvordering is van een burgerlijke partij die niet overeenstemt met deze van de stedenbouwkundige inspecteur of van het college van burgemeester en schepenen ? 2. Schenden artikel 149, § 1 en/of § 2, van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening, juncto artikel 197 van datzelfde decreet, de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten, inbegrepen de regels voorzien door artikel 124bis van de bijzondere wet van 6 januari 1989 in zover zij : a.de stedenbouwkundige inspecteur, c.q. de gemachtigde ambtenaar, en/of het college van burgemeester en schepenen machtigen om bij gewone brief een van de in die bepalingen voorziene vordering bij het strafgerecht in te leiden, b. het strafgerecht bevoegd verklaren om die herstelmaatregelen uit te spreken, en, naar gelang het geval, de termijn van uitvoering te bepalen, c.het strafgerecht bevoegd verklaren een dwangsom uit te spreken ? » Die zaken zijn ingeschreven onder de nummers 2048 en 2049 van de rol van het Hof en werden samengevoegd.
De griffier, L. Potoms.