Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 01 juli 2000

Arrest nr. 56/2000 van 17 mei 2000 Rolnummers 1649, 1650 en 1765 In zake : de beroepen tot vernietiging van : - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en de artikelen 1 en 38, in zoverre zij betrekking hebben op die - de organisatieafdeling 31, programma 1, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrek(...)

bron
arbitragehof
numac
2000021266
pub.
01/07/2000
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 56/2000 van 17 mei 2000 Rolnummers 1649, 1650 en 1765 In zake : de beroepen tot vernietiging van : - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en de artikelen 1 en 38, in zoverre zij betrekking hebben op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 november 1997 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998, - de organisatieafdeling 31, programma 1, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1997 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997, ingesteld door de voorzitter van het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. Boel, L. François, P. Martens, J. Delruelle, E. Cerexhe, A. Arts, M. Bossuyt en E. De Groot, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter G. De Baets, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de beroepen a. Bij verzoekschriften die aan het Hof zijn toegezonden bij op 23 maart 1999 ter post aangetekende brieven en ter griffie zijn ingekomen op 24 maart 1999, is beroep tot vernietiging ingesteld van de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en van de artikelen 1 en 38, in zoverre zij betrekking hebben op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 november 1997 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 23 september 1998, eerste uitgave) door respectievelijk de voorzitter van het Vlaams Parlement, Paleis der Natie, Natieplein 2, 1000 Brussel, en de Vlaamse Regering, Martelaarsplein 19, 1000 Brussel.

Die zaken zijn ingeschreven respectievelijk onder de nummers 1649 en 1650 van de rol van het Hof. b. Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 6 september 1999 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 7 september 1999, heeft de Vlaamse Regering, Martelaarsplein 19, 1000 Brussel, beroep tot vernietiging ingesteld van de organisatieafdeling 31, programma 1, basisallocatie 33.05, en van artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1997 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 4 maart 1999).

Die zaak is ingeschreven onder nummer 1765 van de rol van het Hof.

II. De rechtspleging a. De zaken nrs.1649 en 1650 Bij beschikkingen van 24 maart 1999 heeft de voorzitter in functie de rechters van de respectieve zetels aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om in die zaken artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Bij beschikking van 31 maart 1999 heeft het Hof de zaken samengevoegd.

Van de beroepen is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 14 april 1999 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 april 1999.

Memories zijn ingediend door : - de Franse Gemeenschapsregering, Surlet de Chokierplein 15-17, 1000 Brussel, bij op 25 mei 1999 ter post aangetekende brief; - de voorzitter van het Vlaams Parlement, bij op 26 mei 1999 ter post aangetekende brief; - de Vlaamse Regering, bij op 31 mei 1999 ter post aangetekende brief.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 20 augustus 1999 ter post aangetekende brieven.

De Franse Gemeenschapsregering heeft een memorie van antwoord ingediend bij op 18 september 1999 ter post aangetekende brief. b. De zaak nr.1765 Bij beschikking van 7 september 1999 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 20 september 1999 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 2 oktober 1999.

De Franse Gemeenschapsregering heeft een memorie ingediend bij op 2 november 1999 ter post aangetekende brief.

Van die memorie is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 17 december 1999 ter post aangetekende brief. c. De samengevoegde zaken nrs.1649, 1650 en 1765 Bij beschikking van 22 september 1999 heeft het Hof de zaak nr. 1765 en de reeds samengevoegde zaken nrs. 1649 en 1650 samengevoegd.

Bij beschikkingen van 29 juni 1999 en 29 februari 2000 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot respectievelijk 23 maart 2000 en 23 september 2000.

Bij beschikking van 7 maart 2000 heeft voorzitter M. Melchior de zaken voorgelegd aan het Hof in voltallige zitting.

Bij beschikking van dezelfde dag heeft het Hof de zaken in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 29 maart 2000 nadat het de Franse Gemeenschapsregering had uitgenodigd de stukken bij te brengen in antwoord op de vraag van de voorzitter van het Vlaams Parlement, uiterlijk op de dag van de terechtzitting.

Van die laatste beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 9 maart 2000 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 29 maart 2000 : - zijn verschenen : . Mr. B. Maes loco Mr. R. Bützler en Mr. H. Geinger, advocaten bij het Hof van Cassatie, voor de voorzitter van het Vlaams Parlement; . Mr. P. Van Orshoven, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Vlaamse Regering; . Mr. M. Uyttendaele en Mr. N. Van Laer, advocaten bij de balie te Brussel, voor de Franse Gemeenschapsregering; - hebben de rechters-verslaggevers A. Arts en J. Delruelle verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - zijn de zaken in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte - A - Standpunt van de voorzitter van het Vlaams Parlement A.1.1. In de zaak nr. 1649 voert de voorzitter van het Vlaams Parlement de schending aan van de bevoegdheidverdelende regels door de aangevochten bepalingen van het decreet van 3 november 1997 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998.

A.1.2. Het middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 4, 127, § 2, 128, § 2, en 129, § 2, van de Grondwet.

De voorzitter van het Vlaams Parlement betoogt dat artikel 4 van de Grondwet ondubbelzinnig het belang beklemtoont dat de Grondwetgever heeft gehecht aan het territorialiteitsbeginsel, meer bepaald in samenhang met de overige, voormelde grondwetsbepalingen, als criterium voor de verdeling van de bevoegdheid van de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap om, ieder wat hem betreft, bij decreet de in die artikelen opgesomde aangelegenheden te regelen, d.i. het ruimtelijk kader waarin de gemeenschappen hun bevoegdheden kunnen uitoefenen, zoals nader omschreven door het Hof in het arrest nr. 26/90. In diezelfde zin heeft het Hof meermaals onderstreept dat de artikelen 127 tot 129 van de Grondwet een exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling tot stand hebben gebracht, wat onderstelt dat het onderwerp van iedere regeling die de decreetgever uitvaardigt, moet kunnen worden gelokaliseerd binnen het gebied waarvoor hij bevoegd is, zodat iedere concrete verhouding en situatie slechts door één enkele wetgever kunnen worden geregeld (arresten nrs. 9, 10, 17 en 29).

A.1.3. Volgens de voorzitter van het Vlaams Parlement erkent het Hof weliswaar dat de decreetgever, met inachtneming van de grondwettelijke bepalingen, het criterium of de criteria kan bepalen met toepassing waarvan het onderwerp van de door hem uitgevaardigde regeling, naar zijn inzicht, gelokaliseerd is binnen het bevoegdheidsgebied, onverminderd de controle die door het Hof wordt uitgeoefend op de gekozen criteria. Bij die grondwettigheidstoetsing gaat het Hof uit van de bepalingen die de materiële bevoegdheid toewijzen en die de elementen bevatten op grond waarvan de geldigheid van die criteria kan worden beoordeeld, zoals is gebleken naar aanleiding van de beoordeling van de bevoegdheid tot het regelen van het taalgebruik in sociale zaken. De lokalisatiecriteria moeten een werkelijke lokalisatie mogelijk maken, consistent zijn met de aard van de materiële bevoegdheid en alle situaties uitsluiten die gelokaliseerd zijn buiten het territoriale bevoegdheidsgebied van de betrokken gemeenschap.

A.1.4. De verzoekende partij memoreert het arrest nr. 54/96 van 3 oktober 1996, waarin is gesteld dat in het bijzonder moet worden nagegaan of de bestreden bepaling de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap dan wel een andere finaliteit beoogt. Het Hof stelde toen vast dat de toen aangevochten bepaling het onder meer mogelijk maakte « Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten, welke alle in het Nederlandse taalgebied gelegen zijn, en in de eveneens in dat taalgebied gelegen taalgrensgemeenten » (B.8.2) en dat die bepaling « door de beperking van haar toepassingssfeer ratione loci, niet [kan] worden beschouwd als strekkende tot de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap; zij komt daarentegen neer op een maatregel ter bescherming van de in die gemeenten gevestigde Franstalige minderheid » (B.8.2).

Om het belang aan te tonen van de concrete bestemming van het aangevochten krediet, wenst de voorzitter van het Vlaams Parlement « eraan te herinneren dat de raadsman van de Franse Gemeenschapsregering - op uitdrukkelijk verzoek van [het] Hof ter terechtzitting van 6 juni 1996 - bij brief van 7 juni 1996 aan [het] Hof de besluiten van die regering heeft overgelegd waarin werd beslist over de toekenning en aanwending van de subsidies ten bedrage van 3,5 en 7 miljoen frank, hetzij samen 10,5 miljoen frank. Deze som stemt overeen met het bedoeld krediet dat door [het] Hof werd vernietigd ».

Voor de verzoekende partij is in de thans aangevochten bepalingen hetzelfde krediet vervat dat met dezelfde bedoeling en met dezelfde bestemming werd goedgekeurd. Zij vraagt het Hof de Franse Gemeenschapsregering opnieuw uit te nodigen om de desbetreffende besluiten over te leggen.

A.1.5. De voorzitter van het Vlaams Parlement verwijst nog naar de arresten nrs. 54/96 van 3 oktober 1996 en 22/98 van 10 maart 1998, « met dien verstande evenwel dat het nu voor iedere objectieve waarnemer duidelijk moet zijn dat - wil men het eindeloos opnieuw uitvaardigen van dezelfde ongrondwettelijke decretale bepalingen vermijden - het absoluut geboden is de aangevochten begrotingsnormen te vernietigen ».

A.1.6. In zijn memorie van 26 mei 1999 wijst de voorzitter van het Vlaams Parlement op het arrest nr. 50/99 van 29 april 1999 met betrekking tot het decreet van de Franse Gemeenschap van 24 juli 1997 houdende de eerste aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997. Het Hof verwierp weliswaar het beroep, maar onder het uitdrukkelijke voorbehoud dat de aangevochten bepalingen in geen geval in die zin worden geïnterpreteerd dat ze toestaan gelijk welk deel van de erin vastgestelde bedragen toe te wijzen aan de steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling.

De verzoekende partij wenst dat over de concrete bestemming van het aangevochten krediet duidelijkheid zou bestaan, « teneinde te voorkomen dat [het] Hof in de toekomst en inzonderheid in onderhavige zaak opnieuw dezelfde beslissing zou moeten nemen ». Het Hof moet kunnen nagaan of al dan niet enige vrees gewettigd is aangaande het misbruik van de aangevochten decretale bepalingen. Zoals in het verleden moet de Franse Gemeenschapsregering worden verzocht de besluiten over te leggen waarin zij heeft beslist over de toekenning en aanwending van de kredieten.

Standpunt van de Vlaamse Regering A.2.1. De Vlaamse Regering voert zowel ten aanzien van de aangevochten bepalingen van het voormelde decreet (zaak nr. 1650) als die van het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1997 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997 (zaak nr. 1765) in een enig middel de schending aan van de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet.

A.2.2. Zij betoogt dat krachtens artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, van de Grondwet, gelezen in samenhang met artikel 175, tweede lid, ervan, het vaststellen van de financiële middelen voor het voeren van een cultureel beleid tot het « regelen » van die culturele aangelegenheden behoort. De gemeenschappen vermogen in het kader van hun bevoegdheid inzake culturele aangelegenheden alle initiatieven te nemen ter bevordering van de cultuur en ter verwezenlijking van eenieders recht op culturele ontplooiing bepaald in artikel 23, derde lid, 5°, van de Grondwet. Hierbij moeten zij de exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling in acht nemen die de Grondwet, in België, in culturele aangelegenheden vaststelt (artikel 127, § 2, van de Grondwet).

De bestreden bepalingen machtigen de Franse Gemeenschapsregering voor het begrotingsjaar 1998, en opnieuw voor het begrotingsjaar 1997, tot het verlenen van steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling. Zoals het is opgevat door de decreetgever, maakt dat krediet het onder meer mogelijk Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten, die alle in het Nederlandse taalgebied gelegen zijn, en in de eveneens in dat taalgebied gelegen taalgrensgemeenten. Het gaat om gemeenten waarin artikel 129, § 2, van de Grondwet het bestaan erkent van minderheden waarvoor de wetgeving beschermende maatregelen bevat.

Volgens de Vlaamse Regering kunnen die bepalingen niet worden beschouwd als strekkende tot de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap; zij komen daarentegen neer op een maatregel ter bescherming van de in die gemeenten gevestigde Franstalige minderheid.

Het komt elke wetgever toe, binnen de eigen bevoegdheidssfeer, de bescherming van minderheden te verzekeren onder meer ter naleving van artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Noch de Grondwet, noch de wetten tot hervorming der instellingen wijzen de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap aan als beschermers van respectievelijk de Nederlandstaligen, de Franstaligen en de Duitstaligen in de eentalige taalgebieden van België waarvan de taal niet de hunne is. Zij machtigen hen in die taalgebieden niet om op eenzijdige wijze in die aangelegenheid op te treden.

Daaruit vloeit naar het oordeel van de Vlaamse Regering voort dat de bestreden bepalingen de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet schenden en vernietigd moeten worden. Ten minste is dit het geval in zoverre die bepalingen worden geïnterpreteerd als zouden zij toestaan gelijk welk deel van de erin vastgestelde bedragen toe te wijzen aan de steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling, dit is een bestemming die het Hof in strijd heeft geacht met de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgelegd voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten.

A.2.3. In haar memorie voor de zaak nr. 1649 verzoekt de Vlaamse Regering het beroep van de voorzitter van het Vlaams Parlement gegrond te verklaren en de aangevochten bepalingen te vernietigen.

Standpunt van de Franse Gemeenschapsregering A.3.1. De Franse Gemeenschapsregering wijst erop dat de Franse Gemeenschap de territoriale werkingssfeer van het aangevochten krediet niet heeft bepaald. De Vlaamse Gemeenschap geeft een interpretatie van de bestreden bepalingen die in de tekst ervan geen steun vindt.

Wanneer een decreet geen lokalisatiecriterium bevat, wordt de territoriale toepassingssfeer door artikel 127, § 2, van de Grondwet zelf geregeld en kan het decreet die grondwetsbepaling niet schenden.

Dat is des te meer het geval daar het aangevochten krediet van dezelfde aard is als dat waarin artikel 4, vierde en vijfde lid, van het decreet van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1996 en houdende aanpassing van het decreet houdende de algemene uitgavenbegroting voor het begrotingsjaar 1997 voorziet. De beroepen tot vernietiging van laatstgenoemd artikel werden door het Hof verworpen.

Uit het arrest nr. 54/96 van het Hof volgt dat de gemeenschappen alle initiatieven vermogen te nemen ter bevordering van de cultuur, met inbegrip van de initiatieven die extraterritoriale gevolgen hebben, voor zover zij het culturele beleid van de andere gemeenschap niet dwarsbomen. De Franse Gemeenschapsregering ziet niet in welk opzicht de toelagen toegekend in het kader van de informatie, de bevordering en de uitstraling van de Franse taal, de Franse cultuur, de Franse Gemeenschap, de democratie en de rechten van de mens het cultuurbeleid van de Vlaamse Gemeenschap zouden dwarsbomen. Indien men daarvan zou uitgaan, zouden de gemeenschappen geen initiatieven mogen nemen die buiten het grondgebied van hun gemeenschap gevolgen zouden kunnen teweegbrengen.

A.3.2. In haar memorie van antwoord voor de samengevoegde zaken nrs. 1649-1650 reageert de Franse Gemeenschapsregering op het verzoek van de voorzitter van het Vlaams Parlement om de besluiten met betrekking tot de concrete affectatie van de toelagen te doen voorleggen.

Volgens haar is er geenszins aanleiding om in het debat voor het Hof de concrete bestemming van die toelagen na te gaan. Voor het Hof staat enkel de overeenstemming van de decretale bepalingen met de bevoegdheidverdelende regels ter discussie. Over de geldigheid van de uitvoeringsbesluiten oordeelt enkel de Raad van State. - B - B.1. De beroepen strekken tot gedeeltelijke vernietiging van de decreten van de Franse Gemeenschap met betrekking tot de algemene uitgavenbegrotingen voor de jaren 1997 (tweede aanpassing) en 1998, in zoverre zij voorzien in kredieten voor toelagen toegekend in het kader van de informatie, de bevordering, de luister van de Franse taal en cultuur en van de Franse Gemeenschap, en voor de bevordering van de democratie en de rechten van de mens (artikel 1 en organisatieafdeling 31, programma 1, basisallocatie 33.05, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1997 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997 en artikelen 1 en 38 en organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 november 1997 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998).

In het raam van die programma's wordt voorzien in kredieten van respectievelijk 12,7 miljoen frank (niet-gesplitst krediet van 12,5 miljoen frank en bijkrediet van 0,2 miljoen frank - decreet van 22 december 1997 - begroting 1997, tweede aanpassing) en 12,5 miljoen frank (niet-gesplitst krediet - decreet van 3 november 1997 - begroting 1998).

B.2. De verzoekende partijen voeren in een enig middel aan dat die bepalingen zijn aangenomen in strijd met de artikelen 4, 127, § 2, 128, § 2, en 129, § 2, van de Grondwet (voorzitter van het Vlaams Parlement), respectievelijk de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet (Vlaamse Regering).

B.3. Luidens artikel 127, § 1, eerste lid, 1°, van de Grondwet regelen de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, ieder wat hem betreft, bij decreet, de culturele aangelegenheden.

Krachtens die bepaling gelezen in samenhang met artikel 175, tweede lid, van de Grondwet, naar luid waarvan de Raden van de Vlaamse en de Franse Gemeenschap, ieder wat hem betreft, de bestemming van hun ontvangsten regelen bij decreet, behoort het vaststellen van de financiële middelen voor het voeren van een cultureel beleid tot het regelen van die culturele aangelegenheden.

Krachtens artikel 127, § 2, van de Grondwet hebben de decreten tot regeling, onder meer, van de culturele aangelegenheden « kracht van wet respectievelijk in het Nederlandse taalgebied en in het Franse taalgebied, alsmede ten aanzien van de instellingen gevestigd in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad die, wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd uitsluitend te behoren tot de ene of de andere gemeenschap ».

Die grondwetsbepaling heeft een exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling tot stand gebracht, wat veronderstelt dat het onderwerp van iedere regeling welke een gemeenschapswetgever uitvaardigt, moet kunnen worden gelokaliseerd binnen het gebied waarvoor hij bevoegd is.

Datzelfde territorialiteitsbeginsel geldt eveneens ten aanzien van de bevoegdheden van de gemeenschappen inzake de persoonsgebonden aangelegenheden en het gebruik van de talen bedoeld in de artikelen 128 en 129 van de Grondwet.

B.4.1. Er werd verwezen naar de rechtspraak van het Hof en onder meer naar het arrest nr. 54/96 van 3 oktober 1996, waarbij het Hof, in het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1994, de bepaling die ertoe strekte voor het begrotingsjaar 1995 een krediet ten belope van 10,5 miljoen frank te verlenen in het raam van het programma « Steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling », heeft vernietigd wegens miskenning van de artikelen 127, § 2, en 175, tweede lid, van de Grondwet.

Het Hof overwoog in dat arrest met name : « B.7.1. De gemeenschappen vermogen in het kader van hun bevoegdheid inzake culturele aangelegenheden alle initiatieven te nemen ter bevordering van de cultuur en ter verwezenlijking van eenieders recht op culturele ontplooiing bepaald in artikel 23, derde lid, 5°, van de Grondwet.

Hierbij moeten zij de exclusieve territoriale bevoegdheidsverdeling in acht nemen die de Grondwet, in België, in culturele aangelegenheden vaststelt (artikel 127, § 2, van de Grondwet).

B.7.2. Die begrenzing sluit, wegens de aard zelf van de bevordering van de cultuur, niet in dat de gemeenschapsbevoegdheid in die materie ophoudt te bestaan om de enkele reden dat de genomen initiatieven gevolgen kunnen hebben buiten het gebied waarvoor de betrokken gemeenschap overeenkomstig artikel 127 van de Grondwet op het stuk van de culturele aangelegenheden de zorg heeft. De mogelijke extraterritoriale gevolgen van de maatregelen ter bevordering van de cultuur vermogen echter niet het culturele beleid van de andere gemeenschap te dwarsbomen. De territoriale begrenzing staat er niet aan in de weg dat eenieder - ongeacht het taalgebied waarin hij zich beweegt - recht heeft op de culturele ontplooiing die hij vrij kiest.

B.8.1. Er dient echter te worden nagegaan of de bestreden bepaling de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap dan wel een andere finaliteit beoogt.

B.8.2. De eerste bestreden begrotingsbepaling machtigt de Franse Gemeenschapsregering tot het verlenen van steun voor de Franstalige verenigingen van de gemeenten met een speciale taalregeling.

Zoals zij is opgevat en geformuleerd, maakt die bepaling het onder meer mogelijk Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten, welke alle in het Nederlandse taalgebied gelegen zijn, en in de eveneens in dat taalgebied gelegen taalgrensgemeenten. Het gaat om gemeenten waarin artikel 129, § 2, van de Grondwet het bestaan erkent van minderheden waarvoor de wetgeving beschermende maatregelen bevat.

Die bepaling kan, door de beperking van haar toepassingssfeer ratione loci, niet worden beschouwd als strekkende tot de bevordering van de cultuur door de Franse Gemeenschap; zij komt daarentegen neer op een maatregel ter bescherming van de in die gemeenten gevestigde Franstalige minderheid.

B.9. Het komt elke wetgever toe, binnen de eigen bevoegdheidssfeer, de bescherming van minderheden te verzekeren onder meer ter naleving van artikel 27 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

Noch de Grondwet, noch de wetten tot hervorming der instellingen wijzen de Vlaamse, de Franse en de Duitstalige Gemeenschap aan als beschermers van respectievelijk de Nederlandstaligen, de Franstaligen en de Duitstaligen in de eentalige taalgebieden van België waarvan de taal niet de hunne is. Zij machtigen hen in die taalgebieden niet om op eenzijdige wijze in die aangelegenheid op te treden. » B.4.2. De verzoekende partijen betogen dat de thans aangevochten bepalingen eveneens zijn ingegeven door de wil om Franstalige verenigingen te financieren in de randgemeenten en taalgrensgemeenten in het Nederlandse taalgebied.

De Franse Gemeenschapsregering is van mening dat de verzoekende partijen aan de bestreden bepalingen een draagwijdte geven die geen steun vindt in de tekst ervan en dat bij ontstentenis van enig lokalisatiecriterium de territoriale toepassingssfeer ervan door artikel 127, § 2, van de Grondwet wordt geregeld, zodat zij niet in strijd kunnen zijn met dat grondwetsartikel.

B.4.3. De bestreden begrotingsbepalingen zijn niet in dezelfde bewoordingen gesteld als die welke door het Hof werden vernietigd.

Het Hof dient na te gaan wat het werkelijke onderwerp is van de bestreden bepalingen, die in algemene bewoordingen zijn gesteld.

B.5. Er kan niet worden vereist dat de decreetgever in elke bepaling uitdrukkelijk de bevoegdheidverdelende regels in herinnering brengt die de uitvoerende overheden, evenzeer als hijzelf, verondersteld worden in acht te nemen; er moet dus, zelfs in geval van stilzwijgen vanwege een gemeenschapsdecreet hieromtrent, worden vermoed dat de decreetgever zich naar de bevoegdheidverdelende regels gedraagt en dat hij zich bijgevolg niet eenzijdig tot doel stelt een taalminderheid te beschermen in een Belgisch taalgebied waarvan de taal niet die is van deze gemeenschap.

B.6. Het voormelde vermoeden is echter niet onweerlegbaar. Het kan door de werkelijkheid worden tegengesproken. Te dezen zijn er voldoende aanwijzingen dat de bedoeling om de in het geding zijnde teksten te gebruiken teneinde de betwiste subsidiëring toe te staan, toe te schrijven is aan de decreetgever zelf. De omstandigheid dat de subsidiëring is uitgevoerd, vormt niet op zich alleen een dergelijke aanwijzing. De bedoeling blijkt wel degelijk uit de parlementaire stukken waaruit kan worden afgeleid dat een niet nader bepaald deel van de betwiste kredieten bestemd is ter bescherming van Franstalige minderheden in de randgemeenten en in Voeren (Hand., Parlement van de Franse Gemeenschap, 1996-1997, 8 juli 1997, p. 47 en pp. 102 en volgende, en ibid., 17 juli 1997, pp. 123-124, ibid., 1997-1998, 21 oktober 1997, p. 55, en 11 maart 1998, pp. 9-10).

B.7. Het middel is gegrond.

Om die redenen, het Hof vernietigt - de organisatieafdeling 11, programma 3, basisallocatie 33.05, en de artikelen 1 en 38, in zoverre zij betrekking hebben op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 3 november 1997 houdende de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1998; - de organisatieafdeling 31, programma 1, basisallocatie 33.05, en artikel 1, in zoverre het betrekking heeft op die basisallocatie, van het decreet van de Franse Gemeenschap van 22 december 1997 houdende de tweede aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van de Franse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1997.

Aldus uitgesproken in het Nederlands, het Frans en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 17 mei 2000.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, G. De Baets.

^