gepubliceerd op 31 mei 2000
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 24 maart 2000 in zake Uyar Zekayi en anderen tegen W. Stevens, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen o « Schendt artikel 135, § 2, van het Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 30(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 24 maart 2000 in zake Uyar Zekayi en anderen tegen W. Stevens, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 29 maart 2000, heeft het Hof van Beroep te Antwerpen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 135, § 2, van het Wetboek van Strafvordering, zoals gewijzigd bij artikel 30 van de wet van 12 maart 1968 [lees : 1998] (Belgisch Staatsblad van 2 april 1998; erratum, Belgisch Staatsblad van 7 augustus 1998) de artikelen 10 en 11 van de gecoördineerde Grondwet van 17 februari 1994 en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens in zoverre het, buiten het geval van artikel 539 van het Wetboek van Strafvordering, de inverdenkinggestelde niet toelaat hoger beroep in te stellen tegen een beschikking van de raadkamer waarbij hij naar de correctionele rechtbank wordt verwezen ingeval hij geen geschreven conclusies heeft neergelegd met betrekking tot de onregelmatigheden, verzuimen of nietigheden als bedoeld in artikel 131, § 1, van het Wetboek van Strafvordering, terwijl dit hoger beroep tegen de beschikkingen van de raadkamer die krachtens de artikelen 128, 129 en 130 van het Wetboek van Strafvordering zijn genomen, wel onvoorwaardelijk openstaat voor het openbaar ministerie en de burgerlijke partij ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1925 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 6 maart 2000 in zake het openbaar ministerie tegen J. Ollivier, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 14 april 2000, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Ieper de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 11bis, 12bis en 15ter van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 betreffende het bijhouden van sociale documenten, ingevoegd bij het artikel 30 van de Programmawet van 6 juli 1989, zoals die bepaling toepasselijk was voor 1 april 1994 namelijk voor de wijziging door de wet van 23 maart 1994 houdende bepaalde maatregelen op arbeidsrechtelijk vlak tegen het zwartwerk en gelet op het artikel 29, § 2, van die laatste wet waardoor als overgangsbepalingen de artikelen 11bis, 12bis en 15ter van het koninklijk besluit nr. 5 van 23 oktober 1978 van kracht blijven op de feiten welke werden gepleegd voor de datum van inwerkingtreding van de wet van 23 maart 1994, de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in zoverre zij ten aanzien van de maatregel(en) waarin zij voorzien, de toepassing uitsluiten van het artikel 65 van het Strafwetboek wanneer een andere strafbepaling met een zwaardere straf in aanmerking genomen moet worden, alsook van de artikelen 1, 3, 6 en 8 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, dat alles in de verhouding ten aanzien van beklaagden die voor andere feiten voor de strafrechter moeten verschijnen en waar het artikel 65 van het Strafwetboek en de geciteerde artikelen van de wet van 29 juni 1964 wel kunnen toegepast worden ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1948 van de rol van het Hof en werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 1839.
De griffier, L. Potoms.