Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 02 december 1998

Arrest nr. 115/98 van 18 november 1998 Rolnummer 1259 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 31 van het koninklijk besluit van 20 december 1996 « houdende diverse fiscale maatregelen, met toepassing van de artikelen 2, § 1, en Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
1998021461
pub.
02/12/1998
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 115/98 van 18 november 1998 Rolnummer 1259 In zake : het beroep tot vernietiging van artikel 31 van het koninklijk besluit van 20 december 1996 « houdende diverse fiscale maatregelen, met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 2° en 3°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie », bekrachtigd bij de wet van 13 juni 1997, ingesteld door J.-P. Naniot en anderen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters M. Melchior en L. De Grève, en de rechters H. Boel, L. François, G. De Baets, E. Cerexhe en R. Henneuse, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter M. Melchior, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van het beroep Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 19 december 1997 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 22 december 1997, is beroep tot vernietiging van artikel 31 van het koninklijk besluit van 20 december 1996 « houdende diverse fiscale maatregelen, met toepassing van de artikelen 2, § 1, en 3, § 1, 2° en 3°, van de wet van 26 juli 1996 strekkende tot realisatie van de budgettaire voorwaarden tot deelname van België aan de Europese Economische en Monetaire Unie » (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 december 1996, vierde editie), bekrachtigd bij de wet van 13 juni 1997, ingesteld door J.-P. Naniot, wonende te 5000 Namen, rue de l'Abbaye 26, G. Martinez, wonende te 1420 Eigenbrakel, avenue de la Bonne Fosse 15, en C. Dreesen, wonende te 9450 Haaltert, Fonteinstraat 24.

II. De rechtspleging Bij beschikking van 22 december 1997 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van het beroep is kennisgegeven overeenkomstig artikel 76 van de organieke wet bij op 13 februari 1997 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 6 februari 1998, erratum in het Belgisch Staatsblad van 20 februari 1998.

De Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, heeft een memorie ingediend bij op 31 maart 1998 ter post aangetekende brief.

Van die memorie is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 20 april 1998 ter post aangetekende brief.

De verzoekende partijen hebben een memorie van antwoord ingediend bij op 21 mei 1998 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 27 mei 1998 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 19 december 1998.

Bij beschikking van 23 september 1998 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 21 oktober 1998.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 24 september 1998 ter post aangetekende brieven.

Op de openbare terechtzitting van 21 oktober 1998 : - zijn verschenen : . Mr. J.-M. Picard, advocaat bij de balie te Brussel, voor de verzoekende partijen; . B. Druart en P. Goblet, ambtenaren bij het Ministerie van Financiën, voor de Ministerraad; - hebben de rechters-verslaggevers E. Cerexhe en H. Boel verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde partijen gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. Onderwerp van de bestreden bepaling Artikel 31 van het aangevochten koninklijk besluit van 20 december 1996 bepaalt dat artikel 222 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt vervangen door de volgende bepaling : « De rechtspersonen vermeld in artikel 220, 2°, zijn eveneens belastbaar ter zake van : 1° de werkgeversbijdragen voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood en de pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen, respectievelijk vermeld in artikel 52, 3°, b en 5°, in zover ze niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 59;2° de in artikel 53, 6° tot 11° en 14°, vermelde kosten;3° de kosten als vermeld in de artikelen 57 en 195, § 1, eerste lid, die niet worden verantwoord door individuele fiches en een samenvattende opgave;4° 25 pct.van de kosten en de minderwaarden met betrekking tot het gebruik van in artikel 66 vermelde personenauto's, auto's voor dubbel gebruik en minibussen, met uitzondering van de brandstofkosten. » IV. In rechte - A - Verzoekschrift A.1. De bestreden maatregel kan een nadeel berokkenen aan het personeel van de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel (M.I.V.B.). De vervoersmaatschappij zou immers kunnen beslissen de sociale voordelen (de maaltijdcheques) af te schaffen om een al te zware belasting te vermijden, wat de enige oplossing is om haar ertoe in staat te stellen zich te conformeren aan de verplichtingen die uit haar beheerscontract voortvloeien. Aangezien de bewegingsvrijheid van de M.I.V.B. vanwege haar beheerscontract aanzienlijk beperkt is, loopt het personeel van de Maatschappij het gevaar het eerste slachtoffer te zijn van de nefaste gevolgen van de bestreden maatregel.

A.2. Een eerste middel is afgeleid uit de schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in samenhang gelezen met artikel 172 van de Grondwet.

A.3. Het tweede middel is afgeleid uit de schending van artikel 39 van de Grondwet en van artikel 6, § 1, X, 8°, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen.

Memorie van de Ministerraad A.4. De verzoekers, natuurlijke personen, zijn tewerkgesteld bij de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel en zijn vertegenwoordigers van het personeel in de raad van bestuur van de voornoemde Maatschappij. Uit de bewoordingen van het verzoekschrift volgt duidelijk dat, enerzijds, er geen enkel rechtstreeks verband bestaat tussen de bestreden norm, die van toepassing is op bepaalde rechtspersonen (waaronder de M.I.V.B.), en de verzoekers, die natuurlijke personen zijn (er is een beslissing van elke betrokken rechtspersoon vereist), en, anderzijds, dat de aangevochten bepaling, hoewel ze ongetwijfeld een ongunstig gevolg heeft voor de fiscale situatie van de erin bedoelde rechtspersonen, de situatie van het door die rechtspersonen tewerkgestelde personeel geenszins raakt.

Aangezien de verzoekers niet aantonen dat hun persoonlijke situatie rechtstreeks en ongunstig door de bestreden bepaling wordt beïnvloed, moet hun beroep onontvankelijk worden geacht wegens ontstentenis van belang.

Memorie van antwoord van de verzoekende partijen A.5. De verzoekende partijen hebben belang bij het beroep. De sociale voordelen vormen het omvangrijkste belastbare deel van de verworpen uitgaven - ongeveer 90 pct. - volgens de ramingen van de M.I.V.B. In die omstandigheden kan men ervan uitgaan dat, om de belasting op die uitgaven te vermijden, de M.I.V.B. de aan haar personeel toegekende sociale voordelen zal gaan besnoeien. Het verband tussen de verworpen uitgaven en de sociale voordelen staat dermate vast dat ervan uit moet worden gegaan dat personeelsleden belang hebben bij de vernietiging van de maatregel waarbij de belasting van die uitgaven voor de werkgever wordt ingevoerd. - B - B.1.1. De Ministerraad oordeelt dat het beroep onontvankelijk is omdat de verzoekende partijen niet doen blijken van het vereiste belang om het in te stellen.

B.1.2. De Grondwet en de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof vereisen dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroep tot vernietiging instelt doet blijken van een belang.

Van het vereiste belang doen slechts blijken de personen wier situatie door de bestreden norm rechtstreeks en ongunstig zou kunnen worden geraakt.

B.1.3. De verzoekende partijen worden tewerkgesteld door de Maatschappij voor het Intercommunaal Vervoer te Brussel (M.I.V.B.) en vertegenwoordigen het personeel in de raad van bestuur van die Maatschappij. Hoewel de betwiste bepaling ontegenzeggelijk een ongunstige weerslag heeft op de fiscale situatie van die Maatschappij, in die zin dat de verworpen uitgaven zullen worden belast, en al is het waar dat die omstandigheid de Maatschappij ertoe zou kunnen brengen de sociale voordelen te herzien, toch kan daaruit niet worden afgeleid dat de verzoekende partijen door die bepaling rechtstreeks zouden kunnen worden geraakt.

Uit wat voorafgaat volgt dat de verzoekende partijen niet van het vereiste belang doen blijken om het beroep in te stellen.

De exceptie van onontvankelijkheid is gegrond.

Om die redenen, het Hof verwerpt het beroep.

Aldus uitgesproken in het Frans, het Nederlands en het Duits, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 18 november 1998.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, M. Melchior.

^