Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 18 augustus 1998

Arrest nr. 94/98 van 15 juli 1998 Rolnummer 1326 In zake : de prejudiciële vraag betreffende het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter L. De Grève en de rechters-verslag(...)

bron
arbitragehof
numac
1998021337
pub.
18/08/1998
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 94/98 van 15 juli 1998 Rolnummer 1326 In zake : de prejudiciële vraag betreffende het koninklijk besluit van 26 oktober 1993 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter L. De Grève en de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en R. Henneuse, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 3 april 1998 in zake het openbaar ministerie tegen A. Van der Voort en H. Ninclaus, waarvan de expeditie op 14 april 1998 ter griffie van het Hof is ingekomen, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Welke stoffen worden door het Koninklijk Besluit van 26 oktober 1993 en de EEG-verordeningen geviseerd, waarbij overtredingen van bepalingen die er betrekking op hebben strafbaar worden gesteld ? » II. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikking van 14 april 1998 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

Op 6 mei 1998 hebben de rechters-verslaggevers M. Bossuyt en R. Henneuse, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de organieke wet, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat het Hof klaarblijkelijk niet bevoegd is om kennis te nemen van voormelde prejudiciële vraag.

Overeenkomstig artikel 71, tweede lid, van de organieke wet is van de conclusies van de rechters-verslaggevers aan de partijen in het bodemgeschil kennisgegeven bij op 8 mei 1998 ter post aangetekende brieven.

Er werden geen memories met verantwoording ingediend.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte 1. Luidens artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, doet het Hof, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent : « 1° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten;2° onverminderd 1°, elk conflict tussen decreten of tussen regels bedoeld in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet, die uitgaan van verschillende wetgevers en voor zover het conflict ontstaan is uit hun onderscheiden werkingssfeer;3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de artikelen 6, 6bis en 17 [thans de artikelen 10, 11 en 24] van de Grondwet.» 2. De prejudiciële vraag luidt : « Welke stoffen worden door het Koninklijk Besluit van 26 oktober 1993 en de EEG-verordeningen geviseerd, waarbij overtredingen van bepalingen die er betrekking op hebben strafbaar worden gesteld ? » 3.Nu de prejudiciële vraag betrekking heeft op een koninklijk besluit behoort ze niet tot de bevoegdheid van het Hof. Daarbij komt dat evenmin een schending wordt aangevoerd van de regels bedoeld in artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989. 4. De prejudiciële vraag behoort dus klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof. Om die redenen, het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verklaart zich onbevoegd om de gestelde prejudiciële vraag te beantwoorden.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 15 juli 1998.

De griffier, L. Potoms.

De voorzitter, L. De Grève.

^