gepubliceerd op 20 mei 1998
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 3 maart 1998 in zake E. De Fonseca tegen J. Verplancke, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 12 ma « Schendt artikel 136 van het Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in z(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 3 maart 1998 in zake E. De Fonseca tegen J. Verplancke, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 12 maart 1998, heeft het Hof van Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 136 van het Wetboek van Strafvordering de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in zoverre het oplegt de burgerlijke partij, die in haar verzet tegen een beschikking van de raadkamer tot buitenvervolgingstelling in het ongelijk wordt gesteld, steeds, en in alle omstandigheden, tot schadevergoeding te veroordelen, daar waar andere procespartijen die wettelijke rechtsmiddelen aanwenden tegen rechterlijke beslissingen slechts tot schadevergoeding veroordeeld kunnen worden wanneer vastgesteld wordt dat het rechtsmiddel foutief, respectievelijk tergend en roekeloos werd aangewend ? ».
Die zaak is ingeschreven onder nummer 1306 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 25 maart 1998 in zake de vennootschap naar Luxemburgs recht Le Foyer en R. Trienekens tegen de n.v. Axa Belgium en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 31 maart 1998, heeft het Hof van Beroep te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schenden de artikelen 620 en 621 van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat zij, voor het bepalen van het bedrag van de aanleg, uitsluiten dat de volgende bedragen worden samengevoegd : het bedrag van de vordering tot tussenkomst die een benadeelde persoon heeft gericht tegen de verzekeraar van diegene die hij aansprakelijk acht voor zijn schade, zonder de verzekerde bij het geding te betrekken, en het bedrag van de hoofdvordering gericht tegen dezelfde verweerder op vrijwillige tussenkomst, terwijl de voormelde vordering tot tussenkomst haar oorsprong niet vindt in het feit dat tot grondslag dient voor de oorspronkelijke vordering; het bedrag van de vordering tot tussenkomst die geen tegenvordering is en dat van de hoofdvordering ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1316 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij vonnis van 17 april 1998 in zake M. Wislez en V. De Clerck tegen P. Hannecart, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 23 april 1998, heeft de Jeugdrechtbank te Luik de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 37 van het decreet van 4 maart 1991 inzake hulpverlening aan de jeugd de artikelen 10, 11 en 22 van de Grondwet, alsmede artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, in zoverre het een onderscheid invoert - onder de personen die een beroep kunnen instellen bij de jeugdrechtbank tegen de beslissingen van de directeur van de dienst voor gerechtelijke bescherming - tussen diegenen die het ouderlijk gezag uitoefenen of de jongere onder hun bewaring hebben en de jongere zelf, en diegenen die in aanmerking zijn genomen als mogelijk gastgezin en reeds banden met het kind hebben ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1331 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij verzoekschrift dat aan het Hof is toegezonden bij op 28 april 1998 ter post aangetekende brief en ter griffie is ingekomen op 29 april 1998, heeft de v.z.w. Royal Union Motor Entre-Sambre-et-Meuse, met maatschappelijke zetel te 5640 Mettet, Complexe de Saint-Donat, beroep tot vernietiging ingesteld van de artikelen 2, 3, 5 en 6 van de wet van 10 december 1997 houdende verbod op de reclame voor tabaksproducten (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 11 februari 1998), wegens schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Die zaak is ingeschreven onder nummer 1332 van de rol van het Hof en werd samengevoegd met de zaak met rolnummer 1321.
De griffier, L. Potoms.