Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 30 april 1998

Arrest nr. 15/98 van 11 februari 1998 Rolnummer 1250 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 7, b), van de bijlage van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverz Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter L. De Grève en de rechters-verslag(...)

bron
arbitragehof
numac
1998021153
pub.
30/04/1998
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 15/98 van 11 februari 1998 Rolnummer 1250 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 7, b), van de bijlage van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, gesteld door de Politierechtbank te Sint-Niklaas.

Het Arbitragehof, beperkte kamer, samengesteld uit voorzitter L. De Grève en de rechters-verslaggevers A. Arts en J. Delruelle, bijgestaan door de griffier L. Potoms, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 12 december 1997 in zake de n.v. Mauretus tegen J. Mertens en de n.v. Belgische Nationale Assuranties - Ongevallen en Schade, waarvan de expeditie op 15 december 1997 ter griffie van het Hof is ingekomen, heeft de Politierechtbank te Sint-Niklaas, zitting houdende in burgerlijke zaken, de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Schendt artikel 7 b van de bijlage van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen de artikelen 10 en 11 van de Grondwet inzoverre dit artikel 7 b een gehuwde persoon anders behandelt dan een persoon die een feitelijk gezin vormt met de verzekeringsnemer en vervolgens in zoverre het de gehuwde persoon die van het voordeel van de vergoeding van stoffelijke schade is uitgesloten niet toelaat het vermoeden van heimelijke verstandhouding waarop deze uitsluiting is gegrond te weerleggen ? » II. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikking van 15 december 1997 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

Op 17 december 1997 hebben de rechters-verslaggevers A. Arts en J. Delruelle, met toepassing van artikel 71, eerste lid, van de organieke wet, de voorzitter ervan in kennis gesteld dat zij ertoe zouden kunnen worden gebracht aan het Hof, zitting houdende in beperkte kamer, voor te stellen een arrest te wijzen waarbij wordt vastgesteld dat het Hof klaarblijkelijk niet bevoegd is om kennis te nemen van voormelde prejudiciële vraag.

Overeenkomstig artikel 71, tweede lid, van de organieke wet is van de conclusies van de rechters-verslaggevers aan de partijen in het bodemgeschil kennisgegeven bij op 18 december 1997 ter post aangetekende brieven.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

III. In rechte 1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op de bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van artikel 7, b), van de bijlage van het koninklijk besluit van 14 december 1992 betreffende de modelovereenkomst voor de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen.2. Luidens artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, aangenomen ter uitvoering van artikel 142 van de Grondwet, doet het Hof, bij wijze van prejudiciële beslissing, uitspraak bij wege van arrest op vragen omtrent : « 1° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten;2° onverminderd 1°, elk conflict tussen decreten of tussen regels bedoeld in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet, die uitgaan van verschillende wetgevers en voor zover het conflict ontstaan is uit hun onderscheiden werkingssfeer;3° de schending door een wet, een decreet of een in artikel 26bis [thans artikel 134] van de Grondwet bedoelde regel van de artikelen 6, 6bis en 17 [thans de artikelen 10, 11 en 24] van de Grondwet.» 3. Noch dit artikel, noch enige andere grondwettelijke of wettelijke bepaling verleent aan het Hof de bevoegdheid om bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de vraag of een koninklijk besluit al dan niet in strijd is met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.4. De prejudiciële vraag behoort dus klaarblijkelijk niet tot de bevoegdheid van het Hof. Om die redenen, Het Hof, beperkte kamer, met eenparigheid van stemmen uitspraak doende, verklaart zich onbevoegd om op de gestelde prejudiciële vraag te antwoorden.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 11 februari 1998.

De voorzitter, L. De Grève.

De griffier, L. Potoms.

^