gepubliceerd op 05 december 1997
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 20 oktober 1997 in zake het openbaar ministerie tegen E. Lambert en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof « Wordt artikel 10 van de Grondwet, dat bepaalt dat, behoudens de bij de wet vastgestelde uitzonder(...)
ARBITRAGEHOF
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest van 20 oktober 1997 in zake het openbaar ministerie tegen E. Lambert en anderen, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 10 november 1997, heeft het Hof van Beroep te Bergen de volgende prejudiciële vragen gesteld : « Wordt artikel 10 van de Grondwet, dat bepaalt dat, behoudens de bij de wet vastgestelde uitzonderingen, de Belgen gelijk zijn voor de wet, niet geschonden in het geval dat aan de burgerlijke partij, in het kader van artikel 55, derde lid, van de wet van 8 april 1965, de toegang wordt geweigerd tot de deskundigenverslagen, de medisch-psychologische en die van het geestesonderzoek van de minderjarige, verslagen die door de advocaat van de minderjarige en diens vader en moeder, die burgerrechtelijk aansprakelijk zijn, wel kunnen worden geraadpleegd en ter verdediging aangevoerd ? Worden de rechten van verdediging van de burgerlijke partij, en voorts te dezen van degene die door de burgerlijke partij tot gedwongen tussenkomst wordt gedagvaard, en het beginsel van het vrij contradictoir karakter van de debatten niet geschonden door een dergelijk verbod van raadpleging en inaanmerkingneming van de voormelde verslagen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1188 van de rol van het Hof.
De griffier, L. Potoms.
Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof Bij arrest nr. 69.200 van 28 oktober 1997 in zake J. De Reuck tegen de Universiteit Gent, waarvan de expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 13 november 1997, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : « 1. Schendt artikel 75, tweede lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap artikel 24, § 5, van de Grondwet in zoverre die bepaling de Vlaamse regering zonder enige beperking machtigt om de lijst te bepalen van bezoldigde activiteiten die geacht worden een groot gedeelte van de tijd van een lid van het academisch personeel in beslag te nemen en aldus met een voltijdse opdracht overenigbaar zijn ? 2. Schendt artikel 75, tweede lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, de door de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet gewaarborgde gelijkheid en het verbod van discriminatie in zoverre in voornoemd artikel een onderscheid wordt gemaakt tussen, enerzijds, een lid van het academisch personeel wiens andere bezoldigde activiteiten voorkomen op een lijst vastgesteld door de Vlaamse regering zodat zijn opdracht, ongeacht de omvang ervan en dus ook indien die omvang twee halve dagen per week niet overschrijdt, ambtshalve deeltijds wordt en, anderzijds, een lid van het academisch personeel wiens andere bezoldigde activiteiten, ongeacht de aard ervan doch op voorwaarde dat ze niet op voormelde lijst voorkomen, de omvang van twee halve dagen per week niet overschrijdt [lees : overschrijden] zodat hij zijn opdracht voltijds kan blijven uitoefenen ? » Die zaak is ingeschreven onder nummer 1190 van de rol van het Hof. De griffier, L. Potoms.