Etaamb.openjustice.be
Arrest Van Het Grondwettelijk Hof
gepubliceerd op 26 augustus 1997

Arrest nr. 46/97 van 14 juli 1997 Rolnummer 1021 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 47decies, 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, gesteld door de Rechtbank van eerste a Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters L. De Grève en M. Melchior, en de rechters H. (...)

bron
arbitragehof
numac
1997021271
pub.
26/08/1997
prom.
--
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

ARBITRAGEHOF


Arrest nr. 46/97 van 14 juli 1997 Rolnummer 1021 In zake : de prejudiciële vraag over artikel 47decies, 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen.

Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters L. De Grève en M. Melchior, en de rechters H. Boel, L. François, J. Delruelle, H. Coremans en M. Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter L. De Grève, wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij vonnis van 5 december 1996 in zake de gemeente Voeren tegen het Vlaamse Gewest, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 9 december 1996, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen de volgende prejudiciële vraag gesteld : « Is artikel 47decies, 2, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen en luidende als volgt : "Binnen een termijn van dertig dagen na betekening van het dwangbevel, kan de heffingsplichtige bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement, waar de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd gevestigd is. Hiertoe kiest het Vlaamse Gewest woonplaats bij de OVAM." strijdig met artikel 94 van de Grondwet [artikel 146 van de gecoördineerde Grondwet] nl. in zoverre artikel 47decies, 2, van het decreet van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, de materiële en territoriale bevoegdheid van de rechtbanken bepaalt en aldus een aangelegenheid regelt die door artikel 94 van de Grondwet [artikel 146 van de gecoördineerde Grondwet] aan de nationale wetgever is voorbehouden ? » II. De feiten en de rechtspleging in het bodemgeschil Bij een ongedateerd deurwaardersexploot werd een dwangbevel betekend aan de gemeente Voeren om binnen 24 uur een som van 2.562.077 frank te betalen aan de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM) uit hoofde van milieuheffingen en geldboeten. De gemeente Voeren tekende verzet aan tegen dat dwangbevel bij de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen, met toepassing van artikel 47decies, 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen. Luidens die bepaling moet het verzet worden gedaan bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgereikt, is gevestigd.

In limine litis betwistte de gemeente Voeren de bevoegdheid van de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen met aanvoering van het argument dat artikel 47decies, 2, van het decreet van 2 juli 1981 de bevoegdheidsverdelende regel van artikel 146 (vroeger artikel 94) van de Grondwet schendt. Op verzoek van de gemeente Voeren stelde de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen hieromtrent een prejudiciële vraag aan het Hof.

III. De rechtspleging voor het Hof Bij beschikking van 9 december 1996 heeft de voorzitter in functie de rechters van de zetel aangewezen overeenkomstig de artikelen 58 en 59 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof.

De rechters-verslaggevers hebben geoordeeld dat er geen aanleiding was om artikel 71 of 72 van de organieke wet toe te passen.

Van de verwijzingsbeslissing is kennisgegeven overeenkomstig artikel 77 van de organieke wet bij op 7 januari 1997 ter post aangetekende brieven.

Het bij artikel 74 van de organieke wet voorgeschreven bericht is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 21 januari 1997.

Bij beschikking van 21 februari 1997 heeft de voorzitter in functie, op verzoek van de Vlaamse Regering en het Vlaamse Gewest van 21 februari 1997, de termijn voor het indienen van een memorie verlengd met vijftien dagen.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de Vlaamse Regering en aan het Vlaamse Gewest bij op 24 februari 1997 ter post aangetekende brieven.

Memories zijn ingediend door : - de gemeente Voeren, bij op 21 februari 1997 ter post aangetekende brief; - de Ministerraad, Wetstraat 16, 1000 Brussel, bij op 24 februari 1997 ter post aangetekende brief; - de Vlaamse Regering, Martelaarsplein 19, 1000 Brussel, en het Vlaamse Gewest bij op 10 maart 1997 ter post aangetekende brief.

Van die memories is kennisgegeven overeenkomstig artikel 89 van de organieke wet bij op 10 april 1997 ter post aangetekende brieven.

Memories van antwoord zijn ingediend door : - de Vlaamse Regering en het Vlaamse Gewest, bij op 12 mei 1997 ter post aangetekende brief; - de Ministerraad, bij op 12 mei 1997 ter post aangetekende brief.

Bij beschikking van 28 mei 1997 heeft het Hof de zaak in gereedheid verklaard en de dag van de terechtzitting bepaald op 19 juni 1997.

Van die beschikking is kennisgegeven aan de partijen en hun advocaten bij op 29 mei 1997 ter post aangetekende brieven.

Bij beschikking van 29 mei 1997 heeft het Hof de termijn waarbinnen het arrest moet worden gewezen, verlengd tot 9 december 1997.

Op de openbare terechtzitting van 19 juni 1997 : - zijn verschenen : . Mr. J. Peeters, advocaat bij de balie te Leuven, voor de gemeente Voeren; . Mr. P. Callens, advocaat bij de balie te Brussel, voor de Ministerraad; . Mr. W. Slosse loco Mr. P. Engels, advocaten bij de balie te Antwerpen, voor de Vlaamse Regering en het Vlaamse Gewest; - hebben de rechters-verslaggevers H. Coremans en L. François verslag uitgebracht; - zijn de voornoemde advocaten gehoord; - is de zaak in beraad genomen.

De rechtspleging is gevoerd overeenkomstig de artikelen 62 en volgende van de organieke wet, die betrekking hebben op het gebruik van de talen voor het Hof.

IV. In rechte - A - Memorie van de gemeente Voeren A.1. Krachtens artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek, dat van openbare orde is, kan de gemeente Voeren de regelmatigheid van het bevel tot betalen aanvechten voor de rechter van de plaats van het beslag, in casu de beslagrechter in de Rechtbank van eerste aanleg te Tongeren. Krachtens artikel 624 van het Gerechtelijk Wetboek kan de gemeente Voeren de wettigheid, de grondslag of het bedrag van de gevorderde milieuheffing naar keuze bij de in die bepaling aangewezen rechters aanvechten.

Door af te wijken van die bepalingen ontneemt artikel 47decies, 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen aan de gemeente Voeren, in haar hoedanigheid van in rechte aangesproken debiteur van een milieuheffing, het recht om zich tot de in de voornoemde artikelen van het Gerechtelijk Wetboek aangewezen rechters te wenden. Nochtans heeft artikel 146 van de Grondwet uitdrukkelijk aan de federale wetgever de bevoegdheid toegewezen om de bevoegdheid van de rechtbanken, zowel op materieel als op territoriaal vlak, te bepalen of te wijzigen. Door een heffingsplichtige te verplichten zijn verzet tegen een dwangbevel aanhangig te maken bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd, gevestigd is, doet de Vlaamse decreetgever afbreuk aan, en wijzigt hij, de materiële en territoriale bevoegdheidsverdeling tussen de rechtbanken zoals die in het Gerechtelijk Wetboek is bepaald. De Vlaamse decreetgever heeft daartoe geen enkele bevoegdheid. Hij heeft door het aannemen van de in het geding zijnde bepaling artikel 146 van de Grondwet, dat de regeling van de bevoegdheid van de rechtbanken aan de federale wetgever heeft voorbehouden, geschonden.

Memorie van de Ministerraad A.2. De conformiteit van een wetsbepaling met de bevoegdheidsverdelende regels moet worden beoordeeld op het ogenblik dat die bepaling in werking trad.

Op het ogenblik dat artikel 47decies, 2, van het decreet van 2 juli 1981 in werking trad, bepaalde artikel 19, 1, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 dat het decreet de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 4 tot 11 van die wet regelt « onverminderd de bevoegdheden die door de Grondwet aan de wet zijn voorbehouden ». De decreetgever kon die bevoegdheden dus niet regelen, tenzij de wetten op de staatshervorming daartoe een uitdrukkelijke machtiging verlenen.

Luidens artikel 146 van de Grondwet kan geen rechtbank, geen met eigenlijke rechtspraak belast orgaan worden ingesteld dan krachtens een wet. Krachtens dat artikel kan enkel de federale wetgever de organisatie en de bevoegdheid van de rechtscolleges regelen. Ook artikel 77, 9°, van de Grondwet houdt een impliciete erkenning in van de federale bevoegdheid inzake de organisatie van de hoven en rechtbanken. De bevoegdheid om de organisatie van de rechterlijke macht te regelen houdt ook de bevoegdheid in om de materiële en territoriale bevoegdheidsregels te bepalen.

Uit het gegeven dat krachtens artikel 157 van de Grondwet de organisatie en de bevoegdheid van de militaire rechtbanken, van de rechtbanken van koophandel en van de arbeidsgerechten uitdrukkelijk door de wet moeten worden geregeld, vloeit niet voort dat dit niet het geval zou zijn voor de gewone burgerlijke rechtbanken. Het zou immers moeilijk te verantwoorden zijn dat de gewone rechtbanken verschillend zouden worden behandeld in vergelijking met voornoemde gerechten.

Tot slot kan het Vlaamse Gewest zijn bevoegdheid niet verantwoorden door een beroep te doen op de impliciete bevoegdheden als bedoeld in artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. Artikel 19 van die wet, zoals van toepassing op het moment van de inwerkingtreding van de betwiste bepaling, sloot zulks uit wanneer de aangelegenheid door de Grondwet aan de wet werd voorbehouden. En zelfs wanneer men aanneemt dat de huidige versie van dat artikel toepassing zou kunnen vinden, dan nog moet worden vastgesteld dat aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 10 van de bijzondere wet, dat door het Hof restrictief wordt geïnterpreteerd, niet is voldaan. De betwiste bepaling is immers niet echt noodzakelijk voor de uitoefening van de gewestbevoegdheid inzake milieuaangelegenheden.

Memorie van de Vlaamse Regering en het Vlaamse Gewest A.3.1. Uit verschillende adviezen van de afdeling wetgeving van de Raad van State blijkt dat de decreetgever bevoegd is om de inning en de gedwongen invordering van op grond van zijn eigen fiscale bevoegdheid ingevoerde belastingen te regelen. Weliswaar maakte de Raad van State een voorbehoud met betrekking tot de gerechtelijke fase van de invordering, maar tegelijk verwees de Raad naar de afwijzing van een amendement dat ertoe strekte aan de gewesten de bevoegdheid te ontzeggen om procedureregels met betrekking tot de inning, de controle, de sancties en de geschillen vast te stellen, en had de Raad kritiek op het procédé van regeling door verwijzing naar de federale regelgeving, dat juist was aangewend om tegemoet te komen aan het voorbehoud met betrekking tot de bevoegdheidstoewijzingen aan de rechtbanken.

A.3.2. Krachtens artikel 19 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, zoals gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, kan de decreetgever met toepassing van artikel 10 van die wet optreden op het domein van de aan de federale wetgever voorbehouden bevoegdheden, op voorwaarde dat de aangelegenheid voor een gedifferentieerde regeling vatbaar is en de weerslag van de decretale regeling op die aangelegenheid slechts marginaal is. Gelet op het gegeven dat de in het geding zijnde procedure reeds bestaat in de sector van de B.T.W., voldoet de betwiste regeling aan die voorwaarden.

Ook vóór de wijziging van artikel 19 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bij de bijzondere wet van 16 juli 1993 was de betwiste bepaling niet aangetast door bevoegdheidsoverschrijding. De decreetgever kon immers ook toen reeds bevoegdheden aan de rechtbanken toewijzen op voorwaarde dat dit gebeurde op een gelijklopende wijze als reeds was bepaald in het Gerechtelijk Wetboek of in andere federale procedureregelingen. Nu de procedure ingevoerd in het afvalstoffendecreet geheel identiek is aan de verzetsprocedure inzake B.T.W.-invorderingen, kan er van een nieuwe bevoegdheidstoewijzing geen sprake zijn.

In dit verband moet ook worden gerefereerd aan de parlementaire voorbereiding van artikel 5, 4, van de bijzondere financieringswet, waar een amendement werd afgewezen dat ertoe strekte aan de gewesten de bevoegdheid te ontzeggen om de procedureregels met betrekking tot de inning, de invordering, de controle, de sancties en de geschillen vast te stellen. Hieruit kan worden afgeleid dat de gewesten wel degelijk bevoegd zijn voor het vastleggen van procedures tot inning van gewestbelastingen en dus tot het uitvaardigen van de bestreden bepaling.

A.3.3. In ondergeschikte orde moet worden opgemerkt dat het afvalstoffendecreet enkel het Gerechtelijk Wetboek toepast, namelijk artikel 632, dat bepaalt dat ieder geschil betreffende de toepassing van de belastingwet uitsluitend ter kennis staat van de rechter van de plaats waar het kantoor is gelegen waar de belasting is of moet worden geïnd. Het afvalstoffendecreet regelt die materie dan ook niet, maar stelt enkel, ter wille van de rechtszekerheid, vast dat de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen bevoegd is.

A.3.4. Nog meer ondergeschikt moet worden beklemtoond dat, zelfs al mocht de decreetgever onbevoegd zijn om een bepaling als die van artikel 47decies, 2, van het afvalstoffendecreet aan te nemen, in ieder geval de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen de bevoegde rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 632 van het Gerechtelijk Wetboek en op het principe van de volheid van bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg. Mocht het Hof tot bevoegdheidsoverschrijding vanwege de decreetgever besluiten, dan zou het wenselijk zijn de bevoegdheid van de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen duidelijk in het arrest te bevestigen.

A.3.5. In uiterst ondergeschikte orde wordt het Hof verzocht de schending slechts gevolgen te laten hebben voor de toekomst.

Memorie van antwoord van de Vlaamse Regering en het Vlaamse Gewest A.4.1. Er is geen schending van de federale bevoegdheid inzake de organisatie en bevoegdheid van de rechtbanken. De decreetgever is immers bevoegd om bevoegdheden toe te wijzen aan de rechtbanken indien dit gebeurt op een gelijklopende wijze als in het Gerechtelijk Wetboek of in andere federale procedurele bepalingen. In casu is er geen sprake van een bevoegdheidstoewijzing in dezelfde zin als de federale wetgever, maar van identieke bevoegdheden als diegene die de rechtbank van eerste aanleg reeds had.

Sinds de inwerkingtreding van de bijzondere wet van 16 juli 1993 is er geen enkele reden meer waarom artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 geen toepassing zou kunnen vinden op door de Grondwet aan de wet voorbehouden bevoegdheden. De onbevoegdheid van de gemeenschaps- en gewestwetgevers om door de Grondwet aan de wet voorbehouden aangelegenheden te regelen vindt, althans voor wat grondwetsartikelen daterende van vóór de staatshervorming betreft, geen grondslag in de Grondwet zelf, maar enkel in artikel 19 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980. Vóór de staatshervorming bestonden er immers geen gemeenschaps- of gewestwetgevers, zodat de Grondwetgever onmogelijk een bevoegdheidsverdeling tussen verschillende wetgevers op het oog kon hebben gehad.

Het nieuwe artikel 19, 1, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 biedt de mogelijkheid om artikel 10 van die wet toe te passen op de in eerstvermeld artikel aan de federale overheid toegewezen bevoegdheden, op voorwaarde dat de regeling op het terrein van de voorbehouden aangelegenheden noodzakelijk is en slechts een marginale weerslag heeft op de betreden materie.

In casu is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van voormeld artikel 10. De decreetgever kon van oordeel zijn dat de betwiste bepaling noodzakelijk was voor de uitoefening van zijn bevoegdheden daar de rechtsonderhorige duidelijkheid moet hebben over de rechtsmiddelen die openstaan tegen het dwangbevel.Het Hof heeft overigens aanvaard dat op grond van dat artikel 10 het bevoegdheidsdomein van het gerechtelijk recht mag worden betreden. Voorts is de weerslag op de voorbehouden bevoegdheid slechts marginaal daar het gaat om een identieke bevoegdheid als die welke de rechtbank reeds heeft.

A.4.2. De betwiste bepaling is niet in strijd met artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek. Een betwisting betreffende de wettigheid, de grondslag en het bedrag van de aangerekende milieuheffing is geen vordering inzake bewarend beslag, waarvoor de beslagrechter bevoegd is. Artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek vindt derhalve geen toepassing.

Daarentegen staat overeenkomstig artikel 632 van het Gerechtelijk Wetboek ieder geschil betreffende de toepassing van de belastingwet - zoals betreffende een milieuheffing - ter beoordeling van de rechter van de plaats waar het kantoor is gelegen waar de belasting is of moet worden geïnd. Derhalve is enkel de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen volgens de gemeenrechtelijke regeling van het Gerechtelijk Wetboek bevoegd om kennis te nemen van het geschil.

Memorie van antwoord van de Ministerraad A.5.1. De fiscale bevoegdheid van de gemeenschappen en de gewesten omvat niet de bevoegdheid om een werkelijke geschillenbeslechting te organiseren. De adviezen van de Raad van State die werden geciteerd door het Vlaamse Gewest, leiden niet tot een ander besluit : in die adviezen werd enkel vooropgesteld dat de gemeenschappen en de gewesten inzake belastingen in administratieve procedures kunnen voorzien.

Zelfs op grond van de impliciete bevoegdheden kan het gewest niet bevoegd zijn om de bevoegdheid van de rechtbanken te regelen. De Grondwetgever van 1993 is blijven opteren voor een uitsluitende federale bevoegdheid inzake gerechtelijke organisatie. Het aanvaarden van bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten in dit kader zou de eenheid van de Belgische rechtsorde verstoren en kan dus niet als marginaal worden gekwalificeerd.

A.5.2. Zelfs al zou de betwiste bepaling slechts de in artikel 632 van het Gerechtelijk Wetboek opgenomen bevoegdheidsregeling bevestigen, dan nog zou ze zijn aangetast door bevoegdheidsoverschrijding daar het gewest geen bevoegdheid heeft om in te grijpen in de gerechtelijke organisatie.

Bovendien is het zo dat de betwiste bepaling een uitvoeringsprocedure organiseert, zodat de beslagrechter bevoegd is. Op grond van artikel 633 van het Gerechtelijk Wetboek is dit de beslagrechter van het arrondissement van de plaats waar de schuldenaar woont. Door de Rechtbank van eerste aanleg te Mechelen bevoegd te maken, tast de decreetgever toch de gemeenrechtelijke bevoegdheidsregels aan.

A.5.3. Het Hof is niet bevoegd om in concreto te zeggen welke de bevoegde rechtbank is. - B - B.1. Artikel 47novies van het decreet van het Vlaamse Gewest van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, ingevoegd door artikel 2 van het decreet van 20 december 1989 houdende bepalingen tot uitvoering van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, luidt : « Bij gebrek aan voldoening van de heffing, intresten, administratieve geldboete en toebehoren, wordt door de met de invordering belaste ambtenaar een dwangbevel uitgevaardigd.

Dit dwangbevel wordt geviseerd en uitvoerbaar verklaard door de ambtenaar daartoe aangewezen door de Vlaamse Regering. 2. De betekening van het dwangbevel gebeurt bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij aangetekend schrijven.» Artikel 47decies, 2, van datzelfde decreet, eveneens ingevoegd door artikel 2 van het decreet van 20 december 1989, - en dat het voorwerp is van de prejudiciële vraag - luidt : « Binnen een termijn van dertig dagen na betekening van het dwangbevel kan de heffingsplichtige bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement, waar de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd gevestigd is.

Hiertoe kiest het Vlaamse Gewest woonplaats bij de OVAM. » B.2. De betwiste bepaling moet worden getoetst aan de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, zoals die van toepassing waren op het tijdstip waarop voormeld decreet werd aangenomen.

B.3. De artikelen 3ter (thans artikel 38), 59bis (thans de artikelen 127 tot 129) en 107quater (thans artikel 39) van de Grondwet en de artikelen 4 tot 11 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen hebben de decreetgever de bevoegdheid verleend een aantal aangelegenheden bij decreet te regelen. Aldus wees, op het tijdstip dat voormeld decreet van 20 december 1989 werd aangenomen, artikel 6, 1, II, 2°, van diezelfde bijzondere wet het « afvalstoffenbeleid met uitzondering van de invoer, de doorvoer, de uitvoer en van de radioactieve afval » aan de gewesten toe.

Artikel 19, 1, eerste lid, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 bepaalde evenwel, vóór de wijziging ervan door de bijzondere wet van 16 juli 1993 : « Het decreet regelt de aangelegenheden bedoeld in de artikelen 4 tot 11, onverminderd de bevoegdheden die door de Grondwet aan de wet zijn voorbehouden ».

Hieruit vloeide voort dat de decreetgever, behoudens het geval waarin een bijzondere en uitdrukkelijke machtiging was verleend bij de wetten tot hervorming der instellingen, de materies die hem waren toegewezen slechts vermocht te regelen op voorwaarde dat hij geenszins inbreuk zou maken op de bevoegdheden die de Grondwet aan de wet voorbehoudt.

Vóór de wijziging, bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, van artikel 19, 1, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 kon de mogelijkheid die de Raden bij artikel 10 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980, gewijzigd bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988, is geboden en die erin bestaat dat hun decreten, indien dit noodzakelijk is voor het uitoefenen van de gemeenschaps- of gewestbevoegdheden, rechtsbepalingen kunnen bevatten in aangelegenheden waarvoor zij niet bevoegd zijn, geen toepassing vinden op bevoegdheden die de Grondwet aan de wet voorbehoudt.

B.4. Artikel 94 (thans artikel 146) van de Grondwet bepaalt : « Geen rechtbank, geen met eigenlijke rechtspraak belast orgaan kan worden ingesteld dan krachtens een wet. [...] » De omschrijving van de bevoegdheden van de rechtbanken behoorde - op grond van artikel 19, 1, eerste lid, van voormelde bijzondere wet van 8 augustus 1980, zoals dat artikel was gesteld op het tijdstip waarop de in het geding zijnde bepaling was aangenomen, gelezen in samenhang met het toenmalige artikel 94 van de Grondwet - tot de uitsluitende bevoegdheid van de federale wetgever. De decreetgever kon derhalve te dien aanzien geen bepalingen uitvaardigen, zelfs niet wanneer die bepalingen slechts de bevestiging van bestaande bevoegdheden van een bepaalde rechtbank zouden inhouden of wanneer de federale wetgever soortgelijke bevoegdheden aan die rechtbank zou hebben toegewezen.

B.5. Uit hetgeen voorafgaat volgt dat, door te bepalen dat de betrokkene verzet kan doen tegen het hem betekende dwangbevel bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd, gevestigd is, artikel 47decies, 2, van het decreet van 2 juli 1981 de regels voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheid van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten schendt.

De prejudiciële vraag moet bevestigend worden beantwoord.

B.6. Het door de Vlaamse Regering en het Vlaamse Gewest opgeworpen probleem, te weten welk gerecht kennis kan nemen van het verzet tegen dwangbevelen ter invordering van milieuheffingen of van accessoria van zulke heffingen, is vreemd aan de gestelde prejudiciële vraag.

B.7. De Vlaamse Regering en het Vlaamse Gewest verzoeken in subsidiaire orde de « schending slechts gevolgen te laten hebben voor de toekomst », gelet op de vele procedures die reeds hebben geleid tot een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing.

Het volstaat op te merken dat, in het kader van een prejudiciële procedure, de vaststelling dat een norm de regels die zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten schendt, op geen enkele wijze weerslag heeft op in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen die op zulk een norm zijn gegrond.

Om die redenen, het Hof zegt voor recht : Artikel 47decies, 2, van het decreet van het Vlaamse Gewest van 2 juli 1981 betreffende het beheer van afvalstoffen, ingevoegd bij artikel 2 van het decreet van 20 december 1989 houdende bepalingen tot uitvoering van de begroting van de Vlaamse Gemeenschap, schendt de regels die door of krachtens de Grondwet zijn vastgesteld voor het bepalen van de onderscheiden bevoegdheden van de Staat, de gemeenschappen en de gewesten, door te bepalen dat de heffingsplichtige van een milieuheffing verzet kan doen tegen een hem betekend dwangbevel bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement waar de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd gevestigd is.

Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 14 juli 1997.

De griffier, De voorzitter, L. Potoms. L. De Grève.

^