gepubliceerd op 06 oktober 2010
Besluit van de BHR tot wijziging van de ordonnantie van 13 mei 2004 houdende ratificatie van het BWRO
30 SEPTEMBRE 2010. - Besluit van de BHR tot wijziging van de ordonnantie van 13 mei 2004 houdende ratificatie van het BWRO
De Brusselse Hoofdstedelijke Regering, Gelet op de Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de evaluatie van de effecten van bepaalde overheids- en privéprojecten op het milieu, zoals gewijzigd door de Richtlijn 97/11/EC en de Richtlijn 2003/35;
Gelet op de ordonnantie van 13 mei 2004 houdende ratificatie van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening;
Gelet op het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening, met name de artikelen 127, 128 en 142 alsook de bijlagen A en B ;
Gelet op artikel 314 van het Brussels Wetboek van Ruimtelijke Ordening;
Gelet op het advies van de Gewestelijke Ontwikkelingscommissie van 6 juli 2010;
Gelet op het advies 47.684/4 van de Raad van State, gegeven op 1 februari 2010;
Gelet op de adviezen 48.648/2/V en 48.649/2/V van de Raad van State, gegeven op 6 september 2010;
Overwegende het advies van de Economische en sociale raad van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest van 8 juli 2010;
Op voordracht van de Minister-President van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, die bevoegd is voor Ruimtelijke Ordening;
Na beraadslaging, Besluit :
Artikel 1.Dit besluit strekt tot de omzetting van Richtlijn 85/337/CEE van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/11/CE en Richtlijn 2003/35.
Art. 2.Aan artikel 127 van hetzelfde BWRO wordt een § 4 toegevoegd geformuleerd als volgt : « Wanneer de administratie vaststelt dat het project dat wordt voorgelegd tot aanvraag van een attest of een vergunning belangrijke gevolgen kan hebben voor het leefmilieu van een ander Gewest, een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere Staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo van 25 februari 1991 inzake milieueffectrapportage in een grensoverschrijdend verband, of wanneer een lidstaat die aanzienlijk kan benadeeld worden het vraagt, wordt het aanvraagdossier samen met het voorafgaand milieueffectenrapport en eventuele informatie over de grensoverschrijdende effecten overgemaakt aan de bevoegde autoriteiten van dit andere Gewest, deze andere lidstaat van de Europese Unie of deze andere Staat-medeondertekenaar van het Verdrag van Espoo.
De Regering bepaalt : 1° de instanties die belast zijn met het overmaken van de documenten aan de in voorgaand lid bedoelde autoriteiten;2° de modaliteiten volgens welke de bevoegde autoriteiten van Gewesten of Staten die getroffen kunnen worden, mogen deelnemen aan de evaluatieprocedure van de milieueffecten;3° de modaliteiten volgens welke het aanvraagdossier samen met het voorafgaand milieueffectenrapport en eventuele informatie over de grensoverschrijdende effecten alsook de opvolgingsmodaliteiten, aan de in voorgaand lid bedoelde autoriteiten worden bekendgemaakt.» 4° de modaliteiten volgens dewelke de genomen beslissingen aangaande de vergunningsaanvragen worden medegedeeld aan de overheden vermeld in het vorig lid.5° de modaliteiten volgens dewelke de overheden van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dienen te handelen wanneer de uitvoering van een project op het grondgebied van een ander Gewest of een andere lidstaat belangrijke gevolgen kan hebben voor het leefmilieu van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ».
Art. 3.Aan artikel 128, § 1, wordt het volgende lid ingevoegd na het eerste lid : « De lijst van de projecten hernomen in bijlage A wordt vastgelegd rekening houdend met hun aard, hun afmetingen of hun ligging evenals met de volgende relevante selectiecriteria : 1° Kenmerken van de inrichtingen.Deze kenmerken dienen te worden beschouwd ten opzichte van : a) de afmetingen van de inrichting;b) de samenvoeging met andere inrichtingen;c) het gebruik van natuurlijke rijkdommen;d) de productie van afval;e) verontreiniging en hinder;f) ongevalrisico's, met name ten opzichte van gebruikte stoffen of technologieën 2° Ligging van de inrichtingen.De milieugevoeligheid van de geografische zones die door de inrichtingen geraakt kunnen worden moet in beschouwing worden genomen rekening houdend met : a) de bestaande grondbezetting;b) de betrekkelijke rijkdom, de kwaliteit en de capaciteit van herstel van de natuurlijke rijkdommen van de zone;c) de belastingscapaciteit van de natuurlijke omgeving, met bijzondere aandacht voor volgende zones : - vochtige zones; - kustzones; - berg- en woudzones; - natuurreservaten en natuurparken; - zones die ingedeeld of beschermd zijn door de wetgeving en de reglementering in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - bijzondere beschermingszones aangewezen door de wetgeving en de reglementering van toepassing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG; - zones waarin de door de wetgeving van de Gemeenschap milieukwaliteitsnormen al overschreden zijn; - zones met hoge bevolkingsdichtheid; - historisch, cultureel en archeologisch waardevolle landschappen. 3° Kenmerken van het potentiële effect.De aanzienlijke effecten die een inrichting zou kunnen hebben dienen beschouwd te worden aan de hand van de bij 1° en 2° opgesomde criteria, meer bepaald ten opzichte van : - de omvang van de impact (geografische zone en omvang van de geraakte bevolking); - de grensoverschrijdende aard van de impact; - de omvang en de complexiteit van de impact; - de probabiliteit van de impact; - de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van de impact ».
Art. 4.Aan artikel 142, § 1, wordt het volgende lid ingevoegd na het eerste lid : « De lijst van de projecten hernomen in bijlage B wordt vastgelegd rekening houdend met hun aard, hun afmetingen of hun ligging evenals met de volgende relevante selectiecriteria : 1° Kenmerken van de inrichtingen.Deze kenmerken dienen te worden beschouwd ten opzichte van : a) de afmetingen van de inrichting;b) de samenvoeging met andere inrichtingen;c) het gebruik van natuurlijke rijkdommen;d) de productie van afval;e) verontreiniging en hinder;f) ongevalrisico's, ten opzichte van gebruikte stoffen of technologie.2° Ligging van de inrichtingen.De milieugevoeligheid van de geografische zones die door de inrichtingen geraakt kunnen worden moet in beschouwing worden genomen rekening houdend met : a) de bestaande grondbezetting;b) de betrekkelijke rijkdom, de kwaliteit en de capaciteit van herstel van de natuurlijke rijkdommen van de zone;c) de belastingscapaciteit van de natuurlijke omgeving, met bijzondere aandacht voor volgende zones : - vochtige zones; - kustzones; - berg- en woudzones; - natuurreservaten en natuurparken; - zones die ingedeeld of beschermd zijn door de wetgeving en de reglementering in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest; - bijzondere beschermingszones aangewezen door de wetgeving en de reglementering van toepassing in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest overeenkomstig de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG; - zones waarin de door de wetgeving van de Gemeenschap milieukwaliteitsnormen al overschreden zijn; - zones met hoge bevolkingsdichtheid; - historisch, cultureel en archeologisch waardevolle landschappen. 3° Kenmerken van het potentiële effect.De aanzienlijke effecten die een inrichting zou kunnen hebben dienen beschouwd te worden aan de hand van de bij 1° en 2° opgesomde criteria, meer bepaald ten opzichte van : - de omvang van de impact (geografische zone en omvang van de geraakte bevolking); - de grensoverschrijdende aard van de impact; - de omvang en de complexiteit van de impact; - de probabiliteit van de impact; - de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van de impact. ».
Art. 5.Bijlage B van hetzelfde BWRO wordt vervolledigd als volgt : « 29) projecten van landelijke ruilverkaveling;30) aanleg van tramlijnen (uitgezonderd de boven- of ondergrondse lijnen die reeds werden vastgesteld in bijlage A ) ».
Brussel, 30 september 2010.
Voor de Brusselse Hoofdstedelijke Regering : De Minister bevoegd voor Ruimtelijke Ordening, wordt belast met de uitvoering van dit besluit, Ch. PICQUE