gepubliceerd op 15 februari 2002
Besluit tot vaststelling van de nadere voorwaarden en regels volgens welke subsidies worden verleend voor permanente vorming en opleiding voor werkenden en bedrijven, luik « hefboomkrediet - vernieuwende arbeidsorganisatie »
28 SEPTEMBER 2001. - Besluit tot vaststelling van de nadere voorwaarden en regels volgens welke subsidies worden verleend voor permanente vorming en opleiding voor werkenden en bedrijven, luik « hefboomkrediet - vernieuwende arbeidsorganisatie »
De Vlaamse regering, Gelet op het decreet van 8 december 2000 houdende diverse beleidsbepalingen, inzonderheid artikel 16;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor Begroting, gegeven op 22 september 2000;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor ambtenarenzaken, gegeven op 8 december 2000;
Gelet op de beraadslaging van de Vlaamse regering, op 15 december 2000, betreffende de aanvraag om advies bij de Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 31.665/1, gegeven op 5 juli 2001, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Overwegende dat de voorwaarden, waaraan steunmaatregelen ten behoeve van opleidingen dienen te voldoen om verenigbaar te zijn met de gemeenschappelijke markt, neergelegd zijn in Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op opleidingssteun (1);
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme;
Na beraadslaging, Besluit : HOOFDSTUK I. - Begrippen
Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid; 2° de administratie : de v.z.w. ESF-agentschap; 3° kansengroepen : laaggeschoolden, vijfenveertig-plussers, personen met een handicap en/of allochtonen.4° sectorale opleidingsinstellingen : paritair beheerde sectorale opleidingsinstellingen en fondsen voor bestaanszekerheid;5° de SERV : de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;6° ICT : informatie- en communicatietechnologie;7° ESF : Europees Sociaal Fonds;8° HRM : Human Resources Management. HOOFDSTUK II. - Organisatie
Art. 2.De administratie stelt de diensten, uitrusting, installaties en personeelsleden ter beschikking, die noodzakelijk zijn om een efficiënte uitvoering van dit besluit te verzekeren.
Art. 3.De minister stelt een strategische werkgroep samen, bestaande uit : 1° een vertegenwoordiger van het secretariaat van de SERV, die de werkgroep voorzit;2° zes vertegenwoordigers van de Vlaamse sociale partners, voorgedragen door de SERV;3° een vertegenwoordiger voorgedragen door de administratie;4° een vertegenwoordiger voorgedragen door de administratie Werkgelegenheid van het departement Economie, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw;5° een vertegenwoordiger van de minister;6° een vertegenwoordiger voorgedragen door de minister bevoegd voor het onderwijs;7° een vertegenwoordiger voorgedragen door de minister bevoegd voor het economisch beleid. De voordragende instanties dragen tezelfdertijd een plaatsvervangend lid voor die dezelfde rechten uitoefent als het lid dat hij/zij vervangt.
De strategische werkgroep heeft als opdracht : 1° bindende adviezen te verstrekken over de aanvragen die ingediend worden in het kader van dit besluit.De adviezen worden genomen met een drie vierde meerderheid. Het advies is evenwel negatief indien de vertegenwoordigers van de ministers met unanimiteit een negatieve stem uitbrengen; 2° jaarlijks één of meerdere thema's te bepalen in het kader van de subsidies voor de ondersteuning van wijzigingen die bedrijven doorvoeren in hun arbeidsorganisatie, dit met dezelfde meerderheid en hetzelfde vetorecht voor de vertegenwoordigers van de ministers;3° het jaarlijks evalueren van de toepassing van dit besluit en het onderzoeken van mogelijke wijzigingen of vernieuwingen ervan. De SERV staat in voor : 1° het secretariaat van de strategische werkgroep;2° het opmaken van de in artikel 8, derde lid, bedoelde adviezen;3° het opmaken van een verslag aan de administratie van de adviezen van de strategische werkgroep, dit voor elke indieningsronde en uiterlijk dertig dagen nadat de strategische werkgroep een advies heeft uitgebracht over alle ontvankelijke aanvragen. HOOFDSTUK III. - Subsidies voor de ondersteuning van acties die bedrijven doorvoeren naar aanleiding van een vernieuwende arbeidsorganisatie
Art. 4.Binnen de perken van de beschikbare begrotingskredieten, bestemd voor de toekenning van subsidies voor de ondersteuning van acties die bedrijven doorvoeren naar aanleiding van een vernieuwende arbeidsorganisatie, kunnen subsidies worden toegekend aan opleidingsprojecten die voldoen aan de in dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.
Art. 5.§ 1. Natuurlijke personen kunnen geen aanvraag indienen. § 2. De aanvragers kunnen een subsidie krijgen voor opleidingsprojecten die : 1° gericht zijn op de ondersteuning van bedrijven in het doorvoeren van wijzigingen in hun arbeidsorganisatie, onder meer : a) projecten die werkzoekenden laten instromen terwijl zittende werknemers van het bedrijf opleiding volgen;b) projecten die een HRM-beleid invoeren dat geënt is op een integrale benadering;c) projecten die plaatsvinden naar aanleiding van arbeidsherverdeling, de introductie van een gezinsvriendelijke arbeidsorganisatie en/of die in verband staan met de invoering van ICT;2° gericht zijn op de behoeften van : a) de werknemers wiens arbeidsplaats zich voornamelijk bevindt in het Vlaamse Gewest en die : 1) vallen onder de wetgeving op de arbeidsovereenkomsten of onder een soortgelijk wettelijk of reglementair statuut;2) tewerkgesteld zijn in bedrijven, instellingen of organisaties, die vallen onder de privé-sector of genieten van een vermindering van patronale bijdragen overeenkomstig het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit-sector;b) de personen die een zelfstandig beroep uitoefenen in het Vlaamse Gewest;c) de werkzoekenden die hun woonplaats hebben in het Nederlandse taalgebied en het tweetalig gebied Brussel- Hoofdstad;3° voorzien in de verspreiding van de resultaten aan een breder publiek dan de direct betrokkenen bij de aanvragers. Onverminderd de voorwaarden zoals bepaald in het eerste lid, kan de aanvrager slechts subsidies krijgen voor projecten die kaderen binnen de in het betrokken jaar door de strategische werkgroep vastgestelde thema's.
Art. 6.§ 1. De aanvragers dienen een gestandaardiseerd aanvraagformulier, zoals opgesteld door de administratie, in bij de administratie.
Dit aanvraagformulier bevat volgende gegevens : 1° de behoeften waarop het project inspeelt;2° de deelnemers, 3° het inhoudelijk programma;4° het tijdpad van het project en, in voorkomend geval, de verschillende fasen;5° het beoogde resultaat;6° de methodiek. § 2. Indien het project ingediend wordt door één of meerdere bedrijven wordt het project, alvorens de aanvraag ingediend wordt, ter goedkeuring voorgelegd aan de betrokken ondernemingsraad of -raden of, bij ontstentenis hiervan, aan de betrokken syndicale afvaardigingen.
Bij gebrek aan een ondernemingsraad of een syndicale afvaardiging legt de aanvrager het project ter goedkeuring voor aan het subregionaal tewerkstellingscomité of de paritair beheerde rectorale opleidingsinstelling of de sectorcommissie van de SERV of bij afwezigheid van deze laatste aan het bevoegde paritair comité.
Indien een project wordt ingediend door één van de sociale partners van een sector legt de aanvrager het project ter goedkeuring voor aan de paritair beheerde rectorale opleidingsinstelling of de sectorcommissie van de SERV of bij afwezigheid van deze laatste aan het bevoegde paritair comité. § 3. In de gevallen waarbij een subregionaal tewerkstellingscomité, een paritair beheerde sectorale opleidingsinstelling, de sectorcommissie van de SERV of een paritair comité zijn goedkeuring verleent aan het project, doet zij dit binnen de dertig kalenderdagen na ontvangst ervan.
De strategische werkgroep neemt de beslissing in de plaats van het betrokken comité of de betrokken instelling in die gevallen waarbij deze geen beslissing neemt binnen de in het vorige lid bepaalde termijn.
De in het eerste lid bedoelde beslissingen zijn niet bindend voor de strategische werkgroep, in die zin dat deze werkgroep een andersluidende beslissing kan nemen conform de procedure bepaald in artikel 3, derde lid.
Art. 7.§ 1. De minister bepaalt de periode van de indieningsrondes en het daaraan gekoppelde gedeelte van de in artikel 4 bedoelde kredieten.
De vereisten waaraan een aanvraag voldoet, bepaald in de artikelen 5, §§ 1 en 2, eerste lid, 2° en 3° en 6, §§ 1 en 2, zijn ontvankelijkheidscriteria. § 2. De dossiers die ontvankelijk worden verklaard en waarvoor een positief advies van de strategische werkgroep werd gegeven worden gerangschikt volgens het aantal bonuspunten. Cumulatief worden volgende bonuspunten toegekend aan : 1° projecten die gericht zijn op het bevorderen van de aanwezigheid van personen uit kansengroepen (twee punten);2° projecten waarbij het verhogen van de intrinsieke leermogelijkheden van functies centraal staat (een punt);3° projecten die gebruik maken van ICT (een punt). § 3. De subsidie bedraagt maximaal 250.000 EUR per aanvrager, inclusief de eventuele subsidiëring verkregen vanuit het ESF, zelfs in die gevallen waarbij deze in de loop van dezelfde indieningsronde meerdere aanvragen in het kader van deze afdeling indient.
Enkel de eerste vierentwintig maanden, volgend op de dag van het opstarten van een project, zijn subsidiabel. Voorzover de dag van het opstarten van een project gelegen is voor het begin van de periode van de betrokken indieningsronde, zijn enkel de kosten die gemaakt worden vanaf het begin van deze periode subsidiabel en wordt de begindatum van de betrokken indieningsronde tevens als begindatum genomen voor de berekening van de vierentwintig maanden. Voor de eerste indieningsronde zijn de kosten vanaf 1 januari 2001 subsidiabel.
Op schriftelijk verzoek van de aanvrager kan de strategische werkgroep beslissen om de subsidiabele periode te verlengen met maximaal zes maanden. Het gemotiveerd verzoek dient, op straffe van onontvankelijkheid, bij de administratie te worden ingediend uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de termijn van vierentwintig maanden. HOOFDSTUK IV. - Algemene bepalingen
Art. 8.De administratie onderzoekt de overeenkomstig dit besluit ingediende aanvragen binnen maximaal dertig kalenderdagen, volgend op de uiterste indieningsdatum, op haar ontvankelijkheid.
Indien de aanvraag ontvankelijk is, stuurt zij het dossier onmiddellijk door naar de SERV en onderzoekt zij vervolgens de inhoudelijke en financiële conformiteit volgens de criteria van deze afdeling binnen maximaal zestig kalenderdagen, volgend op de uiterste indieningsdatum, en stuurt binnen dezelfde termijn haar conformiteitsadvies, alsmede een verslag over de niet- ontvankelijk ingediende dossiers, door naar de SERV. De SERV onderzoekt binnen maximaal zeventig kalenderdagen, volgend op de uiterste indieningsdatum van de aanvraag, de inhoudelijke conformiteit volgens de criteria van dit besluit, en stuurt binnen deze termijn de ontvankelijke aanvragen met haar gemotiveerd advies door naar de strategische werkgroep. In de mate dat dit advies afwijkt van het advies van de administratie vermeldt het tevens de motieven hiertoe.
Binnen maximaal dertig kalenderdagen na ontvangst van de in het vorige lid vermelde documenten geeft de strategische werkgroep een advies, maakt zij de gemotiveerde rangschikking van de weerhouden projecten op en stuurt zij de aanvragen, de adviezen, haar advies en de rangschikking door naar de administratie die deze beslissing bekrachtigt.
Art. 9.De betoelaagbare basis omvat alle kosten die toegelaten zijn door de Verordening (EG) nr. 68/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op opleidingssteun (2) en de regelgeving inzake het ESF, in voorkomend geval verminderd met het betaald educatief verlof.
De loonkosten van de deelnemers worden tot een bedrag van maximaal vijftig procent van de totale kostprijs opgenomen in de betoelaagbare basis, doch zij komen niet in aanmerking voor subsidiëring.
Voor projecten die ingediend worden in het kader van dit besluit omvat de privaatrechtelijke inbreng minimaal dertig procent van de totale projectkosten.
Voorzover een sectorale opleidingsinstelling een aanvraag indient, financieren deze aanvragers bovenop het in het vorig lid vermelde bedrag minimaal twintig procent van de projectkosten.
Op het resterende bedrag van de betoelaagbare basis kunnen Vlaamse en ESF-subsidies worden toegestaan, voorzover deze de in de Verordening (EG) nr. 6812001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op opleidingssteun (3) vermelde percentages inzake publieke co-financiering niet overschrijden en deze beantwoorden aan de regelgeving inzake het ESF. In de mate dat het budget ontoereikend is om de projecten met een gelijk aantal bonuspunten te subsidiëren, wordt het resterende budget pondsgewijs verdeeld onder deze aanvragers.
Art. 10.De aanvrager dient halfjaarlijks en uiterlijk twee maanden na het verstrijken van de subsidiabele uitvoeringstermijn van het project bij de administratie een rapport in dat onder meer een inhoudelijke en budgettaire beschrijving van de uitvoering van het project, de projectresultaten en de op het project betrekking hebbende uitgaven omvat, waardoor hij uitbetaling kan krijgen van de subsidie binnen de in het subsidiebesluit opgenomen maximaal bepaalde grenzen. HOOFDSTUK V. - Slot- en opheffingsbepalingen
Art. 11.De personeelsleden van de afdeling inspectie Werkgelegenheid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap zijn gerechtigd om ter plaatse controle uit te oefenen op de aanwending van de toegekende gelden overeenkomstig artikel 56 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
Art. 12.De Vlaamse minister, bevoegd voor het tewerkstellingsbeleid, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 28 september 2001.
De minister-president van de Vlaamse regering, P. DEWAEL De Vlaamse minister van Werkgelegenheid en Toerisme, R. LANDUYT _______ Nota's (1) PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20. (2) PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20. (3) PB L 10 van 13.1.2001, blz. 20.