← Retour vers "Extrait de l'arrêt n° 95/2001 du 12 juillet 2001 Numéro du rôle : 2181 En cause :
la question préjudicielle relative à l'article 332, alinéa 4, du Code civil, posée par le Tribunal de
première instance de Termonde. La Cour d'arbitrage, après en avoir délibéré, rend l'arrêt
suivant : I. Objet de la question préjudicielle Par arr(...)"
Extrait de l'arrêt n° 95/2001 du 12 juillet 2001 Numéro du rôle : 2181 En cause : la question préjudicielle relative à l'article 332, alinéa 4, du Code civil, posée par le Tribunal de première instance de Termonde. La Cour d'arbitrage, après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : I. Objet de la question préjudicielle Par arr(...) | Uittreksel uit arrest nr. 95/2001 van 12 juli 2001 Rolnummer 2181 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 332, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde. Het Arbitragehof samengesteld uit de voorzitters H. Boel en M. Melchior, en de rechters A. Arts, R. Henneuse, M. Bos(...) |
---|---|
COUR D'ARBITRAGE | ARBITRAGEHOF |
Extrait de l'arrêt n° 95/2001 du 12 juillet 2001 | Uittreksel uit arrest nr. 95/2001 van 12 juli 2001 |
Numéro du rôle : 2181 | Rolnummer 2181 |
En cause : la question préjudicielle relative à l'article 332, alinéa | In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 332, vierde lid, |
4, du Code civil, posée par le Tribunal de première instance de | van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste |
Termonde. | aanleg te Dendermonde. |
La Cour d'arbitrage, | Het Arbitragehof, |
composée des présidents H. Boel et M. Melchior, et des juges A. Arts, | samengesteld uit de voorzitters H. Boel en M. Melchior, en de rechters |
R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot et J.-P. Snappe, assistée du | A. Arts, R. Henneuse, M. Bossuyt, E. De Groot en J.-P. Snappe, |
greffier L. Potoms, présidée par le président H. Boel, | bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van voorzitter H. Boel, |
après en avoir délibéré, rend l'arrêt suivant : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Objet de la question préjudicielle | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag |
Par arrêt du 26 avril 2001 en cause de E. Hoffelinck contre C. Lagaert | Bij arrest van 26 april 2001 in zake E. Hoffelinck tegen C. Lagaert en |
et P. Corthals et en cause de E. Hoffelinck contre T. Hoffelinck, dont | P. Corthals en inzake E. Hoffelinck tegen T. Hoffelinck, waarvan de |
l'expédition est parvenue au greffe de la Cour d'arbitrage le 18 mai | expeditie ter griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 18 mei |
2001, le Tribunal de première instance de Termonde a posé la question | 2001, heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Dendermonde de volgende |
préjudicielle suivante : | prejudiciële vraag gesteld : |
« L'article 332 du Code civil viole-t-il les articles 10 et 11 de la | « Schendt artikel 332 BW de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, |
Constitution, les articles 8 C.E.D.H. et 14 juncto 8 C.E.D.H. en ce | artikel 8 E.V.R.M. en 14 juncto 8 E.V.R.M. waar bij de bepaling van de |
que cette disposition, en vue de déterminer le délai dans lequel | termijn voor het instellen van de vordering door de echtgenoot of de |
l'action doit être intentée par le mari ou l'ex-mari, ne tient pas | vroegere echtgenoot geen rekening gehouden wordt met het ogenblik |
compte du moment où la personne concernée a pris effectivement | waarop de betrokken persoon er werkelijk kennis heeft van gekregen dat |
connaissance du fait que sa paternité génétique est contestable ? » | zijn genetisch vaderschap betwistbaar is ? » |
(...) | (...) |
IV. En droit | IV. In rechte |
(...) | (...) |
B.1. Dans son arrêt n° 138/2000 du 21 décembre 2000, publié au | B.1. In het arrest nr. 138/2000 van 21 december 2000, bekendgemaakt in |
Moniteur belge du 8 mars 2001, la Cour a déjà statué sur une question | het Belgisch Staatsblad van 8 maart 2001, heeft het Hof reeds |
préjudicielle analogue relative à la même disposition. | uitspraak gedaan over een soortgelijke prejudiciële vraag met |
betrekking tot dezelfde bepaling. | |
La Cour considère ne pas devoir donner une autre réponse à la question | Het Hof oordeelt dat het geen ander antwoord dient te geven op de |
posée en l'espèce. | onderhavige vraag. |
B.2. L'article 332 du Code civil règle l'action en contestation de | B.2. Artikel 332 van het Burgerlijk Wetboek regelt de vordering tot |
paternité du mari, désigne de façon restrictive les personnes | betwisting van het vaderschap van de echtgenoot, wijst op beperkende |
habilitées à contester cette paternité et fixe les délais dans | wijze de personen aan die tot betwisting gerechtigd zijn en bepaalt de |
lesquels l'action doit être intentée. | termijnen waarbinnen de vordering moet worden ingesteld. |
B.3. La question préjudicielle porte en particulier sur l'article 332, | B.3. De prejudiciële vraag heeft meer bepaald betrekking op artikel |
alinéa 4, qui dispose : | 332, vierde lid, dat luidt : |
« L'action de la mère doit être intentée dans l'année de la naissance | « De rechtsvordering van de moeder moet worden ingesteld binnen een |
et celle du mari ou du précédent mari dans l'année de la naissance ou | jaar na de geboorte en die van de echtgenoot of van de vorige |
de la découverte de celle-ci. » | echtgenoot binnen een jaar na de geboorte of na de ontdekking ervan. » |
B.4. Le juge a quo demande si cette disposition ne viole pas les | B.4. De verwijzende rechter vraagt of die bepaling niet in strijd is |
articles 10 et 11 de la Constitution ainsi que l'article 8 de la | met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet en met artikel 8 van het |
Convention européenne des droits de l'homme combiné ou non avec | Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, al dan niet in samenhang |
l'article 14 de celle-ci, en ce qu'elle ne tient pas compte, en vue de | gelezen met artikel 14 van dat Verdrag, doordat bij het bepalen van de |
déterminer le délai dans lequel l'action doit être intentée par le | termijn voor het instellen van de vordering door de echtgenoot of de |
mari ou l'ex-mari, du moment auquel la personne concernée a pris | vroegere echtgenoot geen rekening wordt gehouden met het ogenblik |
effectivement connaissance du fait que sa paternité biologique était | waarop de betrokken persoon er werkelijk kennis van heeft gekregen dat |
contestable. | zijn genetisch vaderschap betwistbaar is. |
B.5. Ni l'article 26, § 1er, de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur | B.5. Noch artikel 26, § 1, van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op |
la Cour d'arbitrage ni aucune autre disposition, constitutionnelle ou | het Arbitragehof, noch enige andere grondwets- of wetsbepaling |
législative, ne confère à la Cour le pouvoir de statuer directement, à | verlenen aan het Hof de bevoegdheid om rechtstreeks bij wijze van |
titre préjudiciel, sur la question de savoir si une loi est contraire | prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de vraag of een wet |
à une disposition d'une convention internationale. En tant que la | strijdig is met een bepaling van een internationaal verdrag. In |
question invite à un contrôle direct au regard de la Convention | zoverre de vraag uitnodigt tot een rechtstreekse toetsing aan het |
européenne des droits de l'homme, la Cour n'est pas compétente pour y | Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is het Hof niet bevoegd |
répondre. La Cour limite par conséquent son examen à un contrôle de la | om erop in te gaan. Het Hof beperkt derhalve zijn onderzoek tot een |
disposition litigieuse au regard des articles 10 et 11 de la | toetsing van de in het geding zijnde bepaling aan de artikelen 10 en |
Constitution. | 11 van de Grondwet. |
B.6. Les règles constitutionnelles de l'égalité et de la non-discrimination n'excluent pas qu'une différence de traitement soit établie entre des catégories de personnes, pour autant qu'elle repose sur un critère objectif et qu'elle soit raisonnablement justifiée. Les mêmes règles s'opposent, par ailleurs, à ce que soient traitées de manière identique, sans qu'apparaisse une justification raisonnable, des catégories de personnes se trouvant dans des situations qui, au regard de la mesure considérée, sont essentiellement différentes. L'existence d'une telle justification doit s'apprécier en tenant compte du but et des effets de la mesure critiquée ainsi que de la nature des principes en cause; le principe d'égalité est violé lorsqu'il est établi qu'il n'existe pas de rapport raisonnable de proportionnalité entre les moyens employés et le but visé. | B.6. De grondwettelijke regels van de gelijkheid en de niet-discriminatie sluiten niet uit dat een verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dezelfde regels verzetten er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de aangevochten maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat. Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het gelijkheidsbeginsel is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel. |
B.7. La loi du 31 mars 1987 a modifié, comme son intitulé l'indique, | B.7. De wet van 31 maart 1987 heeft, zoals het opschrift ervan |
diverses dispositions légales relatives à la filiation; en | aangeeft, verscheidene bepalingen betreffende de afstamming gewijzigd; |
particulier, son chapitre V a inséré un nouveau titre VII dans le | in het bijzonder werd bij hoofdstuk V ervan een nieuwe titel VII |
ingevoegd in boek I van het Burgerlijk Wetboek, met als opschrift « | |
livre Ier du Code civil, intitulé « De la filiation », dont fait | Afstamming », waarvan de hiervoor genoemde bepaling deel uitmaakt. |
partie la disposition citée ci-dessus. | Volgens de memorie van toelichting bestond de bedoeling van de wet van |
Selon l'exposé des motifs, un des objectifs de la loi du 31 mars 1987 | 31 maart 1987 onder meer erin « de waarheid zoveel mogelijk te |
était de « cerner le plus près possible la vérité », c'est-à-dire la | benaderen », dit wil zeggen de biologische afstamming (Parl. St., |
filiation biologique (Doc. parl., Sénat, 1977-1978, n° 305, 1, p. 3). | Senaat, 1977-1978, nr. 305, 1, p. 3). In verband met de vaststelling |
S'agissant de l'établissement de la filiation paternelle, il a été | van de afstamming van vaderszijde, werd erop gewezen dat « de wil om |
indiqué que « la volonté de régler l'établissement de la filiation en | de regeling van de vaststelling van de afstamming zo dicht mogelijk de |
cernant le plus possible la vérité [devait] avoir pour conséquence | waarheid te doen benaderen [...] het openstellen van de mogelijkheden |
d'ouvrir largement les possibilités de contestation » (ibid., p. 12). | tot betwisting tot gevolg [behoorde] te hebben » (ibid., p. 12). Uit |
Toutefois, il ressort des mêmes travaux préparatoires que le | dezelfde parlementaire voorbereiding blijkt echter dat de wetgever |
législateur a également entendu prendre en considération et protéger « | tevens de « rust der families » in overweging heeft willen nemen en |
la paix des familles », en tempérant si nécessaire à cette fin la | heeft willen beschermen door, indien hiertoe nodig, het zoeken naar de |
recherche de la vérité biologique (ibid., p. 15). Il a choisi de ne | biologische waarheid te temperen (ibid., p. 15). Hij heeft ervoor |
pas s'écarter de l'adage « pater is est quem nuptiae demonstrant » | geopteerd niet af te stappen van het adagium « pater is est quem |
(ibid., p. 11). | nuptiae demonstrant » (ibid., p. 11). |
En fixant le délai d'introduction de l'action en contestation de | Door de termijn te bepalen voor het instellen van de vordering tot |
paternité, le législateur a considéré que les intérêts de l'enfant | betwisting van vaderschap, heeft de wetgever geoordeeld dat de |
devaient être prioritaires et qu'il était « inadmissible qu'un désaveu | belangen van het kind prioritair zijn en dat het « onaanvaardbaar [is] |
de paternité soit encore possible après un certain délai, c'est-à-dire | dat een ontkenning van vaderschap nog zou kunnen plaatshebben na |
après le moment à partir duquel on peut raisonnablement considérer | verloop van een zekere tijd, m.a.w. nadat redelijkerwijze mag |
qu'il y a possession d'état » (Doc. parl., Sénat, 1984-1985, n° 904-2, | aangenomen worden dat bezit van staat is tot stand gekomen » (Parl. |
p. 115). Il a donc voulu limiter ce délai à la période durant laquelle | St., Senaat, 1984-1985, nr. 904-2, p. 115). Aldus heeft hij de termijn |
l'enfant n'a pas encore conscience de la signification de la paternité | willen beperken tot de periode binnen welke het kind zich nog niet |
et il a entendu éviter que l'état de l'enfant né dans le mariage reste | bewust is van het vaderschap en heeft hij willen vermijden dat de |
staat van het in het huwelijk geboren kind al te lange tijd onzeker | |
trop longtemps incertain. | zou blijven. |
B.8. Compte tenu de ces objectifs, la recevabilité de l'action en | B.8. In het licht van die doelstellingen werd de toelaatbaarheid van |
contestation de paternité a été soumise à un délai strict qui est | de vordering tot vaderschapsbetwisting aan een strikte termijn |
sensiblement plus court que les délais de droit commun applicables aux | onderworpen die gevoelig korter is dan de gemeenrechtelijke termijnen |
actions relatives à la filiation, fixés par l'article 331 du Code | voor afstammingsvorderingen vastgelegd in artikel 331 van het |
civil. Ce délai est en outre un délai de forclusion. | Burgerlijk Wetboek. Die termijn is bovendien een vervaltermijn. |
Il ressort également des travaux préparatoires que le législateur a | Tevens blijkt uit de parlementaire voorbereiding dat de wetgever, |
sciemment voulu exclure toute possibilité de prorogation du délai, le | behoudens het geval van overmacht, bewust elke mogelijkheid van |
cas de force majeure excepté, parce que « toute prorogation de délai | termijnverlenging heeft willen uitsluiten omdat « elke |
termijnverlenging [...] tenslotte [zal] neerkomen op afwezigheid van | |
correspondra en fait à une absence de délai » (ibid., p. 113). Le | termijn » (ibid., p. 113). Aldus heeft de wetgever het feitelijke |
législateur entendait donc que la paternité de fait primât la | vaderschap willen laten primeren op het biologische vaderschap (ibid., |
paternité biologique (ibid., p. 114). B.9. Le législateur a pu estimer que l'homme, en se mariant, accepte d'être considéré, en principe, comme le père de tout enfant que sa femme aura. Compte tenu des préoccupations du législateur et des valeurs qu'il a voulu concilier, il n'apparaît pas comme déraisonnable, en principe, qu'il n'ait voulu accorder au mari qu'un court délai pour intenter l'action en contestation de paternité. Des cas peuvent toutefois exister dans lesquels le conjoint n'a connaissance des faits qui démontrent l'absence d'un lien génétique entre lui et l'enfant né de sa femme qu'après l'écoulement du délai fixé par l'article 332, alinéa 4, du Code civil. La situation du mari diffère, à cet égard, de celle de la mère, qui a ou peut toujours | p. 114). B.9. De wetgever vermocht te oordelen dat hij die huwt, aanvaardt in beginsel beschouwd te worden als vader van ieder kind dat zijn vrouw zal baren. Rekening houdend met de bekommernissen van die wetgever en met de waarden die hij heeft willen verzoenen komt het in beginsel niet onredelijk voor dat hij de echtgenoot slechts een korte termijn heeft willen toekennen om de vordering tot vaderschapsbetwisting in te stellen. Er kunnen zich echter gevallen voordoen waar de echtgenoot pas na het verstrijken van de termijn van artikel 332, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek kennis krijgt van feiten die wijzen op het ontbreken van een genetische band tussen hem en het uit zijn vrouw geboren kind. De situatie van de man is in dit opzicht verschillend van de moeder, die steeds kennis heeft of kan hebben van de |
avoir connaissance des circonstances de la conception. | omstandigheden van de verwekking. |
B.10. L'écoulement du délai de forclusion fixé par l'article 332, | B.10. Het verstrijken van de vervaltermijn van artikel 332, vierde |
alinéa 4, du Code civil empêche le mari de contester sa paternité. | lid, van het Burgerlijk Wetboek verhindert de echtgenoot zijn |
Il appartient au législateur d'apprécier si et dans quelle mesure il y | vaderschap te betwisten. Het komt de wetgever toe te oordelen of en in welke mate er reden is, |
a lieu, compte tenu notamment de l'intérêt de l'enfant, de soumettre | met name vanuit het belang van het kind, de vordering tot betwisting |
l'action en contestation de paternité à des délais de forclusion | van vaderschap aan strikte vervaltermijnen te onderwerpen. |
stricts. L'article 3, paragraphe 1, de la Convention de New York du 20 novembre | Artikel 3, lid 1, van het Verdrag van New York van 20 november 1989 |
1989 relative aux droits de l'enfant, approuvée notamment par la loi | inzake de rechten van het kind, goedgekeurd onder meer bij de wet van |
du 25 novembre 1991, prescrit que, dans toutes les décisions qui concernent les enfants, l'intérêt de l'enfant doit être une considération primordiale. Compte tenu de cet objectif, il n'apparaît pas déraisonnable de donner la priorité à la paternité légale plutôt qu'à la paternité biologique et de rendre une action en contestation de paternité impossible, dans l'intérêt de l'enfant, dès lors que celui-ci peut prendre conscience de la paternité et qu'il peut être raisonnablement admis qu'il y a possession d'état à l'égard du père légal, avec le consentement de la mère, qui n'a pas exercé son droit personnel de contester cette paternité. B.11. La question préjudicielle appelle une réponse négative. | 25 november 1991, schrijft voor dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen. In het licht van die doelstelling komt het niet onredelijk voor het wettelijke vaderschap te laten primeren op het biologische vaderschap en, in het belang van het kind, een vordering tot betwisting van vaderschap onmogelijk te maken zodra het kind zich bewust kan worden van het vaderschap en redelijkerwijze mag worden aangenomen dat er, met instemming van de moeder, die haar eigen vorderingsrecht niet heeft uitgeoefend, bezit van staat ten aanzien van de wettelijke vader tot stand is gekomen. B.11. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. |
Par ces motifs, | Om die redenen, |
la Cour | het Hof |
dit pour droit : | zegt voor recht : |
L'article 332, alinéa 4, du Code civil ne viole pas les articles 10 et | Artikel 332, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek schendt de |
11 de la Constitution en tant qu'il dispose que le mari doit intenter | artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre de echtgenoot de |
l'action en contestation de paternité dans l'année de la naissance ou | vordering tot betwisting van vaderschap moet instellen binnen een jaar |
de la découverte de celle-ci. | na de geboorte of na de ontdekking ervan. |
Ainsi prononcé en langue néerlandaise et en langue française, | Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig |
conformément à l'article 65 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 sur | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het |
la Cour d'arbitrage, à l'audience publique du 12 juillet 2001. | Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 12 juli 2001. |
Le greffier, | De griffier, |
L. Potoms. | L. Potoms. |
Le président, | De voorzitter, |
H. Boel. | H. Boel. |