← Retour vers "Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par arrêt n° 218.453 du
13 mars 2012 en cause de Beatrijs Clijsters contre l'Etat belge, avec comme partie intervenante Dirk
Scheers, dont l'expédition est parvenue au greffe de « Les articles 259bis-8 en 259ter du Code judiciaire violent-ils
les articles 10 et 11 de la Consti(...)"
| Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 Par arrêt n° 218.453 du 13 mars 2012 en cause de Beatrijs Clijsters contre l'Etat belge, avec comme partie intervenante Dirk Scheers, dont l'expédition est parvenue au greffe de « Les articles 259bis-8 en 259ter du Code judiciaire violent-ils les articles 10 et 11 de la Consti(...) | Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 Bij arrest nr. 218.453 van 13 maart 2012 in zake Beatrijs Clijsters tegen de Belgische Staat, met als tussenkomende partij Dirk Scheers, waarvan de expeditie ter gri « Schenden de artikelen 259bis-8 en 259ter van het Gerechtelijk Wetboek de artikelen 10 en 11 van d(...) |
|---|---|
| COUR CONSTITUTIONNELLE | GRONDWETTELIJK HOF |
| Avis prescrit par l'article 74 de la loi spéciale du 6 janvier 1989 | Bericht voorgeschreven bij artikel 74 van de bijzondere wet van 6 |
| Par arrêt n° 218.453 du 13 mars 2012 en cause de Beatrijs Clijsters | januari 1989 Bij arrest nr. 218.453 van 13 maart 2012 in zake Beatrijs Clijsters |
| contre l'Etat belge, avec comme partie intervenante Dirk Scheers, dont | tegen de Belgische Staat, met als tussenkomende partij Dirk Scheers, |
| l'expédition est parvenue au greffe de la Cour le 19 mars 2012, le | waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 19 maart |
| Conseil d'Etat a posé la question préjudicielle suivante : | 2012, heeft de Raad van State de volgende prejudiciële vraag gesteld : |
| « Les articles 259bis-8 en 259ter du Code judiciaire violent-ils les | « Schenden de artikelen 259bis-8 en 259ter van het Gerechtelijk |
| articles 10 et 11 de la Constitution, lus en combinaison avec le principe général du droit de l'impartialité de l'autorité, lorsqu'ils sont interprétés en ce sens qu'ils dispensent la commission de nomination et de désignation de Conseil supérieur de la Justice de l'obligation de se prononcer au scrutin secret au sujet des présentations et des nominations de magistrats, alors que dans le cas où il doit (devait) être fait application de l'article 66, alinéa 1er, de la loi communale, de l'article 100 de la nouvelle loi communale, de l'article 35 du décret communal, de l'article 33, alinéa 3, de la loi sur les CPAS, ou des articles 342, § 2, et 348, § 2, du Code judiciaire, il existe par contre une obligation de se prononcer au scrutin secret au sujet des présentations et des nominations sur le fondement d'une disposition législative ou décrétale expresse, de sorte qu'il en résulte une distinction injustifiée entre, d'une part, les personnes qui, dans le cadre d'une procédure de nomination, font l'objet d'une présentation par la commision de nomination et de désignation et, d'autre part, les personnes qui, dans le cadre d'une procédure de nomination visée dans les dispositions législatives précitées, font l'objet d'une présentation et d'une nomination par un autre organe ? ». Cette affaire est inscrite sous le numéro 5368 du rôle de la Cour. Le greffier, | Wetboek de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, gelezen in samenhang met het algemeen rechtsbeginsel van de onpartijdigheid van de overheid, wanneer ze zo worden geïnterpreteerd dat ze de benoemings- en aanwijzingscommissie van de Hoge Raad voor de Justitie vrijstellen van de verplichting geheim te stemmen over voordrachten en benoemingen van magistraten, terwijl in de gevallen waarin toepassing moe(s)t worden gemaakt van artikel 66, eerste lid, van de gemeentewet, artikel 100 van de nieuwe gemeentewet, artikel 35 van het gemeentedecreet, artikel 33, derde lid, van de OCMW-wet, of van de artikelen 342, § 2, en 348, § 2, van het Gerechtelijk Wetboek, er wel een verplichting tot geheime stemming over voordrachten en benoemingen bestaat op grond van een uitdrukkelijke wettelijke of decretale bepaling, zodat een onverantwoord onderscheid ontstaat tussen, enerzijds, personen die in het kader van een benoemingsprocedure het voorwerp uitmaken van een voordracht door de benoemings- en aanwijzingscommissie en, anderzijds, personen die in het kader van een benoemingsprocedure bedoeld in de zo-even aangehaalde wetsbepalingen het voorwerp uitmaken van een voordracht of een benoeming door een ander orgaan ? ». Die zaak is ingeschreven onder nummer 5368 van de rol van het Hof. De griffier, |
| F. Meersschaut | F. Meersschaut |