Etaamb.openjustice.be
Erratum du 17 février 2012
publié le 08 juin 2012

Arrêté du Gouvernement flamand fixant le règlement flamand relatif à la gestion durable de cycles de matériaux et de déchets. - Erratum

source
autorite flamande
numac
2012035595
pub.
08/06/2012
prom.
17/02/2012
moniteur
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

AUTORITE FLAMANDE


17 FEVRIER 2012. - Arrêté du Gouvernement flamand fixant le règlement flamand relatif à la gestion durable de cycles de matériaux et de déchets. - Erratum


« L'arrêté du Gouvernement flamand fixant le règlement flamand relatif à la gestion durable de cycles de matériaux et de déchets » a été publié au Moniteur belge le 23 mai 2012 aux pages 29590 et suivantes.

A l'arrêté publié et au Rapport du Gouvernement flamand appartenait également un avis du Conseil d'Etat.

Ci-dessous, l'avis en question.

ADVIES 50.540/3 VAN 10 JANUARI 2012 VAN DE AFDELING WETGEVING VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling Wetgeving, derde kamer, op 15 december 2011 door de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur verzocht haar, binnen een termijn van dertig dagen, verlengd tot 23 januari 2012, van advies te dienen over een ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering « tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen », heeft het volgende advies gegeven : 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich beperkt tot het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Gelet op de aard en de omvang van het ontwerp heeft de Raad van State binnen de tijd die hem voor zijn advies is gelaten en tijdens welke ook over tal van andere ontwerpen aan een termijn gebonden advies dient te worden verleend, zelfs dat beperkte onderzoek niet grondig en volledig kunnen verrichten. Noodgedwongen heeft hij zich moeten beperken tot de meest in het oog springende problemen.

STRAKKING EN RECHTSGROND VAN HET ONTWERP 2. Met het decreet van 23 december 2011 « betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen » is een kader gecreëerd voor de omzetting van richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 « betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aatal richtlijnen », alsook een basis voor het vormgeven van een beleid gericht op het duurzaam beheer van materiaalkringlopen. Het om advies voorgelegde ontwerp van besluit van de Vlaamse Regering strekt tot uitvoering van het decreet van 23 december 2011 en tot verdere omzetting in het interne recht van de voornoemde richtlijn 2008/98/EG en acht andere richtlijnen (1). Het ontwerp is bedoeld om in de plaats te komen van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 maart 2000 « houdende vaststelling van het verwijderingsplan voor PCB-houdende apparaten en de daarin aanwezige PCB's' en van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 « tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en beheer », die bij het te nemen besluit worden opgeheven. Daarnaast worden ook verscheidene besluiten van de Vlaamse Regering gewijzigd om deze af te stemmen op het decreet van 23 december 2011 en het te nemen besluit. 3.1. Het ontworpen besluit vindt in het algemeen rechtsgrond in de meeste artikelen van het decreet van 23 december 2011 die worden opgesomd in het derde lid van de aanhef. 3.2. Voor een aantal bepalingen moet echter worden opgemerkt dat er ofwel geen rechtsgrond is, ofwel die bepalingen niet in overeenstemming zijn met het voornoemde decreet van 23 december 2011, ofwel de rechtsgrond wordt geboden door een andere bepaling van dat decreet dan die welke wordt vermeld, ofwel de rechtsgrond wordt geboden door een ander decreet. 3.2.1. Luidens artikel 2.4.2.3., § 4, van het ontwerp zal, als de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (hierna : OVAM) optreedt als aanvrager van een grondstofverklaring, in afwijking van paragraad 2 van dit artikel, de Vlaamse minister bevoegd voor leefmilieu en waterbeleid (hierna : de minister), de grondstofverklaring verlenen of weigeren, met inachtneming van een termijn van 45 kalenderdagen na ontvangst van de aanvraag.

Aangezien in artikel 40, tweede lid, van het decreet van 23 december 2011 wordt bepaald dat « OVAM beslist over de aanvragen voor het afleveren van een grondstofverklaring », komt het de Vlaamse Regering niet toe om in een afwijkende regeling hiervoor te voorzien. Hoe begrijpelijk de ontworpen bepaling ook moge voorkomen, er is daarvoor geen rechtsgrond. 3.2.2. In onderafdeling 5.2.4. met als opschrift « Afgedankte voertuigen » wordt bepaald dat elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die afgedankte voertuigen depollueert of moet depollueren overeenkomstig artikel 5.2.2.6.4., § 2, van titel II van het Vlarem, erkend moet zijn.

Het decreet van 23 december 2011 bevat geen machtiging aan de Vlaamse Regering om hiervoor in een erkenningsregeling te voorzien. Er lijkt dan ook geen rechtsgrond te zijn om in de voornoemde erkenningsregeling te voorzien. 3.2.3. In artikel 9.1.1., § 1, tweede lid, van het ontwerp worden de door de leidend ambtenaar van de OVAM aangewezen ambtenaren gemachtigd om onder meer de administratieve geldboete kwijt te schelden of te verminderen en uitstel van betaling te verlenen. De rechtsgrond hiervoor wordt geboden respectievelijk door de artikelen 61, eerste lid, en 62 van het decreet van 23 december 2011.

Bij artikel 9.1.1., § 2, eerste lid, 2°, van het ontwerp wordt de leidend ambtenaar van de OVAM gemachtigd te verzoeken om een hypothecaire inschrijving als bedoeld in artikel 64 van het decreet van 23 december 2011. De rechtsgrond hiervoor wordt geboden door artikel 64, vierde lid, van hetzelfde decreet. 3.2.4. Bij artikel 10.3.1 van het ontwerp wordt artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 januari 2004 « betreffende de subsidiëring van bepaalde werken, leveringen en diensten die in het Vlaamse Gewest door of op initiatief van lagere besturen of ermee gelijkgestelde rechtspersonen worden uitgevoerd », gewijzigd. De rechtsgrond hiervoor wordt geboden door artikel 15, eerste lid, 2°, van het decreet van 23 december 2011. 3.2.5. Bij artikel 12.3 van het ontwerp worden de bepalingen van het decreet van 23 december 2011 in werking gesteld. De rechtsgrond hiervoor wordt geboden door artikel 86 van hetzelfde decreet. 3.2.6. Bij de artikelen 10.1.1., 10.1.2. en 10.1.2. (lees : 10.1.3.) (2) van het ontwerp worden, respectievelijk de artikelen 1, 21 en 43ter van het besluit van de Vlaamse Regering van 6 februari 1991 « houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning » gewijzigd (hierna : Vlarem I).De rechtsgrond hiervoor wordt geboden door de artikelen 3, tweede lid, en 12, § 1, eerste lid, en 20, eerste lid, van het decreet van 28 juni 1985 « betreffende de milieuvergunning ».

De artikelen 10.1.3. tot 10.1.10 van het ontwerp voorzien in de wijziging van verscheidene rubrieken in bijlage 1 bij Vlarem I. De rechtsgrond hiervoor wordt geboden door artikel 3 van het voornoemde decreet van 28 juni 1985.

Bij de artikelen 10.2.1. tot 10.2.12. van het ontwerp worden verscheidene artikelen en bijlagen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 « houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne » gewijzigd. De rechtsgrond hiervoor wordt geboden door artikel 20, eerste lid, van het voornoemde decreet van 28 juni 1985. 3.2.7. Bij de artikelen 10.5.1. en 10.5.2. van het ontwerp wordt voorzien in de wijziging van de artikelen 161, § 2, 5°, en 168, §§ 2, 3°, en 3, 2°, tweede lid, van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 « houdende vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming », alsmede van bijlage VI bij dat besluit. De rechtsgrond hiervoor wordt geboden door artikel 138, § 1, van het decreet van 27 oktober 2006 « betreffende de bodemsanering en de bodembescherming ». 3.2.8. Bij de artikelen 10.6.1. tot 10.6.15. worden verscheidene artikelen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 « tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid » en bijlage VIII bij dit besluit gewijzigd. De rechtsgrond hiervoor wordt geboden door de artikelen 16.1.2., 16.3.1., § 1, 1°, 16.3.9., § 2, eerste lid, en 16.4.6. van het decreet van 5 april 1995 « houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid ».

ALGEMENE OPMERKINGEN 4. In enkele bepalingen van het ontwerp worden aan de minister opdrachten van verordenende bevoegdheid verleend die niet kunnen worden geacht betrekking te hebben op aangelegenheden van bijkomstige aard.Zij betreffen integendeel essentiële aspecten van de ontworpen regeling, die in het ontworpen besluit zelfs zouden moeten worden opgenomen. Bij wijze van voorbeeld kan worden verwezen naar de artikelen 4.4.4. en 5.1.4.

Luidens artikel 4.4.4. wordt groenafval na inzameling en op- en overslag op een daartoe vergunde inrichting integraal afgevoerd naar een daartoe vergunde inrichting voor nuttige toepassing en wordt de minister gemachtigd om hiervoor nadere regels vast te stellen. Uit het verslag aan de Vlaamse Regering blijkt dat de aan de betrokken minister verleende opdracht verder reikt dan het nemen van detailmaatregelen of van uitvoeringsmaatregelen van bijkomende aard.

In artikel 5.1.4. wordt bepaald dat de gemeente het bedrag en de voorwaarden van de bijdrage in de kosten van het beheer van huishudelijk afval te goeder trouw berekent en rekening houdt met de minima en maxima, vastgesteld door de minister. Nu de gemeenten deze bijdragen innen onder de vorm van belastingen of retributies, lijkt deze delegatie niet van bijkomstige aard en dienen de minima en maxima te worden vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering. 5. In een aantal bepalingen wordt verwezen naar richtlijnen, en niet naar de interne voorschriften die de betrokken bepalingen hebben omgezet.Bij wijze van voorbeeld kan worden verwezen naar de artikelen 1.2.1., § 3, 7°, 4.1.3. en bijlage 2.1 (3).

Er dient met betrekking tot die bepalingen te worden opgemerkt dat de techniek van « regeling door verwijzing » naar voorschriften van richtlijnen om wetgevingstechnische redenen ontoelaatbaar is. Uit de kenmerken van een EU-richtlijn volgt immers dat in principe niet de richtlijn zelf, maar de voorschriften van intern recht die de bepalingen ervan in de interne rechtsorde omzetten, in die rechtsorde van toepassing zullen zijn.

Bijgevolg dient de verwijzing naar een richtlijn te worden vervangen door een verwijzing naar de internrechtelijke voorschriften waarmee die richtlijn in het interne recht werd omgezet. Mocht die richtlijn nog niet volledig zijn omgezet, dan dienen de bedoelde voorschriften ervan in het ontwerp zelf te worden omgezet.

BIJZONDERE OPMERKINGEN Aanhef 6. De aanhef dient te worden aangepast gelet op hetgeen werd opgemerkt omtrent de rechtsgrond voor het ontworpen besluit. Artikel 2.2.7. 7. Luidens artikel 2.2.7., § 1, is in de erin bedoelde gevallen geen grondstofverklaring vereist als er voor materialen die als beoogde grondstoffen op de markt worden gebracht, Europees vastgestelde voorwaarden en criteria gelden.

Gevraagd wat precies bedoeld wordt met « Europees vastgestelde voorwaarden en criteria », heeft de gemachtigde het volgende verklaard : « De verwijzing naar de Europees vastgestelde voorwaarden en criteria zijn voorwaarden en criteria zoals vastgelegd in een verordening, bijvoorbeeld de Verordening 333/2011 van de Raad van 31 maart 2011 tot vaststelling van criteria die bepalen wanneer bepaalde soorten metaalschroot niet langer als afval worden aangemerkt overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad.

Voorwaarden of criteria die eventueel in een richtlijn worden opgenomen, zullen eerst in de Vlaamse wetgeving moeten geïmplementeerd worden voordat ze kunnen afgedwongen worden. Vanaf het moment dat ze in de Vlaamse wetgeving staan en van kracht zijn, vervalt eventueel de noodzaak voor een grondstofverklaring. » Omwille van de rechtszekerheid dient te worden gepreciseerd dat er geen grondstofverklaring is vereist als er voor materialen die als beoogde grondstoffen op de markt worden gebracht « rechtstreeks toepasselijke » Europees vastgestelde voorwaarden en criteria gelden.

Deze opmerking kan, mutatis mutandis, worden herhaald voor artikel 2.2.7., § 2.

Artikel 2.3.2.1. 8. Artikel 2.3.2.1., § 1, 5°, luidt als volgt : « Rekening houdend met de geldende voorwaarden voor werken of bouwstoffen moeten de volgende criteria voor de samenstelling minimaal zijn vervuld om de materialen, vermeld in bijlage 2.2., afdeling 2, te beschouwen als grondstoffen die bestemd zijn voor gebruik als bouwstof : (...) 5° het berekende totaalgehalte aan asbestvezels bedraagt maximaal 100mg/kg droge stof.» De Raad van State wenst de stellers van het ontwerp erop te wijzen dat met die bepaling geen afbreuk kan worden gedaan aan de voorschriften inzake het op de markt brengen en het gebruik van asbestvezels zoals bepaald in bijlage XVII, punt 6, van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 (4).

Artikel 3.4.11.1. 9. Bij artikel 3.4.11.1. wordt de leidinggevende ambtenaar van OVAM gemachtigd om verpakte verbruiksgoederen aan te wijzen als goederen die vaak voorkomen in zwerfvuil.

Gelet op de gevolgen die deze aanwijzing met zich meebrengt (5), lijkt het voorwerp van deze delegatie niet louter van technische aard te zijn, zodat zij minstens aan de minister dient te worden toegekend.

Artikelen 4.4.1. en 4.5.1. 10. In artikel 4.4.1., eerste lid, van het ontwerp worden de verwijderingshandelingen voor afvalstoffen opgesomd waarvan de toepassing verboden is. Luidens artikel 4.4.1., tweede lid, zijn die verbodsbepalingen ook van toepassing op afvalstoffen die in het Vlaamse Gewest zijn geproduceerd en die worden verwijderd buiten het Vlaamse Gewest.

Gevraagd om nadere toelichting bij deze laatste bepaling, heeft de gemachtigde het volgende geantwoord : « Het uitrijden van materiaal op land, zonder aanduiding of controle van de milieuhygiënische kwaliteit van de landbouwkundige meerwaarde, is een vorm van verwijderen die niet aansluit bij de milieuhygiënisch en landbouwkundig gewenste praktijk. De toepassing van materialen als bodemverbeterend middel of meststof zonder dat aan de criteria uit hoofdstuk 2 inzake bepaalde materiaalstromen wordt voldaan, is niet mogelijk.

Verbranding op zee is verboden op grond van EU-wetgeving en internationale verdragen en overeenkomsten.

Tot slot kan ter verduidelijking worden toegelicht dat injectie in de diepe ondergrond (« D3-handeling ») in technisch opzicht verschilt van « storten ». Deze D-handeling is sinds 1997 verboden. « Storten » in zoutmijnen blijft wel mogelijk, zowel als D- dan als (in sommige gevallen) R-handeling, tenzij er een stortverbod is uitgeaardigd. Het verbod handelt dus niet over ondergronds storten, waarvoor overigens in het VLAREM voorwaarden werden opgenomen.

Deze verbodsbepalingen gelden voor afvalstoffen die in Vlaanderen ontstaan en waarvoor de intentie bestaat ze buiten het Vlaamse Gewest op dergelijke wijze te verwerken. Indien de overheid vanuit een materiaalbeleidsoogpunt beslist dat een bepaalde afvalstof moet worden gerecycleerd in plaats van verbrand of gestort, is het niet aanvaardbaar dat zo 'n beleidsbeslissing eenvoudig kan worden ondergraven door die afvalstoffen te laten verbranden (of storten) in een ander land of een ander gewest. » De Raad van State dient de stellers van het ontwerp erop te wijzen dat omwille van de territoriale begrenzing van de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest, niet kan worden bepaald dat deze verbodsbepalingen ook van toepassing zijn op afvalstoffen die in het Vlaamse Gewest zijn geproduceerd en die worden verwijderd buiten het Vlaamse Gewest. Een dergelijk verbod kan immers alleen opgelegd worden binnen het grondgebied van het Vlaamse Gewest.

Artikel 5.2.2.4. 11. In artikel 5.2.2.4., § 1, tweede lid, en § 3, derde lid, van het ontwerp dient te worden verwezen naar artikel 5.2.3.3., 3°, b), in plaats van naar artikel 5.2.3.4., § 1, 3°, b).

Artikel 5.2.3.1. 12. In artikel 5.2.3.1., § 2, laatste lid, van het ontwerp dient te worden verwezen naar artikel 4.3.2. in plaats van naar artikel 5.2.2.1.

Artikel 6.1.4.1. 13. Luidens artikel 6.1.4.1. worden vervoerders van afvalstoffen die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of in het Waalse Gewest zijn geregistreerd of erkend, beschouwd als geregistreerde vervoerders van afvalstoffen.

Door de gelijkstelling te beperken tot vervoerders van afvalstoffen die in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest of in het Waalse Gewest zijn geregistreerd of erkend, is deze bepaling strijdig met vrij verkeer van diensten, zoals vervat in de artikelen 56 en volgende van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Volgens die bepalingen zijn beperkingen op het vrij verrichten van diensten binnen de Europese Unie verboden ten aanzien van de onderdanen van lidstaten die zijn gevestigd in een andere lidstaat dan die waarin degene is gevestigd ten behoeven van wie de dienst wordt verricht.

Aangezien volgens de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (hierna : EER) bovendien ook drie EER-landen, namelijk IJsland, Liechtenstein en Noorwegen, onder de interne markt vallen, dient bijgevolg te worden gerefereerd aan de vervoerders van afvalstoffen die zijn geregistreerd of erkend in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, het Waalse Gewest of een andere staat die deel uitmaakt van de Europese Economische Ruimte.

Artikel 7.2.1.4. 14. In artikel 7.2.1.4., eerste lid, van het ontwerp wordt bepaald dat de verwerker van afvalstoffen een register dient bij te houden van de door hem verwerkte afvalstoffen en worden de in dit register te vermelden gegevens opgesomd. Met deze bepaling wordt uitvoering gegeven aan artikel 6, § 1, eerste lid, van het decreet van 23 december 2011.

Luidens artikel 7.2.1.4., derde lid, van het ontwerp kan in de milieuvergunning, verleend overeenkomstig de bepalingen van het milieuvergunningendecreet, van artikel 7.2.1.4. worden afgeweken.

Volgens artikel 6, § 1, eerste lid, derde zin, van het decreet van 23 december 2011 kan de Vlaamse Regering groepen van natuurlijke personen en rechtspersonen van die plicht (het houden van een afvalstoffenregister) ontslaan. Gevraagd of het wel mogelijk is om van de verplichting tot het bijhouden van een register af te wijken via de milieuvergunning, heeft de gemachtigde het volgende geantwoord : « In artikel 6, § 1, van het Materialendecreet is bepaald dat de Vlaamse Regering bepaalde groepen van natuurlijke personen en rechtspersonen van de registerplicht kan ontslaan. » Die uitleg overtuigt niet. De delegatie van bevoegdheid bedoeld in artikel 6, § 1, eerste lid, derde zin, van het decreet van 23 december 2011 moet zo worden begrepen dat enkel bij reglementair besluit op algemene wijze bepaalde groepen van natuurlijke personen en rechtspersonen van de registratieplicht kunnen worden ontheven. Zij houdt niet in dat bij een individueel besluit vrijstelling hiervan kan worden verleend, en nog minder dat de Vlaamse Regering de vergunningsverlenende overheden zou kunnen machtigen om een vrijstelling te verlenen.

Artikel 7.2.2.4. 15. In artikel 7.2.2.4., tweede lid, dient te worden verwezen naar artikel 7.2.2.3., eerste lid, in plaats van naar artikel 7.2.2.4., § 1. Ook de toevoeging van het woord « Vlaamse » kan worden weggelaten, gelet op de definitie van de term « minister » in artikel 1.2.1., § 2, 57°, van het ontwerp.

Onderafdeling 7.3.1. en afdeling 7.4. 16. Luidens artikel 7.3.1.1. maakt OVAM jaarlijks op basis van statistische criteria een selectie van afvalstoffenproducenten van bedrijfsafvaltoffen en van grondstoffenproducenten, om gegevens te verzamelen over de productie van bedrijfsafvalstoffen en grondstoffen.

In artikel 7.4.1., eerste lid, wordt bepaald dat OVAM jaarlijks een gemotiveerde selectie maakt van Vlaamse afvalstoffenverwerkers en grondstoffengebruikers en van de afvalstoffen en grondstoffen maakt waarover dezen moeten rapporteren, om gegevens te verzamelen over de verwerking van afvalstoffen en het gebruik van grondstoffen in het Vlaamse Gewest.

Deze ontworpen regelingen lijken ervan uit te gaan dat het decreet van 23 december 2011 een steekproefmethode toelaat. De vraag rijst of dat wel in overeenstemming is met het bepaalde in artikel 6 van het decreet van 23 december 2011, op grond waarvan de beheerders bepaalde informatie moeten doorgeven aan OVAM. Volgens de gemachtigde is de regeling verantwoord op grond van artikel 6, §§ 1 en 3, van het decreet van 23 december 2011.

Dat kan echter worden betwijfeld, aangezien het voornoemde artikel 6, §§ 1 en 3, veeleer een selectie van de te verstrekken gegevens lijkt te beogen en niet een selectie van de beheerders.

Artikel 8.1.2.2. 17. Luidens artikel 8.1.2.2. van het ontwerp moet een aanvraag tot erkenning van een laboratorium aangetekend aan OVAM worden verstuurd en dienen de bij die aanvraag te voegen gegevens en documenten in het Nederlands te zijn opgesteld.

De in artikel 8.1.2.2. vervatte verplichting dat de bij die aanvraag te voegen gegevens en documenten in het Nederlands moeten zijn opgesteld, komt neer op een regeling van het gebruik der talen in bestuurszaken. Artikel 129, § 1, 1°, van de Grondwet bepaalt echter dat de Vlaamse Gemeenschap bevoegd is om bij decreet het gebruik der talen in bestuurszaken te regelen in het Nederlandse taalgebied (6).

De ontworpen bepaling dient bijgevolg uit het voorliggende ontwerp, dat betrekking heeft op een gewestaangelegenheid, te worden weggelaten. De gemeenrechtelijke regeling zal dus gelden.

Artikel 9.1.2. 18. In artikel 9.1.2., § 1, eerste lid, dient te worden verwezen naar artikel 50 van het decreet van 23 december 2011 in plaats van naar artikel 44 van dat decreet.

Artikel 12.3. 19. Artikel 12.3. van het ontwerp luidt als volgt : « Het decreet van ... betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, met uitzondering van artikel 7 en artikel 84, en dit besluit treden in werking op... ».

Bij artikel 86 van het decreet van 23 december 2011 wordt echter bepaald dat dit decreet in werking treedt op een door de Vlaamse Regering vast te stellen datum, met uitzondering van afdeling 2 (7) van hoofdstuk 5, die in werking treedt op 1 januari 2012. Bijgevolg dient artikel 12.3. in die zin te worden herschreven dat de reeds in werking gestelde artikelen van het decreet van 23 december 2011 uit het toepassingsgebied van artikel 12.3. worden weggelaten.

Bijlage 10.6 20.1. In deze bijlage wordt de lijst van de wettelijke verplichtingen bepaald waarvoor het verzuim om eraan te voldoen of er gevolg aan te geven, als een milieu-inbreuk wordt beschouwd. 20.2. Wat betreft de wettelijke verplichting vervat in artikel 3.3.1., eerste lid, is het niet duidelijk door wie de inbreuk kan worden gepleegd.

Hierover om toelichting gevraagd, heeft de gemachtigde het volgende geantwoord : « De overtreding bestaat uit het niet indienen - voor goedkeuring - van een collectief plan door de producenten die gevat worden door de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid onder de vorm van een collectief plan. De overtreding wordt begaan door de individuele producenten die niet toetreden tot een ingediend of goedgekeurd collectief plan. » Het verdient aanbeveling de tekst op dit punt te preciseren. 20.3. In de wettelijke verplichting bij artikel 3.4.1.5. dient te worden verwezen naar artikel 1.2.1., § 2, 21°, in plaats van naar 1.2.1., § 7, 1°. 20.4. In de bijlage wordt onder meer verwezen naar de verplichting vervat in artikel 3.4.8.4. Het dispositief van het te nemen besluit bevat echter geen artikel 3.4.8.4. Ofwel dient de verwijzing te worden weggelaten, ofwel dient naar een andere bepaling te worden verwezen. 20.5. Bij de artikelen 3.4.10.1., 3.4.10.3., 3.4.11.1., eerste lid, 3.4.12.1., eerste lid, en 3.4.13.1., eerste lid, van het ontworpen besluit worden verplichtingen opgelegd die dienen te zijn vervuld tegen 1 januari 2012. Een aantal van deze verplichtingen zijn reeds opgenomen in het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 « tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer », en de overtreding ervan wordt reeds als een milieu-inbreuk beschouwd op grond van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 « tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid ». Voor andere verplichtingen is dit echter niet het geval.

Gevraagd of bepaalde gedragingen aldus niet retroactief als een inbreuk worden aangemerkt, heeft de gemachtigde het volgende geantwoord : « Artikel 3.4.10.1 en artikel 3.4.10.3 van het VLAREMA komen in grote lijnen overeen met de artikelen 5.5.23.2, 5.5.23.4 en 5.5.23.5 van het VLAREA. De overeenkomstige milieu-inbreuken zijn opgenomen in artikel 5.5.23.2 en 5.5.23.5 van bijlage VIII van het milieuhandhavingsbesluit van 12 december 2008 (MHB).

Artikel 3.4.11.1, eerste lid, komt overeen met artikel 5.5.10 van het VLAREA, en overeenkomstig artikel ... in bijlage VIII van het MHB. Artikel 3.4.12.1., eerste lid, komt overeen met artikel 5.5.2.3.10 van het VLAREA, maar er is (tot mijn verwondering) geen overeenkomstig artikel in bijlage VIII van het MHB. Artikel 3.4.13.1., eerste lid, komt overeen met artikel 5.9. van het VLAREA, en ook hiervoor is er geen overeenkomstig artikel in bijlage VIII van het MHB. De data voor indiening van de collectieve plannen zijn wel aangepast/geactualiseerd t.o.v. het VLAREA, en moeten volgens mij nogmaals aangepast worden omdat het VLAREMA op 1 januari 2012 nog niet in werking getreden is. » De tekst van de bijlage dient aangepast te worden, opdat geen nieuwe strafbaarstellingen met terugwerkende kracht worden ingevoerd. 20.6. In de omschrijving van de verplichting vervat in artikel 6.1.1.6., § 2, tweede en derde lid, van het ontworpen besluit wordt afgeweken van de daarmee overeenstemmende tekst in het dispositief van het te nemen besluit. Het dispositief en de bijlage dienen op elkaar te worden afgestemd. 20.7. De verplichting die bij artikel 7.4.2. wordt vermeld, is die welke in het dispositief van het te nemen besluit is vastgesteld bij artikel 7.4.3. Er dient dan ook te worden verwezen naar artikel 7.4.3. in plaats van naar artikel 7.4.2.

De kamer was samengesteld uit : de Heren : P. Lemmens, kamervoorzitter.

J. Smets; B. Seutin, staatsraden.

Mevr. G. Verberckmoes, griffier.

Het verslag werd uitgebracht door Mevr. K. Bams, auditeur.

De Griffier, G. Verberckmoes.

De Voorzitter, P. Lemmens. _______ Nota's (1) Meer bepaald : 1° Richtlijn 86/278/EEG van de Raad van 12 juni 1986 « betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw ».2° Richtlijn 93/3/EEG van de Commissie van 5 februari 1993 « tot wijziging van richtlijn 66/403/EEG betreffende het in de handel brengen van pootaardappelen ».3° Richtlijn 96/59/EG van de Raad van 16 september 1996 « betreffende de verwijdering van polychloorbifenylen en polychloorterfenylen (PCB's/PCT's).4° Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 « betreffende autowrakken ».5° Richtlijn 2000/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2000 « betreffende havenontvangstvoorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen ».6° Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 « betreffende de verbranding van afval ».7° Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 januari 2003 « betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur ».8° Richtlijn 2006/66/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 « inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's en tot intrekking van Richtlijn 91/157/EEG ». (2) Het ontwerp bevat twee artikelen 10.1.2. Het tweede artikel 10.1.2. dient te worden vernummerd tot 10.1.3. en ook de daarop volgende artikelen van afdeling 10.1. van hoofdstuk 10 dienen te worden vernummerd. (3) Zie de inleiding van bijlage 2.1. waarin een definitie wordt gegeven van het begrip « gevaarlijke stof ». (4) Verordering (EG) nr.1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 « inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie ». (5) Luidens artikel 3.4.11.1. wordt voor verpakte verbruiksgoederen die door de leidinggevende ambtenaar van de OVAM worden aangeduid als goederen die vaak terug te vinden zijn in het zwerfvuil de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid ingevuld door de verplichting voor de betrokken producenten om te beschikken over een collectief plan als vermeld in afdeling 3.3., dat de betrokken producenten moeten opstellen tegen 1 januari 2012. (6) Met uitzondering van de gemeenten, diensten en instellingen bedoeld in artikel 129, § 2, van de Grondwet. (7) Dit zijn de artikelen 44 tot 65 van het decreet van 23 december 2011.

^