gepubliceerd op 22 mei 2017
Federaal bijenplan 2017-2019 : verklaring naar aanleiding van de openbare raadpleging Context van de raadpleging Overeenkomstig de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en pro Deze verplichting vloeit voort uit het Verdrag betreffende de toegang tot informatie, de inspraak b(...)
FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
Federaal bijenplan 2017-2019 : verklaring naar aanleiding van de openbare raadpleging Context van de raadpleging Overeenkomstig de
wet van 13 februari 2006Relevante gevonden documenten
type
wet
prom.
13/02/2006
pub.
10/03/2006
numac
2006022171
bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Wet betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu
sluiten betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu, vond er van 6 maart 2017 tot en met 4 mei 2017 een raadpleging van het publiek plaats over het ontwerp van het federaal bijenplan 2017-2019.
Deze verplichting vloeit voort uit het Verdrag betreffende de toegang tot informatie, de inspraak bij besluitvorming en de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, doorgaans het Verdrag van Aarhus genaamd.
De informatie over het houden van een raadpleging over het ontwerp van het federaal bijenplan 2017-2019 werd op de volgende manieren bekend gemaakt : (1) door een bericht in het Belgisch Staatsblad, (2) via de nationale portaalsite www.aarhus.be en (4) via de portaalsite van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (www.consult-leefmilieu.be / www.consult-environnement.be).
Resultaten van de openbare raadpleging In totaal antwoordden 18 mensen op de raadpleging, waarvan 7 als lid van een instelling/vereniging/NGO. Uit veel opmerkingen bleek dat men het jammer vindt dat er weinig acties ondernomen worden ten behoeve van wilde bestuivers, om de habitats van wilde bijen te verbeteren en om die problematiek op te nemen in de ruimtelijke ordening of in het landbouwbeleid in het algemeen en meer bepaald de oppervlakken van ecologisch belang.
Die opmerkingen hebben in feite betrekking op de verdeling van de bevoegdheden tussen de Federale Overheid en de Gewesten.
Sinds 1993 is België grondwettelijk een federale staat samengesteld uit drie Gewesten en drie Gemeenschappen. De verdeling van de bevoegdheden, meer bepaald inzake leefmilieu, wordt geregeld door de wet van 08/08/1980 tot hervorming der instellingen en de opeenvolgende wijzigingen ervan. Volgens die verdeling zijn de Gewesten bevoegd voor het grootste deel van het beleid inzake leefmilieu en in het bijzonder natuurbescherming. De Gewesten zijn dus bevoegd voor de bescherming van wilde bestuivers. De Federale Overheid beschikt, van haar kant, over verschillende hefbomen : -diergezondheid, ofwel de preventie en het beheer van ziekten bij dieren, waaronder meer bepaald dieren in de voedselketen - de plantengezondheid, inclusief de beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten en plantaardige producten - productnormen, waaronder meer bepaald de toelating om gewasbeschermingsmiddelen, biociden, diergeneesmiddelen op de markt te brengen - duurzaam gebruik van de biodiversiteit, waaronder de ecosysteemdienst bestuiving - wetenschappelijk onderzoek in verband met die bevoegdheden.
De combinatie van die verschillende hefbomen maakt het voor de overheid voornamelijk mogelijk om een invloed te hebben op huisbijen, en om die reden bevat het plan weinig acties rond wilde bijen. Gelet op het belang van wilde bijen voor de bestuiving zijn bepaalde acties direct of indirect daarop gericht, maar steeds sluiten die aan op federale bevoegdheden : - de resultaten van Belbees bevatten gegevens over de impact van het gebruik van pesticiden en de ontwikkeling van ziekten die wilde bijen treffen - het APIRISK-project evalueert het risico op het overbrengen en verspreiden van ziekteverwekkers door het stuifmeel dat ingevoerd wordt voor de bijen maar ook andere bestuivers - de bewuste acties die België ondernomen heeft inzake pesticiden, hebben niet uitsluitend betrekking op huisbijen.
Voor meer duidelijkheid werden toelichtingen over het verschil tussen bestuivers, wilde bijen en huisbijen opgenomen in de uiteindelijke tekst.
Enkele opmerkingen hadden ook betrekking op het gebrek aan maatregelen met betrekking tot de genetische diversiteit van huisbijen of de bevordering van « inheemse » bijen.
Selectie van bijenrassen en zoötechnische aspecten is bevoegdheid van de gewesten en dus zou deze vraag aan de gewesten moeten gesteld worden.
Bovendien werd in het bijenplan rekening gehouden met het aspect gezondheid specifiek bij de Belgische bij door genetische selectie.
Specifiek werd nader gekeken naar ziekteresistentie. De voornaamste bijenziekte is de varroa. Het onderzoeksproject VARRESIST werd gelanceerd met de bedoeling om na te gaan of een predispositie van een genetische resistentie specifiek voor de varroa bestaat of niet en indien deze zou bestaan of deze ook aanwezig is in Belgische bijenkolonies. Dit onderzoekswerk zou de basis kunnen vormen om in de toekomst bijenkolonies te selecteren die meer resistent zijn tegen de ziekte (zie punt 2.b van het Bijenplan 2017-2019).
In dezelfde lijn werd in bepaalde opmerkingen verduidelijking gevraagd tussen de mandaten van de verschillende werkgroepen en werd in het bijzonder gewezen op toelichtingen omtrent het onderscheid tussen federale groep en nationale groep.
België is een federale staat waarin de Federale Overheid en de deelstaten, de Gewesten, exclusieve bevoegdheden hebben. Met andere woorden zijn enkel de Gewesten bevoegd voor bepaalde aangelegenheden en de federale staat voor andere. De Federale Overheid kan dus enkel inwerken op haar eigen bevoegdheden.
Teneinde het federale beheer van de "bijenproblematiek" te organiseren, heeft de federale administratie sinds 2014 een Task Force ingesteld. Die Task Force verzekert de coherentie van de maatregelen die de federale overheid genomen heeft in het kader van haar bevoegdheden, en zal instaan voor de uitvoering van het plan.
Om te beantwoorden aan de nood tot samenwerking en coherentie tussen de gewestelijke en federale maatregelen, werd op initiatief van de Federale Overheid een nationale overleggroep opgericht in het kader van het Federaal Bijenplan 2012-2014 : de Werkgroep Bijen.
Sinds de oprichting ervan hebben die twee groepen het mogelijk gemaakt om de bestaande informatie en expertise rond de problematiek van de bescherming van bestuivers open te stellen en te verzamelen.
Ze hebben bovendien geleid tot talrijke samenwerkingen, tussen de federale en gewestelijke administraties maar ook met de onderzoekers, de imkers en de andere terreinactoren.
Wat betreft de samenstelling van die groepen : de federale Task Force brengt enkel de experts van de federale administratie samen. De Werkgroep Bijen neemt een adviserende vorm aan en staat open voor alle actoren uit de burgermaatschappij die betrokken zijn bij de problematiek en die eraan willen meewerken. De Task Force Federaal Onderzoek is samengesteld uit de experts van de federale administraties en heeft als doel uitsluitend het onderzoek te bestuderen dat gefinancierd is door de Federale Overheid om te beantwoorden aan haar bevoegdheden.
Verschillende mensen waren lovend over de investering in onderzoek om de factoren van de achteruitgang beter te begrijpen of om oplossingen te vinden om eraan te verhelpen. Toch worden in bepaalde opmerkingen vragen gesteld bij de noodzaak van dit onderzoek terwijl de belangrijkste factoren als gekend beschouwd worden. Nog anderen vrezen dat dit onderzoek het nemen van bepaalde maatregelen die als noodzakelijk geacht worden, uitstelt, meer bepaald wat betreft de toelating van bepaalde gewasbeschermingsmiddelen : De vaststelling omtrent het multifactoriële karakter van de achteruitgang van bijen en de factoren die daartoe bijdragen, geldt zowel vanuit algemeen oogpunt als voor België. Die factoren kunnen het resultaat zijn van talrijke activiteiten waarvan geen enkele a priori in dat plan weggeschoven of onderscheiden wordt. Ook al zijn die algemene trends gekend, toch is de achteruitgang van de bijen - huisbijen of wilde bijen - zeer afhankelijk van de context. Het is dus noodzakelijk om de omstandigheden die die achteruitgang in België veroorzaken, te verduidelijken.
Het is voorzien dat de studie voor de identificatie van de impact van chemische producten op de mortaliteit van huisbijen in België, rekening houdend met de interacties van die producten met de andere potentiële mortaliteitsoorzaken, BEESYN genaamd, ook rekening houdt met de voedselbronnen van de bijen en de kwaliteit ervan alsook die van het landschap. Die studie zal dus die milieuparameters opnemen in de analyses en aanbevelingen.
Wat pesticiden betreft, heeft het plan geenszins de bedoeling om dringende beslissingen uit te stellen met als voorwendsel dat er meer wetenschappelijk onderzoek moet zijn. Integendeel, het plan voorziet dat België vooruitkomt door het guidance document van de EFSA voor de evaluatie van de impact van pesticiden op bijen te gebruiken (dat de resultaten van het recente onderzoek naar de effecten van pesticiden op bijen opneemt), terwijl op Europees niveau de beslissing om dit document te gebruiken, nog altijd niet genomen is. In dezelfde lijn zien we dat de besluitvorming rond een specifieke werkzame stof (en meer bepaald die van de familie van de neonicotinoïden) op Europees niveau op basis van de conclusies van de EFSA moeilijk blijkt, maar dat België ermee bezig is om die conclusies op nationaal niveau te analyseren en zo nodig nationale maatregelen te treffen zonder te wachten op een Europese beslissing. Die analyse zal worden uitgevoerd rekening houdend met het voorzorgsprincipe, zoals voorgeschreven in art. 1(4) van Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Alle stoffen moeten op dezelfde manier geëvalueerd worden door die methodologie toe te passen. Men kan niet vooruitlopen op de resultaten van de evaluatie.
De toelatingen zullen herzien kunnen worden voor zover aangetoond is dat er geen onaanvaardbaar risico is.
Wat de gewasbeschermingsmiddelen betreft, hebben andere opmerkingen specifiek betrekking op : - Het feit dat de in het plan voorziene acties (net als de studies van de EFSA) al dan niet betrekking hebben op Bombus terrestris en de wilde bijensoorten.
Voor sommige soorten van bestuivers zijn de toxiciteitstests en de blootstellingsscenario's niet vastgelegd. Voor die soorten is nog wetenschappelijke vooruitgang en kennis ter zake noodzakelijk.
Naargelang die wetenschappelijke ontwikkelingen zullen die geïntegreerd worden in de schema's voor de beoordeling van de risico's van gewasbeschermingsmiddelen. Dat sluit niet uit om te werken met scenario's die de aangehaalde soorten dekken. - Het feit dat enkel zeldzame studies synergetische effecten aantonen in geval van meervoudige residuen van gewasbeschermingsmiddelen.
Het document "EFSA Panel on Plant Protection Products and their Residues (PPR); Scientific Opinion on the science behind the development of a risk assessment of Plant Protection Products on bees (Apis mellifera, Bombus spp. and solitary bees). EFSA Journal 2012; 10(5) 2668. [275 pp.] doi :10.2903/j.efsa.2012.2668" gaat over benaderingen voor de beoordeling van het risico dat voortvloeit uit meervoudige residuen van pesticiden in bijen. Dat aspect moet in overweging genomen worden en vergt meer onderzoek. - Het feit dat het guidance document van de EFSA voor de evaluatie van de impact van pesticiden op bijen kan leiden tot een werkoverlast voor de gewasbeschermingsindustrie en dat bepaalde methodes die nodig zijn voor de toepassing ervan, nog niet voorhanden zijn of verbeterd moeten worden.
De methodologie die voorgesteld is in het kader van actie 4.a) van het plan kan worden verfijnd op basis van geldige en aanvaardbare informatie. - De afstemming tussen de gewestelijke en federale maatregelen en het toezicht erop, in het bijzonder omtrent glyfosaat.
Het Brussels Gewest heeft het gebruik en niet het op de markt brengen van glyfosaat verboden. De garden centers van het Brussels Gewest mogen de producten op basis van glyfosaat in alle wettelijkheid in de handel brengen, bijvoorbeeld door te verkopen aan gebruikers uit het Vlaams Gewest. De instellingen die verantwoordelijk zijn voor de controle op de daadwerkelijke toepassing van het federale verbod op de verkoop en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn goed geïdentificeerd : het Federale Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (FAVV) en de Inspectiedienst van het Directoraat-generaal Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. De federale maatregelen inzake verbod en beperking van het in de handel brengen en het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen worden steeds gecommuniceerd via de website Phytoweb. De beperkingen inzake het gebruik van neonicotinoïden van 2013 ter bescherming van de bijen hebben zich geuit in een grote daling van de verkoop. Er zijn geen aanwijzingen dat de controle van de federale maatregelen niet toereikend zou zijn. - Het feit dat omhuld zaad niet opgenomen is in de statistieken inzake gebruik van de werkzame stoffen in de landbouw.
De werkzame stoffen in de omhulling van zaad zijn momenteel immers slechts gedeeltelijk en onrechtstreeks opgenomen in de statistieken met betrekking tot het op de markt brengen en het gebruiken van gewasbeschermingsmiddelen.
Wat betreft de statistieken inzake verkoop die onder de verantwoordelijkheid van de federale overheid valt, zijn de in België gebruikte en verkochte producten voor zaaizaadbehandeling effectief geregistreerd. Die hoeveelheden dekken twee soorten praktijken : - de zaaizaadbehandeling op de boerderij voor lokaal gebruik via in België toegelaten en verkochte producten; - de behandeling van commercieel zaad in België via in België toegelaten en verkochte producten. Een groot deel van dat zaad mag, na de behandeling, uitgevoerd worden buiten het Belgische grondgebied, wat het geval is voor het zaad van bieten dat in België verpakt is voor de Europese markt. Bovendien kan dat zaad, alvorens het een behandeling krijgt in België, op voorhand een andere bijkomende behandeling gekregen hebben in het buitenland.
Maar de omhullingsproducten die in België ingevoerd worden met zaad dat in het buitenland aangekocht is, worden niet geregistreerd in de Belgische verkoopstatistieken, aangezien het zaad binnen de EU vrij verhandeld mag worden.
De statistieken inzake het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die onder de bevoegdheid van de gewestelijke overheden vallen, worden in Vlaanderen en Wallonië verzameld via het netwerk van de landbouwkundige boekhoudingen, en op heden werd er geen oplossing gevonden om de omhullingsproducten van het zaad dat door de Belgische landbouwers aangekocht is, daarin op te nemen.
De Dienst Gewasbeschermingsmiddelen en Meststoffen van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu was zich bewust van die grote lacune en voerde in 2014 een vrijwillig protocol met de vertegenwoordigers van de Belgische zaadsector (Semzabel) in teneinde de ingevoerde en uitgevoerde hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen via het behandelde zaad vast te leggen. Dat protocol zit momenteel nog in de goedkeuringsfase en heeft op heden geen officiële gegevens aangeleverd.
Wat betreft de goedkeuring van diergeneeskundige begeleiding voor de bijen, vrezen sommigen dat de expertise van de imkers niet erkend wordt en dat de begeleiding leidt tot een interventionistische aanpak ten koste van profylactische of niet-medicamenteuze benaderingen. - De diergeneeskundige begeleiding streeft ernaar de samenwerking tussen imkers en dierenartsen te versterken met het oog op een wederzijdse verbetering van expertise en technieken, ongeacht of die nu preventief en biotechnisch of curatief en medicamenteus zijn. Die samenwerking moet kunnen leiden tot de meest optimale combinatie van de technieken en praktijken volgens de specifieke omstandigheden van elke imker.
In sommige opmerkingen werd om verduidelijking gevraagd of werden aanbevelingen geformuleerd met betrekking tot de onderzoeksprojecten : - Hoe kiest men de personen/instellingen die de studies uitvoeren ? Dat onderzoek wordt uitgevoerd door wetenschappers die geselecteerd worden door een comité van experts na publiekelijk beschikbare projectoproepen. - Waarom is het VIROBEE-project beperkt tot Vlaanderen ? In dit project wil men gekende en nieuwe honingbijvirussen geassocieerd met zwakke kolonies identificeren. Vlaanderen is een regio waarin de mobiliteit van de imkers bijzonder groot is (minstens even groot als in Wallonië) : de imkers kopen koninginnen in het buitenland, brengen ze mee van op reis, kopen volken om wintersterfte te compenseren, trekken met maagdelijke koninginnen naar de eilanden in Nederland en Duitsland voor eilandbevruchting, etc. In die zin kan verwacht worden dat de diversiteit aan virussen in Vlaanderen erg groot zal zijn, waardoor de kans op identificatie van relevante virussen zo hoog mogelijk is. De coördinator was ook actief binnen het EU-project Epilobee, waardoor hij beschikt over de betrokken stalen van Vlaanderen (de analyses en bewaring van de stalen gebeurde per regio). Bijgevolg is het logisch dat de promotoren vertrekken van de situatie in Vlaanderen. Uiteraard kunnen de hier ontwikkelde diagnostische tools vervolgens ook gebruikt worden voor een screening in Wallonië ; de studie in Vlaanderen kan zeker richtinggevend zijn voor Wallonië in de zin dat men reeds een zekere focus kan leggen qua doelwitvirussen. - In het kader van APirisk lijkt een nauwer toezicht op het niveau van de invoer van bijen en stuifmeel noodzakelijk.
De resultaten van de Apirisk-studie zullen besproken worden binnen de federale Task Force teneinde te evalueren of bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn. - Welke matrixen zullen gebruikt worden in het kader van het BEESYN-project ? Het studieproject BEESYN zal met verschillende matrixen rekening houden, waaronder honing, was, stuifmeel en bijenbrood. - Het herzien van de verplichte bestrijding van distels die schadelijk zijn voor de landbouwactiviteit, lokt meerdere, soms uiteenlopende reacties uit : sommigen waren van oordeel dat de wetgeving onveranderd moest blijven terwijl anderen het nuttig vonden dat die zou worden aangepast. - De landbouworganisaties werden door de afdeling plantenbescherming van DG4 geconsulteerd in 2016 in het kader van de evaluatie en actualisering van de federale wetgeving betreffende de verplichte bestrijding van schadelijke distels (art 43 en 44 van het KB van 19 november 1987). Vervolgens werd zoals voorgeschreven een advies van het wetenschappelijk Comité van het FAVV gevraagd dat goedgekeurd werd op 13/1/2017 (zie hiervoor http://www.favv.be/wetenschappelijkcomite/ adviezen/2017/ ).
Momenteel is het dossier in behandeling bij het kabinet van Minister Borsus die alle elementen (inclusief de bijenproblematiek) evalueert waarna u verder zal geïnformeerd worden. Voor wat betreft de huidige wetgeving zijn er momenteel maar 4 distelsoorten gereguleerd nl.
Cirsium arvense (L.) Scop.,Cirsium lanceolatum (L.) Hill.), Cirsium palustre (L.) Scop.) en Carduus crispus L. terwijl er meerdere niet gereguleerde soorten distels voorkomen in België. Voor de laatst vermelde distelsoort is het steeds mogelijk geweest om een uitzondering voor natuurgebieden te bekomen.
De sensibilisatie van de burgers daaromtrent zal afhangen van de resultaten van de herziening van de wetgeving.
Andere kleinere opmerkingen : - Door wie moeten de « maatregelen ten voordele van de bestuivers » uitgevoerd worden ? De acties om de maatregelen en gedragingen ten voordele van de bestuivers aan te moedigen, zullen zich richten tot alle burgers, ongeacht hun beroepsactiviteiten. Op dezelfde manier zullen alle burgers geïnformeerd worden over de goede uitvoering en de resultaten van de acties van het plan, zoals dat gedaan werd voor het eerste bijenplan waarvan het overzicht voorhanden is. - Is er een verband tussen de situatie van de huisbijen en de registratie van de imkers ? Het verband tussen de achteruitgang van de bijen en de registratie van de imkers bij het FAVV is klein. Momenteel het kan niet langer gesteld worden dat het merendeel van de imkers niet gekend is. Momenteel is meer dan de helft (5500 van de naar schatting 10000 imkers) wel degelijk geregistreerd bij het FAVV. Er wordt continu gewerkt om dit te verbeteren. - Welke concrete maatregelen worden overwogen voor de Aziatische hoornaar ? De Gewesten zijn bevoegd voor de maatregelen voor de uitroeiing van de Aziatische hoornaar op hun grondgebied. De samenwerking tussen de Federale Overheid en de Gewesten wordt evenwel nog besproken binnen de Werkgroep Bijen. Het IAS-Comité voor invasieve uitheemse soorten zal ook aangesproken worden om de problematiek aan te pakken. De maatregelen zullen daar gezamenlijk besproken worden. - Zou de introductie van bijen niet verboden moeten worden vanuit Italië in plaats van enkel vanuit de besmette gebieden ? Eventuele handelsrestricties gebaseerd op het voorkomen van Aethina tumida worden geregeld op Europees niveau. Binnen de EU is er in principe altijd vrij verkeer van goederen (mits voldaan aan bepaalde sanitaire voorwaarden en controles). Imkers dienen wel gewezen te worden op het feit dat eventuele import van bijen(producten) uit regio's waar recent gevallen waren van Aethina tumida bepaald risico's kan inhouden. - Is de handel in bijenstanden onderworpen aan voorzorgsmaatregelen ? Heeft dat betrekking op Bombus terrestris ? Er zijn regels voor zowel het handelsverkeer als de invoer van bijen, zie : http://www.favv-afsca.fgov.be/bijenteelt/dierengezondheid/ #invoer en http://www.favv-afsca.fgov.be/bijenteelt/ dierengezondheid/#verkeer. Elke zending van bijen (zowel intra-EU als invoer) moet vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat waaruit blijkt dat de bijen vóór verzending gecontroleerd werden door een officiële dierenarts en hierbij 'gezond' werden verklaard.
Bombus terrestris kan inderdaad worden vermeld in dit deel. De risico's zijn voor een groot deel dezelfde als voor Apis mellifera (zie o.a. voorlopige resultaten van het APIRISK project). Anderzijds hebben bedrijven die commercieel hommels produceren vaak een hoge gezondheidsstatus (o.a. irradiatie van gebruikte pollen). Bovendien worden deze hommels bijna altijd ingezet voor bestuiving in gesloten ruimtes (serres,...) Goedkeuring van het plan Het definitieve Plan dat de periode 2017-2019 bestrijkt, werd goedgekeurd door de minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling, de minister van Middenstand, Zelfstandigen, KMO's, Landbouw en Maatschappelijke Integratie en de minister van Volksgezondheid.
Bekendmaking van het plan Het federale bijenplan 2017-2019 en deze verklaring zijn integraal terug te vinden op de portaalsite van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (www.consult-environnement.be / www.consult-leefmilieu.be) en via de federale portaalsite www.belgium.be.
Het federale bijenplan 2017-2019 zal ook terug te vinden zijn op de website www.info-bijen.be.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld