gepubliceerd op 20 februari 2017
Raadpleging van het publiek over het ontwerp van Federale Bijenplan 2017-2019 Context van de raadpleging Overeenkomstig artikel 14 van de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen Deze verplichting vloeit voort uit het Verdrag betreffende de toegang tot informatie, de inspraak b(...)
FEDERALE OVERHEIDSDIENST VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU
Raadpleging van het publiek over het ontwerp van Federale Bijenplan 2017-2019 Context van de raadpleging Overeenkomstig artikel 14 van de wet van 13 februari 2006 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's en de inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu, zal het publiek vanaf 6 maart 2017 tot en met 4 mei worden geraadpleegd over het ontwerp van Federale Bijenplan 2017-2019.
Deze verplichting vloeit voort uit het Verdrag betreffende de toegang tot informatie, de inspraak bij besluitvorming en de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, doorgaans het Verdrag van Aarhus genaamd.
Door het publiek inspraak te geven bij de besluitvorming komt de overheid te weten wat er bij de mensen over een bepaald milieuprobleem leeft en kan het vóór de goedkeuring van de betrokken akte hiermee rekening houden.
Deze raadpleging wordt dus in het kader van de implementatie van het deel « inspraak van het publiek bij de uitwerking van de plannen en programma's in verband met het milieu » van de wet van 13 februari 2006 georganiseerd, met uitsluiting van het deel met betrekking tot « beoordeling van de gevolgen voor het milieu ». Het ontwerp van Federale Bijenplan 2017-2019 moet niet het voorwerp uitmaken van een dergelijke beoordeling omdat het niet binnen het toepassingsgebied van dit aspect van de wet valt : de inhoudsanalyse van dit ontwerp van plan maakt het immers niet mogelijk om het te beschouwen als een plan dat het kader voor implementatie van latere projecten bepaalt.
Het ontwerp van Federaal Bijenplan 2017-2019 beoogt een antwoord te bieden op de talrijke uitdagingen die gepaard gaan met het behoud van de bestuiving en de gezondheid van de bijen. Dit Plan verzamelt zowel verschillende maatregelen die recent door de regering genomen zijn als acties die in een nabije toekomst zullen worden geïmplementeerd.
Dit plan is samengesteld uit 8 onderdelen waarvan de doelstellingen erin bestaan om de imkers te helpen om de oorzaken van het probleem beter te begrijpen, de risico's beter te beheersen en alle betrokken actoren te mobiliseren. De Task Force Bijen, waarin alle betrokken federale administraties samengebracht zijn, zal instaan voor het beheer van het Plan. De verschillende hefbomen van de federale overheid - diergezondheid, de productnormen, het duurzame gebruik van de biodiversiteit, de volksgezondheid en het wetenschappelijk onderzoek dat gelinkt is met deze competenties - zullen op die manier worden gemobiliseerd.
Bekendmaking De maatregelen om aan het ontwerp van Federale Bijenplan 2017-2019 een zo ruim mogelijke ruchtbaarheid te geven en om de bevolking hierover te raadplegen, zijn vastgelegd in artikel 14 van de voornoemde wet van 13 februari 2006. Concreet zal de informatie over het houden van een raadpleging op volgende manieren bekend worden gemaakt : door dit bericht in het Belgisch Staatsblad, via de federale portaalsite www.belgium.be, via de nationale portaalsite www.aarhus.be en via de portaalsite van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu : www.consult-leefmilieu.be voor het Nederlands en www.consult-environnement.be voor het Frans.
De raadpleging van het publiek Gedurende de raadpleging kan het ontwerp van Federale Bijenplan 2017-2019 via het internet worden geraadpleegd op de portaalsite van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu www.consult-leefmilieu.be/www.consult-environnement.be Iedereen die opmerkingen heeft op de inhoud van het ontwerp van plan wordt verzocht die mee te delen aan het directoraat-generaal Leefmilieu van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu uiterlijk tegen 4 mei 2017 : o per post, met op de omslag de vermelding « raadpleging Federale Bijenplan 2017-2019 » (adres : FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu - DG Leefmilieu - dienst AMSZ, Victor Hortaplein 40, bus 10, te 1060 Brussel). De schriftelijke opmerkingen moeten duidelijk verwijzen naar de titel of het specifieke onderdeel van het ontwerp van plan waarop ze betrekking hebben; o per e-mail, met de vermelding "raadpleging Federale Bijenplan 2017-2019" (e-mailadres : federalbeeplan@environment.belgium.be). De schriftelijke opmerkingen moeten duidelijk verwijzen naar de titel of het specifieke onderdeel van het ontwerp van plan waarop ze betrekking hebben.
Opvolging Overeenkomstig artikel 15 van de wet van 13 februari 2006, zal het Directoraat-Generaal Leefmilieu van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu na afloop van de raadpleging en voor het plan wordt aangenomen de ontvangen opmerkingen en adviezen onderzoeken en er rekening mee houden. Het zal hierover, overeenkomstig artikel 16 van de wet, een verklaring opstellen die samenvat hoe rekening werd gehouden met de resultaten van de publieksraadpleging.
Zodra het plan wordt aangenomen, zal het samen met de verklaring worden bekendgemaakt bij uittreksel in het Belgisch Staatsblad. Het plan en de verklaring zullen eveneens integraal beschikbaar zijn op de portaalsite van de federale overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu www.consult-leefmilieu.be/www.consult-environnement.be en via www.belgium.be
Federaal bijenplan 2017-2019 Inhoudsopgave A. Inleiding 1. De achteruitgang van de bijen en de bestuivers in het algemeen : korte stand van zaken 2.Nationale, Europese, mondiale context 3. Het Federale Bijenplan 2017-2019 B.Actieplan 1. De beschikbaarheid van de diergeneeskundige producten die noodzakelijk zijn voor de bijenzorg verbeteren en de rol van de dierenartsen in het beheer van de gezondheid van de bijen versterken a) Goedkeuring van diergeneeskundige begeleiding voor de bijen b) Afschaffing van de bijdrage voor de toelating voor het op de markt brengen van diergeneeskundige geneesmiddelen voor de bijen c) Op Europees niveau wetgevende aanpassingen verdedigen teneinde de beschikbaarheid van diergeneeskundige geneesmiddelen voor de bijen te verbeteren 2.Tools ontwikkelen om de bestrijding van bijenziektes te verbeteren a) Lancering en opvolging van Bee Best Check b) Lancering en opvolging van VARRESIST c) Ontwikkeling van scenario's voor de uitroeiing in geval van het opduiken van bijenziekten die nog niet in België aanwezig zijn 3.Een monitoring van de mortaliteit van de honingbijen uitvoeren en de vermoedelijke oorzaken van deze mortaliteit beter begrijpen a) Implementatie van een programma voor een permanent en objectief toezicht op de mortaliteit van de bijen door het FAVV, gekoppeld aan een monitoring van de vaakst vermelde oorzaken van die mortaliteit (aanwezigheid en het belang van de varroa, van residuen van gewasbeschermingsmiddelen) : "Healthybee" b) Lancering, onder het thema "BEESYN", van een studie voor de identificatie van de impact van chemische producten op de mortaliteit van de honingbijen in België door rekening te houden met de interacties van deze producten met de andere potentiële mortaliteitsoorzaken c) Opvolging van de afronding van BELBEES betreffende de wilde bijen en goedkeuring van de resultaten d) Lancering en opvolging van VIROBEE e) Oprichting van een « Task Force federaal onderzoek bijen » 4.De risico's die samenhangen met de gewasbeschermingsmiddelen in kaart brengen, evalueren en beheren a) Versterkte en constante aandacht voor de risico's voor de bestuivers in het kader van de evaluatie van de gewasbeschermingsmiddelen b) Acties op het vlak van de neonicotinoïdes 5.De risico's die samenhangen met de introductie van invasieve soorten en schadelijke organismen of met het handelsverkeer in bijen voorkomen a) Ontwikkeling van een toezichtsprogramma voor de kleine bijenkastkever in België b) Opvolging en implementatie van de maatregelen voor de preventie en de uitroeiing van de Aziatische hoornaar die bepaald zijn in de Europese EEE-Verordening c) Lancering en opvolging van Apirisk 6.De verplichte bestrijding van distels die schadelijk zijn voor de landbouwactiviteit herzien 7. Voor maatregelen ten voordele van de bestuivers sensibiliseren en deze stimuleren 8.Het overleg en de nationale coherentie versterken : ondersteuning van de werkzaamheden van de Werkgroep Bijen C. Nuttige links A. Inleiding 1. De achteruitgang van de bijen en de bestuivers in het algemeen : korte stand van zaken De diensten die worden geleverd door de bijen en de andere bestuivers Sinds meerdere jaren besteden de wetenschappers, de beleidsmakers en het grote publiek specifiek aandacht aan de bestuivers.En terecht : de bestuivers leveren ons waardevolle diensten, onder meer : - Ze zijn een pijler van onze biodiversiteit - 90 % van de wilde bloemsoorten hangen minstens gedeeltelijk af van dierlijke bestuiving; - Ze dragen aanzienlijk bij tot de kwaliteit en de stabiliteit van onze voeding- meer dan drie vierde van de voornaamste planten die voor onze voeding gekweekt worden, hangen op verschillende niveaus af van dierlijke bestuiving op het vlak van hoeveelheid of kwaliteit; - En hierdoor dragen ze bij tot onze economie - 5 tot 8 % van de huidige mondiale voedselproductie, met een jaarlijkse marktwaarde van 235 tot 577 miljard US dollar, kan rechtstreeks worden toegeschreven aan dierlijke bestuiving.
Deze cijfers bevestigen reeds gekende tendensen en onderstrepen de sleutelrol van de bestuivers voor het welzijn en de welvaart van de menselijke samenleving. Deze cijfers zijn afkomstig uit het evaluatierapport van het IPBES over de bestuivers, de bestuiving en de voedselproductie dat in 2016 is gepubliceerd.
Het IPBES, Intergovernmental Platform on Biodiversity and Ecosystem Services' (IPBES), werd in april 2012 als onafhankelijk intergouvernementeel orgaan opgericht dat open staat voor alle Lidstaten van de Verenigde Naties. Het IPBES heeft als opdracht de wetenschappelijke gegevens die wereldwijd worden gegenereerd zo transparant en onafhankelijk mogelijk te analyseren, te evalueren en samen te vatten en het effectieve gebruik ervan in de besluitvormingsprocessen te vergemakkelijken.
Huidige situatie en factoren voor de achteruitgang In het rapport van het IPBES wordt de meest recente kennis over de bestuivers en hun stand van zaken op wereldvlak verzameld. Jammer genoeg is het nieuws niet geruststellend. Zelfs al ontbreken de wetenschappelijke gegevens voor de wilde bestuivers, toch wijzen de bestaande wetenschappelijke gegevens op een achteruitgang op regionaal en lokaal niveau in Europa.
Wat betreft de honingbijen, alhoewel we verheugd kunnen zijn over de toename van het algemene aantal bijenkorven, dienen we jammer genoeg vast te stellen dat hun aantal in sommige regio's daalt, waaronder het noorden van Europa (zie ook de resultaten van EPILOBEE, punt B. 2.).
Deze daling is toe te schrijven aan de verhoogde mortaliteit tijdens de winter, maar ook aan de toenemende moeilijkheden waaraan de imkers het hoofd moeten bieden teneinde gezonde bijenkolonies te behouden.
Het multifactoriële karakter van de redenen van deze achteruitgang is onbetwistbaar. De factoren zijn gekend en onbetwistbaar : een wijziging van het grondgebruik, wat resulteert in een daling van de habitats, de diversiteit van de planten en dus de voedselbronnen; de ziektes en hun vergemakkelijkte overdracht door de handel; het gebruik van chemische producten waaronder hoofdzakelijk de gewasbeschermingsmiddelen; de introductie en de verspreiding van invasieve soorten; de klimaatverandering. Nochtans is het momenteel onmogelijk om algemene conclusies te trekken over de individuele rol van elk van deze factoren in de achteruitgang van de wilde bijen of in een uitsterving van de honingbijen. 2. Nationale, Europese, mondiale context Mondiale context In het kader van het nieuwe concept, "One World, One Health" van het OIE (Wereldgezondheidsorganisatie voor dieren) wordt de gezondheid van het dier nauw verbonden met de gezondheid van de mens.Het OIE zet internationale standaards op voor de dierengezondheid en dus ook voor de bijengezondheid.
Andere internationale instellingen die standaarden bepalen en die rechtstreeks of onrechtstreeks met bijengezondheid verband houden zijn de CODEX ALIMENTARIUS (internationale standaards voor voeding), IPPC (International Plant Protection Convention) inclusief EPPO (European and mediterranean Plant Protection Organisation).
Bij het bepalen en opstellen van acties betreffende de bijengezondheid moet er op gelet worden dat deze in overeenstemming zijn met de internationale standaards van bovenvermelde instellingen.
De bestrijding van de achteruitgang van de bijen past in een mondiale context van inspanningen om de biodiversiteit en de ecosysteemdiensten te behouden.
Bijgevolg maakt de bescherming van de soorten en ecosystemen die essentiële diensten voor de bestaansmiddelen en het welzijn leveren, zoals de bestuiving, sinds 2010 deel uit van de doelstellingen van Aichi voor de biodiversiteit uit het Verdrag inzake Biologische Diversiteit (CBD, één van de drie conventies van Rio). In 2015 hebben de Staatshoofden van meer dan 150 landen bovendien de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling goedgekeurd. Eén van deze 17 doelstellingen is het behoud van de ecosystemen en de bestrijding van het verlies van de biodiversiteit, waarvan de bestuivers deel uitmaken.
De resultaten en aanbevelingen uit het hierboven vermelde rapport van het IPBES zullen als basis dienen voor de toekomstige acties waarover in het kader van deze internationale instrumenten, in het bijzonder het instrument van de CBD, zal worden beslist.
Europese context Op Europees niveau tonen verschillende recente initiatieven, onder meer het wetenschappelijk onderzoek, het belang van deze problematiek aan.
Het project Super-B kadert in COST (European Cooperation in Science and Technology) en heeft als doel heeft wetenschappers en de actoren van het behoud van de bestuiving, waaronder onder meer de vertegenwoordigers van het overheidsbeleid, samen te brengen.
Bedoeling is om de behoeften op de wetenschappelijke gegevens en op de toekomstige overheidsmaatregelen en -acties op het vlak van het behoud van de bestuivers af te stemmen.
Horizon 2020 (H2020) is het belangrijkste Europese onderzoeksprogramma. In oktober 2016 is er een oproep tot projecten H2020 over het thema van de bijen en de duurzame bestuiving gelanceerd. De kandidaat-projecten moeten beantwoorden aan een reeks van uitdagingen, waaronder een verbeterde kennis van de risicofactoren (in het bijzonder de blootstelling aan cocktails van chemische producten en hun interactie met andere factoren zoals het gebrek aan bijenvoeder).
De EFSA, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, heeft in mei 2012 een interne task force opgericht samengesteld uit eenheden die betrokken zijn bij de achteruitgang van de bijen om een balans op te maken van de door het EFSA gerealiseerde werkzaamheden en van de activiteiten die momenteel door andere organisaties over de bijenthematiek worden gerealiseerd.
In België De Federale overheid handelt op diverse niveaus om de bijen te beschermen (zie hierna). Ook de Gewesten zijn actief in het kader van het behoud van de bestuivers. Elke entiteit handelt in het kader van haar bevoegdheid, tegelijkertijd zorgt de coördinatie tussen de verschillende acties ervoor om hun effecten te optimaliseren.
De Vlaamse Gemeenschap heeft bv. recent haar bijenteeltprogramma 2017-2019 goedgekeurd die past in het kader van de Europese hulp aan de bijenteelt, waarvan de voornaamste doelstellingen bestaan uit een verbetering van de productieomstandigheden voor de bijenteelt en de commercialisatieomstandigheden voor de producten uit de bijenkorf.
Sinds 2010 zet het Waals Gewest zijn Maya Plan voort, dat als doel heeft de landbouwkundige en landschapsomstandigheden die gunstig zijn voor de bijen (hagen en weiden) te herstellen en om de jongeren uit de Waalse bijenteeltsector (opleidingen en informeren op het vlak van de bijenteelt) en de Waalse gemeenten die « pro-bijen » zijn, de zogenaamde Maya-gemeenten, te ondersteunen. Het Waals Gewest levert ook inspanningen in het kader van het bovenvermelde Europese hulpverleningsprogramma voor de bijenteelt.
In het Brussels Hoofdstedelijk Gewest wordt er momenteel een onderzoeksproject met als titel « Evaluatie van de voedselbronnen voor de bijen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest » door de ULB verricht.
De eerste resultaten lijken aan te tonen dat lokale voorzieningen en de stadslandbouw een uitstekende habitat voor wilde bijen kunnen zijn.
Een Nationale Werkgroep Bijen, opgericht in 2012 in het kader van het Coördinatiecomité Internationaal Milieubeleid (CCIM) en gemandateerd door de Interministeriële Conferentie Leefmilieu, verzamelt de federale en regionale overheden die bevoegd zijn voor de bescherming van bijen. Het doel van deze werkgroep is overleg plegen en informatie uitwisselen. Deze werkgroep zorgt voor een relatieve samenhang tussen de maatregelen genomen door de betrokken overheden (zie punt 8 hieronder). De werkgroep komt minstens twee keer per jaar samen. 3. Het Federale Bijenplan 2017-2019 De federale overheid heeft het eerste Bijenplan 2012-2014 geïmplementeerd.Dit Federale Bijenplan heeft een federaal en nationaal "Bijenbestuur" ingesteld dat concrete acties heeft kunnen realiseren en talrijke veelbelovende projecten in gang heeft gezet . U kunt het Bijenplan 2012-2014, alsmede de balans vinden op : info-bijen.be De uitdagingen zijn talrijk, daarom heeft de federale regering een Federaal Bijenplan 2017-2019 opgesteld. In dit Plan bevinden zich zowel verschillende maatregelen die recent door de regering genomen zijn als acties die in de nabije toekomst zullen worden geïmplementeerd. Dit plan omvat 8 delen : o De beschikbaarheid verbeteren van de diergeneeskundige producten die noodzakelijk zijn voor de bijenzorg en de rol van de dierenartsen in het beheer van de gezondheid van de bijen versterken o Tools ontwikkelen om de bestrijding van bijenziektes te verbeteren o Een monitoring van de mortaliteit van de honingbijen uitvoeren en de vermoedelijke oorzaken van deze mortaliteit beter begrijpen o De risico's die samenhangen met de gewasbeschermingsmiddelen in kaart brengen, evalueren en beheren o De risico's die samenhangen met de introductie van invasieve soorten en schadelijke organismen of met het handelsverkeer in bijen voorkomen o De verplichte bestrijding van distels die schadelijk zijn voor de landbouwactiviteit herzien o Voor maatregelen ten voordele van de bestuivers sensibiliseren en deze stimuleren o Het overleg en de nationale coherentie versterken Achter deze acht delen schuilen vier ambities van de regering : - De imkers helpen - De wortels van het probleem beter begrijpen - De risico's beter beheersen - Alle betrokken actoren mobiliseren Om haar ambities waar te maken, bundelt de federale regering haar krachten in de Task Force die instaat voor de federale governance van de bijenproblematiek en die bestaat uit de volgende eenheden : - het DG Dier, Plant en Voeding van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu (FOD VVVL) - het DG Leefmilieu van de FOD VVVL - de Cel Contractueel Onderzoek van de FOD VVVL - het Federaal Agentschap voor de Voedselveiligheid (FAVV) - het Federaal Agentschap voor de Geneesmiddelen en de Gezondheidsproducten (fagg) De verschillende hefbomen van de federale overheid - dierengezondheid, de productnormen, het duurzaam gebruik van de biodiversiteit, de volksgezondheid en het wetenschappelijk onderzoek dat gelinkt is aan haar bevoegdheden - zullen op die manier worden gemobiliseerd.
De Task Force zal verantwoordelijk zijn voor de opvolging van de implementatie van het plan. Hiervoor zal de Task Force minstens twee keer per jaar samenkomen.
B. Actieplan 1. De beschikbaarheid van de diergeneeskundige producten die noodzakelijk zijn voor de bijenzorg verbeteren en de rol van de dierenartsen in het beheer van de gezondheid van de bijen versterken Een van de meest vernoemde oorzaken van bijensterfte is de varroamijt. Imkers hebben heel wat problemen om deze parasiet te bestrijden en zich te bevoorraden met geneesmiddelen tegen deze mijt. De drie op de Belgische markt beschikbare geneesmiddelen op basis van thymol, zijn soms niet meer werkzaam door de toenemende resistentie van de varroamijt tegen deze molecule. Imkers ondervinden soms moeilijkheden om andere geneesmiddelen die beschikbaar zijn in andere Lidstaten, op legale wijze te verkrijgen. Het cascadesysteem laat toe geneesmiddelen te bekomen die toegelaten zijn in andere lidstaten via (de omweg van) de dierenarts. Hinderpalen voor de imker zijn, ofwel het gebrek aan gespecialiseerde dierenartsen, ofwel hun als te hoog ervaren erelonen.
Bovendien zijn de farmaceutische firma's niet altijd bereid vergunningsaanvragen in te dienen voor andere werkzame geneesmiddelen op de Belgische markt, daar het een gering verbruik of een klein aantal soorten (MUMS - Minor Use Minor Species) betreft waarvan de rentabiliteit als laag wordt beschouwd (zonder de kosten in rekening te brengen van de etikettering in de drie landstalen).
In toepassing van de wetgeving op de uitoefening van de diergeneeskunde kan men niets voorschrijven zonder een klinisch onderzoek van de bijenkasten (een voorschrift is noodzakelijk om het cascadesysteem te kunnen toepassen). De toepassing van het cascadesysteem stelt de dierenarts in staat om geneesmiddelen, die niet beschikbaar zijn in België, uit andere Europese Lidstaten in te voeren.
Hoe dan ook is de dierenarts een onmisbare schakel die voor de gezondheid van dieren, en hier meer specifiek, voor de gezondheid van de bijen, ingeschakeld moet worden. a) Goedkeuring van diergeneeskundige begeleiding voor de bijen Gezien de grote problemen die de Belgische imkers ondervinden om de varroamijt op een afdoende manier te bestrijden, werd met alle betrokkenen een overleg opgestart om de verschillende opties te bekijken die een praktische oplossing zouden kunnen bieden binnen het huidig wettelijke kader.Na uitgebreid overleg tussen de verschillende betrokken overheidsdiensten, de bijenteeltsector, de dierenartsenverenigingen en de Orde der dierenartsen werd besloten een koninklijk besluit betreffende de specifieke diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding in het kader van de bestrijding van varroase uit te werken om tegemoet te komen aan de specifieke noden van de bijenteeltsector.
De diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding laat toe dat de verantwoordelijke voor de dieren (in dit geval de imkers) over een geneesmiddelenreserve beschikt (mag beschikken), voor zover een overeenkomst voor "diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding" met een erkende dierenarts afgesloten wordt (werd). De keuze voor de diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding is volledig vrijwillig voor zowel de imker als voor de dierenarts. De overeenkomst tussen dierenarts en imker kan alleen werken indien beide elkaar vertrouwen.
De interactie tussen dierenarts en imker is nodig om gezamenlijk aan een gezonde bijenstand te kunnen werken. Op grotere schaal zou een massieve toetreding van imkers een adequate behandeling tegen de varroase toegepast op het merendeel van de kolonies, kunnen inhouden, met als gevolg een daling van de globale prevalentie van de ziekte in België.
De onderhandelingen met de bijenteeltsector en de dierenartsenverenigingen over dit ontwerp van koninklijk besluit werd afgesloten midden oktober 2016.
Het ontwerp zal nu de verschillende stappen in de administratieve procedure doorlopen. De Hoge Raad van de Orde der dierenartsen heeft in de zitting van 13/10/2016 een positief advies gegeven over het ontwerp in het algemeen. De bedoeling is om deze diergeneeskundige bedrijfsbegeleiding in het kader van de bestrijding van varroase, zo snel als mogelijk van start te laten gaan.
Deze bedrijfsbegeleiding zal dus een nieuw instrument voor imkers beschikbaar maken om bij de effectieve bestrijding tegen varroa te helpen. De lijsten van dierenartsen speciaal opgeleid in de bijenteelt worden nog opgesteld en zullen te consulteren zijn op de websites van de Ordes van de dierenartsen. De imkerfederaties, die vanaf het begin bij de ontwikkeling van deze bedrijfsbegeleiding betrokken zijn, vormen de aanspreekpunten om de geïnteresseerde imker te helpen. b) Afschaffing van de bijdrage voor de toelating voor het op de markt brengen van diergeneeskundige geneesmiddelen voor de bijen Aangezien de markt voor geneesmiddelen voor de bestrijding en preventie van bijenziektes een zeer kleine markt is met een beperkte omzet en bovendien flinterdunne winstmarges, is de rentabiliteit voor het in de handel brengen van nieuwe geneesmiddelen voor de bestrijding en preventie van bijenziektes heel laag. Deze problematiek uit zich op Europees niveau in een heel laag aantal vergunningen voor dergelijke producten. Hierdoor is er reeds op Europees niveau een tekort is aan vergunde geneesmiddelen voor de bijen. Op de kleine Belgische markt worden deze effecten nog uitvergroot, waardoor het aantal beschikbare producten uiterst beperkt is. Tot op heden zijn slechts 4 producten vergund op de Belgische markt voor de bestrijding van aandoeningen bij bijen, waarvan er slechts 3 gecommercialiseerd zijn. Dit resulteert in een tekort aan therapeutisch arsenaal voor de Belgische dierenartsen voor de behandeling van aandoeningen van bijen.
Uit contacten tussen het fagg (federaal agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten) en vergunninghouders van geneesmiddelen voor de bestrijding en preventie van bijenziektes is gebleken dat de kostprijs voor het bekomen van een vergunning voor het in de handel brengen een barrière is voor het aanvragen van een vergunning in België. De kostprijs voor het bekomen van een vergunning voor een nieuwe actieve substantie bedraagt 9.238,01 euro. Dit terwijl soms slechts enkele honderden verpakkingen per jaar kunnen verkocht worden.
Om deze financiële drempel weg te nemen, heeft het fagg beslist om een uitzondering op de retributie mogelijk te maken voor aanvragen voor het bekomen van een vergunning voor het in de handel brengen voor geneesmiddelen op basis van nieuwe actieve substanties bestemd voor de bestrijding en preventie van bijenziektes ingediend via de nationale-, wederzijdse erkennings- of decentrale procedure. De aanvragers dienen bij de aanvraag van de vergunning duidelijk te vermelden dat zij beroep wensen te doen op deze uitzondering. Voor de post-marketing procedures blijven de normale retributies van toepassing. c) Op Europees niveau wetgevende aanpassingen verdedigen teneinde de beschikbaarheid van diergeneeskundige geneesmiddelen voor de bijen te verbeteren Om tegemoet te komen aan een aantal problemen in de sector van de geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik, heeft de Europese Commissie in 2010 beslist om de huidig van toepassing zijnde richtlijn te vervangen door een verordening die tegemoet komt aan de problemen in de sector. Dit ontwerp van verordening ligt momenteel ter discussie ter hoogte van de Europese Raadswerkgroepen. Onder meer het verhogen van de beschikbaarheid van diergeneesmiddelen is één van de belangrijkste objectieven van deze verordening.
Het fagg zal als vertegenwoordiger in de Raadswerkgroep de voorstellen van de Europese Commissie om de beschikbaarheid van geneesmiddelen voor de bestrijding en preventie van bijenziektes actief ondersteunen teneinde de beschikbaarheid van werkzame, vergunde producten op Europees niveau te verhogen. 2. Tools ontwikkelen om de bestrijding van bijenziektes te verbeteren Om de bestrijding van bijenziekten te optimaliseren is het belangrijk om de verschillende bijenziekten en de impact ervan op de bijengezondheid in kaart te brengen."Epilobee" was de eerste studie waarbij een uniforme en wetenschappelijke monitoring van de bijengezondheid in heel België is ingevoerd. Dit project bestond uit de opvolging van de seizoensgebonden en wintermortaliteit van de honingbijen van de winter 2012-2013 tot en met de zomer 2014.
Epilobee, dat een Europees project was, werd in 2014 afgerond, aangezien de doelstelling van deze studie - de uniforme opvolging van de mortaliteit bij de bijen in Europa - gehaald werd. Op 8 oktober 2015 publiceerde het Wetenschappelijk Comité van het FAVV (Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen) een advies met daarin de analyse van de resultaten van Epilobee en de aanbevelingen voor een mogelijk toekomstig bewakingsprogramma van de bijengezondheid. Eind 2016 heeft het FAVV een nieuw bewakingsprogramma voor de bijengezondheid genaamd "HealthyBee" in België opgestart. Het doel is om over een officiële, actieve en continue bewaking voor de bijengezondheid in België te beschikken .
Enerzijds zijn er verschillende `inheemse' bedreigingen voor de honingbijen waarvan de varroamijt de belangrijkste is. De bestrijding van deze parasiet is onvoldoende georganiseerd en weinig efficiënt. De verbetering van de bijenteeltpraktijken is een gevoelig onderwerp. De samenwerking binnen de sector is nog niet helemaal toereikend en het opleidingsniveau van de imkers is vaak onvoldoende.
Onderzoeksprojecten zoals Bee Best Check en Varresist trachten hierbij concrete oplossingen aan te reiken. Bovendien organiseert het FAVV jaarlijks een "Werkgroep Varroase" met alle betrokken partijen met als doel een geharmoniseerde en wetenschappelijk gefundeerde varroabestrijding te verspreiden naar zoveel mogelijk Belgische imkers.
Verder zijn er verschillende officiële bijenziekten zoals Amerikaans en Europees vuilbroed die door het FAVV bestreden worden.
De bestrijding van dierziekten volgt verschillende sporen : effectieve en correct gebruikte geneesmiddelen (zie hierboven punt 1), adequate bijenteeltpraktijken, de selectie van koninginnen, zorgvuldige opvolging van de gezondheid van de bijenkasten, enz ... Verschillende projecten zoals hieronder beschreven analyseren deze sporen met het oog op het voorstellen van een praktische adviezen aan de imkers. a) Lancering en opvolging van Bee Best Check Bee Best Check is een project dat als doel heeft een origineel instrument te ontwikkelen voor het algemene beheer van de gezondheid van de bijen voor de imkers, waardoor de bijenteeltpraktijken online zouden kunnen worden geregistreerd, deze automatisch zouden kunnen worden geëvalueerd en er voor elke imker gepersonaliseerde verbeteringspistes zouden kunnen worden voorgesteld. Het project zal een antwoord op de volgende onderzoeksvragen moeten kunnen geven : o Wat zijn de huidige praktijken voor het beheer van de bijenteelt die worden geïmplementeerd door de imkers en wat is het door hen vastgestelde mortaliteitspercentage? o Zijn sommige bijenteeltpraktijken meer gelinkt dan andere aan de mortaliteit van de bijen? o Hoe kan er een scoresysteem worden ontwikkeld, waardoor de praktijken voor het beheer van de bijenteelt van de imkers op een synthetische manier zouden kunnen worden gerapporteerd? o Kan er een « check list »-systeem worden ontwikkeld, waardoor de bijenteeltpraktijken online zouden kunnen worden geregistreerd (Bee Best Check), deze automatisch zouden kunnen worden geëvalueerd en er voor elke imker gepersonaliseerde verbeteringspistes zouden kunnen worden voorgesteld (auto-evaluatiesysteem dat rekening houdt met de specifieke situatie van elke imker)? o Wat zijn de bepalende factoren die ervoor zorgen dat een imker voor een bepaalde wijze van beheer kiest? (sociologische analyse) ? o Kan men, voor een selectie van imkers, aantonen dat een wijziging van de bijenteeltpraktijken de algemene verkregen score kan wijzigen en bijgevolg het mortaliteitspercentage van de bijen kan wijzigen? o Welke aanbevelingen kunnen er worden uitgeschreven op het vlak van goede bijenteeltpraktijken teneinde de mortaliteit van de bijen in België te doen dalen? Het project zal eind 2017 worden afgerond. b) Lancering en opvolging van VARRESIST Het doel van dit project is de identificatie van moleculaire merkers voor Varroa-tolerantie/resistentie bij honingbijen aan de hand van een fenotypische Varroa-tolerantietest. Deze tolerantietest verloopt als volgt. Koninginnen van bewezen Varroa-tolerante/resistente volken afkomstig uit Noorwegen, Frankrijk, Nederland en België worden gekruist met darren van Varroa-sensitieve volken. Er kunnen bij de nakomelingen verschillende fenotypes gedetecteerd worden, namelijk : geen Varroa-reproductie (geen nakomelingen op pupa), minder Varroa-reproductie (1 tot 2 nakomelingen op pupa) en een normale Varroa-reproductie (3 of meer nakomelingen op pupa). Daarnaast wordt de Varroa verspreiding in een kast bestudeerd.
Dit wordt gevolgd door een "linkage" studie (genetische analyse) van de darren waarvan de nakomeling-pupae vrij blijven van Varroa-nakomelingmijten, en de darren waarvan de nakomeling-pupae met minstens drie Varroa-nakomelingmijten besmet zijn. Dit zal leiden tot de identificatie van moleculaire merkers voor Varroa-tolerantie/resistentie.
Er worden ook sensitieve controlekolonies in de studie opgenomen. Dit laat toe om de natuurlijke frequentie van niet-reproducerende Varroa-mijten in te schatten.
Tijdens de fenotypische screening worden behalve de darren ook de Varroa-mijten bemonsterd. De genetische variabiliteit van de reproducerende en niet-reproducerende Varroa-mijten zal bepaald worden om de eventuele invloed van de parasiet op het fenotype te kunnen inschatten.
In het laatste jaar van het project zal tot slot een screening uitgevoerd worden naar de geïdentificeerde moleculaire merkers van Varroa-tolerantie/resistentie in de Belgische bijenstapel.
Het project zal in het eerste semester 2018 worden afgerond. c) Ontwikkeling van scenario's voor de uitroeiing in geval van het opduiken van bijenziekten die nog niet in België aanwezig zijn We kunnen nooit uitsluiten dat een welbepaalde ziekte die niet in België aanwezig is ooit in ons land zou opduiken.Bijgevolg wordt de epidemiologische situatie van verschillende bijenziektes in de Europese Unie, maar ook in derde landen, regelmatig geëvalueerd en, indien nodig, worden er maatregelen genomen.
Bij wijze van voorbeeld dook de kleine bijenkastkever voor het eerst in de EU, in Italië, in 2014 op. Ondanks de bestrijdingsmaatregelen die door de Italiaanse overheid werden genomen, lijkt de kleine bijenkastkever zich goed te hebben gevestigd en blijkt zijn uitroeiing moeilijk te zijn. Gelet op de nauwe banden tussen Italië en ons land, is het risico op een introductie van de kleine bijenkastkever op ons grondgebied reëel. Teneinde zich zo goed mogelijk voor te bereiden, wordt er momenteel een scenario voor de uitroeiing ervan in de crisiscel van het FAVV ontwikkeld. Dit scenario heeft als doel elke introductie van de kleine bijenkastkever in ons land op te sporen teneinde zijn definitieve vestiging te voorkomen. In dit scenario worden de verschillende te implementeren bestrijdingsmaatregelen beschreven en hierdoor kunnen alle betrokken personen op de hoogte worden gehouden en op een noodsituatie worden voorbereid. 3. Een monitoring van de mortaliteit van de honingbijen uitvoeren en de vermoedelijke oorzaken van deze mortaliteit beter begrijpen We hebben vastgesteld dat de bijen aan een grote druk worden onderworpen.Deze druk alleen of in combinatie tast vermoedelijk de gezondheid en de immuuncapaciteit van de bijen aan en zou op die manier kunnen bijdragen tot de verhoogde mortaliteit die in Europa en meer specifiek in België wordt vastgesteld.
België had immers, vergeleken met alle andere Europese landen die aan het project Epilobee deelnamen, één van de hoogste mortaliteitspercentages voor kolonies.
Er werden heel wat onderzoeken en studies gewijd aan de diverse pathologieën die de honingbijen aantasten (varroase, virussen, Amerikaanse vuilbroed, nosemose) en hun eventuele gecombineerde effecten. Het Europese project Epilobee heeft evenwel aangetoond dat de prevalentie van ziektes zoals de vuilbroeden en nosemose laag is, hoewel er een aanzienlijke sterfte in de kolonies bestaat.
De aandacht voor de pesticiden, waaronder hoofdzakelijk de zogenaamde systemische pesticiden, is de laatste jaren enorm toegenomen en heeft geleid tot talrijke onderzoeken rond de gevolgen van pesticiden voor de bijen.
Ook andere factoren die de gezondheid van de bijen aantasten, werden onderzocht. Onderzoekers hebben zich gebogen over de impact van de praktijken en de landbouwsystemen, bijvoorbeeld de gevolgen voor de bestuivers van stroken met wilde bloemen rond akkers. De impact van de klimaatverandering op de voeding en de biologische cyclus van de bestuivers werden ook onderzocht.
Er blijven evenwel nog verschillende onbekende factoren bestaan die de wetenschap nog moet uitklaren : wat is het relatieve belang van elk van deze factoren op het terrein, en meer bepaald het besmettingsniveau door chemische producten? Wat zijn de gevolgen van de combinatie van sommige van deze factoren? Is de verhoogde mortaliteit uitzonderlijk of is dit een tendens op lange termijn? Welke actiepistes kunnen naar voren worden gebracht om deze milieudruk en de ermee samenhangende risico's op een uitsterving van de bijen te beperken? Hoe moeten hun effecten worden gemeten? Het is dus van belang om met grote zekerheid te bepalen welke factor/en hoofdzakelijk verantwoordelijk is/zijn voor de achteruitgang teneinde de federale preventiemaatregelen en de adequate beheersmaatregelen te kunnen bepalen en middelen te kunnen krijgen, waardoor een wetenschappelijk stevige en regelmatige opvolging kan worden verricht. a) Implementatie van een programma voor een permanent en objectief toezicht op de mortaliteit van de bijen door het FAVV, gekoppeld aan een monitoring van de vaakst vermelde oorzaken van die mortaliteit (aanwezigheid en het belang van de varroa, van residuen van gewasbeschermingsmiddelen) : "Healthybee" Gelet op het belang van bijkomend onderzoek naar de bijengezondheid en rekening houdend met de positieve respons van de Belgische imkerij op het project "Epilobee", besliste het FAVV om op Belgisch niveau een nieuw bewakingsprogramma voor de bijengezondheid op te starten.Om de bijengezondheidsproblematiek zo globaal mogelijk aan te pakken, startte het FAVV in het najaar van 2016 het "HealthyBee-project" op.
Binnen het project worden 200 imkers 3 keer bezocht : een eerste keer in het najaar van 2016 om de initiële gezondheid van de bijenstanden te bepalen. Een tweede en een derde bezoekreeks volgen in het voorjaar en de zomer van 2017 waarbij de winter- en seizoenssterfte van de opgevolgde kolonies zal nagegaan worden. In dit project wordt de bijensterfte op een objectieve manier bepaald en worden de mogelijke verbanden tussen de bijensterfte enerzijds en de factoren die het vaakst worden vernoemd als mogelijke oorzaak ervan anderzijds onderzocht. Hiertoe zullen verschillende bijenziekten (varroa, nosema, vuilbroed,...) bestudeerd worden en wordt in elke bezocht bijenstand een stuifmeelstaal genomen voor analyse op chemische residuen (van o.a. pesticiden, fungiciden,...). In het programma is ook een verhoogde bewaking van de kleine bijenkastkever voorzien (zie ook punt 2c).
De eindresultaten van het project 2016-2017 worden verwacht tegen eind 2017. Het doel is om deze bewaking de komende jaren voort te zetten. Om een accuraat antwoord te kunnen bieden op meldingen van acute bijensterfte, die mogelijk te wijten is aan intoxicatie door pesticiden, heeft het FAVV in 2013 een draaiboek geïmplementeerd.
Imkers die menen dat hun bijen gestorven zijn ten gevolge een pesticidenintoxicatie, kunnen beroep doen op het FAVV dat hierna kan overgaan tot verder residuonderzoek.
Verder voert het FAVV ook passief toezicht uit op de bijengezondheid.
Elke verdenking van de aanwezigheid van Amerikaans en Europees vuilbroed, acariose, de kleine bijenkastkever (Aethina tumida) of de Tropilaelapsmijt moet gemeld worden aan het FAVV. Na ontvangst van dergelijke melding gaat het FAVV onmiddellijk ter plaatse voor het uitvoeren van een klinisch onderzoek van de bijen, eventueel aangevuld met laboratoriumonderzoek. Ook alle omliggende bijenstanden worden onderzocht door het FAVV. Op deze manier werden in de periode 2014-2016 ruim 60 haarden van Amerikaans en Europees vuilbroed ontdekt en werden vele tientallen bijenstanden door het FAVV bezocht. Het FAVV blijft werken aan het optimaliseren van deze bewaking. b) Lancering, onder het thema "BEESYN", van een studie voor de identificatie van de impact van chemische producten op de mortaliteit van de honingbijen in België door rekening te houden met de interacties van deze producten met de andere potentiële mortaliteitsoorzaken Gelet op de hierboven in kaart gebrachte onbekende factoren, werd beslist om een studie in het kader van het contractueel onderzoek en in samenwerking met het Directoraat-generaal Leefmilieu te financieren.De resultaten van deze studie moeten een antwoord op de volgende vragen in de specifieke Belgische context kunnen geven : o wat is het besmettingsniveau van de kolonies door chemische producten in België en wat is de herkomst van deze besmetting ? o in welke mate kan deze chemische besmetting, alleen of in combinatie met andere stressfactoren - de pathogenen en de parasieten, de bijenteeltpraktijken (beheer van de kolonies), de voedingsbronnen, de klimaataspecten - de oorzaak van de vastgestelde sterfte zijn ? De studie moet aanbevelingen tot federale maatregelen kunnen verschaffen, met als doel de blootstelling aan de dominante stressfactoren te beperken, waaronder aanbevelingen die betrekking hebben op verschillende van de volgende punten : o de toelatingsprocedure voor geneesmiddelen o de toelatingsprocedure voor gewasbeschermingsmiddelen o de toelatingsprocedure voor biocideproducten o het federaal reductieprogramma voor pesticiden o de adviezen op het vlak van de bestrijding van de varroase die zijn gepubliceerd door het FAVV o de implementatie van de programma's betreffende het toezicht op de reële blootstelling van de bijen aan clothianidine, thiamethoxam, fipronil en imidacloprid in toepassing van Richtlijn 2010/21/EU. Deze studie zal worden opgestart in het tweede semester 2017 en zal maximaal 3 jaar duren. c) Opvolging van de afronding van BELBEES betreffende de wilde bijen en goedkeuring van de resultaten Het project BELBEES ("Multidiciplinary assessment of BELgian wild BEE decline to adapt mitigation management policy") werd gefinancierd voor 4 jaar in het kader van BRAIN-be, het federaal kaderprogramma voor onderzoek, dat het mogelijk maakt om zowel tegemoet te komen aan de kennisbehoeften van de federale departementen als om steun te bieden aan het wetenschapspotentieel van de Federale Wetenschappelijke Instellingen (FWI). Dit onderzoeksproject, dat wordt gefinancierd in het kader van de eerste oproep tot projecten van as 1 (Ecosystemen, biodiversiteit, evolutie), heeft tot doel gegevens te verzamelen en te analyseren over de recente veranderingen in de populaties van wilde bijen, en de respectieve rol te evalueren van de vermoedelijke oorzaken van die achteruitgang, teneinde concrete voorstellen te formuleren om de bestuivingsdienst te herstellen. Er zouden andere projecten in het kader van toekomstige oproepen tot projecten kunnen worden ingediend.
Het project zal eind 2017 worden afgesloten. Vervolgens zal het noodzakelijk zijn om de resultaten en de aanbevelingen hiervan te analyseren en deze te integreren in de discussies over de toekomstige en huidige maatregelen (zie punt d) hieronder).
De federale Task Force Bijen zal bijzonder veel belang hechten aan de resultaten die betrekking hebben op de impact van de klimaatverandering, enerzijds, en het gebruik van pesticiden, anderzijds, op de wilde bijen. d) Lancering en opvolging van VIROBEE De grote aantallen bijenkolonies die de imkers de laatste jaren tijdens de winter verliezen noemt men in Europa Winter Loss (WL), in de Verenigde Staten colony collapse disorder (CCD).De Varroa destructor mijt en infecties met Nosema ceranae (Microsporidia) werden reeds geïdentificeerd als mogelijke factoren geassocieerd met WL, hoewel een groot deel van de dode kolonies onverklaard blijft. Ook een aantal virussen wordt geassocieerd met ziektes van honigbijen.
Het Rega-Instituut (KU Leuven) optimaliseerde recent een methode om virussen op te sporen via metagenoomanalyse. In een preliminaire studie werd deze methode gebruikt om het viroom van Belgische honingbijen te onderzoeken. Onverwacht, bracht dezeanalyse naast een aantal gekende bijenvirussen ook een hele reeks van onbekende virussen aan het licht die zeer ver verwant zijn aan gekende virussen.
De hypothesen van deze studie zijn dan ook dat het viroom van de honingbij voor een groot deel onbekend is, dat sommige van deze ongekende virussen een cruciale rol spelen bij het ontstaan van WL en CCD wereldwijd, en dat het bestrijden van dergelijke virussen een gunstig effect zal hebben op de algemene gezondheid van bijenpopulaties. Dit project beoogt het beantwoorden van de volgende onderzoeksvragen : VRAAG 1 : Welke ongekende honingbijvirussen zijn er in Vlaanderen? Onze geoptimaliseerde screeningsmethode zal gebruikt worden om het viroom van de honingbij in Vlaanderen in detail te bepalen.
VRAAG 2 : Wat is de verspreiding en prevalentie van deze nieuwe (en gekende) virussen in Vlaanderen? q(RT)-PCR testen zullen geoptimaliseerd worden voor een selectie van relevante virussen, en 300 bijenkolonies uit heel Vlaanderen zullen gescreend worden voor de aanwezigheid en de virale lading van deze virussen.
VRAAG 3 : Welke virussen zijn geassocieerd met WL in Vlaanderen? Statistische analyses zullen uitgevoerd worden om correlaties te bepalen tussen gestorven kolonies en de aanwezigheid van bepaalde virussen, of de virale lading van bepaalde (combinaties) van virussen.
VRAAG 4 : Kunnen we virussen isoleren die geassocieerd zijn met WL? We zullen trachten virussen geassocieerd met WL te isoleren, wat ons in de toekomst zal toelaten om strategieën te ontwikkelen om deze virussen te detecteren en te bestrijden.
Het project zal eind 2018 worden afgesloten. e) Oprichting van een « Task Force federaal onderzoek bijen » Op initiatief van de federale overheid werden er talrijke onderzoeken op het vlak van de gezondheid en de achteruitgang van de bijen uitgevoerd.Dit Plan omvat op zijn beurt talrijke ambitieuze onderzoeksprojecten die via de Cel Contractueel Onderzoek gefinancierd worden.
Teneinde deze onderzoeken zo goed mogelijk te gebruiken, dient te worden gegarandeerd dat : 1) de resultaten van deze onderzoeken resulteren in concrete aanbevelingen voor de imkers of regering en haar administraties 2) de noodzakelijke links tussen deze verschillende onderzoeken zouden worden gelegd;3) de eventuele lacunes en toekomstige behoeften in kaart zouden worden gebracht om nieuwe onderzoeksprojecten op de best gepaste wijze te oriënteren. Daarom zal de Task Force worden ingedeeld in een « Task Force Federaal Onderzoek Bijen », adviesgroep voor interfacereflectie tussen de wetenschap en het overheidsbeleid.
Deze Task Force, die bestaat uit de betrokken administraties, zal bijgevolg met de wetenschappers worden uitgebreid die betrokken zijn bij de federale onderzoeksprojecten of met andere wetenschappelijke experts teneinde de resultaten van deze onderzoeken toe te lichten.
Deze Task Force Federaal Onderzoek Bijen zal minstens één keer per jaar vergaderen en hierdoor zal een geïntegreerde visie op de lopende projecten kunnen worden verkregen, zullen de gegevens hiervan maximaal kunnen worden gevaloriseerd en de prioriteiten voor onderzoeksprojecten voor de toekomst bepaald worden. 4. De risico's die samenhangen met de gewasbeschermingsmiddelen in kaart brengen, evalueren en beheren Gewasbeschermingsmiddelen zijn ontworpen om schadelijke organismen te elimineren.Alhoewel er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke selectiviteit van deze middelen, kan niet worden ontkend dat vele middelen wel degelijk een min of meer negatieve impact kunnen hebben op andere soorten dat de geviseerde schadelijke doelsoorten. Vooral voor insecticiden moet bij de evaluatie van een aanvraag tot toelating van een gewasbeschermingsmiddel bijzondere aandacht worden besteed aan de eventuele impact op bijen en andere niet-doelarthropoden.
Deze evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen vindt plaats in toepassing van de Verordening (EG) nr. 1107/2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Deze EU-wetgeving, die bindend en rechtstreeks van toepassing is in alle lidstaten van de EU, voorziet in een dubbele procedure : een goedkeuring van de werkzame stof op EU-niveau en een toelating van het gewasbeschermingsmiddel op nationaal niveau. Dit laatste gebeurt weliswaar volgens de geharmoniseerde regels van de Verordening, met name wat betreft de studies die moeten worden ingediend ter ondersteuning van een aanvraag tot toelating (de gegevensvereisten) en wat betreft de methodiek die moet worden gevolgd bij de evaluatie en de criteria die moeten worden gerespecteerd voor de toelating (de Uniforme Beginselen).
In het kader van de toelatingsprocedure worden alle studies grondig geëvalueerd volgens de Uniforme Beginselen. Zo nodig worden in de toelating risicobeperkende maatregelen opgenomen die moeten toelaten de negatieve impact van gewasbeschermingsmiddelen te minimaliseren.
De voorbije jaren heeft er veel wetenschappelijk onderzoek plaatsgevonden naar de mogelijke impact van gewasbeschermingsmiddelen op bijen. Daarbij zijn nieuwe inzichten tot ontwikkeling gekomen, zoals een beter begrip van subletale effecten van sommige middelen (impact op het gedrag bij voorbeeld), van chronische effecten, en van effecten op de ontwikkeling (zoals effecten op bijenbroed). Andere aspecten, zoals bij voorbeeld een mogelijke synergistische negatieve impact van een combinatie van insecticiden en fungiciden, vergen nog bijkomend onderzoek.
Deze nieuwe wetenschappelijke inzichten worden geleidelijk aan in de EU-methodologie geïncorporeerd. In 2013 werden de gegevensvereisten aangepast (door de Verordeningen (EU) nr. 283/2013 en 284/2013, respectievelijk voor de werkzame stof en voor het gewasbeschermingsmiddel). Voor bijen werden de gegevensvereisten significant uitgebreid, met name op het vlak van chronische toxiciteit, subletale effecten en effecten op de ontwikkeling.
De European Food Safety Authority (EFSA) heeft op vraag van de Europese Commissie in 2013 een Guidance Document ontwikkeld dat deze nieuwe inzichten eveneens integreert in de risicobeoordelingsmethodiek (Guidance on the risk assessment of plant protection products on bees (Apis mellifera, Bombus spp. and solitary bees)). Dit Guidance Document moet het onderdeel gewijd aan bijen uit het SANCO guidance document voor terrestrische ecotoxicologie (SANCO/10329/2002) vervangen. Opdat het nieuwe Guidance Document gebruikt zou kunnen worden, moet het in principe eerst door de Europese Commissie worden aangenomen, wat tot op heden nog niet is gebeurd. De Commissie is daartoe bezig met het opstellen van een implementeringsplan, dat voorziet in een stapsgewijze toepassing van het Guidance Document.
Maar de aanneming van dit document sleept nu al jaren aan. Parallel daarmee werkt de Commissie aan een aanpassing van de Uniforme Beginselen ten einde de huidige toelatingscriteria beter te laten aansluiten op het Guidance Document. a) Versterkte en constante aandacht voor de risico's voor de bestuivers in het kader van de evaluatie van de gewasbeschermingsmiddelen Opdat de nieuwe wetenschappelijke inzichten inzake de effecten van gewasbeschermingsmiddelen op bijen in rekening zouden kunnen worden gebracht, is het van belang dat de nieuwe gegevensvereisten van de Verordeningen (EU) nr.283/2013 en 284/2013 en de methodologie van het EFSA bee Guidance Document zo snel mogelijk worden toegepast. Vandaag is de situatie als volgt : de nieuwe gegevensvereisten zijn van toepassing voor de meeste types van aanvragen. Dossiers overeenkomstig deze vereisten worden dus reeds effectief ingediend, maar door het feit dat het nieuwe EFSA Guidance Document nog niet is aangenomen door de Commissie en de Uniforme Beginselen nog niet zijn aangepast, stelt zich een probleem inzake de evaluatie van deze dossiers in lijn met de nieuwste wetenschappelijke inzichten.
België evalueert nu al de dossiers van werkzame stoffen overeenkomstig de nieuwe Europese vereisten. Bovendien, en om de werkwijze voor andere dossiers te verduidelijken heeft de Dienst Gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen een document opgesteld waarbij duidelijk wordt gepreciseerd in welke gevallen en vanaf wanneer : - de nieuwe gegevensvereisten van toepassing zijn - het EFSA Guidance Document (of onderdelen ervan) wordt aangewend voor de beoordeling van de studies ingediend in de context van nationale aanvragen tot toelating.
Dit document is beschikbaar op www.phytoweb.be sinds eind januari 2017 en wordt vanaf aanneming toegepast. Het voorziet in een heldere communicatie naar de aanvragers toe. b) Acties op het vlak van de neonicotinoïdes De neonicotinoïden zijn de groep van gewasbeschermingsmiddelen die het vaakst in vraag wordt gesteld als het gaat over de mogelijke negatieve impact op bijen.Sommige insecticiden van deze groep vertonen inderdaad een extreme acute toxiciteit voor bijen. Er werden ook subletale effecten zoals verstoringen van het gedrag vastgesteld. Het is dan ook zonder meer gerechtvaardigd dat aan deze groep bijzondere aandacht wordt besteed als het gaat over de impact op bijen. Ook op EU-niveau is dat het geval. Momenteel lopen er op dat niveau verschillende initiatieven met betrekking tot de neonicotinoïden imidacloprid, thiamethoxam en clothianidin : o De procedure tot eventuele vernieuwing van de EU-goedkeuring; deze procedure bevindt zich nog in een beginstadium. o Een procedure inzake de beoordeling van de zogenaamde bevestigende gegevens; deze werden vereist uit hoofde van Verordening (EU) nr. 485/2013 waarmee in 2013 tot beperkingen van de goedkeuringen van deze drie stoffen werd besloten. Deze gegevens werden ingediend en beoordeeld door de rapporterende lidstaat. Nu is het nog wachten op de EFSA Conclusies. o Een procedure inzake de beoordeling van gegevens die resulteren uit een data call-in die EFSA in opdracht van de Europese Commissie in 2015 heeft gelanceerd. Ook hier is het wachten op de imminente EFSA conclusies. o Een procedure met betrekking tot de risico-evaluatie voor de andere toepassingen van de betrokken stoffen dan als granulaten of als zaaizaadbehandelingsmiddelen. Hiervoor zijn de EFSA-Conclusies reeds beschikbaar sinds augustus 2015, maar is de besluitvorming door de Europese Commissie nog niet afgerond.
Uit dit laatste puntje blijkt opnieuw dat de besluitvorming op EU-niveau complex en zeer langdurig is. Daarom zal op Belgisch niveau uiterlijk in het eerste semester van 2017 een evaluatie verricht door de Dienst Gewasbeschermingsmiddelen en Meststoffen van de EFSA Conclusies van 2015 aan het Erkenningscomité voor de bestrijdingsmiddelen worden voorgelegd.
Zodra de EFSA Conclusies volgend uit de drie andere hogergenoemde procedures beschikbaar komen zullen deze worden geanalyseerd door de Dienst Gewasbeschermingsmiddelen en Meststoffen, en zal binnen de zes maanden een verslag met een voorstel van maatregelen aan het Erkenningscomité worden voorgelegd. Indien nodig en op basis van deze wetenschappelijke informatie, zullen nieuwe intrekkingen van neonicotinoïden producten worden voorgesteld. 5. De risico's die samenhangen met de introductie van invasieve soorten en schadelijke organismen of met het handelsverkeer in bijen voorkomen Het risico van verspreiding van invasieve soorten (zowel dieren als planten) door internationale en intracommunautaire activiteiten (transport, toerisme, etc.) binnen de EU en internationaal is reëel.
Bovendien wordt door het commercialiseren van gedomesticeerde bijen ook gedomesticeerde bijen van buiten de EU ingevoerd en binnen de EU getransporteerd. Deze bijen moeten uiteraard vrij zijn van bijenziekten en een gezondheidscertificaat moet dat kunnen aantonen.
Hetzelfde geldt voor ingevoerde planten. Wat een risicofactor zou kunnen betekenen voor zowel bijen alsook plantengezondheid is de overdracht van bijenziekten door ingevoerde planten en vice versa.
Hierdoor kunnen ook onze inheemse en gedomesticeerde bijen alsook planten door invasieve soorten bedreigt worden.
De Aziatische hoornaar, Vespa velutina of de geelpotige hoornaar, is jammer genoeg een wel gekend voorbeeld hiervan. Deze soort is afkomstig uit Zuidoost-Azië en werd in 2004 in Frankrijk ontdekt en heeft zich sindsdien in dertien departementen in het zuidwesten van Frankrijk ingeburgerd. De Aziatische hoornaar zou met 100 km per jaar oprukken en zou reeds in België vastgesteld zijn. Het is een roofvijand van de honingbij. Als carnivoor dringt hij de bijenkorven binnen en voedt hij zich met bijen waardoor hij aanzienlijke schade veroorzaakt.
Een ander reëel risico is recent opgedoken : de kleine bijenkastkever.
Deze parasiet kan een verhoogde mortaliteit in de kolonie veroorzaken of ervoor zorgen dat de bijen wegvluchten. De aanwezigheid van de kleine bijenkastkever (Aethina tumida) werd in september 2014 voor het eerst in Europa, meer bepaald in Italië, gesignaleerd. Sindsdien blijft de parasiet voor problemen zorgen in de regio Calabrië. De bijenteelt is sterk ontwikkeld in het zuiden van Italië. Dit is een belangrijk gebied voor de exploitatie van bepaalde nectarproducenten (met name citrusvruchten, kastanje en eucalyptus). Sommige imkers produceren er zwermen, pakketbijen en koninginnen die naar andere streken in Italië en naar het buitenland worden uitgevoerd. Ook het vervoer van fruit of de verplaatsing van occasionele gastheren (zoals hommels) kan eveneens bijdragen tot de verspreiding van deze parasiet.
De kleine bijenkastkever vormt een ernstige bedreiging voor de bijengezondheid. Het risico op de introductie in België van de kleine kastkever door de invoer van bijen afkomstig van besmette regio's is reëel. Hierdoor besliste het FAVV om een draaiboek uit te werken met maatregelen om de kever uit te roeien indien deze in België zou opduiken.
De invoer van bijen uit besmette regio's in Italië is momenteel verboden. a) Ontwikkeling van een toezichtsprogramma voor de kleine bijenkastkever in België In september 2014 dook de kleine bijenkastkever, voor het eerst op in Zuid-Italië.Tot dan was Europa officieel vrij van deze parasiet, die officieel bestreden wordt in de ganse EU. De kleine bijenkastkever vormt een ernstige bedreiging voor de honingbijenpopulatie in Europa.
De situatie in Noord-Amerika en Australië bewijst dat het nagenoeg onmogelijk is om de kever uit te roeien eens hij gevestigd is in een bepaald gebied. Het sanitair beleid ten aanzien van deze parasiet moet er dan ook op gericht zijn de kever zo snel mogelijk te detecteren.
Om dit te bereiken heeft het FAVV een actief bewakingsprogramma voor de kleine bijenkastkever uitgewerkt, waarbij de focus wordt gelegd op de risicogebieden voor insleep van de kever, met name de gebieden rondom internationale havens en luchthavens van waaruit bijen, bijenmateriaal, maar ook fruit, exotische planten (de aarde kan larven van de kever bevatten), enz. België binnenkomen. Per risicogebied worden 3 bijenstanden (=sentinelbijenstanden) geselecteerd voor verdere opvolging. De geselecteerde bijenstanden worden 3 keer per jaar visueel gecontroleerd op de mogelijke aanwezigheid van de kleine bijenkastkever. In 2016 en 2017 wordt hiervoor gebruik gemaakt van de imkerbezoeken in het kader van het HealthyBee-project (zie verder punt 3a) om deze visuele controles uit te voeren. Naast de sentinelbijenstanden, wordt in elke Belgische bijenstand die door het FAVV geïnspecteerd wordt (n.a.v. het HealthyBee-project of een andere FAVV-missie), ook gecontroleerd of in de bijenstand geen verdachte kevers aanwezig zijn.
Het FAVV zet ook sterk in op informeren en sensibiliseren van de imkers. Sinds het opduiken van de kleine bijenkastkever in Italië, heeft het FAVV de sector meermaals geïnformeerd over de situatie.
Alle imkers die door het FAVV bezocht worden in het kader van het HealthyBee-project ontvangen een informatiefiche met daarin de karakteristieken van de kever, wat de doen in geval van verdenking, enz. Ook op de FAVV-website is actuele informatie over de kever terug te vinden. b) Opvolging en implementatie van de maatregelen voor de preventie en de uitroeiing van de Aziatische hoornaar die bepaald zijn in de Europese EEE-Verordening Op 1 januari 2015 is EU-Verordening nr.1143/2014 met als doel de nefaste gevolgen van invasieve exotische soorten te voorkomen en te verminderen in werking getreden. In deze Verordening worden een reeks van maatregelen gedefinieerd die op elk organisme van toepassing zijn dat opgenomen is in de lijst met invasieve exotische soorten die zorgwekkend zijn voor de Europese Unie (of Europese lijst).
Er is een eerste lijst met 37 soorten in het Publicatieblad van de Europese Unie op 13 juli 2016 gepubliceerd : 21 van deze soorten hebben zich reeds in België gevestigd, 11 soorten zouden er zich binnenkort kunnen vestigen en 5 soorten zullen er zich waarschijnlijk niet vestigen, want ze passen zich beter aan in subtropische of mediterrane klimaatomstandigheden.
Op de Europese lijst met soorten bevindt zich de Aziatische hoornaar.
De federale overheid zal controlemaatregelen aan de grenzen, die bepaald zijn in de Europese EEE-Verordening, implementeren. De federale overheid zal nauw samenwerken met de Gewesten die ervoor bevoegd zijn om de Aziatische hoornaar op hun grondgebied te voorkomen en uit te roeien. c) Lancering en opvolging van Apirisk De afdeling contractueel onderzoek van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu financiert een project dat de "insleep van pathogenen via stuifmeel, bijen en bijenteeltproducten : identificatie van risico ter bescherming van plant en pollinator" (RT 15/5 project - APIRISK) nader onderzoekt. Dit onderzoeksproject heeft als doel om een formulering van aanbevelingen voor sanitaire risicobeperking rekening houdend met bestaande (internationale) aanbevelingen te geven.
Volgende onderzoeksvragen moeten beantwoord worden : Voor het luik plantengezondheid : - Welke fytopathogenen (quarantaine organismen) zijn aanwezig in ingevoerd stuifmeel en op ingevoerde bijen? - Wat is het risico van het gebruik van ingevoerd stuifmeel en bijen op overdracht en verspreiding van fytopathogenen (quarantaine organismen) in de fruitteelt? Voor het luik dierengezondheid (bijengezondheid) : - Welke pathogenen voor bijen en andere bestuivers zijn aanwezig in ingevoerd stuifmeel (hand-verzameld en honingbij-verzameld stuifmeel), ingevoerde bijen en bijenteeltproducten (honing)? - Wat is het risico bij invoer van bijen en bijenteeltproducten op overdracht en verspreiding van pathogenen voor bijen en andere gekweekte bestuivers zoals hommels? Het budget voor dit project is 350.000.
De startdatum van het project is 1/3/2016 en de einddatum 28/2/2019 (36 maanden). 6. De verplichte bestrijding van distels die schadelijk zijn voor de landbouwactiviteit herzien In de federale wetgeving, met name het koninklijk besluit betreffende de bestrijding van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen, wordt erin voorzien dat de burgers ertoe verplicht zijn om met alle mogelijke middelen de bloei, de ontwikkeling en de verspreiding van het zaad van distels die schadelijk zijn voor de landbouwactiviteit te verhinderen.Sommige distelsoorten kunnen zich immers op akkers verspreiden en een bron van aanzienlijke last voor de landbouwers zijn. Distels zijn nochtans ook een niet te verwaarlozen voedingsbron voor de wilde en honingbijen en ook voor andere bestuivers. a) De wetgeving betreffende de verplichte bestrijding van schadelijke distels (KB 19/11/87 art 43 en 44) wordt momenteel geëvalueerd en mogelijks herzien rekening houdend met de bijenteelt en de beschikbare wetenschappelijke gegevens.. Hiervoor wordt de courante wetswijzigingsprocedure gevolgd die in 2016 opgestart werd. b) Op basis van de resultaten van bovenstaande beoordeling zullen de burgers moeten worden gesensibiliseerd voor duurzame praktijken betreffende het beheer en de uitroeiing van distels voor landbouwactiviteiten, wat gepaard moet gaan met deze herziening van de wetgeving.Er zullen specifieke communicatieacties kunnen worden gerealiseerd in dit kader. 7. Voor maatregelen ten voordele van de bestuivers sensibiliseren en deze stimuleren De laatste jaren werd er aanzienlijke vooruitgang geboekt op het vlak van het informeren en het sensibiliseren van het publiek en de stakeholders voor het belang van de bescherming van de bijen en andere bestuivers.De federale overheid zal haar inspanningen op verschillende manieren voortzetten : 1) Door de verschillende projecten van het plan te vergezellen van een communicatie die is gericht op de categorieën van betrokken actoren (imkers, ondernemingen, wetenschappers, verenigingen, dierenartsen of grote publiek, enz.). 2) Door de bijen- en bestuivingsproblematiek in de algemene communicatie- en informatiestrategie over het duurzame gebruik van de biodiversiteit te integreren. Deze acties zullen onder meer bestaan uit de verspreiding van thematische brochures (bv. « De biodiversiteit in België - Zzzoom over de bijen ») en het updaten van andere pedagogische ondersteuningsmiddelen, onder meer in partnerschap met het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen. 8. Het overleg en de nationale coherentie versterken : ondersteuning van de werkzaamheden van de Werkgroep Bijen De werkgroep Bijen is sinds 2012 het nationale overlegorgaan over de problematiek betreffende de bescherming van de wilde en honingbijen. Deze werkgroep bestaat in een officiële vorm en een adviesvorm. In zijn officiële samenstelling bestaat deze werkgroep uit vertegenwoordigers van de relevante administraties uit de Gewesten en de federale administraties die lid zijn van de Federale Task Force Bijen.
De advieswerkgroep Bijen bestaat bovendien uit alle actoren die betrokken kunnen zijn bij deze problematiek en/of kunnen bijdragen tot een verbetering ervan en belangstelling hiervoor tonen, onder meer : - de lokale overheden (de gemeenten en provincies) - de bijenteeltverenigingen - de verenigingen en andere maatschappelijke organisaties die actief zijn in het kader van het behoud van de biodiversiteit en de bestuiving - de ondernemingen en beroepsverenigingen - de onderzoekers en academici Dit orgaan is een essentieel instrument voor de dialoog tussen deze verschillende actoren. Hierdoor is het onder meer mogelijk om de maatregelen van de overheden te vergelijken met de reële behoeften en problemen van de actoren op het terrein.
Dit orgaan draagt op die manier aanzienlijk bij tot een verbeterde samenwerking tussen de verschillende bevoegdheidsniveaus. Hierdoor is het mogelijk om te streven naar een coherentie en een complementariteit tussen de maatregelen die enerzijds door de federale overheid en anderzijds door de Gewesten worden genomen.
De Werkgroep Bijen wordt voorgezeten door het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen die ook instaat voor het secretariaat ervan en de opvolging van de werkzaamheden. Teneinde de continuïteit, de regelmatigheid en het dynamisme van de werkzaamheden van de Werkgroep Bijen te garanderen, zal de federale overheid financiële ondersteuning aan het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen verlenen.
C. Nuttige links Algemene info betreffende de bijen en de maatregelen van de federale overheid : o www.info-bijen.be Info betreffende de wilde bijen en de honingbijen om U aan te moedigen aan de slag te gaan voor hun behoud : o www.levedebijen.be Info betreffende contractuele onderzoeksprojecten (oproepen, lopende en afgesloten onderzoeksprojecten) : o www.health.belgium.be/nl/contractueel-onderzoek Info betreffende aangifteplichtige bijenziekten, bewakingsprogramma voor de bijengezondheid, jaarlijks varroabestrijdingsadvies, etc. : o www.favv-afsca.fgov.be/bijenteelt/www.favv.be Info betreffende diergeneesmiddelen voor de bijen : o www.fagg.be Info betreffende bijen en gewasbeschermingsmiddelen : o www.fytoweb.be Info betreffende de biodiversiteit : o www.1001voorbiodiversiteit.be/nl/