gepubliceerd op 16 december 2000
Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren en de bijlagen I, II, III, IV en V, gedaan te Helsinki op 17 maart 1992 (2)
29 SEPTEMBER 2000. - Wet houdende instemming met het Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren en de bijlagen I, II, III, IV en V, gedaan te Helsinki op 17 maart 1992 (1)(2)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Art. 2.Het Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren en de bijlagen I, II, III, IV en V, gedaan te Helsinki op 17 maart 1992, zullen volkomen gevolg hebben.
Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
Gegeven te Brussel, 29 september 2000.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, L. MICHEL De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Mevr. M. AELVOET De Minister van Economie, Ch. PICQUE Gezien en met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN _______ Nota's (1) Zitting 1999-2000. Senaat Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 20 januari 2000, nr. 2-406/1. - Verslag, nr. 2-406/2. - Tekst aangenomen in vergadering en overgezonden aan de Kamer, nr. 2-406/3.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking. Vergadering van 21 juni 2000.
Stemming. Vergadering van 22 juni 2000.
Kamer Documenten. - Tekst overgezonden door de Senaat, nr. 50-741/1. - Verslag, nr. 50-742/2.
Parlementaire Handelingen. - Bespreking en Stemming. Vergadering van 14 juli 2000. (2) Zie Decreet van de Vlaamse Gemeenschap/het Vlaams Gewest van 8 juli 1996 (Belgisch Staatsblad van 13 augustus1996), Decreet van het Waalse Gewest van 23 oktober 1997 (Belgisch Staatsblad van 30 oktober 1997), Ordonnantie van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest van 18 juli 1996 (Belgisch Staatsblad van 9 augustus 1996 en 20 februari 1997). Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren Preambule De partijen bij dit verdrag, Zich ervan bewust dat de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren taken van groot belang en hoge prioriteit zijn, en dat doeltreffende uitvoering ervan alleen kan worden gewaarborgd door intensievere samenwerking, Verontrust over de nadelige gevolgen die veranderingen in de toestand van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren op korte of lange termijn hebben of dreigen te hebben voor het milieu, de economie en het welzijn van de lidstaten van de Economische Commissie voor Europa (ECE), Beklemtonend dat krachtigere nationale en internationale maatregelen geboden zijn ter voorkoming, beheersing en vermindering van de lozing van gevaarlijke stoffen in het aquatische milieu en ter vermindering van vermesting en verzuring, alsmede van verontreiniging van het mariene milieu, met name in kustgebieden, vanaf het land, Verheugd over de inspanningen die de Regeringen van de lidstaten van de ECE reeds hebben geleverd om op bilateraal en multilateraal niveau hun samenwerking te intensiveren, gericht op de voorkoming, beheersing en vermindering van grensoverschrijdende verontreiniging, op duurzaam waterbeheer, het behoud van watervoorkomens en de bescherming van het milieu, Herinnerend aan de desbetreffende bepalingen en beginselen van de Verklaring van de Conferentie inzake het menselijk leefmilieu te Stockholm, de Slotakte van de Conferentie over Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE), de Slotdocumenten van de Bijeenkomsten te Madrid en te Wenen van Vertegenwoordigers van de Staten die deelnemen aan de CVSE, en de Regionale Strategie voor de bescherming van het milieu en het rationeel gebruik van de natuurlijke rijkdommen in de lidstaten van de ECE voor het tijdvak tot het jaar 2000 en daarna.
Zich bewust van de rol van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties bij het bevorderen van de internationale samenwerking ten behoeve van de voorkoming, beheersing en vermindering van de verontreiniging van grensoverschrijdende wateren en ten behoeve van duurzaam gebruik van grensoverschrijdende wateren, en in dit kader herinnerend aan de ECE-Beleidsverklaring inzake de voorkoming en beheersing van de waterverontreiniging, met inbegrip van grensoverschrijdende verontreiniging; de ECE-Beleidsverklaring inzake het rationeel gebruik van water; de ECE-beginselen inzake de samenwerking op het gebied van grensoverschrijdende wateren; het ECE-Handvest inzake het grondwaterbeheer; en de Gedragscode inzake calamiteuze verontreiniging van grensoverschrijdende binnenwateren, Verwijzend naar de beslissingen I (42) en I (44), aangenomen door de Economische Commissie voor Europa tijdens haar 42e respectievelijk haar 44e zitting, en het resultaat van de CVSE-Bijeenkomst inzake de bescherming van het milieu (Sofia, Bulgarije, 16 oktober - 3 november 1989), Beklemtonend dat de samenwerking tussen de landen die lid zijn ten aanzien van de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende wateren in de eerste plaats dient te worden verwezenlijkt door het opstellen van overeenkomsten tussen landen die aan dezelfde wateren grenzen, met name in gevallen waarin dergelijke overeenkomsten nog niet zijn gesloten, Zijn het volgende overeengekomen : Artikel 1 Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder : 1. « Grensoverschrijdende wateren » : oppervlakte- of grondwateren die een grens tussen twee of meer Staten vormen, overschrijden of daarop gelegen zijn;overal waar grensoverschrijdende wateren rechtstreeks in de zee stromen, eindigen deze grensoverschrijdende wateren ter hoogte van een rechte lijn dwars op hun onderscheiden mondingen tussen twee punten op de laagwaterlijn van hun oevers; 2. « Grensoverschrijdend effect » : ieder wezenlijk nadelig effect op het milieu, binnen een gebied onder de rechtsmacht van een Partij, dat voortvloeit uit een verandering in de toestand van grensoverschrijdende wateren, die wordt teweeggebracht door een menselijke activiteit die geheel of gedeeltelijk plaatsvindt binnen een gebied onder de rechtsmacht van een andere Partij.Deze effecten op het milieu omvatten mede effecten op de gezondheid en de veiligheid van de mens, voor de flora, de fauna, de bodem, de lucht, het water, het klimaat, het landschap en historische monumenten of andere fysieke structuren, of voor de samenhang tussen deze aspecten; ook worden bedoeld effecten op het cultureel erfgoed of voor de sociaal-economische omstandigheden voortvloeiend uit veranderingen in die aspecten; 3. « Partij » : een Partij bij dit Verdrag, tenzij het zinsverband anders vereist;4. « Oeverstaten » : Staten Partij bij dit Verdrag die aan dezelfde grensoverschrijdende wateren gelegen zijn;5. « Commissie » : een bilaterale of multilaterale commissie of ander passend samenwerkingsverband tussen de Oeverstaten;6. « Gevaarlijke stoffen » : stoffen die giftig, kankerverwekkend, mutageen, teratogeen of bio-accumulerend zijn, met name als zij niet afbreekbaar zijn;7. « Beste beschikbare technologie » : (de omschrijving wordt gegeven in Bijlage I bij dit Verdrag). DEEL I Bepalingen die voor alle partijen gelden Artikel 2 Algemene bepalingen 1. De Partijen nemen alle passende maatregelen om grensoverschrijdende effecten te voorkomen, te beheersen en te verminderen.2. De Partijen nemen in het bijzonder alle passende maatregelen : a) ter voorkoming, beheersing en vermindering van waterverontreiniging die grensoverschrijdende effecten heeft of waarschijnlijk zal hebben;b) om te waarborgen dat bij het gebruik van grensoverschrijdende wateren wordt gestreefd naar een ecologisch verantwoord en rationeel waterbeheer, het behoud van watervoorkomens en de bescherming van het milieu;c) om te waarborgen dat grensoverschrijdende wateren worden gebruikt op redelijke en billijke wijze, waarbij met name rekening wordt gehouden met het feit dat zij grensoverschrijdend zijn, in het geval van activiteiten die grensoverschrijdende effecten hebben of waarschijnlijk zullen hebben;d) om het behoud en, waar nodig, het herstel van ecosystemen te waarborgen.3. Maatregelen ter voorkoming, beheersing en vermindering van de waterverontreiniging worden, waar mogelijk, aan de bron genomen.4. Deze maatregelen mogen er niet toe leiden, direct of indirect, dat de verontreiniging naar andere compartimenten van het milieu wordt verplaatst.5. Bij het nemen van de in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde maatregelen laten de Partijen zich leiden door de volgende beginselen: a) het voorzorgsbeginsel, uit hoofde waarvan ingrijpen ter vermijding van mogelijke grensoverschrijdende effecten van het lozen van gevaarlijke stoffen niet mag worden uitgesteld om de reden dat het bestaan van een causaal verband tussen die stoffen enerzijds en het mogelijke grensoverschrijdende effect anderzijds niet volledig door wetenschappelijk onderzoek is aangetoond;b) het beginsel dat de vervuiler betaalt, uit hoofde waarvan de kosten van maatregelen ter voorkoming, beheersing en vermindering van de verontreiniging worden gedragen door de vervuiler;c) watervoorkomens worden zodanig beheerd dat in de behoeften van de huidige generatie wordt voorzien zonder dat het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien, in gevaar wordt gebracht.6. De Oeverstaten werken samen op basis van gelijkheid en wederkerigheid, met name door middel van bilaterale en multilaterale overeenkomsten, ten einde geharmoniseerde beleidslijnen, programma's en strategieën te ontwikkelen die betrekking hebben op de desbetreffende stroomgebieden, of delen daarvan, gericht op het voorkomen, beheersen en verminderen van grensoverschrijdende effecten en op de bescherming van het milieu van grensoverschrijdende wateren of van het milieu dat door die wateren wordt beïnvloed, met inbegrip van het mariene milieu.7. De toepassing van dit Verslag mag niet leiden tot een verslechtering van de toestand van het milieu, noch tot een toename van grensoverschrijdende effecten.8. De bepalingen van dit Verdrag doen geen afbreuk aan het recht van Partijen om afzonderlijk of gezamenlijk strengere maatregelen te nemen en toe te passen dan voorzien in dit Verdrag. Artikel 3 Voorkoming, beheersing en vermindering 1. Ter voorkoming, beheersing en vermindering van grensoverschrijdende effecten dienen de Partijen desbetreffende wettelijke, bestuurlijke, economische, financiële en technische maatregelen uit te werken, aan te nemen, toe te passen en, voor zover mogelijk, op elkaar af te stemmen, ten einde onder andere te waarborgen dat : a) de emissie van verontreinigende stoffen wordt voorkomen, beheerst en verminderd aan de bron door de toepassing van, onder andere, technologie waarbij weinig of geen afval wordt geproduceerd;b) grensoverschrijdende wateren worden beschermd tegen verontreiniging vanuit puntbronnen door middel van vergunningverlening vooraf, door de bevoegde nationale autoriteiten, voor lozingen van afvalwater, en dat op de toegestane lozingen toezicht en controle wordt uitgeoefend;c) de in vergunningen vermelde emissiegrenswaarden voor lozingen van afvalwater worden gebaseerd op de beste beschikbare technologie voor het lozen van gevaarlijke stoffen;d) strengere maatregelen, die in sommige gevallen zelfs een verbod inhouden, worden opgelegd wanneer de kwaliteit van het ontvangende water of het ecosysteem dit vereist;e) stedelijk afvalwater ten minste biologische of gelijkwaardige behandeling ondergaat, waar nodig volgens een gefaseerde aanpak;f) passende maatregelen worden genomen, zoals de toepassing van de meest beschikbare technologie, ten einde de toevoer van nutriënten vanuit industriële en stedelijke bronnen te verminderen;g) de nodige maatregelen en de best milieuveilige handelwijze worden ontwikkeld en toegepast voor het verminderen van de toevoer van nutriënten en gevaarlijke stoffen uit diffuse bronnen, met name waar de voornaamste bron de landbouw is (richtlijnen voor het ontwikkelen van de best milieuveilige handelwijze worden gegeven in Bijlage II bij dit Verdrag);h) milieu-effectrapportage en andere beoordelingsmethoden worden gehanteerd;i) duurzaam beheer van watervoorkomens, met inbegrip van de toepassing van de ecosysteembenadering, wordt bevorderd;j) rampenbestrijdingsplannen worden ontwikkeld;k) extra, specifieke maatregelen worden genomen om de verontreiniging van het grondwater te voorkomen;l) het risico van verontreiniging door calamiteuze ongevallen tot het minimum te beperken.2. Hiertoe stelt elke Partij emissiegrenswaarden vast voor lozingen vanuit puntbronnen in oppervlaktewateren, gebaseerd op de beste beschikbare technologie, die specifiek van toepassing zijn op afzonderlijke industriële sectoren of industrieën waaruit gevaarlijke stoffen afkomstig zijn.De in het eerste lid van dit artikel bedoelde passende maatregelen ter voorkoming, beheersing en vermindering van de toevoer van gevaarlijke stoffen vanuit puntbronnen en diffuse bronnen in het water kunnen, onder andere, een geheel of gedeeltelijk verbod inhouden van de produktie of het gebruik van die stoffen. Er wordt rekening gehouden met bestaande lijsten van die industriële sectoren of industrieën en van die gevaarlijke stoffen, die deel uitmaken van internationale overeenkomsten of regelingen die van toepassing zijn in het gebied waarop dit Verdrag betrekking heeft. 3. Daarnaast formuleert elke Partij, waar passend, doelstellingen voor de waterkwaliteit en stelt zij normen voor de waterkwaliteit ten behoeve van de voorkoming, beheersing en vermindering van grensoverschrijdende effecten.Algemene richtlijnen voor het uitwerken van die doelstellingen en normen worden gegeven in Bijlage III bij dit Verdrag. De Partijen streven ernaar deze Bijlage, wanneer nodig, bij te werken.
Artikel 4 Controle De Partijen stellen programma's op voor het controleren van de toestand van grensoverschrijdende wateren.
Artikel 5 Onderzoek en ontwikkeling De Partijen werken samen bij het verrichten van onderzoek naar en de ontwikkeling van doeltreffende technieken voor de voorkoming, beheersing en vermindering van grensoverschrijdende effecten. Hiertoe streven de Partijen ernaar, op bilaterale en/of multilaterale basis, rekening houdend met onderzoekswerkzaamheden die worden verricht binnen desbetreffende internationale fora, specifieke onderzoeksprogramma's op te zetten of te intensieveren, waar nodig, onder andere gericht op : a) het ontwikkelen van methoden voor het beoordelen van de giftigheid van gevaarlijke stoffen en de schadelijkheid van verontreinigende stoffen;b) het verbeteren van de kennis inzake het vóórkomen, de verspreiding en de gevolgen voor het milieu van verontreinigende stoffen, en de desbetreffende processen;c) het ontwikkelen en toepassen van milieuvriendelijke technologieën, produktie- en consumptiepatronen;d) het geleidelijk uitbannen en/of vervangen van stoffen die waarschijnlijk grensoverschrijdende effecten veroorzaken;e) milieuvriendelijke methoden voor de verwijdering van gevaarlijke stoffen;f) bijzondere methoden voor het verbeteren van de toestand van grensoverschrijdende wateren;g) milieuvriendelijke waterbouwkundige werken en waterreguleringstechnieken;h) het beoordelen van de materiële en financiële schade die het gevolg is van grensoverschrijdende effecten. De resultaten van deze onderzoeksprogramma's worden tussen de Partijen uitgewisseld in overeenstemming met artikel 6 van dit Verdrag.
Artikel 6 Uitwisseling van informatie De Partijen dragen zorg voor een zo omvattend mogelijke uitwisseling van informatie, zo vroegtijdig mogelijk, over onderwerpen waarop de bepalingen van dit Verdrag betrekking hebben.
Artikel 7 Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid De Partijen ondersteunen passende internationale inspanningen om regels, normen en procedures op te stellen op het gebied van verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid.
Artikel 8 Bescherming van informatie De bepalingen van dit Verdrag doen geen afbreuk aan de rechten of de verplichtingen die de Partijen hebben, uit hoofde van hun nationale wetgeving en toepasselijke supranationale regelingen, om informatie te beschermen in verband met de industriële en commerciële geheimhouding, met inbegrip van de intellectuele eigendom, of de nationale veiligheid.
DEEL II Bepalingen die gelden voor Oeverstaten Artikel 9 Bilaterale en multilaterale samenwerking 1. De Oeverstaten gaan op basis van gelijkheid en wederkerigheid bilaterale of multilaterale overeenkomsten of andere regelingen aan, waar deze nog niet bestaan, of passen bestaande overeenkomsten of andere regelingen aan, waar nodig om bepalingen die in strijd zijn met de grondslagen van dit Verdrag eruit te verwijderen, ten einde hun onderlinge betrekkingen en hun gedragingen aangaande de voorkoming, beheersing en vermindering van grensoverschrijdende effecten te definiëren.De Oeverstaten specificeren de stroomgebieden, of delen daarvan, ten aanzien van welke zij samenwerken. Deze overeenkomsten of regelingen dienen de onderwerpen te omvatten die onder dit Verdrag vallen, alsmede overige onderwerpen ten aanzien van welke de Oeverstaten samenwerking nodig kunnen achten. 2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde overeenkomsten of regelingen voorzien in de instelling van commissies.De taken van deze commissies omvatten mede, zonder afbreuk te doen aan desbetreffende bestaande overeenkomsten of regelingen, de volgende : a) het verzamelen, samenvoegen en evalueren van gegevens ten einde bronnen van verontreiniging te herkennen die waarschijnlijk grensoverschrijdende effecten zullen veroorzaken;b) het opstellen van gemeenschappelijke programma's voor het controleren van de waterkwaliteit en -kwantiteit;c) het inventariseren en het uitwisselen van informatie over de in het tweede lid, letter a, van dit artikel bedoelde bronnen van verontreiniging;d) het vaststellen van emissiegrenswaarden voor afvalwater en het evalueren van de doeltreffendheid van de handhavingsprogramma's;e) het uitwerken van gemeenschappelijke doelstellingen en normen betreffende de waterkwaliteit, rekening houdend met de bepalingen van artikel 3, derde lid, van dit Verdrag, en het voorstellen van passende maatregelen voor het behoud en, waar nodig, de verbetering van de bestaande waterkwaliteit;f) het ontwikkelen van op elkaar afgestemde actieprogramma's voor het verminderen van verontreinigingsvrachten vanuit zowel puntbronnen (bijvoorbeeld stedelijke en industriële bronnen) als diffuse bronnen (met name agrarische bronnen);g) het vaststellen van waarschuwings- en alarmprocedures;h) het dienen als forum voor de uitwisseling van informatie over bestaande en voorgenomen vormen van watergebruik en desbetreffende voorzieningen die waarschijnlijk grensoverschrijdende effecten zullen hebben;i) het bevorderen van samenwerking en uitwisseling van informatie aangaande de beste beschikbare technologie in overeenstemming met de bepaling van artikel 13 van dit Verdrag, alsmede het aanmoedigen van samenwerking in programma's voor wetenschappelijk onderzoek;j) het deelnemen aan de uitvoering van milieu-effectrapportages betreffende grensoverschrijdende wateren, in overeenstemming met de desbetreffende internationale regelingen.3. In gevallen waarin een kuststaat die Partij is bij dit Verdrag, rechtstreeks en wezenlijk wordt benadeeld door grensoverschrijdende effecten, kunnen de Oeverstaten, indien zij dit alle overeenkomen, die kuststaat uitnodigen op passende wijze deel te nemen aan de werkzaamheden van de multilaterale commissies die zijn ingesteld door de Partijen die aan die grensoverschrijdende wateren gelegen zijn.4. Commissies in de zin van dit Verdrag nodigen commissies die voor de bescherming van het mariene milieu zijn ingesteld door kuststaten die te maken hebben met grensoverschrijdende effecten, uit tot samenwerking ten einde hun werkzaamheden te harmoniseren en de grensoverschrijdende effecten te voorkomen, beheersen en verminderen.5. Waar twee of meer commissies bestaan in hetzelfde stroomgebied, streven zij naar afstemming van hun werkzaamheden, ten einde de voorkoming, beheersing en vermindering van grensoverschrijdende effecten binnen dat stroomgebied te intensiveren. Artikel 10 Overleg Tussen de Oeverstraten wordt overleg gepleegd op basis van wederkerigheid, goed vertrouwen en goed nabuurschap, indien een van hen daarom verzoekt. Dat overleg is gericht op samenwerking ten aanzien van de onderwerpen die onder de bepalingen van dit Verdrag vallen. Het overleg wordt steeds gevoerd door tussenkomst van een krachtens artikel 9 van dit Verdrag opgerichte commissie, waar deze bestaat.
Artikel 11 Gemeenschappelijke controle en beoordeling 1. In het kader van de in artikel 9 van dit Verdrag bedoelde algemene samenwerking, dan wel in het kader van specifieke regelingen, gaan de Oeverstaten over tot het opstellen en uitvoeren van gemeenschappelijke programma's voor het controleren van de toestand van grensoverschrijdende wateren, met inbegrip van hoogwater en ijsgang, alsmede het controleren van grensoverschrijdende effecten.2. De Oeverstaten bereiken overeenstemming over verontreinigingsparameters en over verontreinigende stoffen waarvan de lozingen en de concentratie in grensoverschrijdende wateren regelmatig dienen te worden gecontroleerd.3. De Oeverstaten beoordelen met geregelde tussenpozen, gezamenlijk of in onderling overleg, de toestand van grensoverschrijdende wateren en de doeltreffendheid van maatregelen die zijn genomen ter voorkoming, beheersing en vermindering van grensoverschrijdende effecten.De resultaten van deze beoordelingen worden openbaar gemaakt in overeenstemming met de bepalingen van artikel 16 van dit Verdrag. 4. Hiertoe harmoniseren de Oeverstaten de voorschriften voor het opstellen en het gebruik van controleprogramma's, meetsystemen, instrumenten, analysetechnieken, procedures voor gegevensverwerking en -evaluatie, en methoden voor de registratie van verontreinigende stoffen die worden geloosd. Artikel 12 Gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden In het kader van de in artikel 9 van dit Verdrag bedoelde algemene samenwerking, of in het kader van specieke regelingen, ondernemen de Oeverstaten specifieke onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden ter ondersteuning van het verwezenlijken van en het blijven voldoen aan de doelstellingen en normen betreffende de waterkwaliteit die zij in onderlinge overeenstemming hebben bepaald en aangenomen.
Artikel 13 Uitwisseling van informatie tussen Oeverstaten 1. De Oeverstaten wisselen, in het kader van desbetreffende overeenkomsten of andere regelingen overeenkomstig artikel 9 van dit Verdrag, redelijkerwijs beschikbare gegevens uit over, onder andere : a) de toestand van grensoverschrijdende wateren uit het oogpunt van het milieu;b) opgedane ervaring met de toepassing en het gebruik van de beste beschikbare technologie, en de resultaten van onderzoek en ontwikkeling;c) lozings- en controlegegevens;d) genomen en voorgenomen maatregelen ter voorkoming, beheersing en verminderring van grensoverschrijdende effecten;e) vergunningen of regelingen voor lozingen van afvalwater die worden verleend of uitgevaardigd door de bevoegde autoriteit of andere daartooe bevoegde instelling.2. Ten einde de emissiegrenswaarden te harmoniseren, gaan de Oeverstaten over tot het uitwisselen van informatie over hun nationale regelingen.3. Indien een Oeverstaat door een andere Oeverstaat wordt verzocht gegevens of informatie te verstrekken waarover de eerstbedoelde Partij niet beschikt, spant zij zich in om aan het verzoek te voldoen;zij kan aan de inwilliging van het verzoek echter de voorwaarde verbinden dat de verzoekende Partij een redelijke vergoeding betaalt voor het verzamelen en, waar van toepassing, verwerken van die gegevens of informatie. 4. Ten behoeve van de toepassing van dit Verdrag bevorderen de Oeverstaten de uitwisseling van de beste beschikbare technologie, met name door het bevorderen van : de commerciële uitwisseling van beschikbare technologie;rechtstreekse contacten en samenwerking tussen industrieën, met inbegrip van gezamenlijke projecten, de uitwisseling van informatie en ervaring; en de verlening van technische bijstand. De Oeverstaten organiseren ook gezamenlijke opleidingsprogramma's en de relevante studiebijeenkomsten en vergaderingen.
Artikel 14 Waarschuwings- en alarmsystemen De Oeverstaten stellen elkaar onverwijld op de hoogte van eventuele kritieke situaties die grensoverschrijdende effecten kunnen hebben. De Oeverstaten installeren, waar passend, en gebruiken gecoördineerde of gemeenschappelijke communicatie-, waarschuwings- en alarmsystemen, voor het verkrijgen en doorgeven van informatie. Deze systemen werken op basis van door de Oeverstaten overeen te komen compatibele procedures en voorzieningen voor het doorgeven en behandelen van gegevens. De Oeverstaten lichten elkaar in omtrent de bevoegde autoriteiten of voor dit doel aangewezen contactpunten.
Artikel 15 Wederzijdse bijstand 1. Indien een kritieke situatie zich mocht voordoen, verlenen de Oeverstaten elkaar op verzoek wederzijdse bijstand, waarbij zij de overeenkomstig het tweede lid van dit artikel vast te stellen procedures volgen.2. De Oeverstaten stellen in onderling overleg procedures voor wederzijdse bijstand op waarin onder andere de volgende onderwerpen worden geregeld : a) de leiding over, het toezicht op, de coördinatie van en het opzicht over de bijstand;b) plaatselijke voorzieningen en diensten, te verlenen door de Partij die om bijstand verzoekt, waaronder, indien nodig, versoepeling van de douaneformaliteiten;c) regelingen voor het vrijwaren van, het schadeloos stellen van en/of het betalen van vergoedingen aan de bijstandverlenende Partij en/of haar personeel, alsmede voor de doortocht door grondgebieden van derde Partijen, waar nodig;d) methoden voor het vergoeden van verleende bijstand. Artikel 16 Openbare informatie 1. De Oeverstaten waarborgen dat informatie over de toestand van grensoverschrijdende wateren, over genomen of voorgenomen maatregelen ter voorkoming, beheersing en vermindering van grensoverschrijdende effecten, en over de doeltreffendheid van die maatregelen, openbaar wordt gemaakt.Hiertoe waarborgen de Oeverstaten dat de volgende informatie openbaar wordt gemaakt : a) de doelstellingen betreffende de waterkwaliteit;b) de vergunningen die worden verleend en de daaraan verbonden voorwaarden;c) de resultaten van onderzoek van monsters van water en afvalwater ten behoeve van controle en beoordeling, alsmede de resultaten van controles op de naleving van de doelstellingen betreffende de waterkwaliteit of de vergunningsvoorwaarden.2. De Oeverstaten waarborgen dat deze informatie op alle redelijke tijdstippen kosteloos voor het publiek ter inzage beschikbaar is, en verleent de burgers redelijke voorzieningen om, tegen betaling van een redelijke vergoeding, kopieën van die informatie van de Oeverstaten te verkrijgen. DEEL III Institutionele bepalingen en slotbepalingen Artikel 17 Vergaderingen van de Partijen 1. De eerste vergadering van de Partijen wordt uiterlijk een jaar na de datum van inwerkingtreding van dit Verdrag belegd.Daarna worden iedere drie jaar gewone vergaderingen gehouden, of met kortere tussenpozen zoals bepaald in het reglement van orde. De Partijen beleggen een buitengewone vergadering indien zij daartoe tijdens een gewone vergadering besluiten, of op schriftelijk verzoek van een Partij, mits dit verzoek, binnen zes maanden nadat het aan alle Partijen is toegezonden, door ten minste een derde van de Partijen wordt gesteund. 2. Tijdens hun vergaderingen toetsen de Partijen de uitvoering van het Verdrag voordurend, en hiertoe verbinden zij zich tot : a) de toetsing van het beleid en de werkwijzen van de Partijen betreffende de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende wateren, ter verbetering van de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende wateren;b) de uitwisseling van informatie over ervaring die wordt opgedaan in het aangaan en uitvoeren van bilaterale en multilaterale overeenkomsten of andere regelingen betreffende de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende wateren, waarbij een of meer van de Partijen partij zijn;c) de gebruikmaking, wanneer nodig, van de diensten van desbetreffende organen van de ECE alsmede van andere bevoegde internationale lichamen en specifieke commissies, ten aanzien van alle aspecten van de verwezenlijking van de doeleinden van dit Verdrag;d) het tijdens hun eerste vergadering bespreken en door middel van consensus aannemen van een reglement van orde voor hun vergaderingen;e) het bespreken en aannemen van voorstellen tot wijziging van dit Verdrag;f) het bespreken en treffen van alle overige maatregelen die vereist kunnen zijn voor de verwezenlijking van de doeleinden van dit Verdrag. Artikel 18 Stemrecht 1. Behoudens het bepaalde in het tweede lid van dit artikel heeft elke Partij bij dit Verdrag één stem.2. Regionale organisaties voor economische integratie oefenen ten aanzien van aangelegenheden die onder hun bevoegdheid vallen hun stemrecht uit met een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van hun lidstaten die Partij zijn bij het Verdrag.Deze organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien hun lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd.
Artikel 19 Secretariaat De Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa verricht de volgende secretariaatstaken : a) het beleggen en voorbereiden van vergaderingen van de Partijen;b) het toezenden aan de Partijen van verslagen en andere informatie die in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag worden ontvangen;c) het verrichten van overige taken die worden vastgesteld door de Partijen. Artikel 20 Bijlagen De bijlagen bij dit Verdrag vormen een integrerend onderdeel van het Verdrag.
Artikel 21 Wijziging van het Verdrag 1. Iedere Partij kan voorstellen doen tot wijziging van dit Verdrag.2. Voorstellen tot wijziging van dit Verdrag worden besproken tijdens een vergadering van de Partijen.3. Teksten van voorstellen tot wijziging van dit Verdrag worden schriftelijk ingediend bij de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die ze ten minste negentig dagen vóór de vergadering tijdens welke zij ter aanneming zullen worden voorgelegd, doet toekomen aan alle Partijen.4. Een wijziging van dit Verdrag wordt aangenomen met consensus van de vertegenwoordigers van de Partijen bij dit Verdrag die aanwezig zijn tijdens een vergadering van de Partijen, en treedt ten aanzien van de Partijen bij dit Verdrag die de wijziging hebben aanvaard, in werking op de negentigste dag na de datum waarop twee derde van die Partijen hun akten van aanvaarding van de wijziging bij de Depositaris hebben nedergelegd.Voor iedere andere Partij treedt de wijziging in werking op de negentigste dag na de datum waarop die Partij haar akte van aanvaarding van de wijziging nederlegt.
Artikel 22 Geschillenregeling 1. Indien tussen twee of meer Partijen een geschil ontstaat over de uitlegging of de toepassing van dit Verdag, trachten zij dit op te lossen door onderhandeling of volgens een andere voor de partijen bij het geschil aanvaardbare methode voor de regeling van geschillen.2. Een Partij kan bij de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of de toetreding tot dit Verdrag, of te allen tijde daarna, schriftelijk aan de Depositaris mededelen dat zij, in geval van een geschil dat niet wordt opgelost in overeenstemming met het eerste lid van dit artikel, de toepassing van de volgende twee methoden voor het regelen van geschillen, dan wel één van beide, als verplicht aanvaardt ten aanzien van iedere Partij die dezelfde verplichting aanvaardt : a) Voorlegging van het geschil aan het Internationaal Gerechtshof;b) Arbitrage volgens de in Bijlage IV beschreven procedure.3. Indien de partijen bij het geschil beide in het tweede lid van dit artikel genoemde methoden voor de regeling van geschillen hebben aanvaard, kan het geschil alleen aan het Internationaal Gerechtshof worden voorgelegd, tenzij de partijen anders overeenkomen. Artikel 23 Ondertekening Dit Verdrag staat van 17 tot en met 18 maart 1992 te Helsinki, en daarnaa tot 18 septembre 1992 op de Zetel van de Verenigde Naties te New York, open voor ondertekening door de lidstaten van de Economische Commissie voor Europa alsmede door Staten die een consultatieve status bij de Economische Commissie voor Europa hebben krachtens paragraaf 8 van resolutie 36 (IV) van 28 maart 1947 van de Economische en Sociale Raad, en door regionale organisaties voor economische integratie opgericht door soevereine Staten die lid zijn van de Economische Commissie voor Europa waaraan de lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen ten aanzien van aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen, met inbegrip van de bevoegdheid ten aanzien van die aangelegenheden verdragen aan te gaan.
Artikel 24 De Depositaris De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties treedt op als Depositaris van dit Verdrag.
Artikel 25 Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding 1. Dit Verdrag dient te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door ondertekenende Staten en regionale organisaties voor economische integratie.2. Dit Verdrag staat open voor toetreding door de in artikel 23 bedoelde Staten en organisaties.3. Iedere organisatie zoals bedoeld in artikel 23 die Partij wordt bij dit Verdrag zonder dat een van haar lidstaten Partij is, is gebonden door alle verplichtingen krachtens dir Verdrag.Indien een of meer lidstaten van een zodanige organisatie Partij bij dit Verdrag zijn, beslissen de organisatie en haar lidstaten over hun onderscheiden verantwoordelijkheden ten aanzien van de nakoming van hun verplichtingen krachtens het Verdrag. In dat geval mogen de organisatie en de lidstaten niet tegelijkertijd rechten krachtens dit Verdrag uitoefenen. 4. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geven de in artikel 23 bedoelde regionale organisaties voor economische integratie de reikwijdte aan van hun bevoegdheid ten aanzien van de aangelegenheden die onder dit Verdrag vallen.Deze organisaties doen de Depositaris tevens mededeling van iedere wezenlijke verandering in de reikwijdte van hun bevoegdheid.
Artikel 26 Inwerkingtreding 1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.2. Voor de toepassing van het eerste lid van dit artikel wordt de door een regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet meegeteld naast akten die zijn nedergelegd door de lidstaten van die organisatie.3. Ten aanzien van elke in artikel 23 bedoelde Staat of organisatie die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt of ertoe toetreedt na de nederlegging van de zestiende akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het Verdrag in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging door die Staat of organisatie van zijn of haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding. Artikel 27 Opzegging Elke Partij kan, te allen tijde na drie jaar vanaf de datum waarop dit Verdrag ten aanzien van die Partij in werking is getreden, het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris. Deze opzegging wordt van kracht op de negentigste dag na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de Depositaris.
Artikel 28 Authentieke teksten Het originele exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Engelse, de Franse en de Russische tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.
Ten blijke waarvan de ondergetekenden, hiertoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.
Gedaan te Helsinki, de zeventiende maart negentien honderd tweeënnegentig.
Bijlage I Omschrijving van het begrip « beste beschikbare technologie » 1. Onder het begrip « beste beschikbare technologie » wordt verstaan het meest recente stadium in de ontwikkeling van procesvoering, installaties of exploitatiewijze waarbij rekening wordt gehouden met de praktische toepassingsmogelijkheid van een bepaalde techniek voor het beperken van lozingen, emissies en afval.Bij het bepalen of een geheel van procédés, voorzieningen en werkwijzen de beste beschikbare technologie vormen in het algemeen of in afzonderlijke gevallen, wordt bijzondere aandacht geschonken aan : a) vergelijkbare procédés, voorzieningen of werkwijzen die onlangs met goed resultaat zijn getest;b) technologische vooruitgang en veranderingen in wetenschappelijke kennis en inzichten;c) de economische haalbaarheid van de toepassing van die technologie;d) de termijnen voor de toepassing ervan in zowel nieuwe als bestaande inrichtingen;e) de aard en de omvang van de lozingen en het afvalwater in kwestie;f) technologieën waarbij weinig of geen afval wordt geproduceerd.2. Dit houdt dus in dat de betekenis van « beste beschikbare technologie » voor een bepaalde procesvoering in de loop der tijd zal veranderen in het licht van de technologische vooruitgang, van economische en sociale factoren, alsook van veranderingen in wetenschappelijke kennis en inzichten. Bijlage II Richtlijnen voor het ontwikkelen van de meest milieuveilige handelwijze 1. Bij de keuze van de meest geschikte combinatie van maatregelen die in afzonderlijke gevallen de meest milieuveilige handelwijze kan vormen, dient de volgende reeks maatregelen in de gegeven volgorde te worden overwogen : a) het verschaffen van informatie en voorlichting aan het publiek en aan gebruikers over de gevolgen voor het milieu van de keuze van bepaalde activiteiten en produkten, en het gebruik en de uiteindelijke verwijdering ervan;b) het ontwikkelen en toepassen van codes voor milieuveilige handelwijzen die alle aspecten van de levensduur van het produkt bestrijken;c) het gebruik van etiketten om gebruikers in te lichten over de risico's voor het milieu die verbonden zijn aan een produkt en aan het gebruik en de uiteindelijke verwijdering ervan;d) het invoeren van openbare ophaal- en verwijderingssystemen;e) recycling, herwinning en hergebruik;f) toepassing van economische instrumenten op activiteiten, produkten of groepen van produkten;g) invoering van een vergunningenstelsel, waarin een reeks beperkingen of een verbod wordt opgenomen.2. Bij het bepalen welke combinatie van maatregelen meest milieuveilige handelwijzen vormen, in het algemeen of in afzonderlijke gevallen, dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan : a) het risico voor het milieu van : i) het produkt; ii) de vervaardiging van het produkt; iii) het gebruik van het produkt; iv) de uiteindelijke verwijdering van het produkt; b) vervanging door minder verontreinigende procédés of stoffen;c) de schaal waarop het produkt wordt gebruikt;d) mogelijke voor- of nadelen voor het milieu van vervangende materialen of activiteiten;e) vooruitgang en veranderingen en wetenschappelijke kennis en inzichten;f) de termijnen voor de toepassing;g) sociale en economische gevolgen.3. Dit houdt dus in dat de betekenis van « meest milieuveilige handelwijze » voor een bepaalde bron in de loop der tijd zal veranderen in het licht van de technologische vooruitgang, van economische en sociale factoren, alsook van veranderingen in wetenschappelijke kennis en inzichten. Bijlage III Richtlijnen voor het uitwerken van doelstellingen en normen betreffende de waterkwaliteit Bij het uitwerken van doelstellingen en normen betreffende de waterkwaliteit : a) wordt rekening gehouden met het streven naar behoud en, waar nodig, verbetering van de bestaande waterkwaliteit;b) wordt gestreefd naar vermindering van de gemiddelde verontreinigingsvracht (met name door gevaarlijke stoffen) naar een bepaald niveau binnen een bepaalde termijn; c) wordt rekening gehouden met specifieke vereisten betreffende de waterkwaliteit (ongezuiverd water voor consumptiedoeleinden, irrigatie enz.); d) wordt rekening gehouden met specifieke vereisten betreffende kwetsbare en bijzonder beschermde wateren en hun omgeving, zoals meren en grondwatervoorkomens;e) wordt uitgegaan van de toepassing van ecologische classificatiemethoden en chemische parameters voor de toetsing op middellange en lange termijn van het behoud en de verbetering van de waterkwaliteit;f) wordt rekening gehouden met de mate waarin doelstellingen worden verwezenlijkt en met de bijkomende beschermingsmaatregelen, gebaseerd op emissiegrenswaarden, die in bepaalde gevallen vereist kunnen zijn. Bijlage IV Arbitrage 1. Indien een geschil aan arbitrage wordt onderworpen ingevolge artikel 22, tweede lid, van dit Verdrag, stelt/stellen een of meer van de partijen bij het geschil het secretariaat in kennis van het onderwerp van arbitrage, onder vermelding van de artikelen van dit Verdrag over de uitlegging of toepassing waarvan een geschil is ontstaan.Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle Partijen bij dit Verdrag. 2. Het scheidsgerecht bestaat uit drie leden.De eisende partij(en) en de andere partij(en) bij het geschil benoemen een arbiter, en de twee aldus benoemde arbiters wijzen met gezamenlijke instemming de derde arbiter aan, die voorzitter van het scheidsgerecht wordt. De derde arbiter mag geen onderdaan van een van de partijen bij het geschil zijn, noch mag hij of zij zijn of haar gewone verblijfplaats op het grondgebied van een van de partijen hebben, of in dienst zijn bij een van hen, of in een andere hoedanigheid reeds bij de aangelegenheid betrokken zijn geweest. 3. Indien de voorzitter van het scheidsgerecht niet is aangewezen binnen twee maanden na de benoeming van de tweede arbiter, wijst de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, op verzoek van een van beide partijen bij het geschil, binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter aan.4. Indien een van de partijen bij het geschil niet binnen een maand nadat zij het verzoek daartoe heeft ontvangen, een arbiter heeft benoemd, kan de andere partij dit meedelen aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie van Europa, die binnen een volgend tijdvak van twee maanden de voorzitter van het scheidsgerecht aanwijst.Vervolgens verzoekt de voorzitter van het scheidsgerecht de partij die nog geen arbiter heeft benoemd, dit binnen twee maanden te doen. Indien zij dit binnen dat tijdvak niet doet, deelt de voorzitter dit mede aan de Uitvoerend Secretaris van de Economische Commissie voor Europa, die vervolgens binnen een volgend tijdvak van twee maanden de benoeming verricht. 5. Het scheidsgerecht neemt zijn beslissing in overeenstemming met het internationale recht en met de bepalingen van dit Verdrag.6. Ieder krachtens de bepalingen van deze Bijlage ingesteld scheidsgerecht stelt zijn eigen procedureregels vast.7. De beslissingen van het scheidsgerecht betreffende zowel procedures als aan hem voorgelegde aangelegenheden worden genomen met een meerderheid van de stemmen van zijn leden.8. Het scheidsgerecht kan alle passende maatregelen nemen ter vaststelling van de feiten.9. De partijen bij het geschil doen alles wat in hun vermogen ligt om het werk van het scheidsgerecht te vergemakkelijken, met name door : a) het scheidsgerecht alle relevante documenten, voorzieningen en informatie te verstrekken;b) het scheidsgerecht indien nodig in staat te stellen getuigen of deskundigen op te roepen en verklaringen van hen te verkrijgen.10. De partijen en de arbiters beschermen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij gedurende het werk van het scheidsgerecht in vertrouwen verkrijgen.11. Het scheidsgerecht kan, op verzoek van een van de partijen, tussentijdse maatregelen ter bescherming aanbevelen.12. Indien een van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en zijn uiteindelijke beslissing te nemen.Het feit dat een partij niet voor het scheidsgerecht verschijnt of haar zaak niet verdedigt, vormt geen belemmering voor de voortzetting van de procedure. 13. Het scheidsgerecht kan tegeneisen die rechtstreeks voortkomen uit de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, horen en erover beslissen.14. Tenzij het scheidsgerecht anders bepaalt vanwege de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht, met inbegrip van de honorering van zijn leden, in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geschil.Het scheidsgerecht houdt een overzicht van al zijn kosten bij, en verstrekt de partijen daarvan een eindopgave. 15. Iedere Partij bij dit Verdrag die een belang ten aanzien van het recht heeft bij de aangelegenheid die het onderwerp van het geschil is, en waarvoor de beslissing van het scheidsgerecht gevolgen kan hebben, kan zich met de instemming van het scheidsgerecht voegen in de procedure.16. Het scheidsgerecht doet zijn uitspraak binnen vijf maanden na de datum waarop het werd ingesteld, tenzij het het noodzakelijk acht deze termijn te verlengen met een tijdvak van ten hoogste vijf maanden.17. De uitspraak van het scheidsgerecht dient vergezeld te gaan van een uiteenzetting van de gronden.De uitspraak is onherroepelijk en bindend voor alle partijen bij het geschil. De uitspraak wordt door het scheidsgerecht toegezonden aan de partijen bij het geschil en aan het secretariaat. Het secretariaat zendt de ontvangen informatie toe aan alle Partijen bij dit Verdrag. 18. Ieder geschil dat tussen partijen ontstaat betreffende de uitlegging of tenuitvoeringlegging van de uitspraak kan door elk van de partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan of, indien het daaraan niet kan worden voorgelegd, aan een ander scheidsgerecht dat hiertoe wordt ingesteld op dezelfde wijze als het eerstbedoelde scheidsgerecht. Verdrag inzake de bescherming en het gebruik van grensoverschrijdende waterlopen en internationale meren, en de bijlagen I, II, III en IV, gedaan te Helsinki op 17 maart 1992 LIJST MET DE GEBONDEN STATEN Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld