FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN

16 FEBRUARI 1954. - Wet betreffende de bescherming van de blindenstok. - Duitse vertaling

De hiernavolgende tekst is de officieuze gecoördineerde Duitse versie van de wet van 16 februari 1954 betreffende de bescherming van de blindenstok (Belgisch Staatsblad van 21 maart 1954), zoals ze achtereenvolgens werd gewijzigd bij : - de wet van 26 juni 2000 betreffende de invoering van de euro in de wetgeving die betrekking heeft op aangelegenheden als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet (Belgisch Staatsblad van 29 juli 2000); - de wet van 13 februari 2005 houdende administratieve vereenvoudiging (Belgisch Staatsblad van 23 februari 2005); - de wet van 26 november 2006 tot wijziging van de wet van 16 februari 1954 betreffende de bescherming van de blindenstok en tot opheffing van de wet van 4 juli 1991 tot bescherming van de slechtzienden en erkenning van de « gele stok » (Belgisch Staatsblad van 15 december 2006).

Deze officieuze gecoördineerde Duitse versie is opgemaakt door de Centrale Dienst voor Duitse vertaling bij het Adjunct-arrondissementscommissariaat in Malmedy.

MINISTERIUM DER VOLKSGESUNDHEIT UND DER FAMILIE 16. FEBRUAR 1954 - Gesetz über den Schutz des Blindenstocks Artikel 1 - [Die Benutzung des Blindenstocks, der für Sehgeschwächte bestimmt ist, ist Personen vorbehalten, die entweder laut der offiziellen belgischen Tabelle der Invaliditätssätze eine Sehbehinderung von mindestens sechzig Prozent haben oder diesbezüglich eine Verschreibung erhalten haben von einem Facharzt für Ophtalmologie, der gemäss dem Königlichen Erlass vom 6.März 1968 zur Festlegung der Modalitäten und Bedingungen für die Zulassung von Fachärzten für Rehabilitation in Sachen soziale Wiedereingliederung von Personen mit einer Behinderung auch als Facharzt für funktionelle und berufliche Rehabilitation von Personen mit einer Behinderung zugelassen ist.] [Art. 1 ersetzt durch Art. 2 des G. vom 26. November 2006 ( B.S. vom 15. Dezember 2006)] Art.2 - Die Verstösse gegen die Bestimmungen des vorliegenden Gesetzes werden mit einer Geldbusse von 1 bis zu 25 [EUR] geahndet.

Sind die Verstösse jedoch begangen worden, um Mildtätigkeit zu bewirken, werden sie unbeschadet der Strafen in Sachen Vertrauensmissbrauch und Betrug mit einer Geldbusse von 26 bis zu 500 [EUR] und einer Gefängnisstrafe von acht Tagen bis zu drei Monaten oder mit nur einer dieser Strafen geahndet.

Die Bestimmungen von Buch I Kapitel VII sowie Artikel 85 des Strafgesetzbuches finden Anwendung auf die im vorangehenden Absatz erwähnten Verstösse. [Art. 2 Abs. 1 und 2 abgeändert durch Art. 2 des G. vom 26. Juni 2000 ( B.S. vom 29. Juli 2000)]