Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 september 2009
gepubliceerd op 30 oktober 2009

Wet houdende instemming met het Internationaal Verdrag betreffende de bestrijding van daden van nucleair terrorisme, gedaan te New York op 14 september 2005

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2009015125
pub.
30/10/2009
prom.
10/09/2009
ELI
eli/wet/2009/09/10/2009015125/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)Senaat (fiche)
Document Qrcode

10 SEPTEMBER 2009. - Wet houdende instemming met het Internationaal Verdrag betreffende de bestrijding van daden van nucleair terrorisme, gedaan te New York op 14 september 2005 (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.

Art. 2.Het Internationaal Verdrag betreffende de bestrijding van daden van nucleair terrorisme, gedaan te New York op 14 september 2005, zal volkomen gevolg hebben.

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt Gegeven te Châteauneuf-de-Grasse, 10 september 2009.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, Y. LETERME De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, S. DE CLERCK Nota (1) Zitting 2008-2009 Senaat. Documenten. - Ontwerp van wet ingediend op 29 april 2009, nr. 4-1293/1. - Verslag nr. 4-1293/2 Parlementaire handelingen. - Bespreking; : vergadering van 28 mei 2009. - Stemming : vergadering van 28 mei 2009. Kamer van volkstertegenwoordigers.

Documenten. - Ontwerp overgezonden door de Senaat nr. 52-2016/1. - Tekst aangenomen in plenaire vergadering en aan de Koning ter bekrachtiging voorgelegd, nr. 52-2016/2 Parlementaire handelingen. - Bespreking : vergadering van 25 juni 2009. - Stemming : vergadering van 25 juni 2009. Internationaal verdrag betreffende de bestrijding van daden van nucleair terrorisme De staten die partij zijn bij dit verdrag, Indachtig de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties betreffende de handhaving van de internationale vrede en veiligheid en de bevordering van goed nabuurschap, vriendschappelijke betrekkingen en samenwerking tussen staten;

In herinnering brengend de verklaring van 24 oktober 1995 ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Verenigde Naties;

Overwegende dat alle staten het recht hebben kernenergie te ontwikkelen en te gebruiken voor vreedzame doeleinden en dat zij een rechtmatig belang hebben de voordelen te genieten die het vreedzaam gebruik van kernenergie kan verschaffen;

Indachtig het Verdrag inzake externe beveiliging van kernmateriaal, van 1980;

Ernstig bezorgd over de toename over de gehele wereld van daden van terrorisme, in alle gedaanten en verschijningsvormen ervan;

In herinnering brengend de verklaring inzake maatregelen tot uitbanning van internationaal terrorisme, bijlage bij resolutie 49/60 van de algemene vergadering van 9 december 1994, waarin de lidstaten van de Verenigde Naties onder andere opnieuw plechtig bevestigen dat zij alle terroristische daden, methoden en praktijken ondubbelzinnig veroordelen als misdadig en ongerechtvaardigd, ongeacht waar en door wie zij zijn begaan, inzonderheid daden, methoden en praktijken die de vriendschappelijke betrekkingen tussen staten en volkeren schaden en de territoriale integriteit en veiligheid van staten bedreigen;

Vaststellend dat de verklaring staten tevens aanmoedigt het toepassingsgebied van de bestaande internationale juridische bepalingen inzake de preventie, bestrijding en uitbanning van terrorisme in alle gedaanten en verschijningsvormen ervan spoedig na te gaan teneinde een algemeen wettelijk kader te scheppen dat alle aspecten van terrorisme omvat;

In herinnering brengend resolutie 51/210 van de algemene vergadering van 17 december 1996 en de eraan gehechte aanvullende verklaring bij de verklaring van 1994 inzake maatregelen tot uitbanning van internationaal terrorisme;

Voorts in herinnering brengend dat in overeenstemming met resolutie 51/210 van de algemene vergadering een speciaal comité is opgericht om onder andere een internationaal verdrag betreffende de bestrijding van daden van nucleair terrorisme uit te werken teneinde de terzake bestaande internationale instrumenten aan te vullen;

Vaststellend dat daden van nucleair terrorisme de zwaarste gevolgen kunnen hebben en een bedreiging kunnen vormen voor de internationale vrede en veiligheid;

Tevens vaststellend dat de bestaande multilaterale juridische instrumenten deze aanslagen onvoldoende aanpakken;

Overtuigd van de dringende noodzaak tot versterking van de internationale samenwerking tussen staten bij het opstellen en het nemen van doeltreffende en praktische maatregelen ter voorkoming van dergelijke daden van terrorisme, alsmede ter vervolging en bestraffing van de daders;

Vaststellend dat de activiteiten van strijdkrachten van staten onderworpen zijn aan regels van internationaal recht die buiten het kader van dit verdrag vallen en dat bepaalde handelingen van het toepassingsgebied van dit verdrag worden uitgesloten, niet betekent dat anderszins onwettige handelingen worden gebillijkt of gewettigd of dat vervolging op grond van ander recht wordt belet;

Zijn overeengekomen als volgt : Artikel 1 Voor de toepassing van dit verdrag wordt verstaan onder : 1. « radioactief materiaal » : alle kernmateriaal of andere radioactieve stoffen met nucliden die spontaan worden gespleten (proces dat gepaard gaat met de emissie van een of meer soorten ioniserende straling, zoals alfa-, bèta-, gamma- en neutronenstraling) en die wegens de radiologische of splijtbare eigenschappen ervan de dood, ernstig lichamelijk letsel of aanzienlijke schade aan goederen of aan het milieu zouden kunnen veroorzaken;2. « kernmateriaal » : plutonium, met uitzondering van plutonium waarvan de isotoopconcentratie aan plutonium 238 hoger is dan 80 % uranium;uranium 233; uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233; uranium, bestaande uit een mengsel van isotopen, zoals deze in de natuur voorkomen anders dan in de vorm van erts of van ertsresidu; of elke andere stof die een of meer voornoemde elementen bevat; « uranium verrijkt in de isotopen 235 of 233 » : uranium dat hetzij de isotoop 235, hetzij de isotoop 233, hetzij beide isotopen bevat in een zodanige hoeveelheid dat de verhouding tussen de isotoopgehalten voor de som van die twee isotopen en de isotoop 238 groter is dan de verhouding tussen de isotoop 235 en de isotoop 238 in natuurlijk uranium; 3. « nucleaire installatie » : a) alle kernreactoren, daaronder begrepen een reactor aan boord van een vaartuig, van een voertuig, van een luchtvaartuig of van een ruimtevaartuig als energiebron die dient om voornoemd vaartuig, voertuig, luchtvaartuig of ruimtevaartuig voort te stuwen, of voor enig ander doeleinde;b) alle vervoersapparatuur of -instrumenten om radioactief materiaal te vervaardigen, op te slaan, op te werken of te vervoeren;4. « instrument » : a) alle nucleaire explosiemiddelen;of b) alle instrumenten ter verspreiding van radioactief materiaal of alle instrumenten die straling uitzenden en die, wegens de radiologische eigenschappen ervan, de dood, ernstig lichamelijk letsel of aanzienlijke schade aan goederen of aan het milieu veroorzaken;5. « staats- of regeringsvoorziening » : alle permanente of tijdelijke voorzieningen of vervoermiddelen in gebruik bij of bezit van vertegenwoordigers van een staat, leden van de regering, het parlement of de magistratuur, ambtenaren of personeelsleden van een staat of enige andere openbare autoriteit of entiteit, of ambtenaren of personeelsleden van een intergouvernementele organisatie, in het kader van hun officiële taken;6. « strijdkrachten van een staat » : de strijdkrachten van een staat die zijn georganiseerd, opgeleid en uitgerust overeenkomstig het nationale recht, voornamelijk met nationale verdediging of veiligheid als doel, alsmede personen die deze strijdkrachten ondersteunen en onder hun formele gezag, leiding en verantwoordelijkheid vallen. Artikel 2 1. Een persoon pleegt een strafbaar feit in de zin van dit verdrag indien hij wederrechtelijk en opzettelijk : a) radioactief materiaal bezit, een instrument vervaardigt of bezit : i) met het oogmerk de dood van een persoon of ernstig lichamelijk letsel te veroorzaken;of ii) met het oogmerk aanzienlijke schade te veroorzaken aan goederen of aan het milieu; b) op enigerlei wijze gebruik maakt van radioactieve materialen of instrumenten, of een nucleaire installatie zo gebruikt of beschadigt dat radioactief materiaal vrijkomt of dreigt vrij te komen : i) met het oogmerk de dood van een persoon of ernstig lichamelijk letsel te veroorzaken;of ii) met het oogmerk aanzienlijke schade te veroorzaken aan goederen of aan het milieu; of iii) met het oogmerk een natuurlijk persoon of rechtspersoon, een internationale organisatie of een regering ertoe te dwingen een handeling te verrichten dan wel zich daarvan te onthouden. 2. Een persoon pleegt eveneens een strafbaar feit indien hij : a) ermee dreigt, in omstandigheden die de dreiging geloofwaardig maken, een strafbaar feit als omschreven in het eerste lid, b), van dit artikel te plegen;of b) wederrechtelijk en opzettelijk de overdracht van radioactieve materialen of instrumenten of van nucleaire installaties eist door bedreiging, in omstandigheden die deze geloofwaardig maken, of door gebruik van geweld.3. Een persoon pleegt eveneens een strafbaar feit indien hij een poging doet tot het plegen van een strafbaar feit als omschreven in het eerste lid van dit artikel.4. Een persoon pleegt eveneens een strafbaar feit indien hij : a) als medeplichtige deelneemt aan een strafbaar feit als omschreven in het eerste, tweede of derde lid van dit artikel;of b) het plegen van een strafbaar feit als omschreven in het eerste, tweede of derde lid van dit artikel organiseert of anderen opdracht geeft tot het plegen daarvan;of c) op enige andere wijze bijdraagt tot het plegen van een of meer strafbare feiten als omschreven in het eerste, tweede of derde lid van dit artikel door een groep personen die in onderling overleg optreden, zo hij zulks opzettelijk doet, hetzij met het oog op het bevorderen van de algemene criminele activiteit van de groep of het dienen van de doelen ervan, hetzij met de wetenschap dat de groep voornemens is het desbetreffende strafbaar feit of de desbetreffende strafbare feiten te plegen. Artikel 3 Dit verdrag is niet van toepassing indien het strafbaar feit wordt gepleegd binnen een enkele staat, de vermoedelijke dader en de slachtoffers van het strafbaar feit onderdanen zijn van die staat, de vermoedelijke dader van het strafbaar feit zich op het grondgebied van die staat bevindt en geen enkele andere staat krachtens artikel 9, eerste of tweede lid, een grond heeft tot uitoefening van rechtsmacht, met dien verstande dat de bepalingen van de artikelen 7, 12, 14, 15, 16 en 17, voorzover deze zich daartoe lenen, in dergelijke gevallen van toepassing zijn.

Artikel 4 1. Niets in dit verdrag tast andere rechten, verplichtingen en verantwoordelijkheden van staten en personen aan die voortvloeien uit het internationaal recht, in het bijzonder uit de doelstellingen en beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties en het internationaal humanitair recht.2. De handelingen van strijdkrachten tijdens een gewapend conflict als omschreven in en onderworpen aan het internationaal humanitair recht vallen niet onder dit verdrag, evenmin als de handelingen uitgevoerd door de strijdkrachten van een staat bij de uitoefening van hun officiële taken, voorzover deze zijn onderworpen aan andere bepalingen van internationaal recht.3. Het tweede lid van dit artikel wordt niet zo uitgelegd dat anderszins onwettige handelingen worden gebillijkt of gewettigd of dat vervolging op grond van ander recht wordt uitgesloten.4. Dit verdrag heeft geen betrekking op en mag evenmin zo worden uitgelegd dat het enigszins betrekking heeft op de rechtmatigheid van het gebruik of van de dreiging met het gebruik van kernwapens door staten. Artikel 5 Elke staat die partij is, neemt de nodige maatregelen om : a) de in artikel 2 van dit verdrag omschreven strafbare feiten strafrechtelijk strafbaar te stellen in zijn nationale wetgeving;b) op deze feiten passende straffen te stellen die rekening houden met de ernst ervan. Artikel 6 Elke staat die partij is, keurt de nodige maatregelen goed, eventueel daaronder begrepen nationale wetgeving, om ervoor te zorgen dat strafbare handelingen die vallen binnen het toepassingsgebied van dit verdrag, in het bijzonder indien zij zijn bedoeld of ermee wordt beoogd de bevolking, een groep personen of bepaalde personen grote angst aan te jagen, onder geen enkele omstandigheid worden gerechtvaardigd door politieke, filosofische, ideologische, raciale, etnische of religieuze overwegingen of andere van soortgelijke aard en worden gestraft met straffen die passen bij de ernst van deze handelingen.

Artikel 7 1. De staten die partij zijn, werken samen door : a) alle mogelijke maatregelen te nemen, eventueel daaronder begrepen aanpassing van hun nationale wetgeving, ter voorkoming en verijdeling van de voorbereiding op hun respectieve grondgebieden van het plegen, al dan niet op hun grondgebied, van de in artikel 2 omschreven strafbare feiten, inzonderheid maatregelen tot het op hun grondgebied verbieden van illegale activiteiten van personen, groepen en organisaties die technische bijstand of informatie aanmoedigen, uitlokken, organiseren, bewust financieren of bewust verstrekken of dergelijke feiten plegen;b) in overeenstemming met de bepalingen van hun nationale wetgeving accurate en geverifieerde gegevens uit te wisselen overeenkomstig de in deze bepalingen vermelde wijze en voorwaarden, en zo nodig de genomen administratieve en andere maatregelen te coördineren ter opsporing, voorkoming en bestrijding van de in artikel 2 van dit verdrag opgesomde strafbare feiten, ter fine van onderzoek daarvan en ter vervolging van de vermoedelijke daders van die misdaden.In het bijzonder nemen alle staten die partij zijn de nodige maatregelen om onverwijld de andere in artikel 9 bedoelde staten in kennis te stellen van alle in artikel 2 omschreven strafbare feiten en van alle voorbereidingen van dergelijke feiten die te hunner kennis zijn gekomen, alsmede om zo nodig de internationale organisaties daarvan in kennis te stellen. 2. De staten die partij zijn, nemen in overeenstemming met hun nationale wetgeving de nodige maatregelen ter bewaring van het vertrouwelijke karakter van alle informatie die op vertrouwelijke wijze is ontvangen van een andere staat die partij is met toepassing van de bepalingen van dit verdrag, dan wel verkregen wegens hun deelname aan handelingen ondernomen in overeenstemming met dit verdrag.Indien de staten die partij zijn op vertrouwelijke wijze informatie meedelen aan internationale organisaties, nemen zij de nodige maatregelen om het vertrouwelijke karakter daarvan te bewaren. 3. Naar luid van de bepalingen van dit verdrag is een staat die partij is niet verplicht informatie mee te delen die hij niet mag bekendmaken op grond van zijn nationale wetgeving, of waardoor zijn veiligheid of de externe beveiliging van kernmateriaal in gevaar dreigt te worden gebracht.4. De staten die partij zijn, delen aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties de naam mee van hun bevoegde organen en verbindingscentra die belast zijn met het meedelen en het ontvangen van de in dit artikel omschreven informatie.De secretaris-generaal van de Verenigde Naties deelt de informatie betreffende de bevoegde organen en verbindingscentra mee aan alle staten die partij zijn en aan de Internationale Organisatie voor Atoomenergie. Deze organen en deze centra moeten permanent toegankelijk zijn.

Artikel 8 Ter voorkoming van de in dit verdrag omschreven strafbare feiten trachten de staten die partij zijn gepaste maatregelen te nemen met het oog op de bescherming van radioactief materiaal, zulks met inachtneming van de desbetreffende aanbevelingen en functies van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie.

Artikel 9 1. Elke staat die partij is neemt de maatregelen die nodig zijn om zijn rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de in artikel 2 omschreven strafbare feiten, indien : a) het strafbaar feit wordt gepleegd op zijn grondgebied;of b) het strafbaar feit wordt gepleegd aan boord van een vaartuig dat onder de vlag van die staat vaart of aan boord van een luchtvaartuig dat overeenkomstig de wetgeving van die staat is ingeschreven op het tijdstip waarop het strafbaar feit wordt gepleegd;of c) het strafbaar feit is gepleegd door een onderdaan van die staat.2. Elke staat die partij is, kan eveneens zijn rechtsmacht met betrekking tot dergelijke feiten vestigen, indien : a) het strafbaar feit is gepleegd tegen een onderdaan van die staat; of b) het strafbaar feit is gepleegd tegen een in het buitenland gevestigde staats- of regeringsvoorziening van die staat, daaronder begrepen ambassades of andere diplomatieke of consulaire gebouwen van die staat;of c) het strafbaar feit is gepleegd door een staatloze die op het grondgebied van die staat zijn gewone verblijfplaats heeft;of d) het gepleegde strafbaar feit ertoe strekt die staat te dwingen tot het verrichten of het zich onthouden van een handeling;of e) het strafbaar feit is gepleegd aan boord van een luchtvaartuig dat door de regering van die staat wordt gebruikt.3. Bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit verdrag of bij de toetreding ertoe stelt elke staat die partij is de secretaris-generaal van de Verenigde Naties in kennis van de rechtsmacht die hij overeenkomstig het tweede lid van dit artikel op grond van zijn nationale wetgeving heeft gevestigd.Indien zich wijzigingen voordoen, stelt de betrokken staat die partij is de secretaris-generaal daarvan onverwijld in kennis. 4. Elke staat die partij is, neemt tevens de nodige maatregelen om zijn rechtsmacht te vestigen met betrekking tot de in artikel 2 omschreven strafbare feiten in gevallen waarin de vermoedelijke dader van het strafbaar feit zich op zijn grondgebied bevindt en hij deze persoon niet uitlevert aan een staat die partij is en die zijn rechtsmacht heeft gevestigd in overeenstemming met het eerste of tweede lid van dit artikel.5. Dit verdrag sluit niet de uitoefening uit van enige strafrechtelijke rechtsmacht die een staat die partij is in overeenstemming met zijn nationale wetgeving heeft gevestigd. Artikel 10 1. Indien een staat die partij is ervan in kennis wordt gesteld dat een in artikel 2 omschreven strafbaar feit is gepleegd of wordt gepleegd op zijn grondgebied of dat de dader of vermoedelijke dader zich mogelijk op zijn grondgebied bevindt, neemt deze staat de maatregelen die op grond van zijn nationale wetgeving nodig zijn om een onderzoek in te stellen naar de te zijner kennis gebrachte feiten.2. De staat die partij is en op het grondgebied waarvan de dader of vermoedelijke dader van het strafbaar feit zich bevindt, neemt, indien hij van oordeel is dat de omstandigheden zulks rechtvaardigen, in overeenstemming met zijn nationale wetgeving de gepaste maatregelen ter verzekering van de aanwezigheid van die persoon met het oog op vervolging of uitlevering.3. Eenieder ten aanzien van wie de in het tweede lid van dit artikel omschreven maatregelen worden genomen, heeft het recht : a) zich onverwijld in verbinding te stellen met de dichtstbijzijnde daarvoor in aanmerking komende vertegenwoordiger van de staat waarvan hij onderdaan is of die anderszins gerechtigd is de rechten van deze persoon te beschermen, of, indien het een staatloze betreft, de staat op het grondgebied waarvan hij zijn gewone verblijfplaats heeft;b) te worden bezocht door een vertegenwoordiger van die staat;c) te worden geïnformeerd over zijn rechten op grond van a) en b).4. De in het derde lid van dit artikel omschreven rechten worden uitgeoefend in overeenstemming met de wet- en regelgeving van de staat op het grondgebied waarvan de dader of vermoedelijke dader van het strafbaar feit zich bevindt, met dien verstande dat krachtens deze wet- en regelgeving de doelstellingen waarvoor de rechten overeenkomstig het derde lid worden verleend, volledig moeten kunnen worden verwezenlijkt.5. Het derde en vierde lid van dit artikel gelden onverminderd het recht van alle staten die partij zijn en die zich beroepen op rechtsmacht overeenkomstig artikel 9, eerste lid, c), of tweede lid, c), het Internationaal Comité van het Rode Kruis te verzoeken zich in verbinding te stellen met de vermoedelijke dader van het strafbaar feit en deze te bezoeken.6. Wanneer een staat die partij is krachtens de bepalingen van dit artikel een persoon in detentie heeft geplaatst, stelt hij de staten die partij zijn en die overeenkomstig artikel 9, eerste en tweede lid, hun rechtsmacht hebben gevestigd, alsmede wanneer hij zulks nodig acht, alle andere belanghebbende staten die partij zijn, rechtstreeks of via de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, onverwijld in kennis van deze detentie en van de omstandigheden die deze rechtvaardigen.De staat die het in het eerste lid bedoelde onderzoek instelt, deelt zijn bevindingen onverwijld mee aan voornoemde staten die partij zijn en geeft tevens aan of hij voornemens is zijn rechtsmacht uit te oefenen.

Artikel 11 1. De staat die partij is en op het grondgebied waarvan de vermoedelijke dader van het strafbaar feit zich bevindt, is in de gevallen waarop de bepalingen van artikel 9 van toepassing zijn, indien hij deze persoon niet uitlevert, verplicht zonder onnodige vertraging en zonder enige uitzondering, ongeacht of het strafbaar feit al dan niet op zijn grondgebied is gepleegd, de zaak voor te leggen aan zijn autoriteiten die bevoegd zijn de strafvordering uit te oefenen volgens een procedure overeenkomstig de wetgeving van die staat.Deze autoriteiten nemen hun beslissing in dezelfde omstandigheden als voor elk ander ernstig strafbaar feit krachtens het recht van die staat. 2. Telkens wanneer het een staat die partij is op grond van zijn nationale wetgeving alleen is toegestaan een onderdaan uit te leveren of over te leveren op voorwaarde dat deze hem weer wordt overgedragen om de straf te ondergaan die is opgelegd naar aanleiding van het proces of de procedure waarvoor om uitlevering of overlevering werd verzocht, en deze staat en de staat die verzoekt om uitlevering deze methode en andere voorwaarden die zij mogelijk gepast achten, aanvaarden, volstaat de voorwaardelijke uitlevering of overlevering voor ontheffing van de aangezochte staat die partij is van de in het eerste lid van dit artikel omschreven verplichting. Artikel 12 Eenieder die in detentie wordt geplaatst of ten aanzien van wie enige andere maatregel wordt genomen of een proces aanhangig wordt gemaakt op grond van dit verdrag, moet eerlijk worden behandeld en alle rechten en waarborgen ontvangen in overeenstemming met de wetgeving van de staat op het grondgebied waarvan hij zich bevindt en met de toepasselijke bepalingen van het internationaal recht, daaronder begrepen die bepalingen welke betrekking hebben op de rechten van de mens.

Artikel 13 1. De in artikel 2 omschreven strafbare feiten worden van rechtswege beschouwd als gevallen van uitlevering in alle uitleveringsverdragen die tussen staten die partij zijn, zijn gesloten voor de inwerkingtreding van dit verdrag.De staten die partij zijn, verplichten zich ertoe deze strafbare feiten te beschouwen als gevallen van uitlevering in alle uitleveringsverdragen die daarna tussen hen worden gesloten. 2. Wanneer een staat die partij is en die uitlevering afhankelijk stelt van het bestaan van een verdrag een verzoek om uitlevering ontvangt van een andere staat die partij is en waarmee hij niet door een uitleveringsverdrag is gebonden, kan de aangezochte staat die partij is dit verdrag beschouwen als juridische grondslag voor uitlevering voor de in artikel 2 omschreven strafbare feiten. Uitlevering is onderworpen aan de andere in de wetgeving van de aangezochte staat bepaalde voorwaarden. 3. De staten die partij zijn en die uitlevering niet afhankelijk stellen van het bestaan van een verdrag erkennen de in artikel 2 omschreven strafbare feiten als gevallen van uitlevering tussen hen onder de voorwaarden waarin de wetgeving van de aangezochte staat voorziet.4. Voor uitlevering tussen staten die partij zijn, worden de in artikel 2 omschreven strafbare feiten zo nodig beschouwd als gepleegd op de plaats waar zij zijn gepleegd en op het grondgebied van de staten die hun rechtsmacht hebben gevestigd overeenkomstig artikel 9, eerste en tweede lid.5. De bepalingen van alle tussen staten die partij zijn gesloten uitleveringsverdragen en -akkoorden met betrekking tot de in artikel 2 omschreven strafbare feiten worden geacht in hun onderlinge betrekkingen te zijn gewijzigd, voorzover zij niet verenigbaar zijn met dit verdrag. Artikel 14 1. De staten die partij zijn, verlenen elkaar de ruimst mogelijke rechtshulp bij alle onderzoeken, strafvorderingen of uitleveringsprocedures met betrekking tot de in artikel 2 omschreven strafbare feiten, daaronder begrepen rechtshulp ter verkrijging van bewijs waarover zij beschikken en dat nodig is voor het proces.2. De staten die partij zijn, komen hun verplichtingen uit hoofde van het eerste lid van dit artikel na in overeenstemming met de verdragen of akkoorden inzake wederzijdse rechtshulp die mogelijk tussen hen bestaan.Indien dergelijke verdragen of akkoorden ontbreken, verlenen de staten die partij zijn elkaar rechtshulp overeenkomstig hun nationale wetgeving.

Artikel 15 Geen van de in artikel 2 omschreven strafbare feiten wordt voor uitlevering of wederzijdse rechtshulp beschouwd als een politiek misdrijf, een met een politiek misdrijf samenhangend misdrijf of een misdrijf ingegeven door politieke motieven. Derhalve mag een verzoek om uitlevering of wederzijdse rechtshulp op grond van een dergelijk strafbaar feit niet worden geweigerd met als enige reden dat het een politiek misdrijf, een met een politiek misdrijf samenhangend misdrijf of een misdrijf ingegeven door politieke motieven betreft.

Artikel 16 Geen enkele bepaling van dit verdrag mag zo worden uitgelegd dat zij verplicht tot uitlevering of tot het verlenen van wederzijdse rechtshulp indien de aangezochte staat die partij is ernstige redenen heeft aan te nemen dat het verzoek om uitlevering voor in artikel 2 omschreven strafbare feiten of om wederzijdse rechtshulp met betrekking tot dergelijke feiten is gedaan om een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit, etnische afkomst of politieke overtuiging, of dat inwilliging van het verzoek de situatie van deze persoon om een van deze redenen ongunstig zou beïnvloeden.

Artikel 17 1. Een persoon die in detentie zit of een straf ondergaat op het grondgebied van een staat die partij is, en om wiens aanwezigheid in een andere staat die partij is, wordt verzocht voor het afleggen van een getuigenverklaring, identificatie of het verlenen van medewerking ter vaststelling van feiten voor onderzoek of vervolging krachtens dit verdrag, mag worden overgebracht, indien wordt voldaan aan volgende voorwaarden : a) de persoon geeft vrijwillig zijn op volledige informatie gebaseerde toestemming;en b) de bevoegde autoriteiten van beide staten stemmen ermee in onder de voorwaarden die zij mogelijk gepast achten.2. Voor de toepassing van dit artikel : a) is de staat waarnaar de persoon wordt overgebracht bevoegd en verplicht deze persoon in detentie te houden, tenzij anderszins verzocht of gemachtigd door de staat waaruit de persoon is overgebracht;b) komt de staat waarnaar de persoon wordt overgebracht onverwijld zijn verplichting na deze persoon weer over te dragen aan het toezicht van de staat waaruit hij is overgebracht, zoals vooraf overeengekomen of anderszins overeengekomen door de bevoegde autoriteiten van beide staten;c) kan de staat waarnaar de persoon wordt overgebracht niet van de staat waaruit hij is overgebracht, verlangen dat deze een uitleveringsprocedure instelt met betrekking tot voornoemde persoon;d) wordt rekening gehouden met de tijd die de persoon in detentie heeft doorgebracht in de staat waarnaar hij is overgebracht ter vermindering van de straf die hij in de staat waaruit hij is overgebracht, moet uitzitten.3. Tenzij de staat die partij is en waaruit een persoon overeenkomstig de bepalingen van dit artikel moet worden overgebracht daarvoor toestemming geeft, wordt die persoon, ongeacht zijn nationaliteit, niet vervolgd of in detentie geplaatst, noch aan enige andere beperking van zijn vrijheid onderworpen op het grondgebied van de staat waarnaar deze persoon wordt overgebracht wegens feiten of veroordelingen voorafgaand aan zijn vertrek uit het grondgebied van de staat waaruit deze persoon werd overgebracht. Artikel 18 1. Na radioactieve materialen of instrumenten of nucleaire installaties in beslag te hebben genomen of anderszins controle te hebben verkregen over deze materialen, instrumenten of installaties, nadat een in artikel 2 omschreven strafbaar feit werd gepleegd, moet de staat die partij is en die deze bezit : a) de nodige maatregelen nemen om de radioactieve materialen of instrumenten of de nucleaire installaties te neutraliseren;b) erop toezien dat het kernmateriaal wordt bewaard overeenkomstig de toepasselijke waarborgen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie;en c) de aanbevelingen in aanmerking nemen die van toepassing zijn op de externe beveiliging, alsmede de door de Internationale Organisatie voor Atoomenergie bekendgemaakte gezondheids- en veiligheidsnormen.2. Zodra het onderzoek in verband met een in artikel 2 omschreven strafbaar feit is afgerond, dan wel eerder indien het internationaal recht zulks vereist, moeten de radioactieve materialen of instrumenten of de nucleaire installaties na overleg met de betrokken staten die partij zijn (in het bijzonder met betrekking tot de regeling van de teruggave en de berging) worden teruggegeven aan de staat die partij is en waaraan zij toebehoren, aan de staat die partij is en waarvan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die eigenaar is van deze materialen, instrumenten of installaties een onderdaan of ingezetene is, of aan de staat die partij is en op het grondgebied waarvan zij zijn ontvreemd of anderszins wederrechtelijk verkregen.3. a) indien het nationaal of het internationaal recht een staat die partij is, verbiedt dergelijke radioactieve materialen of instrumenten of dergelijke nucleaire installaties terug te geven of te aanvaarden, of indien de betrokken staten die partij zijn aldus erover beslissen, onder voorbehoud van dit lid, b, van dit artikel, moet de staat die partij is en die de radioactieve materialen of instrumenten of de nucleaire installaties bezit de in het eerste lid van dit artikel omschreven maatregelen blijven nemen;deze radioactieve materialen of instrumenten of nucleaire installaties mogen uitsluitend voor vreedzame doeleinden worden gebruikt. b) indien het voor een staat die partij is en die radioactieve materialen of instrumenten of nucleaire installaties bezit verboden is deze te bezitten, moet die staat erop toezien dat deze zo snel mogelijk worden toevertrouwd aan een staat die ze op wettelijke wijze mag bezitten en die zo nodig met betrekking tot de neutralisering ervan waarborgen heeft gegeven overeenkomstig de in het eerste lid van dit artikel bedoelde vereisten in overleg met die staat;deze radioactieve materialen of instrumenten of nucleaire installaties mogen uitsluitend voor vreedzame doeleinden worden gebruikt. 4. Indien de radioactieve materialen of instrumenten of de nucleaire installaties omschreven in het eerste en tweede lid van dit artikel aan geen van de staten die partij zijn, toebehoren of niet toebehoren aan een onderdaan of ingezetene van een staat die partij is en niet zijn ontvreemd of anderszins wederrechtelijk verkregen op het grondgebied van een staat die partij is, of indien geen enkele staat bereid is deze materialen, instrumenten of installaties te ontvangen overeenkomstig het derde lid van dit artikel, wordt over het lot ervan in overeenstemming met het derde lid, b), van dit artikel een aparte beslissing genomen, na overleg tussen de staten en de betrokken internationale organisaties.5. Voor het eerste, tweede, derde en vierde lid van dit artikel kan de staat die partij is en die radioactieve materialen of instrumenten of nucleaire installaties bezit, verzoeken om bijstand en samenwerking van andere staten die partij zijn, in het bijzonder van de betrokken staten die partij zijn, en van de bevoegde internationale organisaties, in het bijzonder van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie.De staten die partij zijn en de bevoegde internationale organisaties worden aangemoedigd zo veel mogelijk bijstand te verlenen overeenkomstig dit lid. 6. De staten die partij zijn en die beslissen over het lot van de radioactieve materialen of instrumenten of de nucleaire installaties, of die deze bewaren overeenkomstig dit artikel, stellen de directeur-generaal van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie in kennis van het lot van deze materialen, instrumenten of installaties, of van de wijze waarop zij deze bewaren.De directeur-generaal van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie zendt deze informatie toe aan de andere staten die partij zijn. 7. In geval van verspreiding in verband met een in artikel 2 omschreven strafbaar feit worden de regels van het internationaal recht inzake aansprakelijkheid voor kernschade of de andere regels van het internationaal recht geenszins gewijzigd door een bepaling van dit artikel. Artikel 19 De staat die partij is en waarin tegen de vermoedelijke dader van het strafbaar feit vervolging is ingesteld, deelt in overeenstemming met zijn nationale wetgeving of de toepasselijke procedures, de afloop ervan mee aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die de andere staten die partij zijn in kennis stelt.

Artikel 20 De staten die partij zijn, raadplegen elkaar rechtstreeks of via de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, zo nodig met de hulp van internationale organisaties, ter verzekering van de correcte toepassing van dit verdrag.

Artikel 21 De staten die partij zijn, komen hun verplichtingen uit hoofde van dit verdrag na met inachtneming van de beginselen van soevereine gelijkheid en territoriale integriteit van staten en van non-interventie in de interne aangelegenheden van andere staten.

Artikel 22 Niets in dit verdrag geeft een staat die partij is de bevoegdheid op het grondgebied van een andere staat die partij is rechtsmacht uit te oefenen of functies te vervullen die door zijn nationale wetgeving uitsluitend zijn voorbehouden aan de autoriteiten van die andere staat die partij is.

Artikel 23 1. Elk geschil tussen staten die partij zijn inzake de uitlegging of toepassing van dit verdrag dat niet binnen een redelijke termijn door onderhandelingen kan worden beslecht, wordt op verzoek van een van die staten onderworpen aan arbitrage.Indien de partijen binnen zes maanden na de datum van het verzoek om arbitrage niet erin zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de regeling van deze arbitrage, kan elk van hen het geschil voorleggen aan het Internationale Gerechtshof door middel van een verzoek overeenkomstig het Statuut van het Hof. 2. Elke staat kan op het tijdstip van ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit verdrag, dan wel bij toetreding daartoe, verklaren dat hij zich niet gebonden acht door het eerste lid van dit artikel.De overige staten die partij zijn, zijn tegenover een staat die partij is en die een dergelijk voorbehoud heeft gemaakt niet gebonden door voornoemde bepaling. 3. Elke staat die een voorbehoud heeft gemaakt overeenkomstig het tweede lid van dit artikel kan dit voorbehoud te allen tijde intrekken door middel van een kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Artikel 24 1. Dit verdrag staat van 14 september 2005 tot en met 31 december 2006 open voor ondertekening door alle staten op de zetel van de Verenigde Naties te New York.2. Dit verdrag wordt bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd.De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring worden neergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. 3. Dit verdrag staat open voor toetreding door alle staten.De akten van toetreding worden neergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.

Artikel 25 1. Dit verdrag treedt in werking op de dertigste dag volgend op de datum van neerlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.2. Ten aanzien van elke staat die het verdrag bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt na de neerlegging van de tweeëntwintigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het verdrag in werking op de dertigste dag volgend op de neerlegging door deze staat van zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding. Artikel 26 1. Een staat die partij is, kan een wijziging van dit verdrag voorstellen.De voorgestelde wijziging wordt gericht aan de depositaris, die deze onverwijld meedeelt aan alle staten die partij zijn. 2. Indien de meerderheid van de staten die partij zijn de depositaris verzoeken om een conferentie bijeen te roepen voor onderzoek van de voorgestelde wijziging, nodigt de depositaris alle staten die partij zijn uit voor een conferentie, die ten vroegste drie maanden na verzending van de oproepingen aanvangt.3. De conferentie stelt alles in het werk om de wijzigingen bij consensus aan te nemen.Ingeval zij niet daarin slaagt, worden de wijzigingen aangenomen met een meerderheid van twee derden van alle staten die partij zijn. Enige door de conferentie aangenomen wijziging wordt door de depositaris onverwijld aan alle staten die partij zijn, meegedeeld. 4. De overeenkomstig het derde lid van dit artikel aangenomen wijziging treedt voor elke staat die partij is en die zijn akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van de wijziging of van toetreding ertoe neerlegt, in werking op de dertigste dag volgend op de datum waarop twee derden van de staten die partij zijn hun relevante akte hebben neergelegd.Daarna treedt de wijziging voor elke staat die partij is in werking op de dertigste dag volgend op de datum waarop hij zijn relevante akte heeft neergelegd.

Artikel 27 1. Elke staat die partij is, kan dit verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties.2. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van de kennisgeving door de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Artikel 28 Het origineel van dit verdrag, waarvan de Arabische, Chinese, Engelse, Franse, Russische en Spaanse teksten gelijkelijk authentiek zijn, wordt neergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, die voor eensluidend gewaarmerkte afschriften hiervan aan alle staten doet toekomen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun respectieve regeringen, dit verdrag hebben ondertekend, dat vanaf 14 september 2005 openstaat voor ondertekening op de zetel van de Verenigde Naties te New York.

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld VERKLARINGEN « Het Koninkrijk België verklaart dat alleen radioactief materiaal en de installaties met radioactief materiaal geviseerd worden door artikel 18, lid 1, b) en c). » « Het Koninkrijk België verklaart dat de bevoegde organen en verbindingscentra, aangeduid in toepassing van artikel 7, lid 4, de volgende zijn : - Federaal agentschap voor nucleaire controle Ravensteinstraat 36 B-1000 BRUSSEL Tel. : +32 (02) 289 21 11 Fax : +32 (02) 289 21 12 - Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse/Coordination Unit for Threat Analysis Wetstraat 62 B-1040 BRUSSEL Tel. : +32 (02) 238 56 11 Fax : +32 (02) 217 57 29 - Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken - Algemene Directie Crisiscentrum Hertogstraat 53 B-1000 BRUSSEL Tel. : +32 (02) 506 47 11 Fax : +32 (02) 506 47 09

^