Etaamb.openjustice.be
Wet van 10 februari 2018
gepubliceerd op 07 januari 2019

Wet houdende instemming met het Internationaal verdrag van 1995 betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen, gedaan te Londen op 7 juli 1995

bron
federale overheidsdienst buitenlandse zaken, buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking
numac
2018032336
pub.
07/01/2019
prom.
10/02/2018
ELI
eli/wet/2018/02/10/2018032336/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)Kamer (parl. doc.)
Document Qrcode

10 FEBRUARI 2018. - Wet houdende instemming met het Internationaal verdrag van 1995 betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen, gedaan te Londen op 7 juli 1995 (1)


FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

De Kamer van volksvertegenwoordigers heeft aangenomen en Wij bekrachtigen, hetgeen volgt :

Artikel 1.Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.

Art. 2.Het Internationaal verdrag van 1995 betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen, gedaan te Londen op 7 juli 1995, zal volkomen gevolg hebben.

Art. 3.De wijzigingen van de Bijlage bij het Internationaal Verdrag van 1995 betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen, die met toepassing van artikel 10 van het internationaal verdrag van 1995 betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen worden aangenomen, zonder dat België zich tegen de aanneming ervan verzet, zullen volkomen gevolg hebben.

De Koning meldt elk voorstel van wijziging van de Bijlage bedoeld in het eerste lid, dat aan de Partijen meegedeeld werd door de Depositaris, binnen een termijn van twee maanden aan de Kamer van volksvertegenwoordigers.

Binnen een termijn van twee maanden na de mededeling van de Koning, bedoeld in het tweede lid, kan de Kamer van volksvertegenwoordigers zich ertegen verzetten dat een bijlage als vermeld in het eerste lid, volkomen gevolg zal hebben.

Art. 4.In artikel 2, § 1, van de wet van 24 april 2014 betreffende de bekendmaking van verscheidene internationale akten houdende technische voorschriften inzake schepen en de zeevaart wordt de bepaling onder 16° ingevoegd, luidende: "16° het Internationaal Verdrag van 1995 betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen, gedaan te Londen op 7 juli 1995.".

Art. 5.In artikel 4 van dezelfde wet wordt de bepaling onder 12° ingevoegd, luidende: "12° de wijzingen aangenomen op basis van het artikel 10 van het Internationaal verdrag van 1995 betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen, gedaan te Londen op 7 juli 1995".

Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met `s Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Gegeven te Brussel, 10 februari 2018.

FILIP Van Koningswege : De Minister van Buitenlandse Zaken, D. REYNDERS De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, M. DE BLOCK De Staatssecretaris voor de Noordzee, Ph. DE BACKER Met 's Lands zegel gezegeld : De Minister van Justitie, K. GEENS _______ Nota (1) Kamer van volksvertegenwoordigers (www.dekamer.be): Stukken: 54- 2761 Integraal verslag: zonder verslag

Internationaal verdrag van 1995 betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen (vertaling) DE PARTIJEN BIJ DIT VERDRAG, GELET OP het internationaal verdrag van 1978 betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst (hierna "het STCW-verdrag van 1978" genoemd), GELEID DOOR DE WENS om de beveiliging van mensenlevens en goederen op zee en de bescherming van het mariene milieu verder te bevorderen door het in onderling overleg opstellen van internationale normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel aan boord van vissersvaartuigen, OVERWEGEND dat dit doel het best kan worden bereikt door het sluiten van een internationaal verdrag betreffende de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen, hierna "het Verdrag" genoemd, ZIJN het volgende OVEREENGEKOMEN: Artikel 1 Algemene verplichtingen 1. De partijen verbinden zich ertoe uitvoering te geven aan de bepalingen van het Verdrag en van de bijlage ervan, die een integrerend deel van het Verdrag uitmaakt.Elke verwijzing naar het Verdrag houdt tegelijkertijd een verwijzing in naar de bijlage ervan. 2. De partijen verbinden zich ertoe alle wetten, decreten, beschikkingen en reglementen uit te vaardigen en alle andere maatregelen te nemen die nodig zijn om volledig uitvoering te geven aan het Verdrag, om te waarborgen dat, vanuit het oogpunt van de beveiliging van mensenlevens en goederen op zee en de bescherming van het mariene milieu, het personeel aan boord van zeevissersvaartuigen over de vakbekwaamheid en vaardigheid beschikt die vereist zijn voor zijn functie. Artikel 2 Definities Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, wordt voor de toepassing van het Verdrag verstaan onder: - 1. partij: een staat waarvoor het verdrag in werking is getreden; - 2. administratie: de regering van de partij waarvan het schip gerechtigd is de vlag te voeren; - 3. bewijs: een geldig document, met gelijk welke benaming, dat is afgeleverd of erkend overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag en dat de houder ervan het recht geeft de functies te vervullen die in dat document worden vermeld of worden toegestaan door de nationale regelgeving; - 4. gediplomeerd: overeenkomstig de vereiste voorwaarden een bewijs verkregen hebben; - 5. Organisatie: de Internationale Maritieme Organisatie; - 6. secretaris-generaal: de secretaris-generaal van de Organisatie; - 7. vissersvaartuig: een vaartuig dat met commercieel oogmerk wordt gebruikt voor het vangen van vis of andere levende rijkdommen van de zee; - 8. zeevissersvaartuig: een vissersvaartuig anders dan de vaartuigen die uitsluitend varen op de binnenwateren of op wateren binnen of nauw grenzend aan beschutte wateren of zones waar havenvoorschriften van toepassing zijn.

Artikel 3 Toepassingsgebied Dit Verdrag is van toepassing op het personeel dat tewerkgesteld is op zeevissersvaartuigen die gerechtigd zijn de vlag van een partij te voeren.

Artikel 4 Mededeling van inlichtingen Elke partij deelt aan de secretaris-generaal de volgende inlichtingen mee: - 1. een verslag van de maatregelen die zij heeft genomen om volledig uitvoering te geven aan de bepalingen van het Verdrag en een voldoende aantal modellen van bewijzen die worden afgeleverd overeenkomstig het Verdrag; en - 2. elke andere inlichting die in voorschrift I/5 wordt vermeld of bepaald Artikel 5 Andere verdragen en interpretatie 1. Alle voorgaande verdragen, overeenkomsten en regelingen die betrekking hebben op de normen inzake opleiding, diplomering en wachtdienst van personeel van vissersvaartuigen en die tussen de partijen van kracht zijn, blijven gedurende de daartoe vastgestelde tijd volledig van kracht ten aanzien van: - 1.personeelsleden van vissersvaartuigen op wie dit Verdrag niet van toepassing is; - 2. personeelsleden van vissersvaartuigen op wie dit Verdrag van toepassing is, wat de aangelegenheden betreft waarin het Verdrag niet uitdrukkelijk voorziet. 2. Voor zover die verdragen, overeenkomsten of regelingen echter in strijd zijn met de bepalingen van dit Verdrag, herzien de partijen de verbintenissen die ze zijn aangegaan krachtens die verdragen, overeenkomsten en regelingen in die zin dat deze verbintenissen niet meer strijdig zijn met de verplichtingen die volgen uit het Verdrag.3. Alle aangelegenheden die niet uitdrukkelijk worden geregeld in het Verdrag, blijven onderworpen aan de wetgeving van de partijen. Artikel 6 Diplomering Het personeel van de vissersvaartuigen moet gediplomeerd zijn overeenkomstig de bepalingen van de bijlage bij het Verdrag.

Artikel 7 Nationale bepalingen 1. Elke partij moet werkwijzen en procedures vaststellen voor een onpartijdig onderzoek van elk gemeld geval van onbekwaamheid, handeling of verzuim dat een directe bedreiging kan vormen voor de beveiliging van mensenlevens of goederen op zee of de bescherming van het mariene milieu, dat gepleegd zou zijn door houders van bewijzen of officiële verklaringen die door die partij zijn afgeleverd, bij de uitvoering van de taken waarop deze bewijzen betrekking hebben en voor het intrekken, tijdelijk intrekken en ongeldig verklaren van die bewijzen om die reden en om fraude te voorkomen.2. Elke partij moet voorzien in straf- of tuchtsancties voor de gevallen waarin de bepalingen van haar nationale wetgeving ter uitvoering van dit Verdrag niet worden nageleefd met betrekking tot vaartuigen die gerechtigd zijn haar vlag te voeren of personeelsleden van vissersvaartuigen die door deze partij naar behoren gediplomeerd zijn.3. Dergelijke straf- of tuchtsancties moeten in het bijzonder worden bepaald en toegepast ten aanzien van: - 1.een eigenaar, de agent van de eigenaar of de kapitein die een persoon heeft aangeworven die geen houder is van een door dit Verdrag voorgeschreven bewijs; - 2. een kapitein die erin heeft toegestemd dat een functie of een dienst in een hoedanigheid die volgens deze voorschriften moet worden toevertrouwd aan een persoon die houder is van een passend bewijs, wordt verricht door een persoon die niet in het bezit is van dat bewijs of de passende dispensatie; of - 3. een persoon die via fraude of valse stukken een aanstelling heeft gekregen om een functie of een dienst te verrichten in een hoedanigheid die volgens deze voorschriften moet worden toevertrouwd aan een persoon die houder is van een bewijs of een dispensatie. 4. Een partij in wier rechtsgebied zich een eigenaar, de agent van de eigenaar of elke persoon bevindt ten aanzien van wie men goede redenen heeft om te geloven dat hij verantwoordelijk was voor of kennis had van een kennelijke niet-naleving van het Verdrag, bepaald in paragraaf 3, moet alle mogelijke medewerking verlenen aan elke partij die haar inlicht over haar voornemen om op grond van haar rechtsbevoegdheid een rechtsgeding in te stellen. Artikel 8 Controle 1. Vissersvaartuigen die zich in de havens van een andere partij bevinden, zijn onderworpen aan controles door naar behoren door deze partij gemachtigde ambtenaren die nagaan of alle personen die aan boord werken en op grond van het Verdrag in het bezit moeten zijn van een bewijs, effectief houder zijn van dat bewijs of over een passende dispensatie beschikken.2. Als de in paragraaf 3 van regel I/4 vermelde tekortkomingen niet worden verholpen en voor zover dit leidt tot een gevaar voor de personen, de goederen of het milieu, neemt de partij die de controle uitoefent maatregelen om ervoor te zorgen dat het schip niet uitvaart vooraleer zodanig aan die vereisten is voldaan dat het gevaar niet langer bestaat.De feiten betreffende de genomen maatregelen moeten binnen korte tijd worden meegedeeld aan de secretaris-generaal en de administratie. 3. Bij de uitoefening van de controle: - 1.moet zo veel mogelijk worden vermeden dat het schip onnodig wordt opgehouden of vertraagd. Voor elk schip dat onnodig werd opgehouden of vertraagd ten gevolge van de uitoefening van deze controle, ontstaat het recht op een herstel van de verliezen of schade die daardoor werden geleden; en - 2. de personeelsleden van buitenlandse vaartuigen mogen niet met minder discretie worden behandeld dan de personeelsleden van vaartuigen die de vlag voeren van de havenstaat. - 3. Dit artikel wordt aldus toegepast dat de vaartuigen die de vlag voeren van een staat die geen partij is bij het Verdrag, niet gunstiger worden behandeld dan de vaartuigen die de vlag voeren van een partij bij het Verdrag.

Artikel 9 Bevordering van de technische samenwerking 1. De partijen bij het Verdrag moeten in overleg met en met de hulp van de Organisatie de ondersteuning bevorderen van staten die technische bijstand vragen voor: - 1.de opleiding van het administratieve en technische personeel; - 2. de oprichting van instellingen voor de opleiding van personeel van vissersvaartuigen; - 3. het verwerven van uitrusting en installaties voor de opleidingsinstellingen; - 4. het uitwerken van passende opleidingsprogramma's, met inbegrip van een praktijkopleiding aan boord van zeevissersvaartuigen; en - 5. het bevorderen van de invoering van andere maatregelen en bepalingen om de vakbekwaamheid van het personeel van vissersvaartuigen te verbeteren, bij voorkeur op nationaal, subregionaal of regionaal niveau, ten einde de doelstellingen van het Verdrag te helpen verwezenlijken, rekening houdend met de bijzondere behoeften van de ontwikkelingslanden in dit verband. 2. De Organisatie zal haar bovenstaande inspanningen van haar kant op passende wijze leveren in overleg of samenwerking met andere internationale organisaties, met name de Internationale Arbeidsorganisatie en de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. Artikel 10 Wijzigingen 1. Het Verdrag kan worden gewijzigd volgens een van de volgende procedures 2.Wijzigingen na onderzoek door de Organisatie: - 1. Elke door een partij voorgestelde wijziging wordt ingediend bij de secretaris-generaal die deze ten minste zes maanden voor ze zal worden onderzocht, meedeelt aan alle leden van de Organisatie, aan alle partijen, evenals aan de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau en de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties. - 2. Elke aldus voorgestelde en meegedeelde wijziging wordt ter onderzoek ingediend bij de Maritieme Veiligheidscommissie van de Organisatie. - 3. De partijen mogen, ongeacht of ze lid zijn van de Organisatie, deelnemen aan de besprekingen van de Maritieme Veiligheidscommissie met het oog op het onderzoek en het aannemen van de wijzigingen. - 4. De wijzigingen worden aangenomen met een tweederdemeerderheid van de partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen in de Maritieme Veiligheidscommissie die is uitgebreid overeenkomstig paragraaf 2- 3. (hierna "uitgebreide Maritieme Veiligheidscommissie" genoemd) op voorwaarde dat op het ogenblik van de stemming ten minste een derde van de partijen aanwezig is. - 5. Als de wijzigingen overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2- 4. zijn aangenomen, deelt de secretaris-generaal ze mee aan alle partijen. - 6. Een wijziging van een artikel wordt geacht te zijn aanvaard op de datum waarop ze werd aanvaard door twee derde van de partijen. - 7. Een wijziging van de bijlage of een aanhangsel bij de bijlage wordt geacht te zijn aanvaard: - 7- 1. na afloop van twee jaar vanaf de datum van de aanneming; of - 7- 2. na afloop van een andere periode die echter niet korter mag zijn dan 1 jaar, indien dit is bepaald op het ogenblik van de aanneming ervan door een tweederdemeerderheid van de partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen in de uitgebreide Maritieme Veiligheidscommissie.

Indien tijdens de aldus bepaalde periode meer dan een derde van de partijen aan de secretaris-generaal te kennen geeft dat ze een bezwaar opwerpen tegen die wijziging, wordt deze geacht niet te zijn aanvaard. - 8. Een wijziging van een artikel treedt in werking ten aanzien van de partijen die haar hebben aanvaard, zes maanden na de datum waarop ze geacht wordt te zijn aanvaard en ten aanzien van elke partij die haar na die datum aanvaardt, zes maanden na de aanvaarding ervan door die partij - 9. Een wijziging van de bijlage of een aanhangsel bij de bijlage treedt in werking ten aanzien van alle partijen, met uitzondering van de partijen die tegen die wijziging een bezwaar hebben opgeworpen overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2.7 en die dat bezwaar niet hebben ingetrokken, zes maanden na de datum waarop ze wordt geacht te zijn aanvaard. Elke partij kan echter vóór de datum die werd bepaald voor de inwerkingtreding van een wijziging, de secretaris-generaal ervan in kennis stellen dat ze zich onthoudt van het uitvoeren van de wijziging voor een periode van ten hoogste één jaar vanaf de datum van de inwerkingtreding ervan, of voor een langere periode als de tweederdemeerderheid van de partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen in de uitgebreide Maritieme Veiligheidscommissie aldus beslist op het ogenblik van de aanneming van de wijziging. 3. Wijziging door een conferentie: - 1.Na het verzoek van een partij dat door ten minste een derde van de partijen wordt gesteund, roept de Organisatie in samenwerking of overleg met de directeur-generaal van het Internationaal Arbeidsbureau en de directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties een conferentie van de partijen samen om de wijzigingen van dit Verdrag te onderzoeken. - 2. Elke wijziging die door deze conferentie wordt aangenomen met de tweederdemeerderheid van de partijen die aanwezig zijn en hun stem uitbrengen, wordt door de secretaris-generaal aan alle partijen meegedeeld teneinde deze aan te nemen. - 3. Tenzij de conferentie er anders over beslist, wordt de wijziging geacht te zijn aanvaard en treedt zij in werking volgens de procedures die respectievelijk bepaald zijn in de paragrafen 2.6 en 2.8 of 2.7 en 2.9 met dien verstande dat de verwijzingen naar de uitgebreide Maritieme Veiligheidscommissie in die paragrafen worden beschouwd als verwijzingen naar de conferentie. 4. Elke verklaring van aanvaarding of elk bezwaar met betrekking tot een wijziging of elke kennisgeving die wordt meegedeeld krachtens paragraaf 2.9 wordt schriftelijk ingediend bij de secretaris-generaal die alle partijen inlicht over deze mededeling en de datum waarop ze werd ontvangen. 5. De secretaris-generaal van de Organisatie licht alle partijen in over alle wijzigingen die in werking treden en de datum waarop elke wijziging in werking treedt. Artikel 11 Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding 1. Het verdrag kan worden ondertekend op de zetel van de Organisatie vanaf 1 januari 1996 tot 30 september 1996.Daarna blijft het open voor toetreding. De staten kunnen partij worden bij het Verdrag door: - 1. ondertekening zonder voorbehoud met betrekking tot de bekrachtiging, de aanvaarding of de goedkeuring; of - 2. ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of - 3. toetreding. 2. De bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding vindt plaats door de neerlegging van een daartoe dienende akte bij de secretaris-generaal. Artikel 12 Inwerkingtreding 1. Het Verdrag treedt in werking 12 maanden na de datum waarop ten minste 15 staten ofwel dit verdrag zonder voorbehoud met betrekking tot de bekrachtiging, de aanvaarding of de goedkeuring hebben ondertekend, ofwel de vereiste akten voor bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben neergelegd overeenkomstig de bepalingen van artikel 11.2. Voor de staten die een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot het Verdrag hebben neergelegd, nadat voldaan werd aan de voorwaarden voor de inwerkingtreding ervan maar vóór de inwerkingtreding ervan, heeft de bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding uitwerking op de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag of drie maanden na de datum van de neerlegging van de akte, als die datum later is.3. Voor de staten die een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van of toetreding tot het Verdrag hebben neergelegd na de inwerkingtreding ervan, wordt het Verdrag van kracht drie maanden na de neerlegging van de akte.4. Elke akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding die wordt neergelegd na de datum waarop een wijziging van het Verdrag geacht wordt te zijn aanvaard overeenkomstig artikel 10, is van toepassing op het Verdrag zoals dit werd gewijzigd. Artikel 13 Opzegging 1. Het Verdrag kan na afloop van vijf jaar na de datum waarop het Verdrag in werking is getreden ten aanzien een partij, op elk ogenblik door die partij worden opgezegd.2. De opzegging gebeurt door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de secretaris-generaal.3. De opzegging wordt van kracht 12 maanden na de datum waarop de secretaris-generaal er kennis van gekregen heeft of na afloop van een andere termijn die in de kennisgeving wordt vermeld. Artikel 14 Depositaris 1. Het Verdrag wordt neergelegd bij de secretaris-generaal van de Organisatie (hierna "de depositaris" genoemd).2. De depositaris: - 1.licht de regeringen van alle staten die het Verdrag hebben ondertekend of die ertoe toegetreden zijn in over: - 1.1. elke nieuwe ondertekening of neerlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding en de datum van die ondertekening of neerlegging; - 1.2. de datum waarop het Verdrag in werking treedt; - 1.3. elke neerlegging van een akte van opzegging van het Verdrag, de datum waarop die akte werd ontvangen en de datum waarop die opzegging van kracht wordt; en - 2. maakt de voor eensluidend verklaarde afschriften van het Verdrag over aan de regeringen van alle staten die het Verdrag hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden. 3. Zodra het Verdrag in werking is getreden, wordt door de depositaris een voor eensluidend verklaard afschrift ervan overgemaakt aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties ter registratie en publicatie overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties. Artikel 15 Talen Het Verdrag is opgesteld in één origineel exemplaar in het Engels, Arabisch, Chinees, Spaans, Frans en Russisch, waarbij alle teksten op gelijke wijze authentiek zijn TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd door hun onderscheiden regeringen, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN TE LONDEN, op zeven juli negentienhonderdvijfennegentig.

BIJLAGE HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen Voorschrift 1 Definities Voor de toepassing van deze bijlage zijn de volgende definities van toepassing. 1. voorschriften: de regels die in de bijlage bij het Verdrag worden vermeld;2. goedgekeurd: betekent goedgekeurd door de partij overeenkomstig de voorschriften;3. kapitein: diegene die het bevel voert over een vissersvaartuig;4. officier: een lid van de bemanning, niet zijnde de kapitein, die als zodanig aangewezen is op grond van de nationale wetten of reglementen of bij gebrek daaraan op grond van de collectieve overeenkomsten of de gewoonte;5. officier belast met de brugwacht: een officier die bevoegd is overeenkomstig de bepalingen van voorschrift II/2 of II/4 van dit Verdrag;6. werktuigkundige: een officier die bevoegd is overeenkomstig de bepalingen van voorschrift II/5 van dit Verdrag;7. hoofdwerktuigkundige: de werktuigkundige die het oudst in rang is en die verantwoordelijk is voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het vaartuig;8. tweede werktuigkundige: de werktuigkundige die in rang volgt op de hoofdwerktuigkundige en op wie de verantwoordelijkheid voor de werktuiglijke voortstuwing en de werking en het onderhoud van de werktuiglijke en elektrische installaties van het schip komt te rusten, indien de hoofdwerktuigkundige daartoe niet in staat is;9. radio-operator: een persoon die houder is van een passend getuigschrift, afgeleverd of erkend door een administratie overeenkomstig de bepalingen van het Radioreglement;10. Radioreglement: het Radioreglement dat bijgevoegd is of wordt geacht bijgevoegd te zijn bij de recentste versie van het Internationaal Verdrag betreffende de telecommunicatie die van kracht is;11. STCW-verdrag van 1978: het Internationaal Verdrag van 1978 betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst zoals gewijzigd;12. Protocol van Torremolinos van 1993: het Protocol van Torremolinos van 1993 inzake het Internationaal Verdrag van Torremolinos betreffende de beveiliging van vissersvaartuigen, 1977;13. voortstuwingsvermogen: het maximale vermogen uitgedrukt in kilowatt dat door de hoofdvoortstuwingsmachine(s) van het schip zonder overbelasting gedurende onbeperkte tijdsduur kan worden geleverd, zoals vermeld op het inschrijvingscertificaat van het schip of elk ander officieel document;14. beperkt vaargebied: de wateren in de nabijheid van een partij, zoals door haar administratie gedefinieerd, waarin volgens die administratie een voldoende graad van veiligheid bestaat waardoor lagere normen voor de kwalificaties van de kapiteins en officiers van vissersvaartuigen en de diplomering kunnen worden gehanteerd dan die voor de dienst buiten die grenzen.Bij het bepalen van de omvang van het beperkt vaargebied moet de administratie rekening houden met de door de Organisatie uitgewerkte richtlijnen; (1) 15. onbeperkt vaargebied: de wateren buiten het beperkt vaargebied.16. lengte (L): 96 % van de totale lengte op een waterlijn op 85 % van de kleinste holte naar de mal gemeten vanaf de kiellijn, of de lengte van de voorzijde van de voorsteven tot aan de hartlijn van de roerkoning op die waterlijn, indien deze laatste lengte groter is.Bij schepen die met stuurlast zijn ontworpen, moet de waterlijn waarop deze lengte gemeten wordt, evenwijdig aan de ontwerpwaterlijn worden genomen. 17. holte naar de mal: de verticale afstand gemeten van de kiellijn tot de bovenkant van de balken van het werkdek in de zijde. Voorschrift 2 Toepassing De administratie van een partij kan, indien zij het onredelijk of praktisch onmogelijk acht alle vereisten van de voorschriften II/3, II/4 en II/5 en het vereiste van het gebruik van de Engelse taal toe te passen op personeel dat dienst doet aan boord van een vissersvaartuig met een lengte van minder dan 45 m dat uitsluitend vanuit haar eigen havens vaart en in haar beperkt vaargebied vist, vaststellen welke van deze voorschriften geheel of gedeeltelijk niet van toepassing zijn op dit personeel, zonder dat hierbij afgeweken wordt van de veiligheidsbeginselen in het Verdrag. In dat geval dient de betrokken administratie aan de secretaris-generaal de details mee te delen van de door haar genomen maatregelen wat de opleiding van dat personeel en de afgifte van de relevante bewijzen betreft.

Voorschrift 3 Bewijzen en officiële verklaringen 1. Bewijzen voor personeel van vissersvaartuigen mogen uitsluitend worden afgeleverd indien is voldaan aan de vereisten inzake diensttijd, leeftijd, fysieke geschiktheid, opleiding, kwalificaties en examens overeenkomstig deze voorschriften.2. Een bewijs dat werd afgeleverd door een partij met toepassing van paragraaf 1, moet door die partij van een officiële verklaring worden voorzien, ter bevestiging van de afgifte van het bewijs volgens het model dat voorgeschreven wordt in aanhangsel 1 of aanhangsel 2.3. De bewijzen en officiële verklaringen moeten worden opgesteld in de officiële taal of talen van het land dat deze aflevert.Indien de gebruikte taal niet het Engels is, moet de tekst een vertaling in die taal bevatten. 4. Met betrekking tot de radio-operators kunnen de partijen: - 1.de in voorschrift II/6 voorgeschreven aanvullende kennis opnemen in het examen voor de afgifte van een getuigschrift overeenkomstig het Radioreglement; of - 2. een afzonderlijk getuigschrift afleveren waaruit blijkt dat de houder beschikt over de in voorschrift II/6 voorgeschreven aanvullende kennis. 5. De administratie die met toepassing van voorschrift 7 een door of op gezag van een andere partij afgeleverd bewijs heeft erkend, moet een officiële verklaring afleveren waarin de erkenning van dat bewijs wordt bevestigd volgens het model dat in aanhangsel 3 wordt voorgeschreven.6. De officiële verklaring verliest haar geldigheid zodra het desbetreffende bewijs vervalt of is ingetrokken, tijdelijk ingetrokken of ongeldig verklaard door de partij die het heeft afgeleverd en in elk geval uiterlijk vijf jaar na de datum van afgifte ervan.7. Elk passend bewijs dat werd afgeleverd krachtens de bepalingen van het STCW-verdrag van 1978 op grond waarvan de houder dienst kan doen als hoofdwerktuigkundige, werktuigkundige of radio-operator, wordt voor de toepassing van de bovenstaande paragraaf 1 geacht een dienovereenkomstig bewijs te zijn met betrekking tot vissersvaartuigen.8. Onverminderd de krachtens de aanhangsels 1, 2 en 3 toegelaten varianten, mogen de administraties een model gebruiken dat afwijkt van het in deze aanhangsels weergegeven model;het gebruikte model moet echter minstens de voorgeschreven inlichtingen bevatten die in Romeinse letters en Arabische cijfers moeten worden weergegeven.

Voorschrift 4 Controleprocedure 1. De controle krachtens artikel 8 door een gemachtigde ambtenaar moet worden beperkt tot: - 1.het nagaan of alle personeelsleden van vissersvaartuigen die dienst doen aan boord en die houder moeten zijn van een bewijs op grond van het Verdrag, dat bewijs of de vereiste dispensatie bezitten.

Een dergelijk bewijs moet worden aanvaard, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat het op bedrieglijke wijze werd verkregen of dat de houder van het bewijs niet de persoon is aan wie het oorspronkelijk werd afgeleverd; en - 2. het vaststellen van de geschiktheid van het personeel van vissersvaartuigen om te voldoen aan de door het Verdrag voorgeschreven normen inzake wachtdienst, als er goede redenen zijn om aan te nemen dat die normen niet werden nageleefd omdat de hiernavolgende feiten zich hebben voorgedaan: - 2.1. het schip was betrokken bij een aanvaring of gestrand; of - 2.2. het schip heeft terwijl het onderweg was, voor anker lag of aangemeerd was, een lozing van stoffen uitgevoerd die volgens internationale overeenkomsten onrechtmatig is; of - 2.3. er is op foutieve of onveilige wijze met het schip gemanoeuvreerd waarbij de door de Organisatie aangenomen maatregelen om het verkeer te regelen of veilige navigatiemethoden en -procedures niet in acht zijn genomen; of - 2.4. het schip is in andere opzichten op zodanige wijze uitgebaat dat het een gevaar vormt voor personen, goederen of het milieu. 2. Indien de functionaris die de controle uitvoert, tekortkomingen op grond van paragraaf 1 vaststelt, moet hij de kapitein van het schip en de administratie daarvan onmiddellijk schriftelijk op de hoogte brengen opdat passende maatregelen kunnen worden genomen.In deze kennisgeving moeten de tekortkomingen gedetailleerd worden omschreven alsmede de redenen waarom de partij besluit dat deze tekortkomingen een gevaar vormen voor personen, goederen of het milieu. 3. De tekortkomingen die als gevaarlijk kunnen worden beschouwd voor personen, goederen of het milieu, zijn met name de volgende: - 1.personen die houder moeten zijn van een bewijs beschikken niet over een passend bewijs of een passende dispensatie; - 2. de bepalingen inzake de wacht op de brug of in de machinekamer voldoen niet aan de door de administratie voor het schip bepaalde eisen; - 3. bij de bemanning voor de wacht is niemand gekwalificeerd om de uitrusting te bedienen die noodzakelijk is voor veilige navigatie, veilige radioverbindingen of het voorkomen van vervuiling; of - 4. het is niet mogelijk personen te vinden die rust hebben genoten, om bij het vertrek in te staan voor de eerste wacht en de daaropvolgende wachten.

Voorschrift 5 Mededeling van inlichtingen 1. De secretaris-generaal moet de partijen op verzoek alle inlichtingen verstrekken die hem werden meegedeeld op grond van artikel 4.2. Een partij die de krachtens artikel 4 vereiste inlichtingen niet binnen 24 maanden na de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van een partij, meedeelt, kan zich niet beroepen op de voordelen van dit Verdrag, zolang de secretaris-generaal de inlichtingen niet heeft ontvangen. Voorschrift 6 Administratieve maatregelen in verband met de diplomering 1 Elke Partij verbindt zich ertoe een systeem in te voeren en te handhaven om ervoor te zorgen dat de programma's die het onderwijs en de praktijkopleiding bevatten die nodig zijn om de normen van bekwaamheid te bereiken, regelmatig worden gecontroleerd om de doeltreffendheid ervan te waarborgen. 2 Elke partij verbindt zich ertoe, voor zover dit praktisch haalbaar is, een of meerdere registers bij te houden van alle bewijzen en officiële verklaringen vermeld in de voorschriften 3 en II/1 tot en met II/6 die zijn afgeleverd, zijn verlopen of zijn verlengd, of als verloren zijn opgegeven, tijdelijk zijn ingetrokken of ongeldig zijn verklaard en van de verleende dispensaties, en informatie te verstrekken over de status van deze bewijzen, officiële verklaringen en dispensaties wanneer een andere partij daarom verzoekt.

Voorschrift 7 Erkenning van de bewijzen 1. Elke administratie moet ervoor zorgen dat ze vooraleer ze een bewijs dat door of op gezag van een andere partij werd afgeleverd, erkent door middel van een officiële verklaring overeenkomstig voorschrift 3, controleert of de eisen met betrekking tot de normen van bekwaamheid en de afgifte van bewijzen en officiële verklaringen, volledig werden nageleefd door die partij.2. De bewijzen die door of op gezag van een staat die geen partij is, werden afgeleverd, mogen niet worden erkend.3. Niettegenstaande de eisen van paragraaf 1 van dit voorschrift en paragraaf 5 van voorschrift 3, kan een administratie als de omstandigheden dit vereisen, een persoon die houder is van een passend en geldig door een andere partij afgeleverd bewijs dat niet van een officiële verklaring is voorzien overeenkomstig paragraaf 2 van voorschrift 3, toestaan om gedurende een periode van maximaal drie maanden te werken aan boord van een schip dat gerechtigd is haar vlag te voeren, op voorwaarde dat een document kan worden voorgelegd waaruit blijkt dat bij de administratie een officiële verklaring werd aangevraagd. Voorschrift 8 Overgangsbepalingen 1. Een vaarbevoegdheidsbewijs of een bewijs van diensttijd in een hoedanigheid waarvoor dit Verdrag een bewijs eist, dat vóór de inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van een partij werd afgeleverd overeenkomstig de wetgeving van die partij of het Radioreglement, moet als geldig worden erkend voor het dienst doen na de inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van die partij.2. Na de inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van een partij kan zij gedurende een periode van ten hoogste vijf jaar vaarbevoegdheidsbewijzen blijven afleveren overeenkomstig de gevestigde praktijk.Deze bewijzen moeten voor de toepassing van het verdrag als geldig worden erkend. Tijdens deze overgangsperiode worden dergelijke bewijzen slechts afgeleverd aan de personen die hun diensttijd buitengaats hebben aangevat vóór de inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van die Partij in de specifieke dienst van het schip waarop die bewijzen betrekking hebben. De partij moet erover waken dat alle andere kandidaten voor een bewijs examens afleggen en hun bewijzen verkrijgen overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag. 3. Een partij kan gedurende twee jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van haar, een bewijs van diensttijd afleveren aan de personeelsleden van vissersvaartuigen die noch houder zijn van een passend bewijs krachtens het Verdrag, noch van een vaarbevoegdheidsbewijs dat werd afgeleverd krachtens de wetgeving van die partij vóór de inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van haar, maar die: - 1.buitengaats dienst hebben gedaan in een hoedanigheid waarvoor zij een bewijs van diensttijd wensen te verkrijgen, gedurende ten minste drie jaar tijdens de laatste zeven jaar die zijn voorafgegaan aan de inwerkingtreding van het Verdrag ten aanzien van die partij; - 2. een bewijs hebben geleverd dat zij die diensttijd naar behoren hebben vervuld; - 3. ten aanzien van de partij het bewijs hebben geleverd van hun fysieke geschiktheid, in het bijzonder wat hun gezichts- en gehoororgaan betreft, rekening houdend met hun leeftijd op het ogenblik waarop ze hun aanvraag indienen.

Voor de toepassing van het Verdrag moet een bewijs van diensttijd dat op grond van deze paragraaf wordt afgeleverd, worden beschouwd als gelijkwaardig aan een krachtens het Verdrag afgeleverd bewijs.

Voorschrift 9 Dispensaties 1. In buitengewoon dringende omstandigheden kan een administratie, indien dit naar haar oordeel geen gevaar oplevert voor personen, goederen of het milieu, een dispensatie verlenen waardoor een bepaalde persoon wordt toegestaan gedurende een bepaalde periode van ten hoogste zes maanden op een bepaald vissersvaartuig dienst te doen in een hoedanigheid waarvoor hij niet het vereiste bewijs bezit - maar niet in de hoedanigheid van radio-operator, onverminderd de desbetreffende bepalingen van het Radioreglement - mits diegene aan wie dispensatie wordt verleend voldoende bekwaam is om de onbezette functie op een verantwoorde wijze te vervullen, zulks ter beoordeling van de administratie.2. Iedere ten aanzien van een functie verleende dispensatie wordt slechts verleend aan iemand die het juiste bewijs bezit voor de functie onmiddellijk daaronder.Indien het Verdrag geen bewijs vereist voor de functie daaronder, kan dispensatie worden verleend aan iemand wiens bekwaamheden en ervaring naar het oordeel van de administratie duidelijk overeenstemmen met de eisen voor de te bezetten functie, op voorwaarde dat aan een dergelijke persoon, indien hij het passende bewijs niet bezit, de eis zal worden gesteld dat hij een test aflegt die door de administratie is aanvaard als bewijs dat die dispensatie zonder gevaar kan worden gegeven. Bovendien draagt de administratie er zorg voor dat de desbetreffende functie zo spoedig mogelijk wordt vervuld door iemand die een passend bewijs bezit. 3. Elke partij dient zo spoedig mogelijk na 1 januari van elk jaar een verslag aan de secretaris-generaal te zenden, met gegevens over het totale aantal dispensaties met betrekking tot iedere hoedanigheid waarvoor een bewijs vereist is, ook wanneer geen enkele dispensatie werd verleend. Voorschrift 10 Gelijkwaardige regelingen 1. Het Verdrag belet een partij niet andere regelingen inzake onderwijs en opleiding te handhaven of in te voeren, met name regelingen inzake de dienst buitengaats en inzake de organisatie aan boord van het schip, die in het bijzonder zijn aangepast aan technische ontwikkelingen en aan bijzondere types schepen, op voorwaarde dat het niveau van de dienst buitengaats en van de kennis van en de bekwaamheid voor de nautische en technische behandeling van het schip een mate van veiligheid op zee waarborgt en een preventief effect ten aanzien van vervuiling heeft, die ten minste gelijkwaardig zijn aan de eisen van het Verdrag.2. De bijzonderheden van dergelijke regelingen moeten worden opgenomen in het verslag dat krachtens artikel 4 wordt meegedeeld. HOOFDSTUK II. - Diplomering van kapiteins, officieren, werktuigkundigen en afgifte van getuigschriften voor radio-operators Voorschrift 1 Verplichte minimumeisen voor de diplomering van kapiteins van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in onbeperkt vaargebied 1. Elke kapitein van een vissersvaartuig met een lengte van 24 m of meer dat vaart in onbeperkt vaargebied, moet houder zijn van een passend bewijs.2. Elke kandidaat voor een bewijs moet: - 1.ten aanzien van de partij het bewijs leveren van zijn fysieke geschiktheid, in het bijzonder wat zijn gezichts- en gehoororgaan betreft; - 2. voldoen aan de eisen met betrekking tot de diplomering van officier belast met de brugwacht aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in onbeperkt vaargebied en een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld van ten minste 12 maanden als officier belast met de brugwacht of als kapitein aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van ten minste 12 m. De partij kan echter toestaan dat van deze periode een periode van goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten hoogste zes maanden wordt vervangen door diensttijd als officier belast met de brugwacht op zeeschepen die vallen onder het STCW-verdrag van 1978; en - 3. ten genoegen van de partij een passend examen of passende examens hebben afgelegd voor het beoordelen van zijn bekwaamheden. Die examens moeten ten minste betrekking hebben op de onderwerpen die worden vermeld in het aanhangsel bij dit voorschrift. Kandidaten die reeds in het bezit zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van het STCW-verdrag van 1978, hoeven niet opnieuw examens af te leggen over de in het aanhangsel vermelde onderwerpen indien zij hiervoor op een hoger of gelijkwaardig niveau geslaagd zijn voor de afgifte van een bewijs op grond van het Verdrag.

Aanhangsel bij voorschrift 1 Vereiste minimumkennis voor de diplomering van kapiteins van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in onbeperkt vaargebied 1. Het onderstaande programma werd opgesteld voor het examen van kandidaten voor het bewijs voor kapiteins van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in onbeperkt vaargebied.Gelet op het feit dat de kapitein op elk ogenblik, waaronder tijdens de visvangstactiviteiten, de eindverantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van het schip en zijn bemanning, moet op basis van het examen over de vermelde onderwerpen kunnen worden gecontroleerd of de kandidaten zich alle beschikbare informatie met betrekking tot de veiligheid van het schip en zijn bemanning, overeenkomstig het programma op de juiste wijze eigen hebben gemaakt. 2. Navigatie en positiebepaling 2.1. Reisplanning en navigatie in alle omstandigheden: - 1. door aanvaarde methodes van het uitzetten van koersen; - 2. in beperkte wateren; - 3. in ijs, in voorkomend geval; - 4. bij beperkte zichtbaarheid; - 5. in verkeersscheidingsstelsels, in voorkomend geval; en - 6. in gebieden beïnvloed door getijden of stromingen. 2.2. Positiebepaling: - 1. door waarneming van hemellichamen; - 2. door waarneming met land in zicht, met inbegrip van het gebruik van peilingen van punten op land en van hulpnavigatiemiddelen zoals vuurtorens, bakens en boeien, alsook van zeekaarten, berichten aan zeevarenden en andere betrokken publicaties met het oog op het nazicht van de juistheid van de bepaalde positie. - 3. door het gebruik, ten genoegen van de partij, van moderne elektronische hulpmiddelen bij de navigatie waarmee vissersvaartuigen uitgerust zijn, in het bijzonder dankzij de kennis van hun werking, van hun beperkingen, van de bronnen van fouten, van het opsporen van verkeerde voorstellingen van inlichtingen en van de manieren van verbetering, om een juiste positiebepaling te verkrijgen. 3. Wachtlopen 3.1. Grondige kennis aantonen van de inhoud, de toepassing en de bedoeling van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972, met inbegrip van de bijlagen II en IV met betrekking tot de veiligheid van de scheepvaart. 3.2. Kennis aantonen van de "Basisbeginselen in acht te nemen bij het wachtlopen op de brug", zoals voorgeschreven in hoofdstuk IV. 4. Radarnavigatie 4.1. Kennis aantonen, met behulp van een radarsimulator, of bij gebrek daaraan, van plotkaarten, van de basisprincipes van de radar, van zijn werking en zijn toepassing, alsook van het vermogen tot interpretatie en ontleding van de gegevens geleverd door de radar (2), in het bijzonder: - 1. factoren die de werking en precisie beïnvloeden; - 2. in werking zetten en bijregelen van het beeldscherm; - 3. onderkennen van valse voorstellingen van informatie, van valse echo's, van golfreflectie enz.; - 4. afstand en peiling; - 5. herkennen van kritische echo's; - 6. koers en snelheid van andere schepen; - 7. tijd en afstand van het dichtste punt van kruisen, van ontmoeten en van inhalen ten aanzien van andere naderende schepen; - 8. opmerken van verandering van koers en snelheid van andere schepen; - 9. gevolgen van verandering van koers en/of snelheid van eigen schip; en - 10. toepassing van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972. 5. Magnetisch kompas en gyrokompas 5.1. Bekwaamheid tot het bepalen en verbeteren van fouten van het magnetische kompas en het gyrokompas, gebruik makend van waarnemingen met land in zicht en van astronomische waarnemingen. 6. Meteorologie en oceanografie 6.1. Kennis van meteorologische instrumenten en hun gebruik. 6.2. Bekwaamheid te werken met de beschikbare meteorologische informatie. 6.3. Kennis van de eigenschappen van de verschillende weerkundige systemen, in het bijzonder, naar goeddunken van de partij, van tropische stormen en kennis van de middelen om de kernen en de gevaarlijke sectoren ervan te vermijden. 6.4. Kennis van de weersomstandigheden die het schip in gevaar kunnen brengen, met inbegrip van mist, ijsbergen en het aanvriezen van ijs. 6.5. Bekwaamheid in het gebruik van de relevante nautische publicaties betreffende getijden en stromingen. 6.6. Bekwaamheid in het berekenen van het uur en het getijde van de volle zee, alsook van de snelheid en de richting van getijdenstromingen. 7. Het varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen 7.1. Varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen in alle omstandigheden, in het bijzonder: - 1. aanleggen, vertrekken en ankeren onder alle omstandigheden van wind en getij; - 2. manoeuvreren in ondiep water; - 3. beheersen en manoeuvreren met vissersvaartuigen in slechte weersomstandigheden, met inbegrip van aangepaste snelheid vooral bij volledig van achter inkomende en schuin van achter inkomende zeeën, bij assistentie aan een schip of vliegtuig in nood, manieren die toelaten te vermijden dat een moeilijk te besturen schip dwars valt, en de drift ervan te beperken; - 4. manoeuvreren van het schip tijdens het vissen, met speciale aandacht voor factoren die het gedrag van het schip nadelig kunnen beïnvloeden tijdens die handelingen; - 5. de te nemen voorzorgen bij het te water laten bij slechte weersomstandigheden van hulpboten, reddingboten of reddingvlotten; - 6. de te volgen methode voor het aan boord nemen van overlevenden uit hulpboten, reddingboten of reddingvlotten; - 7. de eventueel te nemen praktische maatregelen bij navigatie in ijsgebieden, in nabijheid van ijsbergen of in geval van aan boord aanvriezend ijs; - 8. gebruik van verkeersscheidingsstelsels en navigatie binnen deze stelsels; - 9. belang van het varen bij lagere snelheid voor het vermijden van beschadigingen veroorzaakt door boeg- en hekgolf; - 10. overslag van vis op zee in fabrieksschepen of andere schepen; en - 11. bunkeren op zee. 8. Bouw en stabiliteit van vissersvaartuigen 8.1. Algemene kennis van de elementaire principes van constructie van een schip en de juiste benamingen van de verschillende delen. 8.2. Kennis van de theorie en van de factoren die de trim en de stabiliteit beïnvloeden alsook de noodzakelijke maatregelen om trim en stabiliteit op een veilig niveau te behouden. 8.3. Bekwaamheid aantonen in het gebruik van stabiliteitsgegevens, van stabiliteits- en trimtabellen alsook van vooraf berekende ladingstoestanden voor de exploitatie. 8.4. Kennis van de invloed van vrije vloeistofoppervlakken en van aanvriezen van ijs, in voorkomend geval. 8.5. Kennis van de invloed van water op dek. 8.6. Kennis van het belang van de waterdichte indeling en van de waterdichtheid tegen weer en wind. 9. Behandeling en stuwage van de vangst 9.1. Het stuwen en vastzetten van de vangst aan boord van het schip met inbegrip van het vistuig. 9.2. De werkzaamheden bij het aan boord nemen en uitzetten van de vangst en bijzondere aandacht voor de daarbij door de vangst en het vistuig veroorzaakte hellingmomenten. 10. Machines van het vissersvaartuig 10.1. Werkingsprincipes van scheepsmotoren van vissersvaartuigen. 10.2. Hulpmotoren van het schip 10.3. Algemene kennis van de terminologie van scheepsmechanica. 11. Preventie van brand en materiaal ter bestrijding van brand 11.1. Organisatie van brandoefeningen. 11.2. Klassen van branden en scheikundige reacties bij branden. 11.3. Systemen voor het bestrijden van brand. 11.4. Volgen van een erkende opleidingscursus in brandbestrijdingstechnieken. 11.5. Kennis van de voorschriften betreffende de uitrusting voor brandbestrijding. 12.Noodprocedures 12.1. Te nemen voorzorgen bij de stranding van een schip. 12.2. Te nemen maatregelen voor en na de stranding. 12.3. Te nemen maatregelen wanneer het vistuig vast komt aan de grond of aan een ander obstakel. 12.4. Het terug vlot krijgen van een gestrand schip met en zonder hulp. 12.5. Maatregelen te nemen na een aanvaring. 12.6. Voorlopig opstoppen van lekken. 12.7. Te nemen maatregelen voor de bescherming en de veiligheid van bemanning in kritieke situaties. 12.8. Beperking van de schade en redden van het schip na een brand of explosie. 12.9. Schip verlaten. 12.10. Noodsturen, klaarmaken en gebruik van noodinrichting voor het sturen, installatie van noodstuurinrichting indien mogelijk. 12.11. Redden van personen van een schip in nood of van een wrak. 12.12. Man-over-boordprocedures. 12.13. Slepen en gesleept worden 13. Medische hulp 13.1. Kennis van EHBO (eerste hulp bij ongevallen). 13.2. Kennis van de te volgen procedures voor het verkrijgen van medisch advies per radio. 13.3. Grondige kennis van het gebruik van de volgende publicaties: - 1. Internationale Medische Gids voor Schepen of gelijkwaardige nationale publicatie; en - 2. Medisch gedeelte van het "Internationaal Seinboek". 14. Maritieme wetgeving 14.1. Kennis van de internationale maritieme wetgeving zoals vervat in internationale overeenkomsten en conventies wat de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de kapitein betreft en in het bijzonder in verband met de veiligheid en met de bescherming van het mariene milieu. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan volgende onderwerpen: - 1. getuigschriften en andere documenten waarvan de aanwezigheid aan boord van vissersvaartuigen is vereist ingevolge internationale conventies, voorwaarden voor het verkrijgen ervan en hun wettelijke geldigheidsduur; - 2. verantwoordelijkheden krachtens de relevante voorschriften van het Protocol van Torremolinos van 1993; - 3. verantwoordelijkheden krachtens de relevante voorschriften van hoofdstuk V van het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974; - 4. verantwoordelijkheden krachtens bijlage I en bijlage V van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1978 dat hierop betrekking heeft (Marpol 73/78); - 5. maritieme gezondheidsverklaringen, beschikkingen van de "Internationale Gezondheidsregeling"; - 6. verantwoordelijkheden krachtens het Verdrag inzake het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972; en - 7. verantwoordelijkheden krachtens de andere internationale instrumenten betreffende veiligheid van schip en bemanning. 14.2. De omvang van de kennis van de nationale maritieme wetgeving wordt overgelaten aan het oordeel van de partij, maar ze moet de nationale bepalingen betreffende de inwerkingtreding van toepasselijke internationale overeenkomsten en conventies omvatten. 15. Engelse taal Voldoende kennis van de Engelse taal die het de kapitein mogelijk maakt kaarten en andere nautische publicaties te gebruiken, meteorologische informatie en berichten betreffende de veiligheid en de exploitatie van het schip te begrijpen, alsook zich duidelijk verstaanbaar te maken in gesprekken met andere schepen of met kuststations.Bekwaamheid om de standaardwoordenlijst voor de scheepvaart van de IMO ("Standard Marine Navigational Vocabulary") te verstaan en te gebruiken voor de maritieme communicatie. 16. Communicatie 16.1. Algemene kennis van de beginselen en de basisfactoren die nodig zijn voor een veilig en doeltreffend gebruik van alle subsystemen en de apparatuur die vereist zijn voor het Wereldomvattend Maritiem Satelliet-Communicatiesysteem (GMDSS). 16. 2.Kennis van de navigatie- en meteorologische waarschuwingssystemen en keuze van de juiste communicatiediensten. 16.3. Kennis van de nadelige gevolgen van het misbruik van deze communicatieapparatuur. 16.4. Wanneer de kandidaten over deze onderwerpen een examen hebben afgelegd voor het verkrijgen van een bewijs in een lagere categorie, kan de partij beslissen dat ze hetzelfde examen niet opnieuw moeten afleggen. 16.5. Bekwaamheid berichten over te brengen en te ontvangen met de morselamp en het Internationaal Seinboek te gebruiken. 17. Reddingmiddelen 17.1. Grondige kennis van de reddingmiddelen en van de te nemen maatregelen bij reddingacties. 17.2. Grondige kennis van de procedures in noodgevallen, van de alarmrol en oefeningen. 18. Opsporing en redding 18.1. Grondige kennis van het Handboek voor opsporing en redding op zee (MERSAR). 19. FAO/ILO/IMO-Veiligheidshandboek voor Vissers en Vissersvaartuigen 19.1. Kennis van deel A van het FAO/ILO/IMO-Veiligheidshandboek voor Vissers en Vissersvaartuigen. 20. Methoden voor het aantonen van de bekwaamheid 20.1. Navigatie 20.1.1. Aantonen van bekwaamheid in het gebruik van de sextant, de pelorus en de azimutspiegel, alsmede de bekwaamheid de positie, de koers en de peilingen op een kaart aan te brengen. 20.2. Grondige kennis aantonen van de inhoud, de toepassing en de bedoeling van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972. 20.2.1. Door het gebruik van schaalmodellen waarop de juiste seinen of lichten zijn aangegeven, of een simulator met navigatielichten. 20.3. Radar 20.3.1. Door het bestuderen van radarsimulatoren of plotkaarten. 20.4. Brandbestrijding 20.4.1. Door het volgen van een erkende opleidingscursus in brandbestrijdingstechnieken. 20.5. Communicatie 20.5.1. Door met succes een praktische test af te leggen. 20.6. Reddingmiddelen 20.6.1. Door het hanteren van reddingsmiddelen waaronder het aantrekken van reddingsvesten en, in voorkomend geval, een overlevingspak.

Voorschrift 2 Verplichte minimumeisen voor de diplomering van officiers belast met de brugwacht aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in onbeperkt vaargebied 1. Elke officier belast met de brugwacht van een vissersvaartuig met een lengte van 24 m of meer dat vaart in onbeperkt vaargebied, moet houder zijn van een passend bewijs.2. Elke kandidaat voor een bewijs moet: - 1.niet jonger zijn dan 18 jaar; - 2. ten aanzien van de partij het bewijs leveren van zijn fysieke geschiktheid, in het bijzonder wat zijn gezichts- en gehoororgaan betreft; - 3. een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben behaald van ten minste twee jaar in de afdeling "dek" aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van ten minste 12 m. De administratie kan echter toestaan dat van deze diensttijd buitengaats een periode van ten hoogste een jaar wordt vervangen door een periode waarin een bijzondere opleiding wordt genoten, op voorwaarde dat het bijzondere opleidingsprogramma wat kwaliteit betreft ten minste gelijkwaardig is aan de vereiste diensttijd buitengaats waarvoor zij in de plaats komt, of door een periode van goedgekeurde diensttijd buitengaats die gestaafd wordt door een goedgekeurd stageboek dat valt onder het STCW-verdrag van 1978; - 4. ten genoegen van de partij een passend examen of passende examens hebben afgelegd voor het beoordelen van zijn bekwaamheden. Die examens moeten betrekking hebben op de onderwerpen die worden vermeld in het aanhangsel bij dit voorschrift. Kandidaten die reeds in het bezit zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van het STCW-verdrag van 1978, hoeven niet opnieuw examen te doen over de in het aanhangsel vermelde onderwerpen indien zij hiervoor op een hoger of gelijkwaardig niveau geslaagd zijn voor de afgifte van een bewijs op grond van het Verdrag; - 5. voldoen aan de geldende eisen van voorschrift 6 voor de uitvoering van taken die werden toegewezen inzake radioverbinding overeenkomstig het Radioreglement.

Aanhangsel bij voorschrift 2 Vereiste minimumkennis voor de diplomering van officiers belast met de brugwacht aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in onbeperkt vaargebied 1. Het onderstaande programma werd opgesteld voor het examen van kandidaten voor het bewijs voor officiers belast met de brugwacht aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in onbeperkt vaargebied.2. Astronomische navigatie Bekwaamheid om door astronomische waarnemingen de kompasfouten aan te tonen. 3. Navigatie met land in zicht en kustvaart 3.1. Bekwaamheid om de positie te bepalen door middel van: - 1. landmerken; - 2. de hulpmiddelen voor navigatie, met inbegrip van vuurtorens, bakens en boeien; en - 3. het gegist bestek, rekening houdend met wind, getij, stroom en de snelheid volgens het aantal omwentelingen/minuut van de schroef en aanduiding door de log. 3.2. Grondige kennis van en bekwaamheid om zeekaarten en nautische publicaties zoals de vaaraanwijzingen, getijdentafels, berichten aan zeevarenden en navigatiewaarschuwingen over radio te gebruiken. 4. Radarnavigatie 4.1. Kennis aantonen, met behulp van een radarsimulator, of bij gebrek daaraan van plotkaarten, van de basisprincipes van de radar, van zijn werking en zijn toepassing, alsook van het vermogen tot interpretatie en ontleding van de gegevens geleverd door de radar (2), in het bijzonder: - 1. factoren die de werking en precisie beïnvloeden; - 2. in werking zetten en bijregelen van het beeldscherm; - 3. onderkennen van valse voorstellingen van informatie, van valse echo's, van golfreflectie enz.; - 4. afstand en peiling; - 5. herkennen van kritische echo's; - 6. koers en snelheid van andere schepen; - 7. tijd en afstand van het dichtste punt van kruisen, van ontmoeten en van inhalen ten aanzien van andere naderende schepen; - 8. opmerken van verandering van koers en snelheid van andere schepen; - 9. gevolgen van verandering van koers en/of snelheid van eigen schip; en - 10. toepassing van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972. 5. Wachtlopen 5.1. Grondige kennis aantonen van de inhoud, de toepassing en de bedoeling van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972, met inbegrip van de bijlagen II en IV met betrekking tot de veiligheid van de scheepvaart. 5.2. Kennis aantonen van de inhoud van "Basisbeginselen in acht te nemen bij het wachtlopen op de brug", zoals voorgeschreven in hoofdstuk IV. 6. Elektronische plaatsbepaling- en navigatiesystemen Bekwaamheid om de positie te bepalen gebruik makend van elektronische hulpmiddelen bij de navigatie, ten genoegen van de partij. 7. Meteorologie 7.1. Kennis van meteorologische instrumenten en hun gebruik. 7.2. Kennis van de eigenschappen van de verschillende weerkundige systemen. 8. Magnetisch kompas en gyrokompas Onderhoud en gebruik van de kompassen, bijhorende uitrusting en vereiste voorzorgen. 9. Communicatie 9.1. Algemene kennis van de beginselen en de basisfactoren die nodig zijn voor een veilig en doeltreffend gebruik van alle subsystemen en de apparatuur die vereist zijn voor het Wereldomvattend Maritiem Satelliet-Communicatiesysteem (GMDSS). 9.2. Kennis van de navigatie- en meteorologische waarschuwingssystemen en keuze van de juiste communicatiecircuits. 9.3. Kennis van de nadelige gevolgen van het misbruik van deze communicatieapparatuur. 10. Preventie van brand en materiaal ter bestrijding van brand 10.1. Kennis van de klassen van branden en scheikundige reacties bij branden. 10.2. Kennis van de systemen en procedures voor het bestrijden van brand. 10.3. Volgen van een erkende opleidingscursus in brandbestrijdingstechnieken. 11. Reddingmiddelen Bekwaamheid om oefeningen in "schip verlaten" te leiden en kennis van het gebruik van de reddingsmiddelen en hun uitrusting, in het bijzonder het radiotoestel met zend- en ontvangstinstallatie. Overlevingstechnieken, met inbegrip van de deelname aan een erkende opleidingscursus over overleven op zee. 12. Noodprocedures en veilige arbeidspraktijk voor de bemanning van vissersvaartuigen Kennis van de punten opgesomd in de relevante secties van deel A van het FAO/ILO/IMO-Veiligheidshandboek voor Vissers en Vissersvaartuigen en hoofdstuk VIII van de Bijlage bij het Protocol van Torremolinos van 1993. 13. Het varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen 13.1. Basiskennis van manoeuvreren van en omgaan met vissersvaartuigen, in het bijzonder: - 1. aanleggen, vertrekken, ankeren en langszij komen van andere schepen op zee; - 2. manoeuvreren van het schip tijdens het vissen, met speciale aandacht voor factoren die het gedrag van het schip nadelig kunnen beïnvloeden tijdens die handelingen; - 3. invloed van wind, getij en stroom op het manoeuvreren van het schip; - 4. manoeuvreren in ondiep water; - 5. het beheersen van vissersvaartuigen bij slecht weer; - 6. redden van mensen en bijstand verlenen aan een schip of vliegtuig in nood; - 7. slepen en gesleept worden; - 8. man-over-boordprocedures; en - 9. de eventueel te nemen praktische maatregelen bij navigatie in ijsgebieden of in geval van aan boord aanvriezend ijs. 14. Bouw van vissersvaartuigen Algemene kennis van de elementaire principes van constructie van een schip.15. Stabiliteit van vissersvaartuigen Bekwaamheid aantonen in het gebruik van stabiliteitsgegevens, van stabiliteits- en trimtabellen alsook van vooraf berekende ladingstoestanden voor de exploitatie.16. Behandeling en stuwage van de vangst Kennis van de principes van de veilige behandeling en het stuwen van de vangst, en de gevolgen die dit kan hebben op de veiligheid van het vaartuig.17. Engelse taal Voldoende kennis van de Engelse taal die het de officier mogelijk maakt kaarten en nautische publicaties te gebruiken, meteorologische informatie en berichten betreffende de veiligheid en de exploitatie van het schip te begrijpen.Bekwaamheid om de standaardwoordenlijst voor de scheepvaart van de IMO ("Standard Marine Navigational Vocabulary") te verstaan en te gebruiken voor de maritieme communicatie. 18. Medische hulp Kennis van EHBO (eerste hulp bij ongevallen).Gebruik in de praktijk van medische gidsen en advies per radio. 19. Opsporing en redding Voldoende kennis van procedures voor opsporing en redding die gebaseerd zijn op het Handboek voor opsporing en redding op zee (MERSAR).20. Voorkomen van verontreiniging van het mariene milieu Kennis van de voorzorgen in acht te nemen om verontreiniging van het mariene milieu te voorkomen.21. Methoden voor het aantonen van de bekwaamheid De partij moet de methodes bepalen die toelaten de bekwaamheid in de relevante domeinen die vereist worden in dit aanhangsel, aan te tonen. Voorschrift 3 Verplichte minimumeisen voor de diplomering van kapiteins van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in beperkt vaargebied 1. Elke kapitein van een vissersvaartuig met een lengte van 24 m of meer, dat vaart in beperkt vaargebied, moet, als hij geen bewijs bezit dat overeenkomstig voorschrift 1 wordt afgeleverd, houder zijn van een passend bewijs dat ten minste overeenkomstig de bepalingen van dit voorschrift werd afgeleverd.2. Elke kandidaat voor een bewijs moet: - 1.ten aanzien van de administratie het bewijs leveren van zijn fysieke geschiktheid, in het bijzonder wat zijn gezichts- en gehoororgaan betreft; - 2. voldoen aan de eisen met betrekking tot de diplomering van officier belast met de brugwacht aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer, die varen in beperkt of onbeperkt vaargebied en een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld van ten minste 12 maanden als officier belast met de brugwacht of als kapitein aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van ten minste 12 m. Een partij kan echter toestaan dat van deze diensttijd een periode van ten hoogste zes maanden wordt vervangen door een periode van goedgekeurde dienst buitengaats als officier belast met de brugwacht op een koopvaardijschip; - 3. ter genoegen van de partij een passend examen of passende examens hebben afgelegd voor het beoordelen van zijn bekwaamheden. Die examens moeten betrekking hebben op de onderwerpen die worden vermeld in het aanhangsel bij dit voorschrift. 3. De partij moet, rekening houdend met de eventuele gevolgen voor de veiligheid van alle vaartuigen en structuren die zich in hetzelfde beperkt vaargebied kunnen bevinden, dat zij overeenkomstig de definitie in voorschrift I/1 heeft omschreven, in overweging nemen en bepalen welke aanvullende materie eventueel moet worden opgenomen in de examens.4. Kandidaten die reeds in het bezit zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van het STCW-verdrag van 1978, hoeven niet opnieuw de examens af te leggen over de in het aanhangsel vermelde onderwerpen indien zij hiervoor op een hoger of gelijkwaardig niveau geslaagd zijn voor de afgifte van een bewijs op grond van het Verdrag. Aanhangsel bij voorschrift 3 Vereiste minimumkennis voor de diplomering van kapiteins van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in beperkt vaargebied 1. Het onderstaande programma werd opgesteld voor het examen van kandidaten voor het bewijs voor kapiteins van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die in beperkt vaargebied varen.Gelet op het feit dat de kapitein op elk ogenblik, waaronder tijdens de visvangstactiviteiten, de eindverantwoordelijkheid draagt voor de veiligheid van het schip en zijn bemanning, moet op basis van het examen over de vermelde onderwerpen kunnen worden gecontroleerd of de kandidaat zich alle beschikbare informatie met betrekking tot de veiligheid van het schip en zijn bemanning, overeenkomstig het programma op de juiste wijze eigen heeft gemaakt. 2. Navigatie en positiebepaling 2.1. Reisplanning en navigatie in alle omstandigheden: - 1. door aanvaarde methodes van het uitzetten van koersen; - 2. in beperkte wateren; - 3. in ijs, in voorkomend geval; - 4. bij beperkte zichtbaarheid; - 5. in verkeersscheidingsstelsels, in voorkomend geval; en - 6. in gebieden beïnvloed door getijden of stromingen. 2.2. Positiebepaling: - 1. door waarneming met land in zicht, met inbegrip van het gebruik van peilingen van punten op land en van hulpnavigatiemiddelen zoals vuurtorens, bakens en boeien, alsook van zeekaarten, berichten aan zeevarenden en andere betrokken publicaties en nazicht van de juistheid van de bepaalde positie; - 2. door het gebruik, ten genoegen van de partij, van moderne elektronische hulpmiddelen bij de navigatie waarmee de betrokken vissersvaartuigen uitgerust zijn. 3. Wachtlopen 3.1. Grondige kennis aantonen van de inhoud, de toepassing en de bedoeling van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972, met inbegrip van de bijlagen II en IV met betrekking tot de veiligheid van de scheepvaart. 3.2. Kennis aantonen van de "Basisbeginselen in acht te nemen bij het wachtlopen op de brug", zoals voorgeschreven in hoofdstuk IV. 4. Radarnavigatie 4.1. De partij moet beslissen of het onderstaande programma over de radar al dan niet moet worden opgenomen in de algemene eisen voor de diplomering van kapiteins. Als ze beslist het niet op te nemen, moet ze ervoor zorgen dat met dit programma rekening gehouden is voor de diplomering van kapiteins van vaartuigen met een radaruitrusting die varen in beperkt vaargebied. 4.2. Kennis aantonen, met behulp van een radarsimulator, of bij gebrek daaraan van plotkaarten, van de basisprincipes van de radar, van zijn werking en zijn toepassing, alsook van het vermogen tot interpretatie en ontleding van de gegevens geleverd door de radar (2), in het bijzonder: - 1. factoren die de werking en precisie beïnvloeden; - 2. in werking zetten en bijregelen van het beeldscherm; - 3. onderkennen van valse voorstellingen van informatie, van valse echo's, van golfreflectie enz.; - 4. afstand en peiling; - 5. herkennen van kritische echo's; - 6. koers en snelheid van andere schepen; - 7. tijd en afstand van het dichtste punt van kruisen, van ontmoeten en van inhalen ten aanzien van andere naderende schepen; - 8. opmerken van verandering van koers en snelheid van andere schepen; - 9. gevolgen van verandering van koers en/of snelheid van eigen schip; en - 10. toepassing van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972. 5. Kompassen 5.1. Bekwaamheid tot het bepalen en verbeteren van kompasfouten. 6. Meteorologie en oceanografie 6.1. Kennis van meteorologische instrumenten en hun gebruik. 6.2. Bekwaamheid te werken met de beschikbare meteorologische informatie. 6.3. Kennis van de eigenschappen van de verschillende weerkundige systemen die voorkomen in het betrokken beperkte vaargebied, naar goeddunken van de partij. 6.4. Kennis van de weerkundige condities die voorkomen in het betrokken beperkte vaargebied die de veiligheid van het schip in het gedrang kunnen brengen, naar goeddunken van de partij. 6.5. Indien van toepassing de bekwaamheid om de relevante nautische publicaties betreffende getijden en stromingen te gebruiken. 7. Het varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen 7.1. Varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen in alle omstandigheden, in het bijzonder: - 1. aanleggen, vertrekken en ankeren onder alle omstandigheden van wind en getij; - 2. manoeuvreren in ondiep water; - 3. beheersen en manoeuvreren met vissersvaartuigen in slechte weersomstandigheden, met inbegrip van de aangepaste snelheid vooral bij volledig van achter inkomende en schuin van achter inkomende zeeën, bij assistentie aan een schip of vliegtuig in nood, manieren die toelaten te vermijden dat een moeilijk te besturen schip dwars valt, en de drift ervan te beperken; - 4. manoeuvreren van het schip tijdens het vissen, met speciale aandacht voor factoren die het gedrag van het schip nadelig kunnen beïnvloeden tijdens die handelingen; - 5. de te nemen voorzorgen bij het te water laten bij slechte weersomstandigheden van hulpboten, reddingboten of reddingvlotten; - 6. de te volgen methode voor het aan boord nemen van overlevenden uit hulpboten, reddingboten of reddingvlotten; - 7. de eventueel te nemen praktische maatregelen bij navigatie in ijsgebieden of in geval van aan boord aanvriezend ijs; - 8. gebruik, in voorkomend geval, van verkeersscheidingsstelsels en navigatie binnen deze stelsels; - 9. belang van het varen bij lagere snelheid voor het vermijden van beschadigingen veroorzaakt door boeg- en hekgolf; en - 10. overslag van vis op zee in fabrieksschepen of andere schepen. 8. Bouw en stabiliteit van vissersvaartuigen 8.1. Algemene kennis van de elementaire principes van constructie van een schip en de juiste benamingen van de verschillende delen. 8.2. Kennis van de theorie en van de factoren die de trim en de stabiliteit beïnvloeden alsook de noodzakelijke maatregelen om trim en stabiliteit op een veilig niveau te behouden. 8.3. Bekwaamheid aantonen in het gebruik van stabiliteitsgegevens, van stabiliteits- en trimtabellen alsook van vooraf berekende ladingstoestanden voor de exploitatie. 8.4. Kennis van de invloed van vrije vloeistofoppervlakken en van aanvriezen van ijs, in voorkomend geval. 8.5. Kennis van de invloed van water op dek. 8.6. Kennis van het belang van de waterdichte indeling en van de waterdichtheid tegen weer en wind. 9. Behandeling en stuwage van de vangst 9.1. Het stuwen en vastzetten van de vangst aan boord van het schip met inbegrip van het vistuig. 9.2. De werkzaamheden bij het aan boord nemen en uitzetten van de vangst en bijzondere aandacht voor de daarbij door de vangst en het vistuig veroorzaakte hellingmomenten. 10. Machines van het vissersvaartuig 10.1. Werkingsprincipes van scheepsmotoren van vissersvaartuigen. 10.2. Hulpmotoren van het schip 10.3. Algemene kennis van de terminologie van scheepsmechanica. 11. Preventie van brand en materiaal ter bestrijding van brand 11.1. Organisatie van brandoefeningen. 11.2. Klassen van branden en scheikundige reacties bij branden. 11.3. Systemen voor het bestrijden van brand. 11.4. Volgen van een erkende opleidingscursus in brandbestrijdingstechnieken. 11.5. Kennis van de voorschriften betreffende de uitrusting voor brandbestrijding. 12. Noodprocedures 12.1. Te nemen voorzorgen bij de stranding van een schip. 12.2. Te nemen maatregelen voor en na de stranding. 12.3. Te nemen maatregelen wanneer het vistuig vast komt aan de grond of aan een ander obstakel. 12.4. Het terug vlot krijgen van een gestrand schip met en zonder hulp. 12.5. Maatregelen te nemen na een aanvaring. 12.6. Voorlopig opstoppen van lekken. 12.7. Te nemen maatregelen voor de bescherming en de veiligheid van bemanning in kritieke situaties. 12.8. Beperking van de schade en redden van het schip na een brand of explosie. 12.9. Schip verlaten. 12.10. Noodsturen, klaarmaken en gebruik van noodinrichting voor het sturen, installatie van noodstuurinrichting indien mogelijk. 12.11. Redden van personen van een schip in nood of van een wrak. 12.12. Man-over-boordprocedures. 12.13. Slepen en gesleept worden. 13. Medische hulp 13.1. Kennis van EHBO (eerste hulp bij ongevallen). Gebruik in de praktijk van medische gidsen en advies per radio. 13.2. Gebruik in de praktijk van de medische gidsen en advies per radio, met inbegrip van de bekwaamheid om doeltreffende handelingen te stellen bij ongevallen of ziektes die zich aan boord kunnen voordoen op basis van de verkregen informatie. 14. Maritieme wetgeving 14.1. Rekening houdend met het beperkt vaargebied, zoals gedefinieerd door de partij, kennis van de internationale maritieme wetgeving zoals vervat in internationale overeenkomsten en conventies wat de verplichtingen en verantwoordelijkheden van de kapitein betreft in het betrokken vaargebied, en in het bijzonder regels in verband met de veiligheid en met de bescherming van het mariene milieu. 14.2. De omvang van de kennis van de nationale maritieme wetgeving wordt overgelaten aan het oordeel van de partij, maar moet de nationale bepalingen betreffende de inwerkingtreding van toepasselijke internationale overeenkomsten en conventies omvatten. 15. Reddingmiddelen Kennis van de reddingsmiddelen voorzien aan boord van vissersvaartuigen.Het organiseren van de oefeningen "schip verlaten" en het gebruik van de uitrusting. 16. Opsporing en redding Kennis van de procedures voor opsporing en redding.17. FAO/ILO/IMO-Veiligheidshandboek voor Vissers en Vissersvaartuigen - Deel A Kennis van de bepalingen van dit handboek in de mate die door de partij is voorgeschreven.18. Methoden voor het aantonen van de bekwaamheid De partij moet de passende methodes bepalen die toelaten de bekwaamheid in de relevante domeinen die vereist worden in dit aanhangsel, aan te tonen. Voorschrift 4 Verplichte minimumeisen voor de diplomering van officiers belast met de brugwacht aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in beperkt vaargebied 1. Elke officier belast met de brugwacht van een vissersvaartuig met een lente van 24 m of meer dat vaart in beperkt vaargebied, moet houder zijn van een bewijs dat is afgeleverd overeenkomstig voorschrift 2, ofwel van een passend bewijs dat ten minste overeenkomstig de bepalingen van dit voorschrift werd afgeleverd.2. Elke kandidaat voor het bewijs moet: - 1.niet jonger zijn dan 18 jaar; - 2. ten aanzien van de partij het bewijs leveren van zijn fysieke geschiktheid, in het bijzonder wat zijn gezichts- en gehoororgaan betreft; - 3. een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben behaald van ten minste twee jaar in de afdeling "dek" aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van ten minste 12 m. De administratie kan echter toestaan dat van deze diensttijd buitengaats een periode van ten hoogste een jaar wordt vervangen door een periode waarin een bijzondere opleiding wordt genoten, op voorwaarde dat het bijzondere opleidingsprogramma wat kwaliteit betreft ten minste gelijkwaardig is aan de vereiste diensttijd buitengaats waarvoor zij in de plaats komt, of door een periode van goedgekeurde diensttijd buitengaats die gestaafd wordt door een goedgekeurd stageboek dat valt onder het STCW-verdrag van 1978; - 4. ter genoegen van de partij een passend examen of passende examens hebben afgelegd voor het beoordelen van zijn bekwaamheden. Die examens moeten ten minste betrekking hebben op de materie die wordt vermeld in het aanhangsel bij dit voorschrift. Kandidaten die reeds in het bezit zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs afgeleverd overeenkomstig de bepalingen van het STCW-verdrag van 1978, hoeven niet opnieuw examens af te leggen over de in het aanhangsel vermelde onderwerpen indien zij hiervoor op een hoger of gelijkwaardig niveau geslaagd zijn voor de afgifte van een bewijs op grond van het Verdrag; en - 5. voldoen aan de geldende eisen van voorschrift 6 voor de uitvoering van taken die werden toegewezen inzake radioverbinding overeenkomstig het Radioreglement.

Aanhangsel bij voorschrift 4 Vereiste minimumkennis voor de diplomering van officiers belast met de brugwacht aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in beperkt vaargebied 1. Het onderstaande programma werd opgesteld voor het examen van kandidaten voor het bewijs voor officiers belast met de brugwacht aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer die varen in beperkt vaargebied. 2. Navigatie met land in zicht en kustvaart 2.1. Bekwaamheid om de positie te bepalen door middel van: - 1. landmerken; - 2. de hulpmiddelen voor navigatie, met inbegrip van vuurtorens, bakens en boeien; en - 3. het gegist bestek, rekening houdend met wind, getij, stroom en de snelheid volgens het aantal omwentelingen/minuut van de schroef en aanduiding door de log. 2.2. Grondige kennis van en bekwaamheid om zeekaarten en nautische publicaties zoals de vaaraanwijzingen, getijdentafels, berichten aan zeevarenden en navigatiewaarschuwingen over radio te gebruiken. 3. Radarnavigatie 3.1. De partij moet beslissen of het onderstaande programma over de radar al dan niet moet worden opgenomen in de algemene eisen voor de diplomering van officiers belast met de brugwacht. Als ze beslist het niet op te nemen, moet ze ervoor zorgen dat met dit programma rekening gehouden is voor de diplomering van officiers belast met de brugwacht aan boord van vaartuigen met een radaruitrusting die varen in beperkt vaargebied. 3.2. Kennis aantonen, met behulp van een radarsimulator, of bij gebrek daaraan, van plotkaarten, van de basisprincipes van de radar, van zijn werking en zijn toepassing, alsook van het vermogen tot interpretatie en ontleding van de gegevens geleverd door de radar (2), in het bijzonder: - 1. factoren die de werking en precisie beïnvloeden; - 2. in werking zetten en bijregelen van het beeldscherm; - 3. onderkennen van valse voorstellingen van informatie, van valse echo's, van golfreflectie enz.; - 4. afstand en peiling; - 5. herkennen van kritische echo's; - 6. koers en snelheid van andere schepen; - 7. tijd en afstand van het dichtste punt van kruisen, van ontmoeten en van inhalen ten aanzien van andere naderende schepen; - 8. opmerken van verandering van koers en snelheid van andere schepen; - 9. gevolgen van verandering van koers en/of snelheid van eigen schip; en - 10. toepassing van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972. 4. Wachtlopen 4.1. Grondige kennis aantonen van de inhoud, de toepassing en de bedoeling van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee, 1972, met inbegrip van de bijlagen II en IV met betrekking tot de veiligheid van de scheepvaart. 4.2. Kennis aantonen van de inhoud van "Basisbeginselen in acht te nemen bij het wachtlopen op de brug", zoals voorgeschreven in hoofdstuk IV. 5. Elektronische plaatsbepaling- en navigatiesystemen 5.1. Bekwaamheid om de positie te bepalen gebruik makend van elektronische hulpmiddelen bij de navigatie, in voorkomend geval, ten genoegen van de partij. 6. Meteorologie 6.1. Kennis van meteorologische instrumenten en hun gebruik. 6.2. Kennis van de eigenschappen van de verschillende weerkundige systemen die voorkomen in het betrokken beperkte vaargebied. 7. Kompassen 7.1. Bekwaamheid tot het bepalen en verbeteren van kompasfouten. 8. Brandbestrijding 8.1. Kennis van de brandpreventie en van het gebruik van de uitrusting voor brandbestrijding. 8.2. Volgen van een erkende opleidingscursus in brandbestrijdingstechnieken. 9. Reddingmiddelen 9.1. Kennis van de reddingsmiddelen voorzien aan boord van vissersvaartuigen. Het organiseren van de oefeningen "schip verlaten" en het gebruik van de uitrusting. 9.2. Deelname aan een erkende cursus in overleven op zee. 10. Noodprocedures en veilige arbeidspraktijk voor de bemanning van vissersvaartuigen 10.1. Kennis van de punten opgesomd in de relevante secties van deel A van het FAO/ILO/IMO-Veiligheidshandboek voor Vissers en Vissersvaartuigen en hoofdstuk VIII van de Bijlage bij het Protocol van Torremolinos van 1993. 11. Het varen en manoeuvreren met vissersvaartuigen 11.1. Basiskennis van manoeuvreren van en omgaan met vissersvaartuigen, in het bijzonder: - 1. aanleggen, vertrekken, ankeren en langszij komen van andere schepen op zee; - 2. manoeuvreren van het schip tijdens het vissen, met speciale aandacht voor factoren die het gedrag van het schip nadelig kunnen beïnvloeden tijdens die handelingen; - 3. invloed van wind, getij en stroom op het manoeuvreren van het schip; - 4. manoeuvreren in ondiep water; - 5. het beheersen van vissersvaartuigen bij slecht weer; - 6. redden van mensen en bijstand verlenen aan een schip of vliegtuig in nood; - 7. slepen en gesleept worden; - 8. man-over-boordprocedures; en - 9. de eventueel te nemen praktische maatregelen bij navigatie in ijsgebieden of in geval van aan boord aanvriezend ijs. 12. Stabiliteit van vissersvaartuigen 12.1. Bekwaamheid aantonen in het gebruik van stabiliteitsgegevens, van stabiliteits- en trimtabellen alsook van vooraf berekende ladingstoestanden voor de exploitatie. 13 Behandeling van de vangst. 13.1. Kennis van de principes van de veilige behandeling en het stuwen van de vangst, en de gevolgen die dit kan hebben op de veiligheid van het vaartuig. 14. Bouw van vissersvaartuigen 14.1. Algemene kennis van de elementaire principes van de structuur van het vaartuig. 15. Medische hulp 15.1. Kennis van EHBO (eerste hulp bij ongevallen). Gebruik in de praktijk van medische gidsen en advies per radio. 16. Opsporing en redding 16.1. Kennis van de procedures voor opsporing en redding. 17. Voorkomen van verontreiniging van het mariene milieu 17.1. Kennis van de voorzorgen in acht te nemen om verontreiniging van het mariene milieu te voorkomen. 18. Methoden voor het aantonen van de bekwaamheid 18.1. De partij moet de methodes bepalen die toelaten de bekwaamheid in de relevante domeinen die vereist worden in dit aanhangsel, aan te tonen.

Voorschrift 5 Verplichte minimumeisen voor de diplomering van hoofdwerktuigkundigen en tweede werktuigkundigen van vissersvaartuigen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer 1. Elke hoofdwerktuigkundige of tweede werktuigkundige die dienst doet aan boord van een zeevissersvaartuig met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer, moet houder zijn van een passend bewijs.2. Elke kandidaat voor een bewijs moet: - 1.niet jonger zijn dan 18 jaar; - 2. ten aanzien van de partij het bewijs leveren van zijn fysieke geschiktheid, in het bijzonder wat zijn gezichts- en gehoororgaan betreft; - 3. voor het bewijs van tweede werktuigkundige een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld van ten minste 12 maanden in de machinekamer; deze periode kan echter worden verminderd tot een minimumperiode van zes maanden, als de partij een bijzondere opleiding vereist die ze gelijkwaardig acht aan de goedgekeurde diensttijd buitengaats waarvoor deze opleiding in de plaats komt; - 4. voor het bewijs van hoofdwerktuigkundige, een goedgekeurde diensttijd buitengaats hebben vervuld van ten minste 24 maanden, waarvan ten minste 12 maanden met kwalificaties die vereist zijn om dienst te doen als tweede werktuigkundige; - 5. een erkende praktische opleidingscursus in brandbestrijdingstechnieken gevolgd hebben; en - 6. ter genoegen van de partij een passend examen hebben afgelegd voor het beoordelen van zijn bekwaamheden. Dat examen moet betrekking hebben op de in het aanhangsel bij dit voorschrift vermelde onderwerpen; de partij kan echter de eisen inzake het examen en de diensttijd buitengaats wijzigen voor officiers van vissersvaartuigen die reizen uitvoeren in beperkt vaargebied, rekening houdend met het vermogen van de voortstuwingsinstallatie en de eventuele gevolgen voor de veiligheid van alle vissersvaartuigen die zich in hetzelfde vaargebied kunnen bevinden. 3. De opleiding om de nodige theoretische kennis en praktijkervaring te verwerven moet rekening houden met de relevante internationale voorschriften en aanbevelingen.4. Het op grond van de verschillende paragrafen van het aanhangsel vereiste kennisniveau kan worden gewijzigd naargelang het bewijs wordt afgeleverd aan een hoofdwerktuigkundige of een tweede werktuigkundige. Aanhangsel bij voorschrift 5 Vereiste minimumkennis voor de diplomering van hoofdwerktuigkundigen en tweede werktuigkundigen van vissersvaartuigen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer 1. Het hiernavolgende programma werd vastgesteld voor het examen van de kandidaten voor het bewijs van hoofdwerktuigkundige en tweede werktuigkundige van vissersvaartuigen met een hoofdvoortstuwingsinstallatie met een voortstuwingsvermogen van 750 kW of meer.Aangezien de tweede werktuigkundige op elk ogenblik in staat moet zijn om de verantwoordelijkheden van de hoofdwerktuigkundige op zich te nemen, moet op basis van het examen over de vermelde onderwerpen kunnen worden gecontroleerd of de kandidaten zich alle beschikbare informatie met betrekking tot de veilige bediening van de machines van het vissersvaartuig op de juiste wijze eigen hebben gemaakt. 2. De partij kan met betrekking tot de onderstaande punten 3- 4.en 4- 1. een kandidaat vrijstellen van het bezit van de vereiste kennis voor andere types voortstuwingsinstallaties dan de voortstuwingsinstallatie waarvoor het afgeleverde bewijs zal gelden.Een bewijs dat op die grond werd afgeleverd, is niet geldig voor de categorieën van machines waarop die dispensatie betrekking heeft, behalve indien de werktuigkundige ten genoegen van de partij bewijst dat hij over de vereiste bekwaamheden beschikt in dat domein. Elke dispensatie van die aard moet op het bewijs worden vermeld. 3 Elke kandidaat beschikt over voldoende elementaire theoretische kennis om de basisprincipes te begrijpen van de volgende elementen: - 1. verbrandingsprocessen; - 2. warmteleer; - 3. mechanica en hydromechanica; - 4. naargelang het geval: 4- 1. scheepsdieselmotoren; 4- 2. stoomvoortstuwingsinstallaties aan boord van schepen; 4- 3. scheepsgasturbines; - 5. stuurinrichting; - 6; eigenschappen van brandstoffen en smeermiddelen; - 7. eigenschappen van materialen; - 8. brandbestrijdingsmiddelen; - 9. elektrische scheepsuitrustingen; - 10. automatisering, meet- en regeltechniek; - 11. bouw van vissersvaartuigen, met inbegrip van stabiliteit en controle van lekgevallen; - 12. hulpwerktuigen; en - 13. ventilatiesysteem. 4. Elke kandidaat beschikt ten minste in de volgende domeinen over voldoende praktische kennis van: - 1.bediening en onderhoud, naargelang het geval: - 1.1. van scheepsdieselmotoren; - 1.2. van stoomvoortstuwingsinstallaties aan boord van schepen; - 1.3. van scheepsgasturbines; - 2. bediening en onderhoud van hulpwerktuigen, met inbegrip van stuurinrichtingen; - 3. bedienen, testen en onderhoud van elektrische installaties en van meet- en regelinrichtingen; - 4. onderhoud van visinstallaties en van hulpwerktuigen aan dek; - 5. opsporen van gebreken in het functioneren van werktuigen, lokaliseren van defecten en voorkomen van averij; - 6. organisatie van veilige onderhouds- en herstellingswerkzaamheden; - 7. methodes van en hulpmiddelen voor het voorkomen, ontdekken en blussen van brand; - 8. in acht te nemen maatregelen bij bedrijfsverontreiniging of bij accidentele verontreiniging van het mariene milieu en methodes en hulpmiddelen om deze te vermijden; - 9. eerste hulp bij ongevallen voorkomend in machinekamers en gebruik van materiaal bij eerste hulp; - 10. kennis en gebruik van reddingsmiddelen; - 11. controle van lekgevallen, in het bijzonder de te nemen maatregelen bij het binnendringen van zeewater in de machinekamer; en - 12. veiligheid op het werk. 5. Elke kandidaat beschikt over kennis van de internationale maritieme wetgeving zoals vervat in internationale overeenkomsten en conventies wat de bijzondere verplichtingen en verantwoordelijkheden betreft van het personeel dat dienst doet in de machinekamer, en in het bijzonder in verband met veiligheid en met de bescherming van het mariene milieu.De omvang van de kennis van de nationale maritieme wetgeving wordt overgelaten aan het oordeel van de partij, maar moet de bepalingen betreffende de inwerkingtreding van internationale overeenkomsten en conventies omvatten. 6. Elke kandidaat beschikt over kennis van het beheer, de organisatie en de opleiding van het personeel aan boord van vissersvaartuigen. Voorschrift 6 Verplichte minimumeisen voor de afgifte van getuigschriften voor personeel dat belast is met de radioverbinding of radioverbindingstaken uitvoert aan boord van vissersvaartuigen Verklarende noot De dwingende bepalingen met betrekking tot de radio-elektrische wacht worden vermeld in het Radioreglement en in het Protocol van Torremolinos van 1993. De bepalingen met betrekking tot het onderhoud van het radio-elektrisch materiaal worden vermeld in het Protocol van Torremolinos van 1993 en in de door de Organisatie aangenomen richtlijnen(3).

Toepassing 1. Onverminderd de bepalingen van paragraaf 2, zijn de bepalingen van dit voorschrift van toepassing op het personeel dat belast is met de radioverbinding of radioverbindingstaken uitvoert aan boord van een schip dat krachtens een internationaal verdrag of nationale wetgeving verplicht uitgerust is met radio-elektrisch materiaal dat gebruik maakt van frequenties en technieken van het Wereldomvattend Maritiem Satelliet-Communicatiesysteem (GMDSS).2. Het personeel van vaartuigen die krachtens internationale overeenkomsten of nationale wetgeving niet verplicht zijn tot uitrusting met radio-elektrisch materiaal, moet niet voldoen aan de bepalingen van dit voorschrift;het moet echter wel voldoen aan het Radioreglement. De administratie moet erop toezien dat de passende door het Radioreglement vereiste getuigschriften aan dat personeel worden afgeleverd of ten aanzien van hen worden erkend.

Minimumeisen voor de afgifte van getuigschriften voor het personeel belast met de radioverbinding in het kader van het GMDSS. 1. Elke persoon die belast is met de radioverbinding of radioverbindingsstaken uitvoert aan boord van een schip, moet houder zijn van een of meer passende getuigschriften die afgeleverd of erkend zijn door de administratie overeenkomstig de bepalingen van het Radioreglement.2. Het voor het verkrijgen van het getuigschrift krachtens dit voorschrift minimaal vereiste niveau van kennis, begrip en bekwaamheid moet voldoende zijn om de personeelsleden belast met de radioverbinding in staat te stellen hun radioverbindingstaken op veilige en doeltreffende wijze uit te voeren.3. Elke kandidaat voor een getuigschrift moet: - 1.niet jonger zijn dan 18 jaar; - 2. ten aanzien van de partij het bewijs leveren van zijn fysieke geschiktheid, in het bijzonder wat zijn gezichts- en gehoororgaan betreft; en - 3. voldoen aan de eisen van het aanhangsel bij dit voorschrift. 4. Elke kandidaat voor een getuigschrift moet een of meerdere examens afleggen ten genoegen van de partij.5. De kennis, het begrip en de bekwaamheid die vereist zijn om met betrekking tot alle types van getuigschriften die krachtens het radioreglement worden afgeleverd, door middel van een officiële verklaring te erkennen dat ze voldoen aan de eisen van het Verdrag, worden vermeld in het aanhangsel bij dit voorschrift.Om het passende niveau van kennis en opleiding te bepalen moet de partij eveneens rekening houden met de relevante aanbevelingen van de Organisatie (3).

Aanhangsel bij voorschrift 6 Minimumeisen inzake aanvullende kennis en opleiding voor het personeel belast met de radioverbinding in het kader van het GMDSS. 1. Naast de eisen waaraan hij moet voldoen voor de afgifte van een getuigschrift overeenkomstig het Radioreglement, moet elke kandidaat voor een getuigschrift kennis hebben van: - 1.de radio-elektrische diensten die moeten worden verzorgd in noodsituaties; - 2. de radioverbindingen bij opsporings- en reddingsoperaties, in het bijzonder procedures die worden bepaald in het Handboek voor opsporing en redding op zee (MERSAR); - 3. de middelen om het uitzenden van valse noodsignalen te voorkomen en procedures die moeten worden gevolgd om de gevolgen van dergelijke noodsignalen te verminderen; - 4. de positie-indicatiesystemen voor schepen; - 5. de diensten voor het verkrijgen van medische raadplegingen via radio; - 6. het gebruik van het Internationaal Seinboek en de Standaardwoordenlijst voor de scheepvaart; en - 7. de voorzorgsmaatregelen ter bescherming van het schip en het personeel tegen risico's verbonden aan het radio-elektrisch materiaal, met inbegrip van de risico's met betrekking tot de elektriciteit en niet-ioniserende straling.

Voorschrift 7 Verplichte minimumeisen om ervoor te zorgen dat de vaardigheden van kapiteins, officieren en werktuigkundigen worden behouden en hun kennis actueel blijft 1. Elke kapitein of officier die houder is van een bewijs die buitengaats dienst doet of van plan is de dienst buitengaats te hervatten na een periode aan de wal, moet om de erkenning te behouden dat hij geschikt is voor de dienst buitengaats, met regelmatige tussenpozen van ten hoogste vijf jaar ten genoegen van de administratie bewijzen dat hij: - 1.fysiek geschikt is, in het bijzonder wat zijn gezichts- en gehoororgaan betreft; en - 2. tijdens de laatste vijf jaar ten minste één jaar buitengaats diensttijd heeft verricht als kapitein of officier; of - 3. in staat is taken te verrichten die inherent zijn aan de exploitatie van een vissersvaartuig overeenkomstig de taken bepaald in het bewijs dat hij bezit en die ten minste gelijkwaardig geacht worden aan de diensttijd buitengaats, vereist in paragraaf 1.2., of door het: 3.1. met goed gevolg afleggen van een goedgekeurde test; of 3.2. met goed gevolg hebben gevolgd van een goedgekeurde cursus of een cursus die bedoeld is voor kapiteins en officiers die dienst doen op vissersvaartuigen en met name diegenen die de dienst buitengaats aan boord van die vaartuigen hervatten; of 3.3. aantonen van een goedgekeurde diensttijd buitengaats van ten minste drie maanden in de hoedanigheid van overtallig officier aan boord van een vissersvaartuig, onmiddellijk voor het dienst doen op zee in de functie waarvoor het bewijs geldig is. 2. De herhalings- en bijscholingscursussen die voorgeschreven zijn volgens dit voorschrift, moeten worden goedgekeurd door de administratie en met name betrekking hebben op de laatste wijzigingen in de internationale voorschriften inzake de beveiliging van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu.3. De administratie moet ervoor zorgen dat de teksten van de recentste wijzigingen in de internationale voorschriften inzake de beveiliging van mensenlevens op zee en de bescherming van het mariene milieu ter beschikking worden gesteld van de vaartuigen die onder haar rechtsmacht vallen. Voorschrift 8 Verplichte minimumeisen om ervoor te zorgen dat de vaardigheden van personeelsleden belast met radioverbinding in het kader van het GMDSS worden behouden en hun kennis wordt bijgehouden 1. De personeelsleden belast met de radioverbinding in het kader van het GMDSS die houder zijn van een of meer getuigschriften die afgeleverd of erkend zijn door de partij, moeten om de erkenning van hun geschiktheid voor dienst buitengaats te behouden aan de partij het volgende aantonen: - 1.hun fysieke geschiktheid, in het bijzonder wat hun gezichts- en gehoororgaan betreft, met regelmatige tussenpozen van ten hoogste vijf jaar; - 2. hun beroepsbekwaamheid: - 2.1. door een goedgekeurde diensttijd buitengaats en in het bijzonder tijdens de afgelopen vijf jaar in totaal ten minste een jaar radioverbindingstaken te hebben verricht; of - 2.2. door functies te hebben uitgeoefend die overeenstemmen met de functies vermeld in het getuigschrift dat hij bezit en die ten minste gelijkwaardig geacht worden aan de diensttijd buitengaats, vereist in paragraaf 1.2.1.; of - 2.3. door een goedgekeurde test af te leggen of met goed gevolg een of meerdere goedgekeurde opleidingscursussen buitengaats of aan wal hebben gevolgd, waarin in het bijzonder onderwerpen moeten worden behandeld die rechtstreeks betrekking hebben op de beveiliging van mensenlevens op zee en die van toepassing zijn op het getuigschrift waarvan de persoon houder is, overeenkomstig het protocol van Torremolinos van 1993. 2. Wanneer nieuwe werkwijzen, uitrusting of praktijken moeten worden verplicht aan boord van vaartuigen die gerechtigd zijn de vlag te voeren van een partij, kan die partij van het personeel belast met de radioverbinding in het kader van het GMDSS eisen dat zij een goedgekeurd examen afleggen of met goed gevolg een passende opleidingscursus of-cursussen buitengaats of aan wal volgen, die in het bijzonder betrekking hebben op taken op het gebied van de veiligheid.3. De administratie moet ervoor zorgen dat de teksten van de recentste wijzigingen in de internationale voorschriften inzake radioverbinding die betrekking hebben op de beveiliging van mensenlevens op zee, ter beschikking worden gesteld van de vaartuigen die gerechtigd zijn haar vlag te voeren. HOOFDSTUK III. - Basisopleiding in veiligheid voor elk bemanningslid op vissersvaartuigen Voorschrift 1.

Basisopleiding in veiligheid voor elk bemanningslid op vissersvaartuigen 1. Bemanningsleden van vissersvaartuigen zullen, vooraleer hen taken aan boord worden opgedragen, een door de administratie goedgekeurde basisopleiding volgen in de volgende domeinen: - 1.persoonlijke overlevingstechnieken, met inbegrip van het aandoen van reddingsvesten en, indien van toepassing, overlevingspakken; - 2. het voorkomen en bestrijden van brand; - 3. noodprocedures; - 4. elementaire eerste hulp; - 5. voorkomen van vervuiling op zee; en - 6. voorkomen van arbeidsongevallen aan boord. 2 Bij de uitvoering van de bepalingen van paragraaf 1., moet de administratie beslissen of ze al dan niet van toepassing zijn op personeel van kleine vissersvaartuigen en op het personeel dat reeds in dienst is van vissersvaartuigen, en zo ja, in welke mate. HOOFDSTUK IV. - De wacht Voorschrift 1.

Basisbeginselen in acht te nemen bij het wachtlopen op de brug aan boord van vissersvaartuigen 1. De administraties moeten de aandacht van de eigenaars en exploitanten van vissersvaartuigen, van de kapiteins en van het wachtpersoneel vestigen op de hiernavolgende beginselen die in acht moeten worden genomen om steeds een brugwacht in alle veiligheid te verzekeren.2. De kapitein van elk vissersvaartuig dient te waken over hoe de organisatie van het wachtlopen voorziet in het verzekeren van de brugwacht in alle veiligheid.Onder zijn algemeen gezag worden de officiers van de wacht tijdens hun diensttijd belast met het verzekeren van de veiligheid van de navigatie van het vissersvaartuig en in het bijzonder met het voorkomen van aanvaringen en strandingen. 3. De basisbeginselen opgesomd hieronder, zonder dat deze lijst limitatief is, dienen worden uitgehangen aan boord van alle vissersvaartuigen.Een partij kan echter de zeer kleine vissersvaartuigen die varen in beperkt vaargebied, vrijstellen van de volledige naleving van die beginselen 4. Schepen naar of afkomstig van vissersplaatsen - 4.1. Organisatie van de brugwacht 4.1.1. De samenstelling van de bemanning voor de wacht dient op elk ogenblik te voldoen en aangepast te zijn aan de omstandigheden en de heersende voorwaarden en rekening te houden met de noodzaak van een passende wacht. 4.1.2. Om de samenstelling van de bemanning voor de wacht vast te stellen dienen in het bijzonder de volgende factoren in overweging te worden genomen: - 1. de verplichting om het stuurhuis op geen enkel moment zonder personeel te laten; - 2. de meteorologische omstandigheden, de zichtbaarheid, dag of nacht; - 3. de nabijheid van gevaren voor de navigatie vatbaar om aan de officier belast met de wacht bijkomende taken betreffende de navigatie op te leggen; - 4. het gebruik en de staat van het functioneren van de navigatiemiddelen, zoals de radar of de elektronische installaties voor positiebepaling en van elk ander apparaat dat de veiligheid van de navigatie van het schip beïnvloedt; - 5. het bestaan van een automatische piloot; en - 6. ongewone eisen die aan de brugwacht kunnen worden gesteld ten gevolge van bijzondere operationele omstandigheden. - 4.2. Dienstbekwaamheid De organisatie van de wacht dient zo te gebeuren dat de efficiëntie van het wachtpersoneel niet wordt aangetast door vermoeidheid. De taken dienen op zo'n manier te worden georganiseerd dat de bemanningsleden voor de eerste wacht bij het begin van de reis en diegene voor de volgende wachten die zorgen voor de aflossing, voldoende uitgerust zijn en geschikt voor dienst in alle opzichten. - 4.3. Navigatie 4.3.1. In de mate van het mogelijke dient de voorziene reis te worden gepland rekening houdend met alle pertinente informatie; de te volgen route dient op een kaart te zijn aangebracht en geverifieerd bij het begin van de reis. 4.3.2. Tijdens de wacht dient de koers, de positie en de snelheid van het schip te worden geverifieerd met voldoende frequente intervallen, gebruik makend van alle navigatiemiddelen aan boord van het schip waarover wordt beschikt om zich ervan te vergewissen dat het schip de voorziene route volgt. 4.3.3. De officier belast met de wacht dient de ligging en het functioneren van alle uitrusting voor de veiligheid en voor de navigatie aan boord van het schip perfect te kennen; hij dient zich ook bewust te zijn van en rekening te houden met de grenzen van het functioneren van deze uitrusting. 4.3.4. De officier belast met de brugwacht dient niets te ondernemen, noch een opdracht te worden toevertrouwd die van die aard is dat de veiligheid van de navigatie in gevaar komt. 4.4. Navigatieapparatuur 4.4.1. De officier belast met de wacht dient de navigatieapparatuur waarover hij beschikt, zo efficiënt mogelijk te gebruiken. 4.4.2. Als hij de radar gebruikt, dient de officier belast met de wacht rekening te houden met de noodzaak van het waarnemen op elk moment van de bepalingen betreffende het gebruik van de radar die in de toepasselijke voorschriften worden vermeld ter voorkoming van aanvaringen op zee. 4.4.3. In geval van nood dient de officier belast met de wacht niet te aarzelen om gebruik te maken van het roer, de machines, alsook van het geluids- en lichtmateriaal voor signalisatie. 4.5. Taken en verantwoordelijkheden betreffende de navigatie 4.5.1. De officier belast met de wacht: - 1. moet de wacht te lopen aan het stuurhuis; - 2. mag het stuurhuis in geen geval verlaten vooraleer behoorlijk afgelost te zijn; - 3. behoudt de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de navigatie ook al is de kapitein aanwezig in het stuurhuis totdat hij uitdrukkelijk geïnformeerd is dat de kapitein deze verantwoordelijkheid aanvaardt en dat dit wederzijds wordt begrepen; - 4. de kapitein verwittigen als er twijfel is over de te nemen maatregelen om de veiligheid van het schip te waarborgen; en - 5. de wacht niet te laten aan de aflossende officier als er redenen zijn om aan te nemen dat deze laatste niet in staat is zich efficiënt te kwijten van zijn taken betreffende de wacht, in welk geval de kapitein daarover dient te worden geïnformeerd. 4.5.2. Vóór het overnemen van de wacht dient de aflossende officier de vermoedelijke of werkelijke positie van het schip na te gaan en de voorziene route, koers en snelheid te bevestigen en nota te nemen van elk gevaar voor de navigatie dat verwacht kan worden zich voor te doen tijdens zijn wacht. 4.5.3. Als dit mogelijk is, dienen tijdens de wacht de bewegingen en de activiteiten betreffende de navigatie van het schip zorgvuldig te worden genoteerd. 4.6. De wacht 4.6.1. Een toereikende wacht dient te worden gehouden overeenkomstig voorschrift 5 van het Internationaal Reglement ter Voorkoming van Aanvaringen op Zee van 1972 en dient te bestaan uit: - 1. het aanhouden van een continue waakzaamheid, visueel en auditief, alsook met alle andere beschikbare middelen, wat elke voelbare wijziging in de omstandigheden van de exploitatie betreft; - 2. het volledig evalueren van de situatie en de risico's voor aanvaring of stranding, alsook de andere gevaren voor de navigatie; en - 3. het opsporen van de schepen of luchtvaartuigen in nood, de schipbreukelingen, de wrakken en de wrakstukken. 4.6.2. Om vast te stellen of de samenstelling van de bemanning van de brugwacht het toelaat om een voldoende wacht in permanentie te houden, dient de kapitein rekening te houden met alle relevante factoren die zijn vermeld in paragraaf 4.1. van dit voorschrift, alsook de volgende factoren: - 1. zichtbaarheid, meteorologische omstandigheden en de toestand van de zee; - 2. de verkeersdichtheid en andere activiteiten in de zone waar het schip zijn route heeft; - 3. de nodige aandacht om te varen binnen of in de nabijheid van het verkeersscheidingsstelsel en andere maatregelen om het verkeer te regelen; - 4. bijkomende werklast veroorzaakt door de karakteristieken van de scheepsfuncties, door de onmiddellijke eisen op het gebied van de exploitatie en door de te verwachten manoeuvres; - 5. bevel over het roer en over de schroef en de manoeuvreereigenschappen van het schip; - 6. fysieke geschiktheid van elk bemanningslid van de dienst geschikt om aangesteld te worden in het wachtkwartier; - 7. kennis van de professionele competenties van de officiers en de bemanningsleden van het schip en vertrouwen in deze competenties; - 8. ervaring van de officier belast met de brugwacht en vertrouwdheid van deze officier met het materiaal, de procedures aan boord en de manoeuvreerbaarheid van het schip; - 9. activiteiten aan boord van het schip op een gegeven moment en beschikbaarheid van onmiddellijke hulp in het stuurhuis in het geval het nodig is; - 10. werkingsstaat van de instrumenten in het stuurhuis en de bevelen, met inbegrip van het toebehoren van het alarm; - 11. de omvang van het schip en het gezichtsveld vanuit de post waar het bevel over het schip wordt gevoerd; - 12. configuratie van het stuurhuis in het geval er een risico is dat een bemanningslid van de wacht gehinderd wordt om visueel of auditief elk nieuw element van buitenaf waar te nemen; en - 13. alle normen, procedures en richtlijnen die van toepassing zijn op de organisatie van het wachtlopen en voor de fysieke geschiktheid die door de Organisatie werden aangenomen. 4.7. Bescherming van het mariene milieu De kapitein en de officier belast met de wacht dienen zich bewust te zijn van de ernst van de gevolgen die een operationele of accidentele vervuiling kan hebben voor het mariene milieu; ze dienen alle mogelijke voorzorgen te nemen om een dergelijke vervuiling te voorkomen, in het bijzonder met toepassing van de internationale regels en de relevante havenreglementen. 4.8. Meteorologische omstandigheden De officier belast met de wacht dient de geschikte maatregelen te nemen en de kapitein te informeren als veranderingen in de meteorologische omstandigheden de veiligheid van het schip in gevaar kunnen brengen, in het bijzonder als ze aanleiding geven tot een ophoping van ijs. 5. Navigatie met een loods aan boord De aanwezigheid van een loods aan boord ontslaat de kapitein of de officier belast met de wacht niet van de taken en verplichtingen die hen toekomen in het kader van de veiligheid van het schip.De kapitein en de loods dienen inlichtingen uit te wisselen over de procedures van de navigatie, de lokale omstandigheden en de scheepskarakteristieken.

De kapitein en de officier belast met de wacht dienen nauw samen te werken met de loods en op nauwkeurige wijze de positie en de bewegingen van het schip na te gaan. 6. Schepen tijdens het vissen of het zoeken naar vis 6.1. Naast de principes opgesomd in paragraaf 4 dient de officier belast met de wacht rekening te houden met de elementen hierna vermeld en hiertoe de gepaste maatregelen nemen: - 1. andere schepen die aan het vissen zijn en hun vissersmateriaal, manoeuvreerbaarheid van het eigen schip, in het bijzonder de afstand om tot stilstand te komen, de diameter van de draaicirkel aan kruissnelheid en met het vissersmateriaal overboord; - 2. veiligheid van de bemanning op de brug; - 3. ongunstige effecten uitgeoefend op de veiligheid van het schip en zijn bemanning door de vermindering van de stabiliteit en van de vrijboord die door uitzonderlijke krachten worden veroorzaakt ten gevolge van de visserijwerkzaamheden, van de behandeling en het stuwen van de vangst, alsook van de toestand van de zee en de abnormale meteorologische omstandigheden; - 4. nabijheid van bouwwerken buiten de kust, er wordt bijzondere aandacht gehecht aan veiligheidszones; en - 5. aanwezigheid van wrakken en andere zich onder water bevindende obstakels die gevaarlijk kunnen zijn voor het visgerei. 6.2. Tijdens het stuwen van de vangst dient er gewaakt te worden over de naleving van de essentiële eisen om de waterdichtheid van het schip te verzekeren alsook een voldoende vrijboord en stabiliteit op elk moment tijdens de reis naar de aankomsthaven, rekening houdend met het verbruik van de brandstof en de voorraden, met het risico van de ongunstige meteorologische omstandigheden en, in het bijzonder in de winter, met het risico van ophoping van ijs op de onbedekte bruggen of bovenop deze bruggen, in de zones waar dit fenomeen dreigt op te treden. 7. De wacht voor anker De kapitein dient er zich van te vergewissen omwille van de veiligheid van het schip en van de bemanning dat een voldoende wacht permanent is verzekerd vanaf het stuurhuis of de brug van vissersvaartuigen voor anker.8. Radio-elektrische wacht De kapitein dient er zich van te verzekeren dat een adequate radio-elektrische wacht wordt gehouden op de gepaste frequenties, rekening houdend met het Radioreglement, terwijl het schip op zee is. _______ Nota's (1.) Zie bijlage 1. van resolutie A.539(1.3) met als opschrift Bewijzen voor schipper en officier van de brugwacht aan boord van vissersvaartuigen met een lengte van 24 m of meer, die door de Organisatie werd aangenomen (2) Zie resolutie 2 van de STCW-F-Conferentie van 1995. (3) Zie de Richtlijnen betreffende de opleiding van het personeel belast met radioverbinding in het Wereldomvattend Maritiem Satelliet-Communicatiesysteem (GMDSS) die de Organisatie heeft aangenomen bij resolutie A.703(1.7).

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

Gebonden Staten

Land

instemming

Datum instemming

Inwerkingtreding

België

Toetreding

10/05/2018

10/08/2018

CANADA

Toetreding

08/04/2010

29/09/2012

CONGO (DEMOCRATISCHE REP.)

Toetreding

19/05/2014

19/08/2014

DENEMARKEN

Toetreding

20/07/1998

29/09/2012

IJSLAND

Toetreding

28/05/2002

29/09/2012

KIRIBATI

Toetreding

05/02/2007

29/09/2012

LETLAND

Toetreding

02/02/2007

29/09/2012

LITOUWEN

Toetreding

06/12/2012

06/03/2013

MAROKKO

Toetreding

14/04/2009

29/09/2012

MAURITANIE

Toetreding

30/06/2008

29/09/2012

NAMIBIE

Toetreding

18/12/2008

29/09/2012

NAURU

Toetreding

18/06/2018

18/09/2018

NIEUW-ZEELAND

Toetreding

04/12/2017

04/03/2018

NOORWEGEN

Toetreding

19/07/2006

29/09/2012

OEKRAINE

Toetreding

04/09/2002

29/09/2012

PALAU

Toetreding

29/09/2011

29/09/2012

POLEN

Toetreding

28/07/2015

28/10/2015

PORTUGAL

Toetreding

23/01/2017

23/04/2017

ROEMENIE

Toetreding

27/02/2018

27/05/2018

RUSLAND

Ondertekening

30/09/1996

29/09/2012

SIERRA LEONE

Toetreding

10/03/2008

29/09/2012

SPANJE

Toetreding

03/02/2009

29/09/2012

ST. LUCIA

Toetreding

26/05/2016

26/08/2016

SYRIE

Toetreding

12/07/2005

29/09/2012

ZUID-AFRIKA

Toetreding

02/07/2018

02/10/2018

^