gepubliceerd op 10 juli 1997
Rechterlijke Orde Bekendmaking van de openstaande plaatsen: griffier: bij de rechtbank van eerste aanleg te: Kortrijk: 1, vanaf 1 november 1997; Luik: 1; bij het vredegerecht van het kanton Mechelen: 1; adjunct- bij de rechtbank van eerste aanleg te: Brussel: 3, waarvan 1 vanaf 1 september 1997;(*) (...)
MINISTERIE VAN JUSTITIE
Rechterlijke Orde Bekendmaking van de openstaande plaatsen: griffier: bij de rechtbank van eerste aanleg te: Kortrijk: 1, vanaf 1 november 1997;
Luik: 1; bij het vredegerecht van het kanton Mechelen: 1; adjunct-griffier: bij de rechtbank van eerste aanleg te: Brussel: 3, waarvan 1 vanaf 1 september 1997;(*) Hoei: 1, vanaf 1 september 1997; bij de rechtbanken van koophandel te Aarlen en te Neufchâteau: 1; bij de politierechtbank te: Lier: 1, vanaf 26 november 1997;
Gent: 1;
Luik: 1;
Neufchâteau: 1; bij het vredegerecht van het kanton: Kapellen: 1;
Sint-Truiden: 1, vanaf 1 augustus 1997;
Aalst II: 1;
Oostende II: 1;
Kortrijk I: 1;
Torhout: 1;
Fosses-la-Ville: 1;
Luik: 1; hoofdsecretaris van het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Veurne: 1; secretaris bij het parket: van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te Charleroi: 1; van de arbeidsauditeur te Leuven: 1; adjunct-secretaris bij het parket van de procureur des Konings bij de rechtbank van eerste aanleg te: Brussel: 2;
Charleroi: 1;
Bergen: 3.
De kandidaturen voor een benoeming in de Rechterlijke Orde moeten bij een ter post aangetekend schrijven aan de heer Minister van Justitie, Bestuur Rechterlijke Orde, Dienst Personeelszaken, 3/P/R.O. II, Waterloolaan 115, 1000 Brussel, worden gericht binnen een termijn van één maand na de bekendmaking van de vacature in het Belgisch Staatsblad (artikel 287 van het Gerechtelijk Wetboek).
De kennis van het Nederlands en van het Frans is vereist van de kandidaten voor de vacante plaatsen in de griffie van de gerechten die aangeduid zijn met een sterretje (*), overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 53 en 54bis van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.