Etaamb.openjustice.be
Programmadecreet van 24 juli 1997
gepubliceerd op 05 november 1997

Programmadecreet met betrekking tot diverse dringende maatregelen in verband met het onderwijs

bron
ministerie van de franse gemeenschap
numac
1997029336
pub.
05/11/1997
prom.
24/07/1997
ELI
eli/decreet/1997/07/24/1997029336/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

24 JULI 1997. Programmadecreet met betrekking tot diverse dringende maatregelen in verband met het onderwijs (1)


De Raad van de Franse Gemeenschap heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : TITEL I. - Bepalingen betreffende de opvoeding en het onderwijs HOOFDSTUK I - Algemene bepalingen

Artikel 1.In artikel 10bis, alinea 1 van het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984 in verband met de opdrachten, wedden, weddetoelagen en verloven voor beperkte prestaties in het onderwijs en de psycho-medische centra, ingevoegd door het decreet van 19 juli 1993 en gewijzigd door de decreten van 22 december 1994 en 2 april 1996, worden de woorden « ter beschikking gesteld bij gebrek aan een betrekking of opdrachtverlies » vervangen door de woorden « blijven ter beschikking bij gebrek aan een betrekking of het gedeeltelijk verlies van een opdracht nadat de wederaanstellingsprocedures uitgevoerd werden ».

Art. 2.Artikel 10ter, alinea 2 van hetzelfde besluit, ingevoegd door het decreet van 19 juli 1993, wordt vervangen door de volgende bepalingen : « Het personeelslid houder van een wervingsambt dat van een dergelijke beschikbaarheid geniet, is verplicht ten minste de helft en ten hoogste de helft plus twee perioden van de duur van de volledige prestaties die in verband staan met de functie die hij uitoefent, uit te voeren.

Het personeelslid houder van een selectieambt dat van een dergelijke beschikbaarheid geniet, is verplicht ten minste vijf halve dagen per week te presteren. »

Art. 3.In hoofdstuk II, ter beschikkingstelling om persoonlijke redenen die het rustpensioen voorafgaat, van hetzelfde besluit, wordt een artikel 10septies ingevoegd geformuleerd als volgt : «

Artikel 10septies.- Voor de toepassing van het artikel 10ter, moet het personeelslid de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben ten laatste op 1 januari van het school- of academiejaar tijdens hetwelk de terbeschikkingstelling om persoonlijke redenen die het rustpensioen voorafgaat in werking treedt.

Voor de toepassing van artikelen 10 en 10bis moet deze leeftijdsgrens bereikt zijn op 1oktober van het school- of academiejaar tijdens hetwelk de terbeschikkingstelling om persoonlijke redenen die het rustpensioen voorafgaat in werking treedt. »

Art. 4.In hetzelfde hoofdstuk van hetzelfde decreet, wordt een artikel 10octies ingevoegd geformuleerd als volgt : «

Artikel 10octies.- Het personeelslid dat zich in terbeschikkingstelling bevindt om persoonlijke redenen, voorafgaand aan het rustpensioen op basis van de artikelen 8, 10, 10bis of 10ter die een overlevingspensioen geniet kan een tijdelijke vermindering aanvragen van het tijdelijk wachtgeld of van de tijdelijke subsidie waar hij recht op heeft. »

Art. 5.In hetzelfde hoofdstuk van hetzelfde decreet, wordt een artikel 10nonies ingevoegd, geformuleerd als volgt : «

Artikel 10nonies.De terbeschikkingstelling om persoonlijke redenen voorafgaandelijk aan het rustpensioen bedoeld onder artikelen 8, 10, 10bis en 10ter worden toegekend door de Regering. »

Art. 6.In artikel 4 van de wet van 6 juli 1970 met betrekking tot het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs, wordt alinea 2 vervangen door de volgende bepaling : « De Regering kan : 1° toegang verschaffen tot het buitengewoon onderwijs van het type 7 voor een kind jonger dan twee jaar en zes maanden indien het slechthorend of doof is en indien een rapport opgemaakt door een dienst voor vroegtijdige hulp of van een audiofoon centrum, het schoolbezoek absoluut noodzakelijk acht;2° de schooltijd verlengen van een leerling ouder dan 21 jaar die een vormingscyclus volbrengt met het doel een kwalificatiecertificaat of een certificaat van hoger secundair onderwijs te bekomen;3° de schooltijd verlengen van een leerling ouder dan 21 jaar die niet opgenomen kan worden door een beschermde werkplaats, een verblijfsinrichting of een dagcentrum, op voorwaarde dat de onkosten voor deze opvang niet ten laste komen van het budget van de Franse Gemeenschap, zonder dat daarom een inbreuk zou gemaakt worden op de verplichting van kosteloosheid.»

Art. 7.In artikel 7 van dezelfde wet wordt punt 6 opgeheven.

Art. 8.Artikel 8 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 dat de regels en berekeningsvoorwaarden bepaalt in verband met het aantal betrekkingen voor bepaalde ambten van opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel van de secundaire en hogere onderwijsinstellingen, gewijzigd door het koninklijk besluit n° 61 van 20 juli 1982 en door het decreet van 2 april 1996, wordt aangevuld door het volgende lid : « Indien een fusie of herstructurering plaatsgrijpt tussen instellingen, overeenkomstig de artikelen 5ter en 5quater van het decreet van 29 juli 1992, betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, worden de leerlingen van de diverse gefusioneerde en geherstructureerde instellingen beschouwd als ingeschreven in de instelling die uit de fusie of herstructurering ontstaan is. »

Art. 9.In artikel 12, alinea 1 van het decreet van 3 juli 1993 dat het secundair onderwijs met beperkt leerplan organiseert, wordt het woord « complementair » geschrapt.

Art. 10.In artikel 18 van hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 18 maart 1996, worden de woorden « op 1 oktober van het schooljaar » vervangen door de woorden « op 15 januari van het voorgaand schooljaar. »

Art. 11.Artikel 5bis van het decreet van 29 juli 1992 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs, ingevoegd door het decreet van 5 augustus 1995 wordt aangevuld met de volgende alinea : « Een instelling die echter op het niveau van het secundair onderwijs van het type 1 slechts de artistieke vorming organiseert, kan zolang in stand gehouden worden als de instelling van hoger artistiek onderwijs waarin het geïntegreerd werd dezelfde structuur bewaart. »

Art. 12.Alinea 1 van artikel 20, § 1 van hetzelfde decreet gewijzigd door het decreet van 2 april 1996, wordt aangevuld met de volgende zin : « De Regering kan echter een transfer van lestijden/leerkrachten toestaan van meer dan 5 p.c. indien het aantal ingeschreven leerlingen in de 1ste graad op 1 oktober van het schooljaar 5 p.c. lager ligt dan het aantal leerlingen in de 1ste graad die in aanmerking komen om de lestijden/leerkrachten vast te leggen overeenkomstig artikel 22, § 1. »

Art. 13.Artikel 21quater van hetzelfde decreet wordt aangevuld met de volgende bepaling : « In de instellingen die voorkomen op de lijst opgesteld in toepassing van artikel 10 van het decreet van 27 oktober 1994 dat het overleg organiseert voor het secundair onderwijs, kan er een aanvullend ambt worden voorzien van provisor of onderdirecteur of van provisor of onderdirecteur die voornamelijk verantwoordelijk zijn voor de eerste graad. Dit ambt dat vanzelfsprekend volledige prestaties vereist wordt aangerekend tegen 28 lestijden/leerkrachten in het volledige aantal lestijden/leerkrachten. » HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen

Art. 14.In artikel 6, § 1 van het koninklijk besluit n° 456 van 10 september 1986 betreffende de rationalisering en de programmering van de internaten van het onderwijs door de Staat georganiseerd of gesubsidieerd, gewijzigd door de decreten van 21 december 1992, 10 april 1995 en 25 juli 1996, worden de woorden « 30 juni 1997 » vervangen door de woorden « 30 juni 1998 ».

Art. 15.In afwijking van artikel 9 van het decreet van 14 maart 1995 in verband met de promotie van een school en het slagen in het basisonderwijs gewijzigd door het decreet van 25 juli 1996, worden de experimenten, projecten en budgetten van de prioritaire opvoedingsszones verlengd tot 31 augustus 1998.

TITEL III. - Bepalingen betreffende het universitair onderwijs

Art. 16.§ 1. In artikel 11, paragraaf 1, van het decreet van 5 september 1994 betreffende de regeling van de universitaire studies en academische graden, worden de woorden « met uitzondering van de studies in de tandheelkunde » ingevoegd na de woorden « die ze bekrachtigt ». § 2. In hetzelfde artikel wordt een zevende paragraaf ingevoegd die als volgt opgesteld is : « § 7. Hebben slechts toegang tot de studies van de tweede cyclus met het oog op het bekomen van de academische graad van licentiaat in de tandheelkunde, de houders van een academische graad van kandidaat in de tandheelkunde die op het einde van een eerste cyclus een attest bekomen hebben, gewag makend van het gunstig advies van een commissie die voor dat doel werd samengesteld in elk van de universitaire instellingen die studies organiseren in het domein van de tandheelkunde.

Deze bepaling is niet van toepassing op de studenten die een studiejaar van de eerste cyclus in de tandheelkunde met vrucht volbracht hebben voor het academisch jaar 1997-1998. »

Art. 17.De artikelen 14octies tot 14terdecies, als volgt opgesteld, worden ingevoegd in hetzelfde decreet, gewijzigd door het decreet van 25 juli 1996 en door het decreet betreffende diverse maatregelen in verband met het universitair onderwijs van... «

Artikel 14octies.Elk jaar, vóór de maand juni, en voor de eerste keer in 1997, bepaalt de Regering, onder andere rekening houdend met artikel 170 van de wet van 29 april 1996 betreffende de sociale beschikkingen, het globale aantal studenten die twee jaar later zullen kunnen genieten van het getuigschrift voorzien onder artikel 11 § 7.

Artikel 14nonies.Elk jaar, tegelijkertijd met de bepaling van het globale aantal, voorzien in het voorgaand artikel, bepaalt de Regering de verdeling onder de drie universitaire instellingen die de studies in de tandheelkunde organiseren van de getuigschriften die twee jaar later zullen uitgereikt worden.

Met het oog op deze verdeling, zal een aantal getuigschriften gelijk aan het globale aantal verminderd met negen eenheden verdeeld worden onder de drie instellingen, naar rato van het aantal diploma's van kandidaat in de tandheelkunde die toegekend werden aan personen die daarna het diploma verkregen hebben van licentiaat in de tandheelkunde. Deze verdeling gebeurt volgens de wet van de "sterkste blijft". Deze verdeling houdt rekening tot in 2002 met de diploma's van licentiaat in de tandheelkunde van de vorige jaren en dit sinds het jaar 1991. Vanaf 2003 zal de verhouding tussen de drie instellingen gelijk zijn aan die weerhouden voor het jaar 2002.

De negen overblijvende getuigschriften worden in drie gelijke delen verdeeld onder de instellingen.

Artikel 14decies.De commissie bedoeld onder artikel 11 § 7, is samengesteld uit vijf leden van het onderwijzend personeel. Drie leden behoren tot de betrokken universitaire instelling en twee leden behoren respectievelijk tot de andere universitaire instellingen die de graad van kandidaat in de tandheelkunde toekennen. Deze laatsten moeten deel uitmaken van een van de jury's van een studieprogramma in de tandheelkunde en de commissie van de instelling waar ze afhankelijk van zijn.

Alle leden zijn stemgerechtigd.

Op eensluidend advies van elke universitaire instelling bepaalt de Regering bij het begin van elk academisch jaar de samenstelling van de drie commissies.

Elke commissie bepaalt de bijzondere werkings- en beslissingsmodaliteiten. Elke instelling duidt de voorzitter aan van haar commissie.

Artikel 14undecies.De commissie houdt een zitting per jaar die plaatsheeft na het einde van de tweede examensessie georganiseerd door de universitaire instelling voor het betrokken academiejaar.

Voor de uitreiking van het getuigschrift bedoeld onder artikel 11, § 7, kunnen de studenten slechts hun kandidatuur indienen bij de commissie van de instelling waar zij afhankelijk van zijn tijdens het academisch jaar gedurende hetwelk ze de graad van kandidaat in de tandheelkunde behaald hebben.

Voor de uitreiking van het getuigschrift bedoeld onder artikel 11, § 7, kunnen de studenten van wie het diploma in de tandheelkunde uitgereikt werd door een examencommissie van universitair onderwijs van de Gemeenschap, slechts hun kandidatuur indienen bij de commissie van de instelling waarbij deze examencommissie gevestigd is en dit tijdens het academiejaar gedurende hetwelk zij de graad van kandidaat in de tandheelkunde behaald hebben.

Voor de uitreiking van het getuigschrift bedoeld onder artikel 11, § 7, kunnen de studenten van wie het buitenlands diploma als volledig gelijkwaardig werd erkend met het diploma van licentiaat in de tandheelkunde of gedeeltelijk gelijkwaardig met dat van licentiaat in de tandheelkunde, door een universitaire instelling krachtens artikel 36, slechts hun kandidatuur indienen bij de commissie georganiseerd in de instelling die de gelijkwaardigheid heeft toegekend en dit tijdens het academiejaar gedurende hetwelk zij hun gelijkwaardigheid behaald hebben.

Artikel 14duodecies.Met het oog op de uitreiking van het getuigschrift, klasseert de commissie de studenten op een totaal van 200 punten waarvan 60 punten toegekend worden voor de eerste kandidatuur in de tandheelkunde en 140 punten toegekend worden aan de tweede kandidatuur in de tandheelkunde. De getuigschriften worden toegekend in dalende volgorde van rangschikking binnen de grens van de aantallen bepaald in artikel 14nonies.

Gebaseerd op de academische uitslagen van de studenten gedelibereerd door een interne examencommissie van de universitaire instelling, kent de commissie per jaar 75 p.c. van de punten toe bedoeld onder lid 1.

Voor deze toekenning, heeft de commissie als taak te waken over het eerbiedigen van de evenwicht brengende elementen die toegekend moeten worden aan elk van de cursussen die ze van tevoren heeft vastgesteld, opdat deze elementen identiek zouden voor equivalente cursussen in elk van de universitaire instellingen.

Op basis van de uitslagen betreffende de beoordeling van de bekwaamheid van de student om de tandheelkunde uit te oefenen, waarover een examencommissie van de universitaire instelling zelf beraadslaagt, kent de commissie, per jaar, 25 t.h. van de in lid 1 bedoelde punten toe. Voor deze toekenning heeft de commissie de opdracht om te waken over de beoordelingscriteria die vooraf door de commissie vastgelegd werden inzake de bekwaamheid van de student om de tandheelkunde uit te oefenen.

Gedurende de volledige twee jaar van zijn kandidatuur in de tandheelkunde, wordt de student op de hoogte gehouden van de evaluatie waar hij het onderwerp van is op basis van de twee voorgaande alinea's. De student wordt eveneens geïnformeerd betreffende de positie die hij inneemt in de voorlopige rangschikking.

De waarderingen voorzien in het tweede en het derde lid worden door de commissie aangepast aan de gevallen van studenten die van een volledige gelijkwaardigheid genieten van hun buitenlands diploma met een diploma van kandidaat in de tandheelkunde of een gedeeltelijke gelijkwaardigheid van hun buitenlands diploma met een diploma van licentiaat in de tandheelkunde of met dat van studenten die een of meerdere examens afgelegd hebben voor de examencommissie van de Gemeenschap.

De toekenningsmodaliteiten van de getuigschriften worden ter kennis gebracht van de studenten bij middel van een examenreglement bepaald in artikel 31.

Artikel 14decies.Elk jaar voor de maand juni, dient de Interuniversitaire Raad van de Franse Gemeenschap bij het Parlement een verslag in over de studies in de tandheelkunde.

Dit verslag vermeldt onder andere voor elk van de drie commissies bedoeld onder artikel 11, § 7, de werkings- en beraadslagingswijze van de commissies en de selectiecriteria die weerhouden werden om de capaciteiten van de studenten in het uitoefenen van de tandheelkunde te evalueren.

Het vermeldt eveneens, voor elk van de betrokken universitaire instellingen de bepalingen die zij neerleggen, overeenkomstig artikel 11, § 1, alinea 2, om de studenten, houder van de graad van kandidaat in de tandheelkunde toegang te verschaffen tot de tweede cyclus met het oog op het bekomen van de graad die ze erkent.

Het rapport geeft voor elk van de betrokken universitaire instellingen de statistieken in verband met de volgende elementen : 1° het aantal studenten die een getuigschrift behaald hebben en indien het geval zich voordoet, het aantal studenten in deze groep die een tweede cyclus in de tandheelkunde niet voortgezet hebben : 2° het aantal studenten die studies in de tandheelkunde aanvingen en die een nieuwe oriëntatie gevolgd hebben naar een andere cursus, daarbij het ogenblik van de heroriëntatie preciserend, de cursus die hun voorkeur voor deze heroriëntatie wegdroeg en de gekozen instelling voor deze heroriëntatie;3° het aantal gediplomeerden die de academische graad van licentiaat in de tandheelkunde behaald hebben.» TITEL III. - Bepalingen in verband met het hoger onderwijs verschaft in de hogescholen HOOFDSTUK I. - Wijzigingen aangebracht in het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen

Art. 18.Artikel 20 van het decreet van 5 augustus 1995 houdende de algemene organisatie van het hoger onderwijs in hogescholen wordt aangevuld met volgende paragraaf 3 : « § 3. Paragrafen 1 en 2 van dit artikel zijn toepasselijk op de organisatie van een afdeling, van een studierichting of gespecialiseerde studies van een hogeschool die deze afdeling, studierichting of gespecialiseerde studies organiseert, in een vestiging van deze hogeschool waar deze afdeling, studierichting of gespecialiseerde studies niet georganiseerd worden. »

Art. 19.Bij lid 1 van de 1ste paragraaf van artikel 22 van hetzelfde decreet, wordt een zevende punt gevoegd, dat als volgt luidt : « 7° hetzij met een getuigschrift van welslagen in een van de toelatingsexamens georganiseerd door de universitaire instellingen, overeenkomstig artikel 10 § 1 littera e) en § 2 van het decreet van 5 september 1994 in betrekking met het stelsel van de universitaire studies en de academische graden. »

Art. 20.Bij artikel 33 van hetzelfde decreet wordt een lid 2 toegevoegd, die als volgt is opgesteld : « In afwijking van punt 4° van alinea 1 en overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 18 september 1934, dat de voorwaarden vastlegt van de toekenning van het diploma van commercieel ingenieur, kunnen de studenten die op zijn minst een jaar studies bedoeld in artikel 4 van voornoemd besluit met vrucht volbracht hebben, voor de hervatting van het academisch cursusjaar 1997-1998 in een hogeschool de graad van commercieel ingenieur behalen in ten minste twee jaar. » HOOFDSTUK II. - Wijzigingen aangebracht in het programmadecreet van 25 juli 1996 betreffende diverse maatregelen in verband met de budgettaire fondsen, de schoolgebouwen, het onderwijs en de audiovisuele media

Art. 21.Het eerste lid van artikel 35 van het programmadecreet van 25 juli 1996 betreffende diverse maatregelen in verband met de budgettaire fondsen, de schoolgebouwen het onderwijs en de audiovisuele media wordt vervangen door volgend lid : « Dit artikel is van toepassing op elk personeelslid van het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, definitief benoemd of aangeworven in een andere onderwijsrichting dan het hoger onderwijs verschaft in de hogescholen en voorlopig aangesteld of aangeworven voor een gedeelte of het geheel van zijn definitieve prestaties in het hoger onderwijs verschaft in de hogescholen in toepassing van artikel 3 van het decreet van 12 juli 1990 dat sommige bepalingen wijzigt van de wetgeving op het onderwijs. » Bij lid 2 van hetzelfde artikel, worden de woorden « of aangeworven » ingevoegd na de woorden « het personeelslid wordt aangesteld. » HOOFDSTUK III. - Wijzigingen aangebracht in het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde hogescholen.

Art. 22.In artikel 10 van het decreet van 9 september 1996 betreffende de financiering van de door de Franse Gemeenschap georganiseerde of gesubsidieerde hogescholen, wordt het bedrag « 10 122,9 miljoen frank » vervangen door het bedrag « 10 527,5 miljoen frank ». HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen aangebracht in het programmadecreet van 26 juni 1992

Art. 23.Artikel 28 van het programmadecreet van 26 juni 1992 wordt aangevuld met volgend lid : « Deze bepaling is niet toepasselijk op de hogescholen. » HOOFDSTUK V. - Wijzigingen aangebracht in de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving

Art. 24.In artikel 12 van de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van sommige bepalingen, wordt een paragraaf 2ter-bis ingevoegd, opgesteld als volgt : « De bedragen geïnd door een hogeschool als collegegeld, bepaald in paragraaf 2, voor het geheel voor wat het collegegeld betreft betaald door de studenten die zich inschrijven voor studies die geklasseerd werden onder het hoger onderwijs van het korte type, en de helft voor wat betreft het collegegeld van studenten die zich inschrijven voor studies die geklasseerd werden onder het hoger onderwijs van het lange type, evenals de specifieke bedragen van het inschrijvingsgeld geïnd overeenkomstig artikelen 59, 60 en 61 van de wet van 21 juni 1985 betreffende het onderwijs, voor de buitenlandse studenten bedoeld onder artikel 6, 5° k) van het decreet van 9 september 1996 in verband met de financiering van de hogescholen georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, die gefinancierd worden, worden afgetrokken van de jaarlijkse globale toelage van de betrokken hogeschool.

De paragrafen 2bis en 2ter van dit artikel zijn niet toepasselijk op de hogescholen. » HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen aangebracht in het decreet van 4 februari 1997 tot wijziging van de onderwijswetgeving tot hervorming van de inrichting en financiering van het hoger onderwijs

Art. 25.Bij artikel 5 van het decreet van 4 februari 1997, tot wijziging van de onderwijswetgeving tot hervorming van de inrichting en financiering van het hoger onderwijs, worden de woorden « met uitzondering van paragrafen 2 en 5 van artikel 1, die in werking treden bij het begin van het academiejaar1997-1998 », vervangen door « met uitzondering van paragraaf 2 van artikel 1 dat in werking treedt bij het begin van het academiejaar 1997-1998" en van paragraaf 5 van artikel 1 die in werking treedt bij de aanvang van het academiejaar 1998-1999. » TITEL IV. - Bepalingen in verband met het hoger artistiek onderwijs en het artistiek hoger onderwijs

Art. 26.§ 1. De artikelen 1 tot 4 van het decreet van 5 augustus 1995 betreffende diverse maatregelen in verband met het hoger onderwijs worden vervangen door de volgende artikelen : «

Artikel 1.In 1997-1998, voor het toepassen van de begeleidingsnormen en de bepaling van het aantal betrekkingen in de ambten van het administratief personeel in het hoger onderwijs van het lange type, voor het bepalen van het aantal toegelaten perioden en voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de ambten van het opvoedend hulppersoneel en van het administratief personeel in het hoger onderwijs van het korte type, is het aantal in aanmerking genomen subsidieerbare studenten het resultaat van het samenvoegen van het aantal subsidieerbare studenten op 12 februari 1995, op 1 februari 1996 en op 1 februari 1997, gedeeld door drie.

Artikel 2.Voor het jaar 1997-1998 wordt de coëfficiënt vermeld in artikel 14, § 5, van de wet van 18 februari 1977, betreffende de organisatie van het hoger onderwijs en onder andere van het technisch hoger onderwijs en het hoger landbouwonderwijs van het lange type, zoals ze gewijzigd werd en in artikel 8, § 4 van de wet van 18 februari 1977 in verband met de organisatie van de architectuur zoals ze gewijzigd werd, wordt vastgesteld op 84 voor alle instellingen voor hoger onderwijs van het lange type.

Artikel 3.Voor het jaar 1997-1998, wordt de coëfficiënt vermeld in artikel 5 van het koninklijk besluit n° 79 van 20 juli 1982 dat het aantal aanvaardbare lestijden bepaalt in het voltijds hoger onderwijs van het korte type, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat, vastgesteld op 73 voor alle instellingen van het hoger onderwijs van het korte type.

Artikel 4.In afwijking van de beschikkingen van de artikelen 1 en 3, mogen de instellingen voor hoger onderwijs van het korte type, waarvan de bevolking aangroeide met tenminste 2 p.c. tussen 1 februari 1996 en 1 februari 1997 hetzelfde aantal aanvaardbare lestijden organiseren als het aantal dat hun werd toegekend voor 1996-1997, indien de modaliteiten bepaald in artikelen 1 en 3 in 1997-1998 aanleiding geven tot een vermindering van de aanvaardbare lestijden, in verhouding met die welke hun toegekend werden voor 1996-1997.

In afwijking van de beschikkingen van artikelen 1 en 3, mogen de instellingen voor hoger onderwijs van het lange type, waarvan de bevolking aangroeide met tenminste 2 p.c. tussen 1 februari 1996 en 1 februari 1997 kunnen van eenzelfde aantal kadereenheden genieten dan het aantal dat hun werd toegekend voor 1996-1997, indien de modaliteiten bepaald in artikelen 1 en 3 in 1997-1998 aanleiding geven tot een vermindering van de het aantal kadereenheden, in verhouding met die welke hun toegekend werden voor 1996-1997. § 2. De artikelen 1 en 5 van datzelfde decreet vormen het nieuwe eerste hoofdstuk met als titel « Beschikkingen betreffende de bepaling van het begeleidendpersoneel in het hoger artistiek onderwijs en in het universitair onderwijs ».

Art. 27.In hetzelfde decreet wordt een hoofdstuk II ingevoegd met als titel « Beschikkingen betreffende de noties « regelmatig ingeschreven student » en « student die in aanmerking komt voor de financiering » in het hoger artistiek onderwijs en in het artistiek onderwijs » en de artikelen 6 tot 15 omvattend, als volgt opgesteld : Hoofdstuk II. - Beschikkingen betreffende de noties « regelmatig ingeschreven student » en « student die in aanmerking komt voor de financiering » in het hoger artistiek onderwijs en in het artistiek hoger onderwijs.

Artikel 6.§ 1. De regelmatig ingeschreven student in een instelling voor artistiek hoger onderwijs of voor hoger artistiek onderwijs van het korte type, van de 3de graad of van het lange type, hierna instelling genoemd, is hij die beantwoordt aan de toelatingsvoorwaarden voorzien door de wettelijke en reglementaire bepalingen ter zake, en ingeschreven is op de voorgeschreven manier voor het geheel van de voorgeschreven en goedgekeurde activiteiten van een bepaalde afdeling en die deze activiteiten regelmatig volgt, met het oog op het hem ten deel vallen van de gevolgen die verbonden zijn aan het slagen in de examens. § 2. In afwijking van de beschikkingen van § 1, kan een regelmatig ingeschreven student in een instelling, in het kader van akkoorden die gesloten werden met de hogescholen of instellingen voor hoger onderwijs, universitair of niet, Belgische of buitenlandse, sommige van deze lessen en werken bijwonen in deze hogescholen of instellingen voor hoger onderwijs en de examens afleggen die eraan verbonden zijn.

De regelmatig ingeschreven student bedoeld onder alinea 1, zal slechts in aanmerking komen voor de financiering indien hij de activiteiten en werken volgt bedoeld onder alinea 1, in het kader van een akkoord goedgekeurd door de Regering; - in een instelling voor hoger artistiek onderwijs of artistiek hoger onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap; - in een hogeschool georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap; - in een universitaire instelling georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap; - in een instelling voor hoger onderwijs, universitair of niet, georganiseerd of gesubsidieerd door de Vlaamse of de Duitstalige Gemeenschap; - in een instelling voor hoger onderwijs, universitair of niet, die zich in een lidstaat van de Europese Unie bevindt, of in het kader van een programma aanvaard door de Europese Unie, zich in een andere staat bevindt. § 3. De onderwijsactiveiten bedoeld onder § 2 mogen een periode van zes maanden niet overschrijden tijdens eenzelfde school- of academiejaar. Voor de toepassing van de notie van « regelmatig ingeschreven student », mogen echter de activiteiten bedoeld onder § 2, langer zijn dan zes maanden zonder een periode van een jaar te overschrijden.

Artikel 7.Onder de regelmatig ingeschreven studenten, komen in aanmerking voor de financiering : 1° de studenten van Belgische nationaliteit;2° volgende buitenlandse studenten : a) van Luxemburgse nationaliteit;b) van wie de vader of de moeder of de wettelijke voogd van Belgische nationaliteit zijn;c) van wie de vader of de moeder of de voogd regelmatig in België verblijven;d) van wie de echtgenoot in België verblijft en er een beroepsactiviteit uitoefent of er een vervangingsinkomen geniet;e) die in België verblijven en er de voordelen genieten verbonden aan het statuut van vluchteling of kandidaat vluchteling, toegekend door de delegatie in België van het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen van de Verenigde Naties, evenals zij van wie de vader of de moeder of de wettelijke voogd zich in dezelfde situatie bevindt;f) die ten laste genomen werden of onderhouden worden door de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn, in een tehuis dat aan deze laatsten toebehoort, of in een tehuis waar ze ondergebracht werden;g) die in België verblijven, er een ware en effectieve beroepsactiviteit uitoefenen of er een vervangingsinkomen genieten;h) die staatsburgers zijn van een land dat met België of met de Franse Gemeenschap een specifiek akkoord heeft gesloten, in het kader van de limieten van dit akkoord;i) die een studiebeurs bekomen hebben verleend door de nationale kredieten voor ontwikkelingssamenwerking;j) die een studiebeurs bekomen hebben van de Franse Gemeenschap in het kader en binnen de limieten van een cultureel akkoord gesloten door België of door de Franse Gemeenschap;k) andere dan deze vermeld onder punten a) tot j).Deze studenten zijn echter slechts medebepalend tot maximum 2 p.c. van het aantal Belgische studenten die regelmatig ingeschreven zijn op 1 februari van het voorgaande school- of academisch jaar in de betrokken instelling en op voorwaarde dat het vereiste aanvullend inschrijvingsrecht door de instelling ontvangen werd en overgemaakt naar het ministerie van de Franse Gemeenschap;

Artikel 8.Voor de toepassing van artikel 7 van dit decreet, wordt er slechts rekening gehouden met een enkele regelmatige inschrijving per student op datum van 1 februari van het voorgaand school- of academie jaar.

Artikel 9.§ 1. Buiten de studenten bedoeld onder artikel 7, 2°, k) die niet in aanmerking komen voor de financiering, worden niet in aanmerking genomen voor de financiering : 1° de studenten die, nadat zij tweemaal regelmatig werden ingeschreven in eenzelfde studiejaar in het door de Franse Gemeenschap georganiseerd of gesubsidieerd onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs, zonder geslaagd te zijn, er zich inschrijven binnen de vijf jaar die volgen op hun laatste mislukking;2° de studenten die, nadat zij driemaal regelmatig werden ingeschreven in eenzelfde studiejaar, ongeacht de categorie of het gebied, in het hoger onderwijs georganiseerd of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, met inbegrip van het universitair onderwijs, zonder erin geslaagd te zijn, er zich inschrijven binnen de vijf jaar die volgen op hun laatste mislukking;3° de studenten die, nadat zij driemaal regelmatig werden ingeschreven in eenzelfde studiejaar of welke andere studie onderafdeling dan ook, ongeacht het gevolgde vak, in een onderwijssysteem afhangend van het hoger Belgisch of buitenlands onderwijs, zonder erin geslaagd te zijn, er zich inschrijven binnen de vijf jaar die volgen op hun laatste mislukking;4° de studenten die zich inschrijven voor studies met de bedoeling een graad te bekomen bedoeld onder artikel 1 van de wet van 18 februari 1977, in verband met de organisatie van het onderwijs van de architectuur, in artikel 1 van het koninklijk besluit van 15 april 1965, dat in de derde graad van het hoger technisch onderwijs de studies reglementeert die een diploma verschaffen voor de schouwspelkunsten en uitzendtechnieken, in artikel 7 van het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 in verband met de klasseringsvoorwaarden voor het voltijds onderwijs voor plastische kunsten in de drie graden van het hoger artistiek onderwijs, in artikel 4 van het koninklijk besluit van 12 december 1979 die de nieuwe structuren en de organisatie van de studies bepaalt in de Ecole supérieure des arts plastiques et visuels te Bergen, of in artikel 2 van het koninklijk besluit van 4 april 1980, dat de nieuwe structuren en de organisatie van de studies bepaalt van de Ecole nationale supérieure des arts visuels de la Cambre, terwijl zij reeds gedurende de vijf jaar die de inschrijvingsaanvraag voorafgaan hetzij twee graden bedoeld onder artikel 1 van voornoemde wet van 18 februari 1977, 1 van voornoemd koninklijk besluit van 15 april 1965, 7 van voornoemd koninklijk besluit van 31 augustus 1978, 4 van voornoemd koninklijk besluit van 12 december 1978, 2 van het koninklijk besluit van 4 april 1980, hetzij twee academische graden bedoeld onder artikel 6 §§ 2 en 4, van het decreet van 5 september 1994 met betrekking tot de reglementering van de universitaire studies en de academische graden, hetzij twee graden bedoeld in artikelen 15 en 18, § 2, van het decreet van 5 augustus 1995, de algemene organisatie bepalend van het hoger onderwijs in de hogescholen, hetzij een graad bedoeld in artikelen 1 van voornoemde wet van 18 februari 1977, 1 van het voornoemd koninklijk besluit van 15 april 1965, 7 van het voornoemd koninklijk besluit van 31 augustus 1978, 4 van het voornoemd koninklijk besluit van 12 december 1979, 2 van het voornoemd koninklijk besluit van 4 april 1980 en een academische graad bedoeld in artikel 6, §§ 2 en 4 van het voornoemd decreet van 5 september 1994, of een graad bedoeld in de artikelen 15 of 18, § 2 van het voornoemd decreet van 5 augustus 1995, hetzij een academische graad bedoeld onder artikel 6, §§ 2 en 4, van het voornoemd decreet van 5 september 1994 en een graad bedoeld in de artikelen 15 of 18, § 2, van voornoemd decreet van 5 augustus 1995;5° vanaf het academisch jaar 1998-1999, de studenten die niet met vrucht volbracht hebben, in drie school- of academiejaren, geteld vanaf hun eerste inschrijving in eenzelfde afdeling, de twee eerste studiejaren van diezelfde afdeling, binnen de vijf jaar die volgen op hun laatste mislukking. § 2. Voor de toepassing van § 1, in de veronderstelling dat de studies verdeeld worden over meer dan een cyclus, indien de eerste cyclus twee studiejaren omvat, worden de eerste, tweede en derde studiejaren van de tweede cyclus respectievelijk beschouwd als de derde, vierde en vijfde studiejaren.

In dezelfde veronderstelling, indien de eerste cyclus drie studiejaren omvat, worden de eerste, tweede en derde studiejaren van de tweede cyclus respectievelijk beschouwd als de vierde, vijfde en zesde studiejaren.

Artikel 10.§ 1. De student kiest vrij de instelling waar hij zich wenst in te schrijven. Elke student kan zich inschrijven in de instelling van zijn keuze tot 15 november van het lopende academie- of schooljaar. § 2. De directie van de instelling bedoeld onder § 1, kan echter de inschrijving weigeren door een uitdrukkelijk gemotiveerde beslissing : 1° indien bedoelde student gedurende het voorgaande academie- of schooljaar het voorwerp was van een disciplinaire maatregel die zijn verwijdering uit de instelling tot gevolg had voor de rest van het school- of academiejaar;2° indien de student bedoeld wordt onder artikel 7, 2° k) behalve als hij een staatsburger is van een Lidstaat van de Europese Unie, of door artikel 9 van dit decreet;3° indien de student in kwestie zijn inschrijving vraagt voor een cursusprogramma dat geen financiering door de Franse Gemeenschap met zich meebrengt. § 3. De mededeling die de student informeert dat zijn inschrijving geweigerd werd, moet gebeuren binnen een termijn van 15 dagen, die begint op de dag waarop de aanvraag van de student ontvangen werd. § 4. De student aan wie de inschrijving geweigerd werd, moet hiervan op de hoogte gebracht worden via een aangetekend schrijven. Deze mededeling bevat eveneens de uitoefeningsmodaliteiten voor het indienen van een bezwaar.

Indien deze weigering uitgaat van een instelling georganiseerd door de Franse Gemeenschap, dan kan de student binnen de 10 dagen en per aangetekend schrijven beroep aantekenen tegen de beslissing bij de Regering, die de weigering binnen de 30 dagen ongeldig kan verklaren.

Indien de weigering uitgaat van een instelling gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, dan kan de student binnen de 10 dagen en per aangetekend schrijven beroep aantekenen tegen de beslissing bij de commissie bedoeld onder de laatste alinea, die de weigering binnen de 30 dagen ongeldig kan verklaren.

In hun reglementaire beschikkingen, voorzien de instellingen gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, de creatie en de organisatie van een commissie die belast is met het ontvangen van klachten in verband met inschrijvingsweigeringen van studenten. Deze commissie, die een gewaarborgd onafhankelijk karakter heeft, kan, mits eerbiediging van de modaliteiten vastgesteld door de reglementaire beschikkingen, de weigering ongeldig verklaren. § 5. Het bewijs dat de student zich niet in de gevallen bevindt bedoeld onder § 2, 2° wordt geleverd door elk bewijskrachtig document of bij gebrek daaraan door een verklaring op zijn eer getekend door de student.

In geval van bedrog, verliest de student onmiddellijk de hoedanigheid van regelmatig ingeschreven student, evenals de rechtmatige gevolgen verbonden aan het slagen in de proeven. § 6. Vanaf het academiejaar 1998-1999 en behalve afwijking verleend door de Regering, in de voorwaarden die ze bepaalt, kan niemand voor de studies worden ingeschreven indien hij het bewijs niet leverde de Franse taal voldoende meester te zijn.

Dit bewijs kan geleverd worden door : 1° hetzij het slagen in een examen met deze bedoeling ingericht door een of meerdere instellingen volgens de beschikkingen vastgelegd door de Regering;2° hetzij door het bezit van een diploma, Belgisch of buitenlands, dat de eindcyclus bekrachtigt van secundaire of hogere studies gevolgd in een instelling waarvan de onderwijstaal de Franse taal is.3° door het bezit van een diploma, Belgisch of buitenlands, dat de eindcyclus bekrachtigt van secundaire of hogere studies gevolgd in een instelling waarvan de onderwijstaal gedeeltelijk de Franse taal is, indien na onderzoek van het studieprogramma gevolgd in het kader van deze studies, de Regering met het oog op de toepassing van deze bepaling, het bezit van dit diploma gelijkstelt met dat van het diploma bedoeld onder 2°;de Regering bepaalt de lijst van de aldus gelijkgestelde diploma's.

Het diploma dat de eindcyclus bekrachtigt of een cyclus van hogere studies gevolgd in een instelling afhankelijk van de Duitstalige Gemeenschap en waarvan de onderwijstaal gedeeltelijk de Franse taal is wordt gelijkgesteld met een van de diploma's bedoeld onder 2°.

Artikel 11.Is niet toepasselijk op de instellingen bedoeld in artikel 6 van huidig decreet, in het koninklijk besluit van 22 maart 1961 betreffende de toepassing van artikel 5 van de wet van 14 mei 1955 en de artikelen 24, 27 en 32 van de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van de wetgeving betreffende het kleuter-, basis- middelbaar- normaal-, technisch- en kunstonderwijs, artikel 9.

Artikel 12.Is niet toepasselijk op de instellingen bedoeld in artikel 6 van huidig decreet, in het koninklijk besluit van 14 november 1962 betreffende de algemene reglementering van de studies in het hoger technisch onderwijs, het artikel 6bis.

Artikel 13.Is niet toepasselijk op de instellingen bedoeld in artikel 6 van huidig decreet, in het koninklijk besluit van 22 februari 1984 betreffende de algemene reglementering van de studies in het voltijds hoger onderwijs van het lange type, artikel 5.

Artikel 14.Is niet toepasselijk op de instellingen bedoeld in artikel 6 van dit decreet, in het koninklijk besluit van 3 november 1987 betreffende de algemene reglementering van de studies in het voltijds hoger onderwijs van het korte type, artikel 6, lid 1.

Artikel 15.Zijn niet toepasselijk op de instellingen bedoeld in artikel 6 van dit decreet, in het koninklijk besluit van 6 november 1987 dat de noties bepaalt « regelmatig ingeschreven student » en « student die in aanmerking komt voor de financiering » in het voltijds hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs : 1° artikel 1;2° artikel 2, § 2;3° artikel 4;4° artikel 5;5° artikel 6, § 2, lid 1, 2de zin;6° artikel 6bis;7° artikel 6ter.»

Art. 28.In artikel 12, § 2, van de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving op het onderwijs, zoals gewijzigd door de wet van 5 augustus 1978, het koninklijk besluit n° 462 van 17 september 1986, de decreten van 12 juli 1990 en van 9 september 1996, wordt het volgende lid ingevoegd tussen de alinea's 4 en 5 : « Voor de studenten die niet bedoeld worden onder lid 3, die vragen ingeschreven te worden in een instelling van hoger artistiek onderwijs of van artistiek hoger onderwijs bedoeld onder artikel 6, § 1, van het decreet van 5 augustus 1995 betreffende diverse maatregelen in verband met het hoger onderwijs en waarvoor artikel 9 van voornoemd decreet van 5 augustus 1995 van toepassing is, kan er geen verschil in de behandeling bestaan ten opzichte van de studenten die hun inschrijving vragen in eenzelfde afdeling van dezelfde instelling voor hoger artistiek onderwijs of artistiek hoger onderwijs bedoeld onder artikel 6, § 1 van het voornoemd decreet van 5 augustus 1995, die niet bedoeld worden in lid 3 en voor wie artikel 9 van voornoemd decreet van 5 augustus 1995 niet van toepassing is. » TITEL V. - Bepalingen in verband met het onderwijs van sociale promotie HOOFDSTUK I. - Wijziging van het decreet van 16 april 1991 voor de inrichting van het onderwijs van sociale promotie

Art. 29.De alinea's 6 en volgende van artikel 87 van voornoemd decreet van 16 april 1991 worden vervangen door de volgende bepalingen : « Vanaf 1 januari 1997 voor wat de 1° betreft, van 1 januari 1998 voor wat de 2° betreft en van 1 januari 1999 voor wat de 3° betreft, omvatten de aanpassingen bedoeld onder alinea 1 het volgende : 1° de overdracht tegen 100 p.c. van de niet gebruikte lestijden voor de inrichtende machten gedurende het voorlaatste voorafgaande kalenderjaar; 2° de lestijden die omgezet werden in begeleidingsambten in toepassing van artikel 111 gedurende het voorlaatste voorgaande kalenderjaar;3° de lestijden die afgetrokken werden van de schooldotatie in toepassing van artikel 87bis, § 2, tijdens het voorlaatste voorgaande kalenderjaar. De processen bedoeld in lid 6 mogen geen verhoging met zich meebrengen van de kredieten toegekend aan het onderwijs van sociale promotie.

De overdrachten bedoeld in lid 6 komen slechts tussen opdat de inrichtende machten die verklaren voor 15 december van het lopende jaar dat zij gedurende het lopende kalenderjaar de lestijden niet zullen gebruiken waarvan zij de overdracht vragen. Deze lestijden kunnen geleend worden aan een instelling die op het punt staat geopend te worden.

De lestijden die uitbetaald werden aan vastbenoemde of definitief aangeworven leerkrachten in het kader van een terbeschikkingstelling bij gebrek aan een betrekking of een gedeeltelijk opdrachtverlies en waarvoor de betrokken leerkrachten noch opnieuw aangesteld noch opnieuw aan het werk gezet werden, noch teruggeroepen werden voor een actieve dienst, mogen het voorwerp niet uitmaken van de overdrachten bedoeld onder het voorgaande lid.

Op grond van de budgettaire kredieten toegekend aan het onderwijs voor sociale promotie, kan de Regering van de Franse Gemeenschap aan de lestijdendotatie van het geheel van de instellingen, berekend in functie van de voorgaande alinea's een globale coëfficiënt toepassen die niet minder mag zijn dan 0,9. »

Art. 30.§ 1. In artikel 87bis van het voornoemd decreet van 16 april 1991 wordt bij lid 1 het volgende toegevoegd : « De cursuslestijden van een vormingsafdeling of -eenheid die een nieuw vormingsgebied samenstellen en die georganiseerd worden zonder het voorwerp uit te maken van het voorafgaandelijk advies voorzien in artikel 92, alinea 2. Deze straf wordt echter niet toegepast indien de zonale advies- en coördinatiecommissie bedoeld onder artikel 123 bis haar advies niet gegeven heeft binnen een tijdsspanne van 45 kalenderdagen na de indiening van de aanvraag, deze tijdsspanne wordt geschorst gedurende de duur van de schoolvakantie ». § 2. In artikel 87bis, § 2, van voornoemd decreet van 16 april 1991, worden de woorden « zijn gelijkgesteld met de lestijden bedoeld onder § 1 », vervangen door de woorden « worden volledig of gedeeltelijk afgetrokken van de schooldotatie bedoeld onder artikel 91 voor elk kalenderjaar gedurende welk een schooljaar eindigt tijdens hetwelk het gedeeltelijk ambtsverlies of de terbeschikkingstelling bij gebrek aan betrekking effectief is ». § 3. In artikel 87bis, § 2, van voornoemd decreet van 16 april 1991, wordt het volgende lid toegevoegd : « Deze aftrek gebeurt in verhouding met de wedde of de weddetoelage die gestort wordt aan het personeelslid dat terbeschikking gesteld werd. » § 4. In artikel 87bis van voornoemd decreet van 16 april 1991 wordt de volgende paragraaf toegevoegd : « § 3. De Regering van de Franse Gemeenschap legt de voorwaarden vast waaraan de terugroeping in dienst of wederaanstelling van een lid van het onderwijzend personeel waarvan de terbeschikkingstelling bij gebrek aan een betrekking of door een gedeeltelijk ambtsverlies een aanvang nam in het onderwijs voor sociale promotie, voor 1 september 1997 recht geeft op een supplementaire dotatie van lestijden. »

Art. 31.Bij artikel 92 van voornoemd decreet van 16 april 1991 worden de volgende leden toegevoegd : « De opening van een vormingseenheid door een instelling in een nieuw vormingsgebied moet het voorwerp uitmaken van een voorafgaandelijk advies van de zonale advies- en coördinatiecommissie bedoeld onder artikel 123bis. Worden niet in aanmerking genomen de vormingseenheden die gefinancierd worden tegen tenminste 50 p.c.door een externe tegemoetkoming, andere dan die verschaft door het Sociaal Europees Fonds, in toepassing van artikel 115.

De Regering van de Franse Gemeenschap bepaalt de lijst van de vormingsgebieden.

Art. 32.In artikel 96 van voornoemd decreet van 16 april 1991 worden de termen « op de 1ste juli die volgt op de datum van inwerkingtreding van dit decreet » vervangen door de termen « op 1 september 1997; voor de volgende jaren, op 1 januari of op 1 juli en uiterlijk op 1 januari 2000 ».

Art. 33.Bij voornoemd decreet van 16 april 1991 wordt een artikel 96bis gevoegd, als volgt opgesteld : « § 1. Elke zelfstandige instelling voor onderwijs voor sociale promotie gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap kan een fusie aangaan op initiatief van haar inrichtende macht met een of meerdere zelfstandige instellingen waarvan de inrichtende macht(en) haar (hun) toestemming verleent(verlenen) voor deze fusie.

Elke zelfstandige instelling voor onderwijs voor sociale promotie georganiseerd door de Franse Gemeenschap kan een fusie aangaan op initiatief van de Regering van de Franse Gemeenschap, met een of meerdere andere zelfstandige instellingen. § Onder fusie, verstaat men : 1° De vereniging in eenzelfde instelling van verscheidene instellingen die tegelijk verdwijnen.Een van de oorspronkelijke zetels wordt de zetel van de nieuwe zelfstandige instelling; de andere oorspronkelijke zetels worden vestigingen van deze instelling; 2° De vereniging van verscheidene instellingen waarvan er een blijft bestaan en de andere inrichting (en) opslorpt, die dan vestigingen worden van de eerste instelling. § 3. Na de fusie bedoeld in § 2, heeft de instelling slechts een enkele inrichtende macht. § 4. De vestigingen van de gefusioneerde instellingen die voor de fusie bestonden, kunnen hun statuut van vestiging ook daarna behouden. § 5. Elke fusie moet plaatshebben hetzij op 1 juli, hetzij op 1 januari van elk jaar. »

Art. 34.Bij voornoemd decreet van 16 april 1991 wordt een artikel 96ter bijgevoegd, als volgt opgesteld :

Artikel 96ter.De Regering van de Franse Gemeenschap kan verscheidene instellingen voor sociale promotie toelaten zich te herstructuren op aanvraag van de betrokken inrichtende machten. Door herstructurering verstaat men het overnemen door een zelfstandige instelling van een of meerdere vestigingen die afhangen van een andere instelling. Een herstructurering mag geen oprichting van supplementaire vestigingen met zich meebrengen. »

Art. 35.Bij artikel 111, § 1 van voornoemd decreet van 16 april 1991 worden volgende leden gevoegd : « De betrekkingen bedoeld in lid 1 kunnen gemeenschappelijk zijn voor verscheidene zelfstandige instellingen voor zover de inrichtende machten onderling een overeenkomst sluiten met dit doel of dat deze keuze een gevolg is van een beslissing van de inrichtende macht indien deze identiek is voor de verscheidene betrokken instellingen.

Deze overeenkomst of beslissing van de inrichtende macht, identificeert de instelling waar de houder van de betrekking zal toe behoren op administratief vlak.

Elke instelling moet over een directeur en een opvoeder-huismeester beschikken indien zij wil voldoen aan de modaliteiten vastgelegd in de overeenkomst of bedoeld onder lid 2.

In geen geval mogen de overeenkomst of de beslissing bedoeld in de leden een terbeschikkingstelling of een gedeeltelijk ambtsverlies tot gevolg hebben.

De Regering van de Franse Gemeenschap bepaalt de voorwaarden waarin de inrichtende macht een of meerdere betrekkingen bedoeld in lid 1 in dotaties van lestijden kan omzetten evenals de voorwaarden waarin de dotaties van lestijden kunnen omgezet worden door de inrichtende macht in een of meerdere betrekkingen bedoeld in lid 1. »

Art. 36.In voornoemd decreet van 16 april 1991 wordt een artikel 111bis gevoegd, als volgt opgesteld : «

Artikel 111bis.Niettegenstaande de statuten en beschikkingen toepasselijk op de personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie ingericht of gesubsidieerd door de Franse Gemeenschap, mag slechts 70 p.c. van de lestijden van de dotatie bedoeld in artikel 82 aanleiding geven tot benoemingen of tot definitief geldende aanwervingen. »

Art. 37.Onder titel III van voornoemd decreet van 16 april 1991 wordt een hoofdstuk VII ingevoegd dat als volgt is opgesteld : « Hoofdstuk VII. - De zonale advies- en coördinatiecommissies

Artikel 123bis.§ 1. Er wordt een zonale advies- en coördinatiecommissie opgericht in elke zone bepaald in § 2. § 2. De zones bedoeld in § 1 zijn de volgende geografische zones : 1° de provincie Luxemburg;2° de provincie Namen;3° de provincie Henegouwen;4° de provincie Luik, met uitzondering van het Duits taalgebied;5° de provincie Waals-Brabant;6° Het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. § 3. De zonale advies- en coördinatiecommissies hebben als opdracht : 1° een voorafgaandelijk advies te geven voor de opening van een vormingseenheid in een nieuw vormingsgebied door een instelling of een vestiging die in de zone gelegen is.Dit voorafgaandelijk advies wordt gemotiveerd inzonderheid met betrekking tot het reeds bestaande vormingsaanbod in de zone en de vormingsaanvragen indien het om een kwalificerende vorming gaat.

De analyse van het aanbod zal zowel rekening moeten houden met de reeds bestaande vormingen in het bedoelde domein als met de algemene structuur van het aanbod.

Het bestaan van een evenwichtig aanbod voor elk netwerk op elk van de niveaus zal eveneens onderzocht worden; 2° de actie te coördineren van de vertegenwoordigers van het onderwijs voor sociale promotie binnen de raadplegingsorganen, die op sub-regionale basis de diverse vormingsoperatoren samenbrengen. Op advies van de Hogere Raad bedoeld in artikel 78, preciseert de Regering de evaluatiecriteria van het evenwichtig karakter van het aanbod, bedoeld in lid 1, 1°. § 4. Elke commissie bedoeld in § 1 is samengesteld uit een lid per instelling waarvan de zetel of een vestiging zich in de zone bevindt en uit een vertegenwoordiger van elke syndicale organisatie erkend door de wet van 19 september 1974 die de relaties organiseert tussen de publieke autoriteiten en de syndicaten van de ambtenaren die van deze autoriteiten afhankelijk zijn.

In afwijking van lid 1, indien de zone meer dan 30 instellingen of vestigingen telt, wordt de syndicale vertegenwoordiging op drie vertegenwoordigers gebracht voor elke syndicale organisatie bedoeld in lid 1.

Zij zijn allen stemgerechtigd.

De leden die de instellingen vertegenwoordigen worden aangesteld, wat het gesubsidieerd onderwijs betreft, door de Franse Gemeenschap , door de inrichtende macht van de instelling en, wat het onderwijs ingericht door de Franse Gemeenschap betreft, door de directeur van de instelling.

De mandaten zijn niet bezoldigd. De leden hebben recht op de terugbetaling van hun vervoerkosten. § 5. De Regering bepaalt de werkingsmodaliteiten van de commissie bedoeld in § 1 daarbij onder andere rekening houdend met de volgende principes : 1° de commissie bedoeld in § 1 kan slechts geldige adviezen uitbrengen wanneer tenminste de helft van de leden aanwezig zijn. Wanneer het quorum niet bereikt is, wordt een vergadering belegd binnen de vijftien werkdagen, na een nieuwe bijeenroeping, met dezelfde dagorde als die van de vorige vergadering.

Het uitgebrachte advies is geldig, ongeacht het aantal aanwezige leden; 2° bij gebrek aan consensus, wordt een stemming gehouden.In dat geval mogen minderheidsnotities bij de adviezen gevoegd worden. § 6. Elke commissie bedoeld in § 1 kan werkgroepen oprichten. » HOOFDSTUK II. - Wijziging van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving op het onderwijs

Art. 38.In artikel 12 van de wet van 29 mei 1959, tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving op het onderwijs wordt volgende paragraaf ingevoegd : « § 5. Bij zijn inschrijving in een vormingseenheid of afdeling van het onderwijs voor sociale promotie, moet elke student geïnformeerd worden over de respectievelijke bedragen van het inschrijvingsrecht, het eventuele bezettings inschrijvingsrecht en het bedrag van het eventueel rechtstreeks of onrechtstreeks schoolgeld eigen aan de instelling.

Deze respectievelijke bedragen moeten eveneens uitgehangen worden op een plaats die voor het geheel van de studenten toegankelijk is. » TITEL VI. - Slotbepaling

Art. 39.De artikelen 1 tot 15 treden in werking op 1 september 1997.

Artikel 20 heeft uitwerking met ingang van 1 september 1995.

De artikelen 18, 19, 21 en 23 hebben uitwerking met ingang van 1 september 1996.

Artikel 22 treedt in werking op 1 januari 1997.

De artikelen 16 en 17 treden in werking op 15 mei 1997.

De artikelen 24 tot 38 treden in werking op 1 september 1997.

Kondigen dit decreet af, bevelen dat het in het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.

Brussel, 24 juli 1997.

De Minister-Voorzitster, belast met Onderwijs, Audiovisuele Media, Jeugdzorg, Kinderzorg en Gezondheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Hoger Onderwijs, Wetenschappelijk Onderzoek, Sport en Internationale Betrekkingen, W. ANCION De Minister van Cultuur en Volwassenenscholing, Ch. PICQUE De Minister van Begroting, Financiën en Ambtenarenzaken, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^