gepubliceerd op 01 juli 2005
Interministeriële omzendbrief met betrekking tot de inwerkingtreding van het Beneluxverdrag inzake grensoverschrijdend politieoptreden
FEDERALE OVERHEIDSDIENST BINNENLANDSE ZAKEN EN FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE
23 MEI 2005. - Interministeriële omzendbrief met betrekking tot de inwerkingtreding van het Beneluxverdrag inzake grensoverschrijdend politieoptreden
Aan Mevr. en de heren Provinciegouverneurs, Aan Mevr. de Gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, Aan de dames en heren Burgemeesters, Ter informatie, Aan de dames en heren Procureurs-generaal, Aan Mijnheer de Commissaris-generaal van de Federale Politie, Aan Mijnheer de Voorzitter van de Vaste Commissie van de Lokale Politie, Aan de dames en heren Arrondissementscommissarissen, Aan de dames en heren Korpschefs van de lokale politiezones 1. Algemeen kader 1.1. Historiek Op 8 juni 2004 werd een verdrag inzake grensoverschrijdend politieoptreden ondertekend in Luxemburg tussen de regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg.
Ons land heeft reeds een lange traditie van samenwerking en overleg met de buurlanden Nederland en Luxemburg. Denken we maar aan de Benelux Overeenkomst van 11 april 1960 inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied, het op 27 juni 1962 gesloten Verdrag inzake uitlevering en rechtshulp in strafzaken en de op 12 september 1986 gesloten Benelux Overeenkomst inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen territoriale samenwerkingsverbanden of autoriteiten.
Deze vorm van samenwerking kreeg een andere dimensie met de ondertekening op 19 juni 1990 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de Staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 gesloten Schengen Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (SUO) en de ondertekening van het Verdrag betreffende de Europese Unie op 7 februari 1992.
In de overtuiging dat de samenwerking op het terrein van justitie en politie op basis van de genoemde instrumenten nog kon worden verbeterd, hebben de Ministers van Justitie van België, Nederland en Luxemburg, de Ministers van Binnenlandse Zaken van België en Nederland en de minister van de Force Publique (Openbare Macht) van Luxemburg op 4 juni 1996 het Memorandum van overeenstemming inzake de samenwerking op het terrein van politie, justitie en immigratie afgesloten, beter gekend als het Senningen Akkoord.
Het doel van het Senningen Akkoord was drieledig : - Het bevorderen van werkafspraken binnen de bestaande samenwerking. - Het verder ontwikkelen van de samenwerking op het terrein in de gemeenschappelijke grensgebieden. - Het bevorderen van gemeenschappelijke initiatieven en standpunten in het kader van de Europese Unie en van Schengen.
Op het vlak van de politiesamenwerking schonk het Senningen Akkoord vooral aandacht aan de beleidsmatige en operationele samenwerking op het gebied van preventie en bestrijding van criminaliteit en de handhaving van de openbare orde (de gegevensuitwisseling, de logistieke samenwerking, de grensoverschrijdende samenwerking en de samenwerking tussen verbindingsofficieren).
Het Europees kampioenschap voetbal voor landenteams in 2000 gaf aanleiding tot het sluiten van een uitzonderlijk en tijdelijk verdrag inzake grensoverschrijdend optreden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid, maar was beperkt in omvang en in tijd (1). Naar aanleiding van de gezamenlijke evaluaties van dit verdrag, vonden de betrokken landen het wenselijk om ook in de toekomst te kunnen beschikken over een inhoudelijk soortgelijk, maar permanent verdrag inzake grensoverschrijdend politieoptreden en grensoverschrijdende politiesamenwerking.
Op 5 februari 2002 kwam onder impuls van het Secretariaat-Generaal van de Benelux de gemeenschappelijke verklaring van Baarle-Nassau tot stand (2). Op het vlak van politiesamenwerking voorzag deze verklaring in het bijzonder : - het opstellen van een knelpuntenoverzicht op het gebied van politiesamenwerking in de grensstreek en de bilaterale samenwerking; - het nemen van initiatieven voor beleidsontwikkelende vernieuwing in het kader van het Senningen Akkoord; - op basis van de gezamenlijke evaluatie van het Verdrag van Bergen op Zoom een verdrag inzake grensoverschrijdende politiesamenwerking op te stellen. 1.2. Doelstellingen van het Verdrag Het trilateraal Verdrag, zodoende opgesteld op basis van de verklaring van Baarle-Nassau, heeft als doel de politiesamenwerking bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid, de bescherming van personen en goederen en de voorkoming en opsporing van strafbare feiten te verruimen.
Moeten de eerste twee doelstellingen eerder ruim worden bekeken; voor de derde doelstelling geldt de omgekeerde redenering. De voorkoming en opsporing van strafbare feiten kan niet het volledige spectrum van algemeen en bijzonder strafrecht bestrijken; er zal rekening moeten worden gehouden met veiligheidsplannen (nationale en lokale) en de door de overheden vastgelegde prioriteiten. Op het vlak van ordehandhaving en de openbare veiligheid daarentegen is het Verdrag niet beperkt tot één of meer welbepaalde materies; via overleg tussen de Partijen kunnen de problemen gezamenlijk worden aangepakt, eventueel via bijkomende afspraken. 1.3. Door het Verdrag bekrachtigde principes Het Verdrag bekrachtigt een aantal principes teneinde aan de voornoemde doelstellingen te voldoen. Onverminderd de principes die het primaat van het nationaal recht en de soevereiniteit van de staten bevestigen, kunnen we in het bijzonder noemen : - een zo breed mogelijke samenwerking uitbouwen op het vlak van de politiesamenwerking met inbegrip van de grensoverschrijdende observatie en achtervolging; - de mogelijkheid om de grens van het territorium te kunnen overschrijden; - voldoende garanties inzake burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid; - een algemene regeling voor het dragen van wapens en uniformen en het gebruik van dienstvoertuigen in de uitoefening van de bevoegdheden van bestuurlijke en gerechtelijke politie op vreemd grondgebied; - een algemene regeling voor de ordehandhaving op vreemd grondgebied rekening houdend met rechten en plichten, verantwoordelijkheden, bevelvoering, de relatie tot de plaatselijke bevolking en manifestanten en het gebruik van dwang, en de mogelijkheden waaronder gebruik kan worden gemaakt van dwangmiddelen. - op operationeel vlak : |b% het organiseren van gemengde patrouilles of gemengde controles, samengesteld uit ambtenaren van de verschillende landen, met echte operationele bevoegdheden; |b% het leveren van bijstand, zowel op verzoek als op eigen initiatief, gekoppeld aan duidelijke operationele bevoegdheden; |b% een verregaande uitwisseling van informatie zowel via centrale autoriteiten als via gemeenschappelijke politiecentra; |b% een rechtstreekse en geautomatiseerde raadpleging van de registers der voertuigkentekens; |b% uitwisseling van materiaal en technische expertise; |b% gemeenschappelijke aankoop van materiaal; |b% het principe van gemeenschappelijke verbindingsofficieren. - op het vlak van bestuurlijke politie : |b% het principe van VIP-bescherming door eigen personeel op het grondgebied van een ander land; |b% het principe van een gemeenschappelijke opleiding; |b% het uitwisselen van informatie; |b% het opstellen van risicoanalyses voor bepaalde gemeenschappelijke fenomenen; |b% het principe van wederzijdse ondersteuning bij het organiseren van grote evenementen (Europese top e.a.). 1.4. Territoriaal toepassingsgebied Het Verdrag bepaalt wat onder "grensstreek" moet worden verstaan. Voor België en Luxemburg is geen enkele beperking opgelegd en als gevolg hiervan is het Verdrag in zijn geheel van toepassing op het gehele grondgebied. Nederland heeft eraan gehouden bepaalde activiteiten uit het Verdrag te beperken tot het Nederlandse grensgebied, dat wil zeggen de regio die door de verschillende politiekorpsen van Zeeland, Midden- en West-Brabant, Zuid-Oost Brabant, Noord-Limburg, Zuid-Limburg en Noord-Brabant wordt bediend. De gebieden waarop deze territoriale beperking van toepassing is zijn de interventies op eigen initiatief (artikel 7), de spontane uitwisseling van persoonsgegevens (artikel 13, lid 2) en de gemengde patrouilles en controles (artikel 25). De Belgische autoriteiten en diensten zullen dus rekening moeten houden met deze territoriale beperkingen voor Nederland. 1.5. Betrokken ambtenaren Het Verdrag is van toepassing op de bevoegde ambtenaren van de Partijen, zoals beschreven in bijlage 1. Daaruit volgt dat het Verdrag alleen van toepassing is op de politieambtenaren van de Federale en de Lokale politie, evenwel met uitzondering van de hulpagenten en leden van het administratief en logistiek kader, ten minste voor wat betreft de uitvoering van de politieopdrachten. Leden van het administratief en logistiek kader kunnen echter wel belast worden met louter voorbereidende taken, zoals het overbrengen en het onderhoud van materiaal tijdens de opdrachten of de herstelling van defecten.
Het Verdrag is eveneens van toepassing op "elke naar behoren gemachtigde ambtenaar wanneer deze politieopdrachten uitvoert"; hiermee worden beoogd de ambtenaren met politiebevoegdheid door of krachtens de wet in de uitvoering van hun opdrachten en enkel als het de uitoefening van genoemde opdrachten betreft (voorbeeld : de douaneambtenaren). Praktisch zullen aan de hand van operationele akkoorden, per geval, de bij de voorgenomen operaties betrokken ambtenaren worden vastgesteld.
De beschermingsagenten van de Veiligheid van de Staat zijn expliciet aangewezen in de uitvoering van hun opdrachten van bescherming van personen. 2. Bijzondere aspecten van de politiesamenwerking Voor een compleet en gedetailleerd overzicht van alle bepalingen van het Verdrag en hun precieze reikwijdte, raden wij u aan het Verdrag, de memorie van toelichting op de wet van 13 februari 2005 ter goedkeuring van het Verdrag tussen het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg inzake grensoverschrijdend politieoptreden en de bijlagen (3) te lezen. Het leek ons evenwel belangrijk de aandacht van de betrokken autoriteiten en diensten te vestigen op een aantal van de meest vernieuwende en belangrijkste aspecten van het Verdrag, zowel voor de autoriteiten en politiediensten als voor de bevolking, te weten : - de algemene principes inzake grensoverschrijdend optreden - de wederzijdse bijstand - de grensoverschrijdende achtervolging en observatie - de bescherming van personen - de gemeenschappelijke politiecentra - de gemengde patrouilles en controles - de uitwisseling van persoonsgegevens - de gezagsuitoefening - het gebruik van geweld en dwangmiddelen - burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid 2.1. Principes met betrekking tot het grensoverschrijdend optreden Grensoverschrijdend optreden in het kader van het Verdrag vindt te allen tijde plaats binnen de kaders die het nationale recht van de gaststaat aan een dergelijk optreden stelt. Zo wordt voorkomen dat buitenlandse ambtenaren in strijd handelen met het recht van de gaststaat of dat zij meer bevoegdheden hebben dan de eigen, nationale ambtenaren.
Voorts staat de grensoverschrijdende ambtenaar onder het gezag en het bevel van de ter plaatse in de gaststaat bevoegde overheid, respectievelijk de lokale bevoegde ambtenaar. Een en ander vereist dat de grensoverschrijdende ambtenaren op de hoogte zijn van de geldende regels en de werkwijzen in de gaststaat.
Momenteel wordt gewerkt aan de organisatie van een opleidingsprogramma. De ambtenaren die grensoverschrijdend zullen gaan optreden, zullen aan dit programma moeten deelnemen. 2.2. Wederzijdse bijstand De artikelen 4 tot en met 8 van het Verdrag betreffen de regeling inzake de wederzijdse bijstand, zowel wat betreft de bijstand op verzoek (art. 4 tot en met 6) als het optreden op eigen initiatief (art. 7 en 8). Het is duidelijk dat bijstand op verzoek hierbij de regel is en het optreden op eigen initiatief eerder de uitzondering.
Beide vormen van bijstand gelden in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid in de ruime zin van het woord.
Grensoverschrijdend optreden in verband met voorkoming en opsporing van strafbare feiten is geregeld in andere verdragen, zoals de Schengen Uitvoeringsovereenkomst en de rechtshulpverdragen, maar ook in de artikelen 18 en 19 van dit Verdrag. 2.2.1. Grensoverschrijdend optreden op verzoek Grensoverschrijdend optreden op verzoek situeert zich voornamelijk in het kader van gezamenlijke organisaties, coördinatie van evenementen en georganiseerde transporten. Met evenementen worden onder andere sportwedstrijden, feestelijkheden, openbare manifestaties en dergelijke bedoeld, waarvoor een grensoverschrijdend optreden noodzakelijk is om het geheel efficiënt te doen verlopen. In Europees verband wordt onder meer gedacht aan de organisatie van topontmoetingen, raden en andere politieke evenementen van hoog niveau. Met transporten worden georganiseerde transporten van mensen of goederen (nucleaire transporten, waardetransporten, personentransporten in het kader van gezamenlijke verwijdering van vreemdelingen van het grondgebied,...) bedoeld, in de zin van een begeleiding van deze transporten over de grens waardoor tijdrovende werkzaamheden en andere formaliteiten kunnen worden vermeden.
Het formulier voor het aanvragen van bijstand in de zin van artikel 4 van het verdrag, alsook de aanduiding van de bevoegde autoriteiten van de drie landen, is opgenomen als bijlage bij deze omzendbrief.
De ontvangende partij dient zo spoedig mogelijk een beslissing te nemen over het verzoek. Deze beslissing moet aan de verzoekende autoriteit worden meegedeeld. In geval het verzoek wordt geweigerd moet de aangezochte partij daarvoor gegronde redenen aanvoeren. Een verzoek zou bijvoorbeeld kunnen worden geweigerd omdat er onvoldoende capaciteit beschikbaar is of omdat de partijen het niet eens worden over de kostenverdeling of op andere in artikel 42 van het Verdrag voorziene gronden.
Het uitoefenen van bevoegdheden bij bijstand op verzoek vindt altijd plaats in overeenstemming met het recht van de gaststaat. Verder staan de grensoverschrijdende ambtenaren en eenheden voortdurend onder het gezag en het bevel van de lokale bevoegde autoriteiten.
De bevoegdheden, die in artikel 5 van het Verdrag worden opgesomd en die niet limitatief zijn, dienen te allen tijde worden uitgeoefend met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De bevoegdheden slaan op : - de bescherming van personen - de patrouilles en het toezicht houden op bepaalde terreinen - de controle bij de toegang tot een bepaald aangewezen gebied rondom een infrastructuur waar manifestaties of evenementen worden gehouden - de regeling van het verkeer - het doorzoeken van terreingedeelten - de identiteitscontrole van personen - het begeleiden van supporters van het ene naar het andere land in het kader van sportevenementen. 2.2.2. Optreden op eigen initiatief op vlak van bestuurlijke politie Optreden op eigen initiatief kan zich voordoen wanneer zich in de praktijk situaties voordoen waarin de tijd voor de procedure van een verzoek om bijstand ontbreekt. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn bij een ramp in de grensstreek. Het is dus mogelijk dat ambtenaren in spoedeisende situaties, zonder voorafgaand verzoek aan de gaststaat, grensoverschrijdend kunnen optreden.
Aangezien, in geval van optreden op eigen initiatief, de ambtenaren in eerste instantie niet onder het bevel van de bevoegde autoriteit van de gaststaat staan, heeft het Verdrag de uitoefening van dit type optreden aan strikte voorwaarden onderworpen.
Het optreden op eigen initiatief is slechts toegestaan in het geval van een in het kader van de handhaving van de openbare orde en veiligheid spoedeisende situatie. Zij dient onmiddellijk bij het overschrijden van de grens te worden gemeld aan de bevoegde autoriteit van de gaststaat en blijft voor wat Nederland betreft beperkt tot de grensstreek. De bijlage bij deze omzendbrief duidt voor elke staat de in artikel 7.2 van het verdrag vermelde bevoegde autoriteit aan alsook de te volgen procedure.
Er is sprake van een spoedeisende situatie wanneer de grensoverschrijding noodzakelijk is om een acuut gevaar voor de fysieke integriteit van mensen, goederen of de openbare gezondheid af te wenden dan wel om een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid te voorkomen. Bovendien moet er quasi zekerheid bestaan dat de ambtenaren van de gaststaat niet tijdig ter plaatse zullen kunnen zijn. Het gevaar voor de openbare gezondheid voorziet ook de gezondheid van dieren en dus de maatregelen die genomen moeten worden om de verspreiding van een besmettelijke dierziekte te voorkomen.
De bevoegde autoriteit van de gaststaat kan onmiddellijk of naderhand bepalen dat het grensoverschrijdend optreden zal worden overgenomen.
In de regel zal dit altijd gebeuren, maar het is geen verplichting en het is dus mogelijk dat de bevoegde autoriteit van het gastland de ambtenaren die op eigen initiatief gehandeld hebben, vraagt hun optreden voort te zetten. In ieder geval wordt de melding aan de initiatiefnemers bevestigd en wordt hen alle informatie verstrekt die noodzakelijk is ter voorkoming van een eventuele doorkruising van een optreden van de gaststaat.
De bevoegdheden die de grensoverschrijdende ambtenaren kunnen uitoefenen wanneer zij handelen op eigen initiatief, moeten worden gezien in het licht van die bijzondere situatie. Het gaat dus uitsluitend om die bevoegdheden waarvan de toepassing geen uitstel kan dulden; het optreden mag met andere woorden uitsluitend gericht zijn op de afwending van het acute gevaar of de voorkoming van de ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid. Daarenboven moet het uitoefenen van deze bevoegdheden in overeenstemming zijn met het recht van de gaststaat en mogen zij nooit verder gaan dan deze die zijn toegestaan in de zendstaat (4). 2.2.3. Levering van middelen en materiaal De bevoegde autoriteiten van een van de verdragsluitende landen kunnen aan de autoriteiten van de andere verdragsluitende landen vragen te beschikken over bijkomende middelen ter handhaving van de openbare orde (waterkanonnen, materiaal voor wegversperringen, pantserwagens, e.d.). Niet alleen ambtenaren van de zendstaat, maar ook die van de gaststaat kunnen zich van de geleverde middelen en het materiaal bedienen. In het laatste geval draagt de zendstaat zorg voor opleiding en toelichting. De geleverde middelen en het geleverde materiaal zullen in een verzamelstaat staan. 2.3. Grensoverschrijdende achtervolging en observatie 2.3.1. Grensoverschrijdende achtervolging De wettelijke basis voor grensoverschrijdende achtervolging is en blijft artikel 41 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. Het betreft een bevoegdheid die als ultiem middel beschouwd wordt en slechts mag worden toegepast als de autoriteiten van de andere Verdragsluitende Partij vanwege de spoedeisende situatie niet vooraf kunnen worden gewaarschuwd dan wel niet tijdig ter plaatse kunnen zijn om de achtervolging over te nemen.
Onverminderd de bepalingen van artikel 41 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, bepaalt het Verdrag dat de achtervolging over de grens mag worden voortgezet in het geval de achtervolgde persoon zich heeft onttrokken aan een vrijheidsstraf of verdachte is van een strafbaar feit waarvoor uitlevering mogelijk is. Om de mogelijkheden van de grensoverschrijdende achtervolging te optimaliseren, worden de ambtenaren thans bevoegd de achtervolging op het grondgebied van de gaststaat voort te zetten, zonder enige beperking in tijd of in afstand. Artikel 27 van het Verdrag aangaande uitlevering en rechtshulp in strafzaken (Benelux Uitleveringsverdrag) komt te vervallen. De territoriale beperking van 10 kilometer is dus niet meer van toepassing. Aangezien artikel 27 werd opgeheven was het nodig om de reeds bestaande verruiming inzake heterdaad ten aanzien van het artikel 41 SUO te behouden. Net zoals voorheen is tussen de Benelux-partners heterdaad geen absolute vereiste om een achtervolging te kunnen starten. Dit betekent echter niet dat men in alle gevallen een achtervolging kan inzetten, er moeten dus wel redelijke vermoedens zijn om de te achtervolgen persoon te verdenken dat hij een feit zal plegen dat tot uitlevering aanleiding kan geven. Inzake dit laatste hebben de Verdragsluitende Partijen verklaard dat zij hierbij de vroegere termijn van 6 maanden voorzien in het Benelux Uitleveringsverdrag wensen te handhaven. Dit laat de verplichting om zo spoedig mogelijk in contact te treden met de autoriteiten van de gaststaat onverlet.
Tenslotte, zijn de ambtenaren thans ook bevoegd een achtervolging over zee en waterwegen of door het luchtruim voort te zetten. 2.3.2. Grensoverschrijdende observatie Het Verdrag voorziet een uitbreiding van de regeling met betrekking tot de grensoverschrijdende observatie, zoals geregeld in artikel 40 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst.
Zo is de opsporingsambtenaar bevoegd de observatie van personen die zich onttrokken hebben aan een vrijheidsstraf opgelegd vanwege het plegen van een strafbaar feit dat tot uitlevering aanleiding kan geven, alsmede personen die kunnen leiden naar de betreffende persoon, voort te zetten op het grondgebied van de gaststaat. Hier dient echter benadrukt dat, alvorens deze bepaling in Nederland zal kunnen worden toegepast, er eerst een wetswijziging zal nodig zijn.
Artikel 19, onderdeel b, voorziet uitdrukkelijk in de mogelijkheid om voor de observatie technische hulpmiddelen te gebruiken. Deze technische middelen mogen slechts worden gebruikt voorzover de inzet van deze middelen in overeenstemming is met het nationale recht en daarvoor door het bevoegde Openbaar ministerie in concreto toestemming is verleend.
Ten behoeve van observatiedoeleinden worden in de praktijk ook lucht- en watervaartuigen ingezet. Om ook in die gevallen grensoverschrijdende observatie mogelijk te maken, voorziet het Verdrag dat de observatie tevens door het luchtruim en over water kan worden voortgezet. 2.4. Bescherming van personen Het Verdrag voorziet in artikel 22 het grensoverschrijdend optreden van ambtenaren ten behoeve van de bescherming van personen. Deze regeling wijkt vanwege het bijzondere karakter van persoonsbescherming op sommige punten af van de algemene bepalingen inzake bijstand, dwangmiddelen en het gebruik van geweld. Dat wordt verklaard door het feit dat aan Belgische zijde hiervoor ook andere ambtenaren dan politieambtenaren worden ingezet. Bescherming van personen - met uitzondering van diegenen die door bijzondere politieeenheden worden beschermd - is een opdracht voor de beschermingsagenten van de Veiligheid van de Staat (5).
Tot de beschermingsopdrachten wordt beslist door de Algemene Directie Crisiscentrum van de FOD Binnenlandse Zaken die tevens aangeduid is als nationaal contactpunt voor de contacten met de Nederlandse en Luxemburgse autoriteiten.
De ambtenaren van een Verdragsluitende Partij kunnen hun opdracht van persoonsbescherming voortzetten op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, op voorwaarde dat deze hiermee heeft ingestemd. De bevoegde autoriteit van het land waar de beveiligingsopdracht wordt voortgezet, is vrij om te besluiten de opdracht over te nemen of niet.
Het gebruik van dwang en geweld in het kader van een beschermingsopdracht van personen wordt beperkt tot de situatie van wettige verdediging(6) van zichzelf, van de te beschermen personen of van een ander met inachtneming van het recht van de gaststaat.
De algemene regeling aangaande het gebruik van dwang en geweld na een grensoverschrijding, behandeld in artikel 33 (zie verderop), is breder maar voornamelijk gericht op de bevoegdheden van de politieambtenaren.
Met de bijzondere regeling van artikel 22 wordt getracht het gebruik van dwang en geweld door niet-politieambtenaren tot het strikte minimum te beperken. 2.5. Gemeenschappelijke politiecentra Een gemeenschappelijk politiecentrum in het kader van dit Verdrag kan de grensoverschrijdende rechtstreekse informatie-uitwisseling (7) vereenvoudigen en versnellen, de kwaliteit en de kwantiteit van de gegevens vergroten, ervoor zorgen dat situaties die kunnen leiden tot grensoverschrijdend politieoptreden tijdig worden onderkend en de coördinatie van operaties aan beide kanten van de grens verbeteren.
Daarnaast kan het gemeenschappelijk politiecentrum een helpdesk zijn met betrekking tot vragen en informatie aangaande de politiële samenwerking in de meest ruime zin van het woord.
Voorts kan een gemeenschappelijk politiecentrum functioneren als intermediair tussen de betrokken landen en bevoegde autoriteiten met betrekking tot onderwerpen zoals geregeld in dit Verdrag (bijvoorbeeld bijstand, aanvraag materieel en middelen, uitwisseling van personeel). 2.6. Gemengde patrouilles en controles 2.6.1. Doel van de gemengde patrouilles en controles Artikel 25 van het Verdrag voorziet in de mogelijkheid om gemengde patrouilles en controles in de grensstreek te organiseren. De gemengde patrouilles en controles kunnen verschillende doeleinden hebben. Zo kunnen gezamenlijke verkeerscontroles en alcoholcontroles georganiseerd worden en kunnen er, bijvoorbeeld in het kader van de bestrijding en preventie van illegaal verblijf van vreemdelingen en mensensmokkel, gezamenlijke patrouilles plaatsvinden.
Artikel 2 § 2 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst voorziet de mogelijkheid voor elke verdragsluitende partij om in het kader van de openbare orde en veiligheid, onder bepaalde voorwaarden, opnieuw grenscontroles in te voeren. De toepassing van deze maatregel is ook voorwerp van een Resolutie van de Raad van de Europese Unie(8), waarin de lidstaten worden gevraagd alles in het werk te stellen om de ongemakken die door de controles worden veroorzaakt tot een minimum te beperken.
Voor het geval dat deze maatregel door meer dan één verdragsluitende partijen, die tevens buurlanden zijn, zou genomen worden bestaat de mogelijkheid om in dergelijke omstandigheden het "one-stop principe" in te voeren : in een bepaalde zone aan weerszijden van de grens, wordt één grenscontrolepunt geïnstalleerd, waar de eenheden van beide verdragsluitende partijen slechts één controle uitvoeren, hetzij voor inreis hetzij voor uitreis. 2.6.2. Bevoegdheden van de ambtenaren bij gemengde patrouilles en controles.
In het kader van het Benelux Verdrag is het aan de Verdragsluitende landen om te bepalen welke bevoegdheden vreemde ambtenaren op hun grondgebied mogen uitoefenen. Zij worden aangepast aan de opdrachten die door de bevoegde autoriteiten zijn vastgesteld, waarbij gestreefd wordt naar harmonisering en naar gelijkwaardigheid.
Een voorstel tot wijziging van de Wet op het politieambt, waardoor een artikel zou toegevoegd worden dat als wettelijke basis zou dienen voor het uitoefenen van politiebevoegdheden in een grensoverschrijdende context, wordt momenteel voorbereid.
Het optreden in gezamenlijke patrouilles en gezamenlijke controles wordt gecoördineerd door de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen. Naast de beslissing tot en de noodzaak van een gemengd optreden, bepalen de betrokken bevoegde autoriteiten de operationele aspecten van de patrouilles en controles, zoals doel, duur en frequentie, en leggen die vast in een uitvoeringsafspraak. In deze afspraak zal ook een keuze moeten worden gemaakt uit de bevoegdheden die in het kader van het Verdrag kunnen worden toegekend.
De aard van het optreden dient hierbij van doorslaggevend belang te zijn. Het principe van de gelijkwaardigheid moet verwarring onder de verschillende ambtenaren en hun leidinggevenden voorkomen, en daarmee ook de uniformiteit en de efficiëntie van het gezamenlijke optreden garanderen. 2.7. De uitwisseling van persoonsgegevens 2.7.1. Algemeen Eén van de belangrijkste doelstellingen van het Verdrag is het vergemakkelijken van de uitwisseling van persoonsgegevens tussen de Verdragsluitende Partijen. Overeenkomstig de Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, is gegevensuitwisseling slechts toegestaan indien het een nauwkeurig omschreven en welbepaalde finaliteit dient. Artikel 10 van het Verdrag vermeldt dan ook expliciet met welke finaliteit de uitwisseling van persoonsgegevens, uit registers die uitdrukkelijk in het Verdrag opgenomen zijn,(9) kan plaats vinden.
In België geschiedt de verwerking van persoonsgegevens in toepassing van de Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, gewijzigd door de Wet van 11 december 1998 tot omzetting van de Richtlijn 95/46/EG van 24 oktober 1995(10). De mededeling van die gegevens geschiedt op basis van de Wet op het politieambt(11); gegevens mogen onder meer meegedeeld worden aan buitenlandse politiediensten.
Artikel 10 van het Verdrag voorziet uitwisseling van gegevens op verzoek van een partij en de uitwisseling op eigen initiatief die aan de beperkende voorwaarde van voorkoming van een ernstig en dreigend gevaar of ter opsporing van een misdrijf, waardoor de rechtsorde van de ontvangende partij ernstig is verstoord, wordt onderworpen. De beperking die het Verdrag hier voorziet, hoewel deze niet in de Belgische wetgeving voorkomt, beoogt te beletten dat in het kader van de toepassing van het Verdrag een te grote informatiestroom zou kunnen ontstaan die niet altijd echt nuttig is.
Wat betreft de voorwaarden waaronder de verkregen informatie als bewijsmiddel mag worden gebruikt, herhaalt het Verdrag het in de Schengen Uitvoeringsovereenkomst opgenomen uitgangspunt dat politie-informatie slechts als bewijs kan worden gebruikt indien hiervoor de toestemming is gegeven. In toepassing van het Verdrag zou het mogelijk moeten zijn om een dergelijke toestemming met een eenvoudige fax, brief of e-mail te verzoeken en te verlenen (in plaats van de klassieke weg van de wederzijdse rechtshulp). 2.7.2. Rechtstreekse uitwisseling van gegevens Uitwisseling van persoonsgegevens op internationaal niveau moet in principe via een centraal orgaan verlopen : dat betekent voor België dat de gegevens binnen komen en terug vertrekken via de Federale politie - Algemene Directie voor de Operationele ondersteuning - Directie voor de Operationele samenwerking (DSO).
In het kader van dit Verdrag is het nu eveneens mogelijk om rechtstreeks tussen de bevoegde diensten de informatie uit te wisselen zoals vermeld in bijlage 4 bij het Verdrag. Voor België zijn dit de gegevens uit de algemene nationale gegevensbank met uitzondering van de gegevens waarvan de uitwisseling onderworpen is aan een toestemming van de gerechtelijke overheden. Voorwaarde hierbij is dat de uitwisseling noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de in art. 10, eerste lid genoemde doeleinden en dat het centraal orgaan (DSO) hiervan op de hoogte wordt gebracht. Deze rechtstreekse uitwisseling kan eveneens via een gemeenschappelijk politiecentrum verlopen.
In de grensstreek (voor Nederland) kunnen persoonsgegevens betreffende een bepaalde persoon of bepaald geval ook zonder een daartoe bedoeld verzoek worden verstrekt. 2.7.3. Rechtstreekse raadpleging van gegevens De Verdragsluitende Partijen kunnen niet alleen rechtstreeks persoonsgegevens uitwisselen, maar ook rechtstreeks toegang krijgen tot het kentekenregister der voertuigen. In de toekomst zou het eventueel mogelijk zijn om deze rechtstreekse raadpleging uit te breiden naar andere registers.
Eén van de noodzakelijke voorwaarden is dat de rechtstreekse raadpleging van het kentekenregister gecentraliseerd verloopt. Dit betekent dat vanuit één punt in het land waar een voertuig wordt aangetroffen waarover informatie gewenst is, contact wordt gelegd met het kentekenregister van de Verdragsluitende Partij waar het voertuig staat geregistreerd. Een gecentraliseerde organisatie van bevraging van het kentekenregister zal misbruiken tegengaan; voorkomen wordt dat onbevoegde personen toegang verkrijgen tot de verwerkingsapparatuur van de gegevens en dat informatie door die personen, al dan niet tijdens de overdracht, wordt gelezen, gekopieerd, gewijzigd of verwijderd. In de praktijk zal dit betekenen dat een ambtenaar informatie over buitenlandse voertuigen via het nationaal contactpunt alsook via het gemeenschappelijk politiecentrum zal kunnen opvragen.
Het berichtenverkeer tussen de landen zal langs elektronische weg plaatsvinden. 2.8. Gezagsuitoefening De ambtenaren staan vanaf het moment dat zij grensoverschrijdend optreden onder het gezag van de bevoegde autoriteiten van de gaststaat. In principe zijn dat, ten aanzien van het grensoverschrijdende optreden ter handhaving van de openbare en veiligheid en in het kader van de uitoefening van de algemene politietaken, de bestuurlijke overheden op wiens grondgebied het grensoverschrijdende optreden plaatsvindt en die het gezag over deze buitenlandse ambtenaren waarnemen. Wanneer het een grensoverschrijdend optreden met strafrechtelijke finaliteit betreft, zijn het de gerechtelijke overheden die bevoegd zijn. Deze principes gelden natuurlijk ook bij een optreden op eigen initiatief.
Op operationeel niveau staan de grensoverschrijdende ambtenaren onder het bevel van de plaatselijke bevoegde dienstoversten. In het geval van een onvoorzien grensoverschrijdend optreden staan de ambtenaren in eerste instantie niet onder het bevel van de bevoegde autoriteit van de gaststaat. Zodra de bevoegde autoriteit op de hoogte is gesteld van het optreden, ontstaat de bevelsstructuur. 2.9. Het gebruik van dwangmiddelen en geweld 2.9.1. Inventaris van de toegestane dwangmiddelen Aan de hand van de nationale regelgeving terzake, dienen de partijen te bepalen welke van de geïnventariseerde materiële dwangmiddelen op de verschillende grondgebieden worden toegestaan(12). Wat België betreft zal, op initiatief van de Minister van Binnenlandse Zaken, de inventaris van dwangmiddelen die de Nederlandse en Luxemburgse ambtenaren kunnen gebruiken op het Belgisch grondgebied zeer binnenkort worden vastgelegd. Het spreekt voor zich dat de gedetailleerde lijst van genoemde middelen om veiligheidsredenen niet gepubliceerd zal worden. De betrokken autoriteiten en diensten zullen echter naar behoren op de hoogte gebracht worden.
Op de voornoemde hoofdregel van voorafgaande toestemming bestaan twee uitzonderingen. Indien de situatie tot een optreden op eigen initiatief noopt, is de ambtenaar bevoegd om de door hem meegevoerde uitrusting en bewapening waarvoor geen toestemming is verleend door de gaststaat, te blijven dragen, indien deze niet kan worden afgelegd en veilig worden opgeborgen. Hij mag echter geen gebruik maken van niet toegestane middelen. Deze uitzondering geldt niet voor de collectieve materiële dwangmiddelen.
Daarnaast mogen materiële dwangmiddelen die niet zijn toegestaan, worden vervoerd, meegevoerd of gedragen indien de gaststaat hierom heeft verzocht in het kader van een optreden in de zin van artikel 4 van het verdrag of in het kader van een gemengde patrouille of controle. 2.9.2. Uitoefening van dwang en geweld De uitoefening van geweld door buitenlandse ambtenaren komt reeds aan bod in de Schengen Uitvoeringsovereenkomst en het Benelux Uitleveringsverdrag. Op basis van artikel 40, derde lid, onderdeel d, en artikel 41, vijfde lid, onderdeel e, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst mogen observerende en achtervolgende ambtenaren die grensoverschrijdend optreden, hun dienstwapen gebruiken in geval van wettige verdediging. Artikel 28 van het Benelux Uitleveringsverdrag voorziet het gebruik van dwangmiddelen en middelen tot verdediging in geval van nood en onder dezelfde voorwaarden als de ambtenaren van de gaststaat.
Artikel 33 voorziet in een algemene regeling ten aanzien van het uitoefenen van geweld en een specifieke regeling ten aanzien van het toepassen van dwang door grensoverschrijdende ambtenaren tijdens een optreden in het kader van het Verdrag.
Deze regeling is in de eerste plaats onderworpen aan het recht van de gaststaat. Dat betekent dat het gebruik van geweld is onderworpen aan de bepalingen van de Wet op het politieambt, inzonderheid artikel 37 dat stelt dat : "Bij het vervullen van zijn opdrachten van bestuurlijke of gerechtelijke politie kan elke politieambtenaar, rekening houdend met de risico's die zulks meebrengt, geweld gebruiken om een wettig doel na te streven dat niet op een andere wijze kan worden bereikt. Elk gebruik van geweld moet redelijk zijn en in verhouding tot het nagestreefde doel. Aan elk gebruik van geweld gaat een waarschuwing vooraf, tenzij dit gebruik daardoor onwerkzaam zou worden'.
Met de omschrijving van "materiële dwangmiddelen", tracht artikel 32 van het Verdrag een invulling te geven aan het gebruik van materiële dwangmiddelen dat voor de drie landen aanvaardbaar is. De uitoefening van dwang blijft gebonden aan het nationale recht van de Partijen; dit wil zeggen dat de grensoverschrijdende ambtenaren de plaatselijke wetgeving zullen moeten toepassen en respecteren. Het gebruik van het begrip "materiële" (dwangmiddelen) verwijst naar de middelen waarmee dwang wordt uitgeoefend (individuele en collectieve uitrusting). Het gaat hier dus over de individuele wapenstok en het vuurwapen, traangas en andere neutraliserende middelen; het gebruik van honden, voertuigen, waterkanonnen, materiaal voor wegversperringen enz.
Daarmee wordt niet bedoeld dat alle middelen en materieel als dwangmiddelen moeten beschouwd worden. Een voorwerp, een uitrustingsstuk, een voertuig, enz. worden slechts dwangmiddel wanneer zij als dusdanig worden gebruikt. Een pantservoertuig gebruikt om personeel te beschermen en te vervoeren is geen dwangmiddel; datzelfde pantservoertuig gebruikt om een barricade omver te werpen wordt wel een dwangmiddel. Het in België veelvuldig ingezette waterkanon is een schoolvoorbeeld van een collectief dwangmiddel.
Het gebruik van deze verschillende dwangmiddelen, het door het artikel 38 van de Wet op het Politieambt specifiek voorzien gebruik van vuurwapens inbegrepen, vormt het gebruik van geweld in de zin van het artikel 37 van deze Wet op het politieambt.
Naast de in artikel 5 voorziene vormen van dwang (toezicht houden, controles uitvoeren, toegang ontzeggen, bevelen geven, terreinen doorzoeken, identiteitscontroles verrichten en incidenten voorkomen) voorziet artikel 33 nog een aantal andere vormen van dwang, namelijk het uitvoeren van veiligheidsfouilleringen, het aanleggen van handboeien, het veilig stellen van voor inbeslagneming vatbare voorwerpen en de aanhouding van personen. Wat dit laatste betreft betekent dit dat de grensoverschrijdende politieambtenaar de betrokken persoon overdraagt aan een functionaris van de gaststaat en deze zijn vaststellingen meedeelt. De grensoverschrijdende politieambtenaar is in die zin dus bevoegd om personen staande te houden en ze ter beschikking te stellen van de functionarissen van de gaststaat.
De ambtenaren die grensoverschrijdend werken kunnen geweld en andere vormen van dwang gebruiken wanneer zij daartoe het bevel hebben gekregen van de leidinggevende ambtenaar van de gaststaat tenzij deze op voorhand reeds specifieke richtlijnen met betrekking tot het gebruik van geweld heeft gegeven. Dit is een situationele bevoegdheid die gebonden is aan één opdracht en die geen algemeen karakter krijgt.
De ambtenaren die grensoverschrijdend werken kunnen ook geweld en andere vormen van dwang gebruiken wanneer zij daartoe richtlijnen hebben gekregen van de bevoegde autoriteiten van de gaststaat. Deze richtlijnen of "instructies" kunnen een algemeen karakter hebben en geldig zijn voor een geheel van opdrachten of taken die uit te voeren zijn gedurende een bepaalde periode of binnen een bepaalde regio.
De ambtenaren die grensoverschrijdend werken kunnen ook geweld en andere vormen van dwang gebruiken in de situatie van wettige verdediging in overeenstemming met het recht van de gaststaat.
De ambtenaren die grensoverschrijdend werken op eigen initiatief, zoals voorzien in artikel 7 en binnen de beperkingen van artikel 8 van het Verdrag, kunnen ook geweld en andere vormen van dwang gebruiken.
Het gebruik van vuurwapens, pepperspray of traangas is slechts geoorloofd in geval van wettige verdediging, volgens het recht van de gaststaat.
In elk geval, en zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden van de Belgische ambtenaren die op Belgisch grondgebied optreden in toepassing van het verdrag (bijvoorbeeld in een gemengde patrouille), zal het gebruik van vuurwapens door de grensoverschrijdende ambtenaren beperkt worden tot de gevallen van wettige verdediging.
Elk gebruik van geweld moet gemeld worden aan de bevoegde autoriteit van de gaststaat. 2.9.3. Voertuigen De grensoverschrijdende ambtenaren kunnen hun dienstvoertuigen blijven gebruiken en, indien nodig, gebruik maken van het statuut van prioritair voertuig, in overeenstemming met het recht van de gaststaat.
Verder voorziet het Verdrag een recht van overpad van de ambtenaren van de Verdragsluitende Partijen op het grondgebied van een andere partij met de bedoeling een opdracht op het eigen grondgebied zo efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren. Het kan voorkomen dat de kortste weg tussen twee plaatsen in het ene land, vaak gedeeltelijk ligt op het grondgebied van het aangrenzende land. Daarom is voorzien dat de ambtenaren in de uitoefening van hun opdracht, teneinde hun bestemming op eigen grondgebied zo snel mogelijk te kunnen bereiken, gebruik kunnen maken van de kortste route en zich dus in uniform, met uitrusting en bewapening op het grondgebied van het buurland mogen begeven. Indien noodzakelijk mag hiervoor het statuut van prioritair voertuig (optische en geluidssignalen) worden gebruikt, mits dit in overeenstemming met het recht van de gaststaat gebeurt.
De problematiek van het grensoverschrijdend optreden in de grensstreek, geldt in het bijzonder ten aanzien van optreden in internationale treinen. Wanneer een trein de grens passeert, kan het voorkomen dat de eerste halteplaats zich ver buiten het grensgebied bevindt. Zo stopt de internationale sneltrein vanuit Antwerpen, vanaf de grens bij Roosendaal niet eerder dan in Rotterdam. Het grensgebied wordt daarmee aanzienlijk verruimd. Bijgevolg voorziet het Verdrag de bevoegdheid een controlemaatregel die plaatsvindt op een trein of passagiersschip en niet op het eigen grondgebied kan worden voltooid, op het grondgebied van de gaststaat voort te zetten teneinde voltooiing van genoemde maatregel tot stand te brengen. 2.10. Burgerrechtelijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid en de rechtspositie In België wordt de rechtsbescherming van de politieambtenaren verzekerd door de Wet op het politieambt(13) die rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de uitoefening van het politieambt, een gepaste rechtsbescherming geeft aan ambtenaren die dagelijks omgaan met dwangmiddelen en geweld en dus schade kunnen aanrichten of lijden.
Het Belgisch systeem kent de politieambtenaar een beperkte burgerlijke aansprakelijkheid voor dienstfeiten en rechtshulp en een zaakschadevergoeding toe.
Wat betreft de strafrechtelijke aansprakelijkheid heeft het verdrag aangesloten bij de regeling voorzien in artikel 42 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst die ten aanzien van grensoverschrijdende observatie en achtervolging geldt. Daarmee is uitdrukking gegeven aan het in Europees verband geldende beginsel dat grensoverschrijdende ambtenaren met de ambtenaren van de andere Verdragsluitende Partij worden gelijkgesteld. Tenzij de Verdragsluitende Partijen anders overeenkomen, is deze bepaling van kracht.
Ten aanzien van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voorziet het Verdrag dat indien een grensoverschrijdend ambtenaar schade toebrengt, het recht van de gaststaat van toepassing is.
Voor de vergoeding van de schade geldt een gedifferentieerd systeem.
Indien sprake is van grensoverschrijdend politieoptreden op eigen initiatief in de zin van artikel 7 en 8 van het Verdrag, of in het kader van een gemengde patrouille of controle in de zin van artikel 25 van het Verdrag, is de zendstaat gehouden de schade veroorzaakt door zijn ambtenaren te vergoeden. De schade toegebracht door de grensoverschrijdende ambtenaar tijdens een optreden op verzoek wordt door de gaststaat vergoed.
In het Verdrag is gekozen voor een "burgervriendelijke benadering". De gaststaat is over het algemeen gehouden de schadevergoeding aan de benadeelde uit te keren, hetgeen meebrengt dat de burger kan aankloppen bij zijn eigen overheid. Daarnaast bestaat een regresrecht tussen de Verdragsluitende Partijen.
Artikel 40 bepaalt dat de statutaire toestand van de ambtenaren die grensoverschrijdend optreden, onverkort van toepassing blijft (14). 3. Inwerkingtreding en uitvoeringsbepalingen Het verdrag werd bekrachtigd door de wet van 13 februari 2005. Het verdrag zal definitief in werking treden conform de bepalingen van het verdrag, meer bepaald op de eerste dag van de tweede maand na de datum van de neerlegging van de laatste akte van bekrachtiging bij de regering van het Groothertogdom Luxemburg.
Het volledige verdrag is evenwel voorlopig van toepassing geworden tussen België en Luxemburg, op 26 januari 2005, en tussen België en Nederland, op 27 februari 2005, en dit na het vervullen van alle formaliteiten die hiertoe noodzakelijk waren.
In afwachting van de definitieve inwerkingtreding van het verdrag, oefenen de Belgische politieambtenaren enkel de door de gaststaat erkende bevoegdheden uit, voorzover deze analoog of strikter zijn dan deze die door het eigen nationaal recht toegekend worden.
Vanaf de definitieve inwerkingtreding van het verdrag volstaat het om naar artikel 3 te refereren, dat hetzelfde principe herneemt maar afwijkingsmogelijkheden voorziet.
Brussel, 23 mei 2005.
De Minister van Binnenlandse Zaken, P. DEWAEL De Minister van Justitie, Mevr. L. ONKELINX _______ Nota's (1) Verdrag tussen het Koninkrijk België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake grensoverschrijdend politie-optreden ter handhaving van de openbare orde en veiligheid tijdens het Europees Kampioenschap voetbal voor landenteams in het jaar 2000, ondertekend te Bergen op Zoom op 26 april 1999.(2) Gemeenschappelijke Verklaring naar aanleiding van de Nederlands/Belgische bijeenkomst op 5 februari 2002 te Baarle-Nassau inzake grensoverschrijdende samenwerking.(3) Doc.Parl., Senaat 3-93111 en Kamer 51-152811. (4) Een voorbeeld kan dit verduidelijken.Wanneer de op initiatief handelende grensoverschrijdende ambtenaar uit Nederland in België zou geconfronteerd worden met een misdaad op heterdaad waarbij wapens zijn of werden gebruikt en de daders de vlucht nemen in een voertuig, dan zou hij zijn vuurwapen overeenkomstig artikel 38 van de Wet op het politieambt NIET mogen gebruiken, omdat deze bevoegdheid hem in eigen land niet wordt toegekend. (5) Wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, artikel 3.3, Belgisch Staatsblad 18 december 1998. (6) Strafwetboek, artikel 416 en 417. (7) Zie hierboven, onderdeel 2.4.2. (8) Resolutie van de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 betreffende de beveiliging van de bijeenkomsten van de Europese Raad en andere vergelijkbare gebeurtenissen.(9) Voor België zijn dat gegevens uit de algemene nationale gegevensbank (beoogd door de Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, artikel 44/4) (10) Wet op het politieambt, artikel 44/2.(11) Ibidem, artikel 4411.(12) Het betreft de individuele uitrusting en wapens en de collectieve uitrusting, wapens en het collectief materiaal van de eenheden. (13) Wet van 5 augustus 1992, o.c., Hoofdstuk V. (14) Wet van 26 april 2002 houdende de essentiële elementen van het statuut van de personeelsleden van de politiediensten en houdende diverse andere bepalingen met betrekking tot de politiediensten ("Exodus"), Belgisch Staatsblad van 30 april 2002;Koninklijk besluit van 30 maart 2001 tot regeling van de rechtspositie van het personeel van de politiediensten, Belgisch Staatsblad van 31 maart 2001.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld