gepubliceerd op 18 juli 2001
Omzendbrief. - Overheidsopdrachten - Kwalitatieve selectie van aannemers, leveranciers en dienstverleners
MINISTERIE VAN HET WAALSE GEWEST
21 MEI 2001. - Omzendbrief. - Overheidsopdrachten - Kwalitatieve selectie van aannemers, leveranciers en dienstverleners
Aan de Waalse aanbestedende overheden die onderworpen zijn aan de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.
Mevrouw, Mijnheer de Minister, Mevrouwen, Mijne Heren, De omzendbrief van 10 februari 1998 van de Eerste Minister (Belgisch Staatsblad van 13 februari 1998) bevat een aantal belangrijke aspecten in verband met de kwalitatieve selectie van aannemers, leveranciers en dienstverleners, alsook aanbevelingen voor de aanbestedende overheden.
Deze omzendbrief dient niet om die van 10 februari 1998 te vervangen.
Maar, gelet op bepaalde problemen die de aanbestedende overheden nog tegenkomen in de praktijk, heeft de "Commission wallonne des marchés publics" (Waalse commissie voor overheidsopdrachten) (1) het nuttig geacht bovenvermelde omzendbrief met nadere gegevens aan te vullen.
Die aanvullingen zijn des te meer gegrond dat de regelgeving bij twee koninklijke besluiten van 25 maart 1999 (2) werd gewijzigd inzake de kwalitatieve selectie.
Voornaamste wijzigingen aangebracht bij voormelde besluiten : a) bij een openbare procedure betreffende opdrachten voor aanneming van werken kan de aanbestedende overheid oordelen dat de financiële, economische en technische minimumeisen waaraan moet worden voldaan krachtens de wetgeving op de erkenning van aannemers van werken, volstaan;b) bij een onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking mogen, naast de regels betreffende de uitsluitingsgronden die van ambtswege van toepassing zijn, degene die de kwalitatieve selectie betreffen toegepast worden, behalve wanneer de opdracht gegund wordt aan de hand van een aangenomen gewone factuur (3) (de aanwending van financiële, economische en technische criteria kan echter overwogen worden indien de aanbestedende overheid beslist haar selectieprocedure te formaliseren). De hiernavolgende beschouwingen slaan op overheidsopdrachten in zowel de klassieke als de specifieke sectoren. Daar de regelgeving voor deze laatste niet voorziet in een specifiek stelsel voor de evaluatie van de financiële, economische en technische minimumeisen waaraan ondernemingen moeten voldoen, mag worden uitgegaan van de regels die voor de klassieke sectoren gelden.
In deze omzendbrief worden volgende punten behandeld : I. KWALITATIEVE SELECTIE : ALGEMEEN 1. Doelstellingen van de kwalitatieve selectie 2.Informatie 2.1. Ontbrekende stukken 2.2. Gebruik van de informatie 3. Onderaanneming en tijdelijke verenigingen 3.1. Onderaanneming 3.1.1. Algemene opmerkingen 3.1.2. Invloed van de onderaanneming op de kwalitatieve selectie van de gegadigde of de inschrijver 3.1.3. Capaciteiten die de aanbestedende overheid van de onderaannemers eist 3.1.4. Onderzoek naar de participatie van de onderaannemers 3.2. Tijdelijke verenigingen 3.2.1. Evaluatie van de uitsluitingsgronden en de eisen inzake draagkracht 3.2.2. Verenigingsvoorwaarden 4. Vruchteloze kwalitatieve selectie 5.Specifieke vragen omtrent de beperkte procedures 5.1. Marge 5.2. Weging van de criteria 5.3. Lijst van geselecteerde kandidaten II. UITSLUITINGSGRONDEN III.VEREISTEN INZAKE DE FINANCIELE EN ECONOMISCHE DRAAGKRACHT 1. Algemene opmerkingen 2.Bankverklaringen 3. Omzet 4.Balans en jaarrekeningen 5. Sociale zekerheidsbijdragen 6.Waarborg van een moedermaatschappij IV. VEREISTEN INZAKE DE TECHNISCHE DRAAGKRACHT 1. Algemene opmerkingen 2.Specifieke commentaren 2.1. Opdrachten voor aanneming van werken 2.1.1. Gemeenschappelijke regels voor de verschillende procedures 2.1.2. Openbare procedures 2.1.3. Beperkte procedures en onderhandelingsprocedures met voorafgaande bekendmaking 2.2. Opdrachten voor aanneming van leveringen 2.3. Opdrachten voor aanneming van diensten V. NIEUWE ONDERNEMINGEN BIJLAGEN : MODELDOCUMENTEN - Bijlage 1 : Verklaring op erewoord - Bijlage 2 : Bankverklaring - Bijlage 3 : Bewijs van verbintenis tot borgstelling - Bijlage 4 : Attest van goede uitvoering I. KWALITATIEVE SELECTIE : ALGEMEEN 1. Doelstellingen van de kwalitatieve selectie De doelstelling van de kwalitatieve selectie hangt af van verschillende parameters, zoals de onderhandelingspartners (aanbestedende overheden, ondernemingen), het soort opdracht (werken, leveringen, diensten), het belang of de specificiteit ervan. Er komen evenwel twee krachtlijnen naar voren : - Bij een openbare procedure beoogt men de selectie van aannemers, leveranciers of dienstverleners met de nodige financiële, economische en technische draagkracht om de opdracht uit te voeren. De inschrijvers moeten dus voldoen aan de door de aanbestedende overheid gestelde minimumeisen. De inschrijvers die aan die eisen voldoen, worden automatisch geselecteerd. Op grond van de kwalitatieve selectie kan men er aldus van uitgaan dat de aannemer in staat is om de opdracht met voldoende kwaliteit uit te voeren en aldus aan de eisen van de aanbestedende overheid te voldoen. - Bij een beperkte procedure beoogt men de selectie van de beste gegadigden op grond van gepaste criteria, voor zover het maximumaantal gegadigden wordt vermeld in de opdrachtaankondiging. Als geen maximumaantal vastgesteld is, heeft de aanbestedende overheid de volgende mogelijkheid : hetzij alle ondernemingen selecteren die het voorgeschreven bekwaamheidsniveau halen, hetzij de beste ondernemingen selecteren onder degene die voldoen aan de door haar gestelde minimumeisen. Wat de keuze ook moge zijn, er dient eraan te worden herinnerd dat in het geval van beperkte procedures de erkenning van aannemers van werken alleen niet volstaat om het bekwaamheidsniveau van de gegadigden te bepalen bij desbetreffende opdrachten. 2. Informatie 2.1. Ontbrekende stukken In principe moeten alle stukken die de aanbestedende overheid in de opdrachtaankondiging eist krachtens de artikelen 17 tot 20, 43 tot 46 en 69 tot 73 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 (4), bij het kandidatuurdossier of bij het aanbod gevoegd worden, al naar gelang de aard van de procedure. De aldus overgelegde stukken kunnen op verzoek van de aanbestedende overheid aangevuld of doorgelicht worden, rekening houdende met de gegevens die ze reeds ter beschikking had om de toestand of de draagkracht van de betrokken onderneming te beoordelen.
Als bepaalde stukken ontbreken, moet de aanbestedende overheid, al naar gelang de effectieve concurrentiegraad en het soort stuk dat ontbreekt, op grond van de beschikbare gegevens oordelen of de gegadigde of de inschrijver moet worden uitgesloten, ofwel of het opportuun is hem te vragen zijn dossier aan te vullen.
Indien het ontbrekende stuk wordt overgelegd op initiatief van de gegadigde of de inschrijver (voorbeeld : verklaring op erewoord), moet de aanbestedende overheid de afwezigheid van het stuk strenger beoordelen dan indien de overlegging afhangt van een derde (voorbeeld : bankverklaring).
Er wordt gewezen op het feit dat de beslissing waarbij de aanbestedende overheid de gegadigde of de inschrijver in staat stelt een ontbrekend stuk over te leggen, van een relevante interne motivatie moet uitgaan en de betrokken ondernemingen op gelijke voet moet behandelen.
Wettig gezien mag de gegadigde of de inschrijver hoe dan ook niet weigeren de door de aanbestedende overheid vereiste stukken of inlichtingen te verstrekken indien ze betrekking hebben op elementen die uitdrukkelijk vermeld worden in het koninklijk besluit. Als de aanbestedende overheid daarentegen andere bewijsstukken verlangt, dus andere stukken of inlichtingen dan die bedoeld in het koninklijk besluit, moet ze, als geweigerd wordt de gevraagde inlichtingen te verstrekken, oordelen of deze laatste het legitieme belang van de gegadigde of de inschrijver in gevaar brengen. 2.2. Gebruik van de informatie De informatie bedoeld in de artikelen 44 en 45 (betreffende de opdrachten voor aanneming van leveringen) van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 en in de artikelen 70 en 71 (betreffende de opdrachten voor aanneming van diensten) van hetzelfde besluit mag alleen op het voorwerp van de opdracht slaan, daar de aanbestedende overheid de legitieme belangen van de leveranciers of de dienstverleners in aanmerking moet nemen wat betreft de bescherming van de technische of handelsgeheimen van hun onderneming.
Dat beginsel van goed bestuur kan ook worden toegepast op opdrachten voor aanneming van werken, al wordt de vraag niet behandeld in een specifieke tekst.
De belangen van de gegadigden of de inschrijvers worden bovendien beschermd bij artikel 139 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 (5), zoals gematigd door de artikelen 47 en 74 van hetzelfde besluit (6). Anderzijds mag elke gegadigde of inschrijver die acht dat de gevraagde inlichtingen zijn legitieme belangen kunnen schaden, zodra hij kennis heeft genomen van de opdrachtaankondiging, zijn beduchtheid medelen aan de aanbestedende overheid, die in voorkomend geval een rechtzettend advies zal uitbrengen. 3. Onderaanneming en tijdelijke verenigingen 3.1. Onderaanneming 3.1.1. Algemene opmerkingen De tussenkomst van een onderaannemer bij de uitvoering van de opdracht is een gegeven waarmee de aanbestedende overheid rekening kan houden bij de kwalitatieve selectie, ongeacht of de opdracht betrekking heeft op de klassieke sectoren of, a fortiori, op de specifieke sectoren, waarvoor de regelgeving niet voorziet in duidelijk omschreven eisen m.b.t. de financiële, economische en technische draagkracht.
Voor opdrachten in de klassieke sectoren voorzien overigens alle bepalingen van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, die gewag maken van de stukken aan de hand waarvan de technische draagkracht kan worden bevestigd, hetzij impliciet hetzij expliciet in het beroep op onderaanneming.
Dat geldt voor artikel 19, 5°, van voormeld koninklijk besluit, waarin gewag wordt gemaakt van een verklaring waarin de technici of technische diensten worden vermeld die niet deel uitmaken van de onderneming maar ter beschikking zullen staan van de aannemer voor de uitvoering van het werk.
Dat geldt ook voor artikel 45, 3°, van hetzelfde besluit waarin de technici of technische diensten worden vermeld die niet deel uitmaken van de onderneming van de leverancier, meer bepaald degenen die belast zijn met de kwaliteitscontrole.
Artikel 71, 3°, van hetzelfde besluit bevat een gelijkaardige bepaling betreffende de opdrachten voor aanneming van diensten. Wat die opdrachten betreft, kan de technische draagkracht van de dienstverlener bovendien bevestigd worden door de vermelding van het opdrachtgedeelte dat de dienstverlener eventueel van plan is in onderaanneming te geven.
Na deze verduidelijking dient te worden opgemerkt dat de kwalitatieve selectie van de onderaannemers in aanmerking kan worden genomen uit twee gezichtspunten : enerzijds, de invloed van de tussenkomst van de onderaannemers op de selectie van de gegadigde; anderzijds, de eisen die de aanbestedende overheid aan de onderaannemers kan stellen. 3.1.2. Invloed van de onderaanneming op de kwalitatieve selectie van de gegadigde of de inschrijver Al naar gelang de omstandigheden kan het beroep op de onderaanneming een positieve of negatieve invloed hebben op de selectie van de gegadigde of de onderaannemer, zowel bij een openbare procedure als bij een beperkte of een onderhandelingsprocedure.
De invloed zal positief zijn indien de gegadigde of de inschrijver een beroep doet op een hoog gekwalificeerde onderaannemer voor de uitvoering van een bepaald opdrachtgedeelte. De ervaring en de kennis van de onderaannemer worden in dat geval toegevoegd aan die van de gegadigde en de kwalitatieve selectie wordt uitgevoerd met inachtneming van het geheel van die gegevens, die in hun globaliteit worden beoordeeld.
Daarentegen zal de invloed negatief zijn indien de opdracht volgens de aanbestedende overheid een duidelijk "intuitu personae" karakter heeft en indien de gegadigde of de inschrijver overweegt een beroep op de onderaanneming. Die opmerking geldt in het bijzonder voor opdrachten voor aanneming van diensten. 3.1.3. Eisen inzake draagkracht die de aanbestedende overheid aan de onderaannemers stelt Die problematiek vloeit voort uit bovenbedoeld onderzoek (zie het vorige punt).
Voor zover het beroep op de onderaanneming positief of negatief kan worden beoordeeld om de technische draagkracht van de gegadigde of de inschrijver te bepalen en voor zover deze laatste in voorkomend geval van plan is een belangrijk opdrachtgedeelte in onderaanneming te geven, moet de aanbestedende overheid de eventuele onderaannemers eisen kunnen stellen m.b.t. de kwalitatieve selectie, ondanks de regels die bij de uitvoering van de opdracht van toepassing zijn inzake de contractuele aansprakelijkheid van de aannemer.
Wat de uitsluitingsgronden betreft, is het onderzoek naar de persoonlijke toestand van de onderaannemer op wie de gegadigde of de inschrijver een beroep doet, des te meer verantwoord dat de aannemer, bij de uitvoering van de algemene aannemingsvoorwaarden overeenkomstig artikel 10, § 2, geen beroep mag doen op een onderaannemer die zich in een uitsluitingstoestand bevindt. In dat geval wordt de eventuele positieve inbreng van de onderaannemer niet in aanmerking genomen bij de kwalitatieve selectie van de gegadigde of de inschrijver.
Wat betreft de vereisten inzake de financiële, economische en technische draagkracht, kan overwogen worden dat de aanbestedende overheid in de opdrachtaankondiging of in de uitnodiging waarin gevraagd wordt een offerte over te leggen, al naar gelang de kenmerken van de opdracht soortgelijke eisen stelt als degene die zij kan stellen overeenkomstig artikel 10, § 1, van de algemene aannemingsvoorwaarden inzake de erkenning van aannemers van werken.
Ter herinnering : overeenkomstig die bepaling kan de aanbestedende overheid eisen dat de onderaannemers in verhouding tot hun deelneming in de opdracht voldoen aan de voorschriften van de wetgeving betreffende de organisatie van de erkenning van aannemers van werken.
Ongeacht de categorie van de opdracht kan de aanbestedende overheid ook eisen dat de onderaannemers in rechtstreekse verhouding tot hun deelneming in de opdracht voldoen aan de voorwaarden inzake de kwalitatieve selectie bedoeld in de opdrachtaankondiging of in de uitnodiging waarin gevraagd wordt een offerte in te dienen.
Overeenkomstig de rechtspraak van de Raad van State (7) moet dergelijke vereiste duidelijk worden geformuleerd in de documenten van de opdracht ten einde te beschikken over een reglementaire of contractuele grondslag om een onderaannemer opzij te zetten. 3.1.4. Onderzoek naar de deelneming van onderaannemers De aanbestedende overheid moet nagaan of de onderaannemers werkelijk deelnemen aan de opdracht als de deelneming een beslissende rol speelt bij de selectie van de onderneming. Ze moet zich er aldus van vergewissen dat de onderaannemers die in het kandidatuurdossier of in de offerte aangekondigd worden, een bepaald gedeelte van de opdracht zullen uitvoeren.
Als de gegadigde of de inschrijver aangeeft dat hij voor de onderaanneming een beroep zal doen op de diensten van een technicus of een specialist, moet de aanbestedende overheid bovendien eisen dat de technicus of specialist bij het kandidatuurdossier of de offerte een attest voegt waarbij hij zich ertoe verbindt het werk uit te voeren.
De aanbestedende overheid heeft nog een andere reden om na te gaan of de onderaannemers echt deelnemen aan de opdracht. Bij het opmaken van de offerte voor opdrachten voor aanneming van werken voorziet artikel 90, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 (8) immers in de verplichting de identiteit van de eventuele onderaannemers te vermelden. Om een effectieve draagwijdte te geven aan die vereiste, is het ten zeerste aanbevolen ook in het bestek te vermelden dat de aannemer bij de uitvoering van de opdracht verplicht is een beroep te doen op de in de offerte aangekondigde onderaannemers. Als de aannemer die verplichting onmogelijk kan nakomen - die onmogelijkheid moet met redenen omkleed zijn -, moet hij de aanbestedende overheid onmiddellijk verwittigen en haar de toestemming vragen om een beroep te doen op andere onderaannemers.
Die redenering moet ook gelden bij opdrachten voor aanneming van leveringen of diensten. 3.2. Tijdelijke verenigingen 3.2.1. Beoordeling van de uitsluitingsgronden en van de eisen inzake draagkracht Bij de kwalitatieve selectie van tijdelijke verenigingen hebben de aanbestedende overheden in principe twee mogelijkheden : hetzij nagaan of elk lid van de tijdelijke vereniging voldoet aan de gestelde eisen, hetzij nagaan of de tijdelijke vereniging als dusdanig aan de eisen voldoet. Hierbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen, enerzijds, de uitsluitingsgronden en, anderzijds, de vereisten inzake de financiële, economische en technische draagkracht.
Bij de individuele evaluatie van de gegadigden moeten de uitsluitingsgronden worden onderzocht voor elk lid dat deel uitmaakt van de tijdelijke vereniging.
Wat daarentegen de eigenlijke selectiecriteria betreft, moeten de niveaus van financiële, economische en technische draagkracht beoordeeld worden in hoofde van de tijdelijke vereniging als geheel, net zoals in het stelsel voor de erkenning van aannemers van werken. 3.2.2. Verenigingsvoorwaarden - Bij het indienen van de kandidaturen in het kader van een beperkte procedure of van een onderhandelingsprocedure met voorafgaande bekendmaking, is het in principe niet mogelijk te verbieden dat een tijdelijke vereniging wordt opgericht door de gegadigden, behalve buitengewone omstandigheden gewettigd door de bezorgdheid een toereikend concurrentieniveau te handhaven. - Wat betreft de fase waarin de offerte wordt ingediend, voorziet de regelgeving slechts in één geval met tijdelijke verenigingen : artikel 93, § 2, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 bepaalt dat, indien het bestek het toelaat, de aanbestedende overheid bij een beperkte procedure een offerte mag aanvaarden die ingediend wordt door een tijdelijke vereniging samengesteld uit niet geselecteerde personen, voor zover ten minste één gekozen gegadigde deel uitmaakt van die vereniging. (9) (10) - Een probleem doet zich voor i.v.m. de gegadigden die beslissen een tijdelijke vereniging op te richten om een offerte in te dienen, meer bepaald als de aanbestedende overheid een maximumaantal gegadigden heeft vastgelegd. Dat aantal bepaalt immers het door de aanbestedende overheid gewenste concurrentieniveau. Men kan zich dus de vraag stellen of de gegadigden de aldus vastgelegde concurrentieregels wel mogen wijzigen door zich te verenigen om een offerte in te dienen.
Om een toereikend concurrentieniveau te handhaven, moet de aanbestedende overheid dus in voorkomend geval in haar bestek een bepaling invoegen die een vereniging van gegadigden verbiedt. 4. Vruchteloze kwalitatieve selectie De vraag dient te worden gesteld of in bepaalde gevallen gebruik kan worden gemaakt van de onderhandelingsprocedure zonder voorafgaande bekendmaking naar aanleiding van een vruchteloze kwalitatieve selectie. De volgende gevallen kunnen zich immers voordoen : - bij een openbare procedure : alle inschrijvers verkeren in een uitsluitingstoestand of geen van hen voldoet aan de minimumeisen inzake de financiële, economische en technische draagkracht; - bij een beperkte procedure of een procedure met voorafgaande bekendmaking : er werd geen kandidatuur ingediend, alle gegadigden verkeren in een uitsluitingstoestand of geen van hen voldoet aan de minimumeisen inzake de financiële, economische en technische draagkracht.
In die gevallen kan geen gebruik worden gemaakt van de onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking op grond van artikel 17, § 2, 1°, d of e, of van artikel 39, § 2, 1°, d, van de wet van 24 maart 1993; die bepalingen moeten immers stricto sensu worden genomen en voorzien niet in een geval dat resulteert uit een vruchteloze kwalitatieve selectie. 5. Bijzondere vragen betreffende de beperkte procedures 5.1. Marge De marge is de mogelijkheid om het aantal gegadigden vast te leggen tussen een minimum en een maximum die vermeld moeten worden in de aankondiging van de opdracht.
Die marge moet enkel bij de beperkte procedures en de onderhandelingsprocedures met voorafgaande bekendmaking vermeld worden. Ze is als dusdanig gewoon een mogelijkheid in hoofde van de aanbestedende overheid.
De margecijfers kunnen dwingend of gewoon indicatief zijn, onverminderd de regel bedoeld in lid 4 van de artikelen 16, 42 en 68 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 (11) waarin sprake is van minimum 5 gegadigden, behalve natuurlijk wanneer het onmogelijk is een toereikend aantal geschikte kandidaturen in te zamelen (12) (vgl. waarin dezelfde teksten uitdrukkelijk voorzien voor de onderhandelingsprocedure). Het hogere aantal van twintig gegadigden vermeld in voormeld lid 4 heeft daarentegen geen dwingend karakter.
Het is echter raadzaam dat aantal niet te overschrijden.
Het dwingende of indicatieve karakter van de margecijfers moet vermeld worden in de aankondiging van de opdracht.
Er dient ook te worden opgemerkt dat wanneer, in de klassieke sectoren, bij opdrachten voor aanneming van leveringen en diensten geschat wordt dat de Europese bekendmakingsdrempels bereikt zijn, de modellen van opdrachtaankondiging voor beperkte procedures en onderhandelingsprocedures met voorafgaande bekendmaking minstens de vermelding van het voorziene aantal gegadigden opleggen. De vermelding kan evenwel indicatief zijn.
De aanbestedende overheid moet zich hoe dan ook houden aan de selectieregels die zij in de opdrachtaankondiging heeft vastgelegd.
Indien het hogere cijfer van de marge een dwingend karakter heeft, moeten bijgevolg selectiecriteria worden vastgelegd die streng genoeg zijn om niet verplicht te zijn dat cijfer te overschrijden.
Bij een beperkte procedure is de aanbestedende overheid, zelfs als in de opdrachtaankondiging geen marge of maximumaantal gegadigden wordt vermeld, steeds bevoegd om het aantal ondernemingen die verzocht worden een offerte in te dienen, te beperken door een strengere selectie van de gegadigden die voldoen aan de voorgeschreven draagkrachtcriteria. Dergelijk procédé mag de selectie echter niet doen berusten op vereisten die niet evenredig zijn met de kenmerken van de opdracht.
In dit geval doet de aanbestedende overheid er doorzichtigheidshalve goed aan in de opdrachtaankondiging te vermelden dat onder de ondernemingen die aan de minimumeisen voldoen alleen de meest geschikte zullen worden gekozen.
Uit bovenstaande overwegingen kan afgeleid worden dat het doorgaans niet opportuun lijkt gebruik te maken van het margestelsel, gelet, enerzijds, op de verplichtingen die de vermelding van een maximumaantal gegadigden in de opdrachtaankondiging met zich meebrengt voor de aanbestedende overheid en, anderzijds, op de bevoegdheid die de overheid heeft om dat aantal te beperken. Elke aanbestedende overheid moet hierover beslissen op grond van haar eigen situatie. 5.2. Weging van de criteria De huidige regelgeving voorziet niet in de weging van de selectiecriteria.
Alhoewel het niet verboden is gebruik te maken van de weging - ze biedt overigens het voordeel van een a priori doorzichtigere procedure - moet echter worden vastgesteld dat ze meer starheid brengt in de selectiefase. Ook in dat opzicht moet elke aanbestedende overheid natuurlijk beslissen op grond van haar eigen situatie.
Wanneer de aanbestedende overheid besloten heeft de weging van de selectiecriteria toe te passen om redenen die haar eigen zijn, moet zij in elk geval de modaliteiten daarvan in de opdrachtaankondiging bekendmaken. 5.3. Lijst van de gegadigden Als een procedure uitmondt op het opmaken van een lijst van gegadigden in de zin van de artikelen 14, § 2, 40, § 2, of 66, § 2, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 (13), is het verboden gegadigden toe te voegen aan de aldus vastgestelde lijst. Die lijst moet immers als definitief worden beschouwd daar de aanbestedende overheid de mogelijkheid niet meer heeft om de inhoud ervan te wijzigen zodra de selectie is doorgevoerd.
De aanbestedende overheid heeft daarentegen steeds de mogelijkheid om geen gebruik te maken van de aldus opgemaakte lijst en voor een bepaalde opdracht een aankondiging te publiceren met het oog op een openbare procedure, een beperkte procedure of een onderhandelingsprocedure, al naar gelang het geval.
II. DE UITSLUITINGSGRONDEN In de praktijk blijkt dat de aanbestedende overheden steeds vaker van de gegadigden of de inschrijvers een verklaring op erewoord eisen waarin bevestigd wordt dat ze zich niet in een toestand bevinden die aanleiding kan geven tot hun uitsluiting, zoals bepaald in de artikelen 17, 43 en 69 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 (14) De verklaring op erewoord, die men reeds voor ogen had in de omzendbrief van de Diensten van de Eerste Minister van 10 januari 1998 betreffende de kwalitatieve selectie van de aannemers, leveranciers en dienstverleners, waarvan sprake hierboven (blz 1 en 2), streeft naar vereenvoudiging, zowel voor de gegadigden of de inschrijvers als voor de aanbestedende overheid. Het is een document waarvan het nut vast staat maar dat voorzichtigheid en waakzaamheid vergt van de aanbestedende overheid.
De aanbestedende overheid moet dan ook vóór het gunnen van de opdracht systematisch nagaan of de verklaring op erewoord van de gegadigde of de inschrijver juist is.
In principe moet de aanbestedende overheid nagaan of de verklaring op erewoord van de als eerste en eventueel als tweede gerangschikte inschrijver juist is. Daartoe gebruikt ze gegevens die ter beschikking liggen, zowel bij de indiening van de verklaring als bij de gunning van de opdracht, of andere door de inschrijver overgemaakte documenten, met name een recent erkenningsattest, een registratieattest of het RSZ-attest.
Veelvuldig gebruikte documenten, zoals RSZ-attesten of erkenningsattesten, aan de hand waarvan de uitsluitingsgronden onderzocht worden, moeten bij de verklaring op erewoord worden gevoegd.
Voor elke opdracht moet uit de met redenen omklede beslissing blijken dat de kandidatuur effectief onderzocht werd met inachtneming van de uitsluitingsgronden. De analyse zal min of meer diepgaand zijn al naar gelang de omstandigheden en het soort opdracht, rekening houdende o.a. met de kennis die de aanbestedende overheid heeft van de werkelijke toestand van de betrokken onderneming.
De verklaring op erewoord moet afgelegd worden door de persoon die ertoe gemachtigd is de onderneming te verbinden krachtens haar statuten en bijgevolg de offerte te ondertekenen.
Een model van verklaring op erewoord gaat bij deze omzendbrief (bijlage 1).
III. VEREISTEN INZAKE DE FINANCIELE EN ECONOMISCHE DRAAGKRACHT 1. Algemene opmerkingen De referenties inzake de financiële en economische draagkracht zijn dezelfde als die omschreven in het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten.(15) De lijst van de referenties inzake de financiële en economische draagkracht, bedoeld in de artikelen 18, 44 en 70 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, is niet definitief. In de opdrachtaankondiging of in de uitnodiging tot indiening van een offerte kan de aanbestedende overheid immers andere bewijsstukken eisen, o.m. de verbintenis tot borgstelling, waarvan sprake hierna.
Bovendien kan ze ieder ander document geschikt achten dat de inschrijver of de gegadigde overlegt om zijn financiële en economische draagkracht aan te tonen.
Hierna volgt een reeks specifieke opmerkingen over de referenties waarvan sprake in voormeld koninklijk besluit. 2. Bankverklaringen Uit de praktijk blijkt dat de bankverklaring zoals ze thans door financiële instellingen wordt opgemaakt doorgaans niet de nodige garanties biedt om de aanbestedende overheid in staat te stellen de financiële en economische draagkracht van de gegadigden of de inschrijvers te evalueren.Bijgevolg is het aangewezen ofwel gebruik te maken van het attest waarvan het model bij deze omzendbrief (bijlage 2) (16) gaat, ofwel rekening te houden met een verbintenis van een borgstellingsmaatschappij of van een financiële instelling om bij de gunning van de opdracht een borgtocht te stellen. (Zie het model van deze verbintenis in bijlage 3) (17). De selectie wordt aldus uitgevoerd door maatschappijen die de financiële toestand van ondernemingen onderzoeken. Rekening houdende met de draagwijdte van een dergelijke verbintenis moet de duur daarvan beperkt blijven in de tijd. Een termijn van drie maanden, zoals bepaald in het tweede model, lijkt redelijk.
De mogelijkheid om andere bewijsstukken over te leggen moet evenwel niet weggeschoven worden als de gegadigde of de inschrijver van plan is de borgtocht te stellen volgens andere modaliteiten, die vastliggen in artikel 5 van de algemene aannemingsvoorwaarden. 3. Omzet In bepaalde gevallen kan het interessant zijn te weten wat de omzet van de gegadigden of de inschrijvers is, voor zover de vereiste omzet in verhouding staat tot de omvang van de opdracht en in correlatie met andere bewijsstukken gebracht kan worden.De omzet op zich volstaat echter niet om de financiële toestand van een onderneming te evalueren. 4. Balansen en jaarrekeningen De balansen en jaarrekeningen van een onderneming zijn publieke documenten die de omvang en de financiële toestand van de onderneming weergeven.De aanbestedende overheid moet evenwel over bekwaam personeel beschikken om ze te onderzoeken. 5. Bijdragen aan de sociale zekerheid Het feit dat een onderneming onderworpen wordt aan een aanzuiveringsplan in het kader van de R.S.Z., kan wijzen op een precaire financiële toestand en bijgevolg wettigen dat haar financiële draagkracht ongunstig beoordeeld wordt door de aanbestedende overheid.
In het geval van een natuurlijke persoon die inschrijft in het kader van opdrachten voor aanneming van diensten, kan de niet-betaling of laattijdige betaling van sociale bijdragen die hij als zelfstandige verschuldigd is, indien ze geen uitsluitingsgrond vormt, een reden zijn om niet geselecteerd te worden, voor zover blijkt dat bedoelde persoon de financiële draagkracht niet heeft om zijn sociale verplichtingen na te komen. 6. Waarborg van een moedermaatschappij De waarborg die een moedermaatschappij aan een dochtermaatschappij verleent om de financiële en economische draagkracht van laatstgenoemde aan te tonen, moet met omzichtigheid in aanmerking worden genomen.In ieder geval moet de aanbestedende overheid nagaan of de moedermaatschappij zich werkelijk heeft verbonden, in welke maat en hoelang. Hierbij kan de oprichting van een tijdelijke vereniging tussen de moeder- en de dochtermaatschappij een betrouwbare waarborg vormen.
IV. VEREISTEN INZAKE TECHNISCHE BEKWAAMHEID 1. Algemene opmerkingen Men overweegt het relevante karakter van de referenties inzake technische bekwaamheid in de regelgeving op te nemen naar gelang van het soort opdracht (werken, leveringen, diensten) (18). Anderzijds is de lijst van de referenties limitatief, zowel bij opdrachten voor aanneming van werken als bij opdrachten voor aanneming van leveringen, terwijl uit artikel 71 van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 blijkt dat de lijst niet limitatief is bij opdrachten voor aanneming van diensten.
Deze vaststelling betekent echter niet dat de aanbestedende overheid om het even welke eis kan stellen bij opdrachten voor aanneming van diensten : de referenties moeten betrekking hebben op de vakkundigheid, de doeltreffendheid, de ervaring en de betrouwbaarheid van de gegadigde of de inschrijver. De aanbestedende overheid kan bijgevolg de overlegging eisen van documenten die niet op de lijst staan, mits ze in rechtstreeks verband staan met de doelstellingen van de kwalitatieve selectie.
De aanbestedende overheid zal de strengheid van de eisen evalueren naar gelang van de concurrentiegraad in de activiteitensector.
Bovendien zal de aanbestedende overheid het soort en het aantal over te leggen referenties alsmede de desbetreffende minimumbedragen trachten te bepalen met inachtneming van de kenmerken en de omvang van de opdracht.
Er dient nog gewezen te worden op het feit dat de technische bekwaamheid van de ondernemingen ruimer en directer te vatten is aan de hand van bepaalde referenties.
Dit geldt meer bepaald voor de lijst van de dienstverstrekkingen, die een goede indicator kan zijn, zowel voor de omzet en de werktuigen als voor het personeel van een onderneming. 2. Specifieke toelichting 2.1. Opdracht voor aanneming van werken (artikel 19 en volgende van het koninklijk besluit van 8 januari 1996) 2.1.1. Gemeenschappelijke voorschriften voor de verschillende procedures Om het werk van de ondernemingen niet onnodig te verzwaren, is het bij de keuze van de referenties aangewezen overlapping te vermijden tussen de eisen voorzien in de regelgeving betreffende de erkenning van de aannemers van werken en de gestelde bekwaamheidseisen. Dit geldt in het bijzonder voor de referenties waarvan sprake onder punt 1° (studiekwalificaties) en punt 4° (gemiddelde jaarlijkse personeelsbezetting en omvang van het kaderpersoneel van de onderneming) van artikel 19 van het koninklijk besluit. 2.1.2. Openbare procedures Zoals blijkt uit artikel 16, eerste lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996, kan de aanbestedende overheid, onverminderd de toepassing van de uitsluitingsgronden, achten dat de financiële, economische en technische minimumeisen waaraan moet worden voldaan krachtens de wetgeving betreffende de erkenning van de aannemers van werken, volstaan.
Als dat niet het geval is, kunnen de volgende elementen in aanmerking worden genomen bij de keuze van de criteria die bij openbare procedures toegepast moeten worden. - Lijst van de uitgevoerde werken Artikel 19, 2°, van het koninklijk besluit heeft betrekking op de lijst van de werken uitgevoerd tijdens de laatste vijf jaar, al naar gelang het geval gestaafd met een getuigschrift van goede uitvoering waarvan de inhoud in voormeld artikel wordt omschreven. Een model van getuigschrift gaat bij deze omzendbrief (bijlage 4). Daar artikel 16, eerste lid, voorziet in de financiële, economische en technische minimumeisen, kan de aanbestedende overheid hogere eisen stellen en een kortere referentieperiode opleggen dan die bedoeld in artikel 19, 2°.
Het gebruik van de referenties voor uitgevoerde werken wordt aanbevolen zodra de opdracht de Europese bekendmakingsdrempel bereikt.
Anders wordt het gebruik van de referenties slechts gewettigd door het specifieke karakter van de opdracht : aanwending van bijzondere technieken en materialen, werken die een hoog percentage vertegenwoordigen dat evenwel lager is dan voor werken ingedeeld in de categorie of subcategorie van erkenning waarin het bestek (19) voorziet. - Werktuigen, materieel en technische uitrusting Artikel 19, 3°, van het koninklijk besluit heeft betrekking op een verklaring betreffende de werktuigen, het materieel en de technische uitrusting waarover de aannemer zal beschikken voor de uitvoering van het werk.
Aangezien de wetgeving betreffende de erkenning van aannemers van werken geen rekening houdt met bovenvermelde elementen, kan daaromtrent een eis worden gesteld wanneer de opdracht specifieke kenmerken vertoont die wettigen dat de selectie berust op de beschikbaarheid van een bepaald werktuig, een bepaald materieel of een bepaalde technische uitrusting. - Technici of technische diensten Krachtens artikel 19, 5°, van bovenvermeld koninklijk besluit kan de aanbestedende overheid een verklaring eisen betreffende de technici of de technische diensten die, al dan niet deel uitmakend van de onderneming, ter beschikking zullen staan van de aannemer voor de uitvoering van het werk.
Wanneer de betrokken personen of diensten niet tot de onderneming behoren, gaat het doorgaans om onderaannemers. Hierbij dient verwezen te worden naar punt I, 3.1, van deze omzendbrief. 2.1.3. Beperkte procedures en onderhandelingsprocedures met voorafgaande bekendmaking - Bij deze procedures volstaat de erkenning van de aannemers niet voor een doelmatige kwantitatieve selectie. De technische capaciteit van de ondernemingen moet dus beoordeeld worden op grond van bijkomende voorschriften.
Onderstaande elementen kunnen aldus in aanmerking worden genomen bij de beperkte procedures en de onderhandelingsprocedures met voorafgaande bekendmaking, zonder evenwel de inzake erkenning gestelde eisen te overlappen. - Lijst van de uitgevoerde werken Voor beperkte procedures kunnen de referenties die op de uitgevoerde werken slaan doorgaans vereist worden, ongeacht of de opdracht al dan niet de Europese bekendmakingsdrempel bereikt.
Artikel 19, 2°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreft de lijst van de werken uitgevoerd in de loop van de laatste vijf jaar.
Door te achten dat artikel 16, tweede lid, van hetzelfde besluit voorziet in de minimumeisen waaraan inzake technische capaciteit moet worden voldaan, kan de aanbestedende macht zich veeleisender tonen en een kortere referentieperiode opleggen dan die bedoeld in voormeld artikel 19, 2°. Dergelijke beperking moet evenwel slechts toegepast worden voor zover de kenmerken van de opdracht het vereisen, bijvoorbeeld wanneer gebruik moet worden gemaakt van spitstechnologie of bijzondere materialen of nieuw materieel. - Werktuigen, materieel en technische uitrusting Artikel 19, 3°, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 slaat op een verklaring betreffende de werktuigen, het materieel en de technische uitrusting waarover de aannemer zal beschikken voor de uitvoering van het werk.
Aangezien de wetgeving betreffende de erkenning van aannemers van werken geen rekening houdt met bovenvermelde elementen, kan een eis daaromtrent worden gesteld wanneer de opdracht kenmerken vertoont die wettigen dat de selectie berust op de beschikbaarheid van een bepaald werktuig, een bepaald materieel of een bepaalde technische uitrusting. - Technici of technische diensten Krachtens artikel 19, 5°, van bovenvermeld koninklijk besluit kan de aanbestedende overheid een verklaring eisen betreffende de technici of de technische diensten die al dan niet deel uitmakend van de onderneming ter beschikking zullen staan van de aannemer voor de uitvoering van het werk.
Wanneer de betrokken personen of diensten niet tot de onderneming behoren, gaat het over het algemeen om onderaannemers. In dat opzicht dient verwezen te worden naar punt I, 3.1, van deze omzendbrief. 2.2. Opdrachten voor aanneming van leveringen (artikel 45 en volgende van het koninklijk besluit van 8 januari 1996) Bij opdrachten voor aanneming van leveringen blijkt dat drie referenties doorgaans relevanter zijn dan de andere om de technische bekwaamheid van de leveranciers te beoordelen : de lijst van de voornaamste leveringen (artikel 45, 1°), de technici of de technische diensten (artikel 45, 3°) en de monsters (artikel 45, 4°). - Lijst van de voornaamste leveringen Wanneer de aangevraagde referenties betrekking hebben op de omvang van de leveringen en rechtstreeks verband houden met het doel van de opdracht, kan de aanbestedende overheid daaruit normaal afleiden dat de gegadigde of de inschrijver over de nodige arbeidskrachten en technische middelen beschikt om de opdracht uit te voeren.
Wanneer de opdracht evenwel betrekking heeft op gespecialiseerde leveringen is het bovendien aangewezen precies te weten over welke middelen de onderneming zal beschikken om de opdracht uit te voeren.
Artikel 45, 1°, van het koninklijk besluit voorziet in de mogelijkheid om de lijst van de voornaamste gelijkaardige leveringen te eisen die verricht werden in de loop van de laatste drie jaar na het indienen van de kandidatuur. In artikel 42 van hetzelfde besluit wordt op de minimumeisen gewezen. De aanbestedende overheid kan zich veeleisender tonen en haar beoordeling op een kortere referentieperiode doen slaan, bijvoorbeeld voor leveringen in een sector waar de technieken snel evolueren. - Technici of technische diensten Krachtens artikel 45, 3°, van bovenvermeld koninklijk besluit kan de aanbestedende overheid een verklaring eisen betreffende de technici of de technische diensten die al dan niet deel uitmaken van de onderneming, meer bepaald degenen die met de kwaliteitscontrole belast zijn.
Ook al betreft die bepaling in het bijzonder de technici belast met de kwaliteitscontrole, ze is ook van toepassing op personen die als onderaannemers tussenkomen in de vervaardiging van de producten.
Wanneer de betrokken personen of diensten niet tot de onderneming behoren, gaat het doorgaans om onderaannemers. In dat opzicht dient verwezen te worden naar punt I, 3.1, van deze omzendbrief. - Monsters Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen het monster waarvan sprake in artikel 45, 4°, van bovenvermeld koninklijk besluit en het prototype bedoeld in artikel 90, § 2, van hetzelfde besluit : artikel 45 betreft immers producten die bij vroegere opdrachten werden vervaardigd of geleverd, of producten van gewone makelij. De voorstelling van een prototype kan als zodanig geen criterium van kwalitatieve selectie zijn. - Attesten voor de conformiteit van de producten De certificaten bedoeld in artikel 45, 5°, van bovenvermeld koninklijk besluit zijn documenten met de Europese normen EN ISO 9000 maar ook certificaten zoals kwaliteitsmerken met betrekking tot de vervaardiging.
De aanwending van de Europese ISO normen kan ook overwogen worden in het kader van artikel 45, 3° en 6°, van het koninklijk besluit bij kwaliteitscontroles die door technici of technische diensten worden verricht. 2.2. Opdrachten voor aanneming van diensten (artikel 71 en volgende van het koninklijk besluit van 8 januari 1996) Bij opdrachten voor aanneming van diensten blijkt dat de vier volgende referenties doorgaans relevanter zijn dan de andere om de technische bekwaamheid van de dienstverleners te beoordelen. - Studie-en beroepskwalificaties (art. 71, 1°) Deze referenties zijn bijzonder relevant en zelfs onontbeerlijk bij opdrachten voor aanneming van diensten i.v.m. intellectuele dienstverleningen. - Lijst van de voornaamste uitgevoerde diensten (art. 71, 2°) De technische bekwaamheid van de dienstverlener kan aangetoond worden op grond van de lijst van de voornaamste diensten uitgevoerd tijdens de laatste drie jaar, met vermelding van het bedrag, de datum en de publiek- of privaatrechtelijke instanties waarvoor zij bestemd waren.
Er dient vooral te worden opgemerkt dat de aanbestedende overheid, zoals daarop reeds werd gewezen voor opdrachten voor aanneming van werken en leveringen, veeleisender kan zijn en een kortere referentieperiode kan opleggen voor zover de kenmerken van de opdracht dat rechtvaardigen.
Anderzijds is er, net zo min als voor de andere categorieën opdrachten, reden om de referenties voor aan de overheid verstrekte diensten te bevoorrechten ten aanzien van de referenties voor aan privaatrechtelijke personen verstrekte diensten. In bepaalde gevallen lijkt het evenwel aangewezen, rekening houdende met het specifieke karakter van de gevraagde dienstverleningen (bijvoorbeeld : voorbereiding van bestekken voor overheidsopdrachten, . ) de voorkeur te geven aan de referenties of de ervaring voor diensten die aan de overheid worden verstrekt. - Technici of technische diensten (artikel 71, 3° en 8°) Krachtens artikel 71, 3°, van het koninklijk besluit kan de aanbestedende overheid een verklaring eisen betreffende de technici of de technische diensten die al dan niet deel uitmaken van de onderneming, meer bepaald degenen die met de kwaliteitscontrole belast zijn.
Ook al betreft die bepaling in het bijzonder de technici belast met de kwaliteitscontrole, ze is ook van toepassing op personen die als onderaannemers tussenkomen in de vervaardiging van de producten.
Wanneer de betrokken personen of diensten niet tot de onderneming behoren, gaat het doorgaans om onderaannemers. In dat opzicht dient verwezen te worden naar punt I, 3.1, van deze omzendbrief.
Bij de meeste opdrachten voor aanneming van diensten betreffende intellectuele dienstverleningen (vaak met een intuiti personae karakter) is het hoe dan ook verkieslijk de voorwaarden nauwkeurig te bepalen waaronder tot onderaanneming kan worden overgegaan. - Getroffen maatregelen om de kwaliteit te waarborgen (artikel 71, 6°) Deze bepaling verwijst naar kwaliteitsbewakingsregelingen die op de Europese normenreeks ISO 9000 berusten en in artikel 73 van het koninklijk besluit vermeld worden.
V. NIEUWE ONDERNEMINGEN De kwalitatieve selectie, die logischerwijs steunt op elementen die bij het opstarten van de procedure bestaan en op de ervaring die ondernemingen over een vrij lange periode opdoen, is werkelijk een probleem voor jonge ondernemingen die zich voor concurrentie openstellen, zoals bijvoorbeeld in de sector van de nieuwe technologieën. De toegang tot de overheidsopdrachten wordt hen onzeker gemaakt.
De aanbestedende overheid, die de kandidatuur van zulke ondernemingen in aanmerking wenst te nemen, moet dan ook voorzien in relevante criteria in haar opdrachtaankondiging en rekening houden met de volgende aanwijzingen.
Voor de financiële en economische draagkracht kunnen krachtens de desbetreffende bepalingen van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 andere referenties worden geëist dan de balansen, jaarrekeningen of omzetcijfers bedoeld in de artikelen 18 (werken), 44 (leveringen) en 70 (diensten). Dit geldt meer bepaald voor de bankverklaring of de verbintenis tot borgstelling, waarvan sprake hierboven.
Om de technische bekwaamheid te beoordelen is het aangewezen andere relevante referentie(s) dan de verstrekte dienst(en) te kiezen uit de lijst vermeld in de artikelen 19 (werken), 45 (leveringen) en 71 (diensten), met name de studie- en beroepskwalificaties, de ervaring van het kaderpersoneel en de technische diensten of de werktuigen, het materieel of de technische uitrusting waarover de onderneming zal beschikken voor de uitvoering van de opdracht.
Namen, 21 mei 2001.
De Minister-President, J.-Cl. VAN CAUWENBERGHE
Bijlagen : modeldocumenten Bijlage 1 Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Nota's (1) Die Commissie werd ingesteld bij besluit van de Waalse Regering van 16/07/1998.(2) Het koninklijk besluit van 25 maart 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken (Belgisch Staatsblad 09/04/1999) en het koninklijk besluit van 25 maart 1999 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten in de sectoren water, energie, vervoer en telecommunicatie (Belgisch Staatsblad 28/04/1999). (3) De kwalitatieve selectie is echter niet van toepassing op opdrachten gegund op grond van een aangenomen gewone factuur, aangezien de procedure m.b.t. de gunning van de opdracht niet geformaliseerd wordt. (4) Dit probleem wordt niet behandeld in het koninklijk besluit van 10 januari 1996.(5) Voor de bijzondere sectoren gaat het om artikel 123 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.(6) Het koninklijk besluit van 10 januari 1996 voorziet niet in dergelijke matiging.(7) Zie arrest nr.62.545 van 14 oktober 1996, N.V. Etablissements DRUART, "L'Entreprise et le Droit", 1997, blz. 84 en volg.; "Administration publique mensuel", 1996, blz. 152 en 153. (8) Voor de bijzondere sectoren gaat het om artikel 78, § 1, 3°, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.(9) Voor de bijzondere sectoren gaat het om artikel 81, § 2, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.(10) Gelijkaardige regels zijn van toepassing op de onderhandelingsprocedures met voorafgaande bekendmaking, overeenkomstig artikel 122, derde lid, van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 en artikel 110, tweede lid, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.(11) Die bepalingen komen niet voor in het koninklijk besluit van 10 januari 1996.(12) Een geschikte kandidatuur is een kandidatuur die ontvankelijk is en die voldoet aan de selectievereisten van de aanbestedende overheid.(13) Voor de bijzondere sectoren gaat het om artikelen 13, § 3, 35, § 3, of 56, § 3, van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.(14) Voor specifieke sectoren gaat het om de artikelen 17, 39 en 60 van het koninklijk besluit van 10 januari 1996.(15) Voor specifieke sectoren voorziet de regelgeving niet in een specifiek stelsel.(16) In de opdrachtaankondiging moet aangegeven worden dat er een model bestaat dat in acht moet worden genomen en dienen de modaliteiten bepaald te worden om dit model te verkrijgen.(17) In de opdrachtaankondiging moet worden aangegeven dat er een model bestaat dat in acht moet worden genomen.In deze aankondiging dienen ook de modaliteiten bepaald te worden om dit model te verkrijgen. (18) Voor de bijzondere sectoren wordt in geen specifiek stelsel voorzien in de regelgeving. (19) Wanneer de opdracht, overeenkomstig artikel 5, § 7, van het koninklijk besluit van 26 september 1991 tot vaststelling van bepaalde toepassingsmaatregelen van de wet van 20 maart 1991 houdende regeling van de erkenning van de aannemers van werken, werken omvat die in verschillende categorieën en subcategorieën onderverdeeld zijn.