Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 11 juli 2018
gepubliceerd op 18 juli 2018

Omzendbrief betreffende de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, waarbij de bevoegdheid inzake verandering van voornamen wordt overgedragen aan de ambtenaren van de burgerlijke stand en de voorwaarden en de procedure ervan worden geregeld

bron
federale overheidsdienst justitie
numac
2018031475
pub.
18/07/2018
prom.
11/07/2018
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

FEDERALE OVERHEIDSDIENST JUSTITIE


11 JULI 2018. - Omzendbrief betreffende de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, waarbij de bevoegdheid inzake verandering van voornamen wordt overgedragen aan de ambtenaren van de burgerlijke stand en de voorwaarden en de procedure ervan worden geregeld


Aan de dames en heren procureurs-generaal bij de hoven van beroep, Aan de dames en heren ambtenaren van de burgerlijke stand van het Rijk, Inleiding Ik vestig uw aandacht op de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing waarvan sommige bepalingen, die in werking zijn getreden op 1 augustus 2018, de bevoegdheid en de procedure inzake verandering van voornamen wijzigen.

Deze omzendbrief licht de bepalingen toe van hoofdstuk I van titel 3 van voornoemde wet die de ambtenaren van de burgerlijke stand moeten toepassen in het kader van de uitoefening van hun functie.

Dat hoofdstuk met als opschrift "Wijzigingen van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen" (hierna "de wet") draagt de bevoegdheid inzake verandering van voornamen van de minister van Justitie over aan de ambtenaren van de burgerlijke stand, bepaalt de voorwaarden voor de verandering van voornamen en regelt het verloop van de procedure.

Het aantal verzoeken tot verandering van voornamen gericht aan de opeenvolgende ministers van Justitie stijgt voortdurend (505 verzoeken in 1997 en 1481 verzoeken in 2017). Tegelijkertijd werd vastgesteld dat bijna 99 % van de verzoeken worden aanvaard. De weigeringen van verandering van voornamen stemmen overeen met situaties van onontvankelijkheid van het verzoek (vreemde nationaliteit, onenigheid tussen ouders wanneer het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend, verzoeken geformuleerd door een minderjarige...) of van flagrante misbruiken van de procedure (bizarre, belachelijke, hatelijke voornamen ter vervanging, zwaar gerechtelijk verleden van de verzoeker waarvan de verdoezeling verdacht is...).

De ambtenaren van de burgerlijke stand zijn overigens reeds bevoegd om in de akte van geboorte van een kind de door zijn ouders gekozen voornamen op grond van wettelijke voorwaarden die volkomen gelijk zijn aan die waaraan de verandering van voornamen is onderworpen, op te nemen (cf. art. 55 e.v. van het Burgerlijk Wetboek; artt. 1 en 3, § 2, van de wet).

In die context is de overdracht van bevoegdheid aan de gemeentelijke overheid volkomen coherent. Zulks biedt het voordeel van de nabijheid voor de burger. De administratieve last wordt verdeeld tussen de 589 gemeenten die het Belgische grondgebied dekken. Zij beschikken meestal over de akten en gegevens die dienstig zijn voor de behandeling van het verzoek dat minder lang zou moeten duren. Het verloop van de procedure werd vereenvoudigd, waarbij erop werd toegezien dat de rechtszekerheid gewaarborgd blijft.

I. Materiële, internationale en persoonlijke bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand 1. Materiële bevoegdheid Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de verandering van voornamen sensu stricto en de verbetering van voornamen.Bij de totstandkoming van de wet van 15 mei 1987 heeft de wetgever herhaald dat « verbeteren recht spreken is » (Memorie van toelichting, Kamer, 1983-1984, 966, p. 3) zijnde een fout in de voornamen te verhelpen.

Daarentegen veronderstelt een voornaamsverandering dat de voornamen correct zijn vastgelegd maar dat ze moeten aangepast worden om welke reden dan ook. De voornaamsverandering op deze manier houdt in dat de bevoegdheid wordt uitgeoefend om het verzoek te beoordelen. Op dezelfde manier, in verband met de naam, heeft de jurisprudentie kunnen preciseren dat « Enkel de rechtbanken bevoegd zijn om alle verbeteringen te bevelen die enkel als doel hebben de echte naam vast te leggen of te hernemen, daar waar de administratieve autoriteit bevoegd is om alle veranderingen van die naam toe te staan. » (Luik (1e kamer), 21 mei 2012, J.T., 2013, p. 63, noot J.-P. Masson).

Mijn administratie heeft kunnen vaststellen dat in de praktijk de verzoekers zonder onderscheid de « verandering » of « verbetering » van hun voornamen vragen.

Bij het ontvangen van een verzoek, kan de ambtenaar van de burgerlijke stand er toe gehouden zijn een onderscheid te maken tussen de procedures van voornaamsverandering en -verbetering. Indien hij op basis van authentieke akten of officiële documenten waarover hij beschikt of die voorgelegd worden door de verzoeker, vaststelt dat de exacte bedoeling van de vraag in werkelijkheid bestaat uit een verbetering van een materiële fout in de akte van de burgerlijke stand die hij bijhoudt, kan hij, na gunstig advies van de procureur des Konings, deze akte verbeteren indien de fout zich beperkt tot « een tikfout » (artikel 99 en 100 Burgerlijk Wetboek).

Daar de bevoegdheid van de ambtenaren van de burgerlijke stand beperkt is tot tikfouten, dient hij enkel discordanties in de schrijfwijze van de voornaam in verschillende akten of manifeste, grove of aberrante formeel gelimiteerde fouten te verbeteren. In ieder geval is het advies van de procureur des Konings vereist en dient het gunstig te zijn.

Wanneer de beweerde of vastgestelde fout gewichtiger is dan een « tikfout » of indien de procureur des Konings meent dat er geen verbetering mogelijk is op basis van artikel 99 en 100 van het Burgerlijk Wetboek, is enkel de procedure voornaamsverandering mogelijk, of in voorkomend geval, de mogelijkheid om de familierechtbank te vatten met een verzoek tot de verbetering van de akten van de burgerlijke stand (art. 572bis en 1383 e.v. van het Gerechtelijk Wetboek).

Wanneer de aangevoerde fout niet voortvloeit uit een akte van de burgerlijke stand of uit de officiële akte waarin de voornamen van de betrokken persoon worden bepaald, maar uit de opname ervan in de bevolkingsregisters, het vreemdelingenregister of het wachtregister, kan die fout worden verbeterd door de ambtenaar van de burgerlijke stand op grond van het koninklijk besluit van 16 juli 1992 betreffende het recht op toegang tot de bevolkingsregisters en het vreemdelingenregister en betreffende het recht op verbetering van deze registers (art. 8). Dit zal zo zijn indien er geen overeenstemming is tussen de voornamen vermeld in het bevolkingsregister, vreemdelingregister of wachtregister en de akten van de burgerlijke stand aangaande betrokkene. De registers dienen dan te worden verbeterd conform de akten van de burgerlijke stand.

De erkenning van buitenlandse akten en beslissingen die voornamen vaststellen (bijvoorbeeld de akte van geboorte) en de erkenning van akten en beslissingen die ze wijzigen (bijvoorbeeld een buitenlandse administratieve of rechterlijke beslissing die een verandering van voornamen toestaat), ressorteren overigens eveneens onder de ambtenaar van de burgerlijke stand volgens de nadere regels vastgelegd in artikel 39 van het Wetboek van internationaal privaatrecht (cf. omzendbrief van 7 december 2017 betreffende het op de naam en de voornamen toepasselijk recht en de erkenning van buitenlandse beslissingen en akten hieromtrent, tot wijziging van de omzendbrief van 23 september 2004 betreffende de aspecten van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht die betrekking hebben op het personeelsstatuut, en betreffende artikel 335quater van het Burgerlijk Wetboek dat een eventuele naamsverandering toelaat in geval van erkenning van buitenlandse akten en beslissingen inzake de naam).

Die procedures moeten worden onderscheiden van de procedure tot verandering van voornamen waarvan hierna sprake is. 2. Internationale bevoegdheid De ambtenaar van de burgerlijke stand is bevoegd inzake verandering van voornamen indien de bij de verandering van voornamen betrokken persoon - en niet zijn wettelijke vertegenwoordigers - de Belgische nationaliteit heeft (art.36, tweede lid, van het Wetboek van internationaal privaatrecht - "WIPR").

Op grond van de beginselen die in het internationaal privaatrecht van toepassing zijn, wordt de bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand inzake verandering van voornamen uitgebreid ten aanzien van de als vluchteling of staatloze erkende personen die hun gewone verblijfplaats op het Belgische grondgebied hebben (art. 3, § 3, WIPR).

De ambtenaar van de burgerlijke stand moet, op grond van documenten die hem worden overgelegd of onderzoeken die hij kan uitvoeren, beoordelen of de verzoeker daadwerkelijk de Belgische nationaliteit of de hoedanigheid van vluchteling of staatloze bezit (raadpleging van het rijksregister van de natuurlijke personen, attest houdende erkenning van de hoedanigheid van vluchteling of staatloze afgegeven door het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen bijvoorbeeld), waarop zijn bevoegdheid inzake verandering van voornamen gegrond is.

De personen die meerdere nationaliteiten bezitten, zijn niet uitgesloten van de verandering van voornamen indien een van de nationaliteiten die zij bezitten de Belgische nationaliteit is (art. 3, § 2, 1°, WIPR). De eventuele keuze van een buitenlands recht gedaan op basis van artikel 37, § 2, van het Wetboek van internationaal privaatrecht, met betrekking tot de vaststelling van de naam of voornamen, ontneemt de persoon die over de Belgische nationaliteit beschikt de mogelijkheid niet om een verzoek tot voornaamsverandering in te dienen op basis van de Belgische wet (art. 3 en 38 van het voormeld Wetboek).

Enig verzoek geformuleerd door een persoon die een of meer vreemde nationaliteiten heeft en niet de Belgische nationaliteit bezit, moet dan ook onontvankelijk worden verklaard, met uitzondering van de personen die over geen voorna(a)m(en) beschikken en een verzoek tot verkrijgen van de Belgische nationaliteit hebben ingediend (cf. hieronder).

Hoewel er een internationale bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand inzake geslachtsaanpassing van transgenders van vreemde nationaliteit bestaat (art. 35bis WIPR; art. 62bis van het Burgerlijk Wetboek), strekt die zich niet uit tot de verandering van hun voornamen.

Krachtens artikel 36, tweede lid, van het Wetboek van internationaal privaatrecht moeten de vorderingen tot verandering van voornamen geformuleerd door transgenders van vreemde nationaliteit dan ook onontvankelijk worden verklaard.

De enige hypothese waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand over een internationale bevoegdheid inzake verandering van voornamen van die personen die enkel één of meer vreemde nationaliteiten hebben, heeft betrekking op personen die een verzoek tot verkrijging van de Belgische nationaliteit hebben ingediend op grond van de artikelen 15 en 21 van het Wetboek van de Belgische nationaliteit en die geen voorna(a)m(en) hebben (art. 36, 2e lid, in fine WIPR). In die hypothese kan de ambtenaar van de burgerlijke stand die de afwezigheid van voorna(a)m(en) vaststelt de betrokkene voorstellen maar niet opleggen een verzoek om toevoeging van voorna(a)m(en) te formuleren op grond van artikel 2, § 3, van de wet, dat de procedure voor de verkrijging van de Belgische nationaliteit schorst tot het tijdstip waarop de betrokkene een voornaam heeft (cf. omzendbrief van 8 maart 2013 betreffende bepaalde aspecten van de wet van 4 december 2012 tot wijziging van het Wetboek van de belgische nationaliteit teneinde het verkrijgen van de Belgische nationaliteit migratieneutraal te maken). 3. Territoriale bevoegdheid Artikel 2, § 3, van de wet bepaalt de territoriale bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand inzake voornaamsverandering.Deze bepaling legt een regel vast voor de getrapte toewijzing van de territoriale bevoegdheid.

De bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand is, in beginsel, die van de gemeente waar de persoon op wie de voornaamsverandering betrekking heeft - en niet zijn wettelijke vertegenwoordigers - is ingeschreven in de bevolkingsregisters. In de uitzonderlijke gevallen waarin een verzoek tot voornaamsverandering geldig kan worden geformuleerd door een persoon die als vluchteling of als staatloze is erkend of door een persoon met vreemde nationaliteit die geen voornamen heeft en een procedure tot het verkrijgen van de Belgische nationaliteit heeft ingesteld (zie supra) is de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand die van de gemeente waar de betrokken persoon is ingeschreven in het vreemdelingenregister of het wachtregister.

De personen die in het buitenland verblijven en niet langer zijn ingeschreven in de registers van een Belgische gemeente moeten zich richten tot de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente waar zij het laatst waren ingeschreven in deze registers.

Bij gebrek aan enige huidige of vorige inschrijving in de bevolkingsregisters, het vreemdelingsregister of het wachtregister is de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand die van Brussel.

In geval van twijfel rond de huidige of vorige inschrijvingen van een verzoeker kan worden teruggevallen op de raadpleging van het rijksregister van de natuurlijke personen of consulaire inschrijvingsbewijzen in geval van een effectief verblijf in het buitenland.

II. Handelingsbekwaamheid van de verzoeker De wet werd niet gewijzigd op het stuk van de handelingsbekwaamheid die is vereist voor de indiening van een verzoek tot voornaamsverandering. De wet bepaalt dat: "Enig verzoek tot verandering van naam of voornamen wordt geformuleerd door de betrokkene zelf of door zijn wettelijke vertegenwoordiger." (art. 2, § 1). 1. Meerderjarigen of ontvoogde minderjarigen De meerderjarige of ontvoogde minderjarige kan het verzoek tot voornaamsverandering dat op hem betrekking heeft zelf indienen.Dit sluit evenwel het inschakelen van een advocaat of een volmacht die wordt verleend aan een derde niet uit, ongeacht of het gaat om een vertrouwenspersoon die al dan niet verwant is (in het geval van een verblijf in het buitenland bijvoorbeeld).

Indien een advocaat wordt ingeschakeld en er bij hem woonstkeuze wordt gedaan, wordt de territoriale bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand altijd bepaald door de situatie van de verzoeker ten aanzien van artikel 2, § 3, van de wet.

Indien de verzoeker een volmacht verleend heeft aan een derde, met name in het geval hij in het buitenland verblijft en zich niet persoonlijk kan richten tot de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand, is de voormelde regel met betrekking tot de territoriale bevoegdheid van toepassing.

Wat de geldigheid van de volmacht aan een derde betreft, daar de voornaamsverandering een element van de burgerlijke stand wijzigt, dient er rekening te worden gehouden met artikel 36 van het Burgerlijk Wetboek. Overeenkomstig deze bepaling is, in het geval de persoonlijke verschijning niet verplicht is, de vertegenwoordiging enkel mogelijk met een speciale en authentieke gefundeerde volmacht. Daar waar artikel 2, §§ 2 en 3 van de wet niet formeel de persoonlijke verschijning voor de ambtenaar van de burgerlijke stand eisen, kan hieruit worden afgeleid dat een volmacht kan verleend worden aan een derde dat dient te voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 van het Burgerlijk wetboek.

De meerderjarigen ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel loopt, blijven in beginsel bekwaam en dus gemachtigd om zelf een verzoek tot voornaamsverandering in te dienen overeenkomstig artikel 2 van de wet.

De onder rechterlijke bescherming geplaatste persoon kan een dergelijk verzoek evenwel enkel zelf indienen indien de vrederechter zulks niet uitdrukkelijk heeft uitgesloten in de beschikking tot plaatsing onder rechterlijke bescherming (art. 492/1, 14°, van het Burgerlijk Wetboek). Er moet dus in het rijksregister worden nagaan of de rechter een beschermingsmaatregel heeft bevolen (art. 3, eerste lid, 9° /1, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen) en, in voorkomend geval, moet bij de griffie van de vrederechter die uitspraak heeft gedaan worden nagegaan hoe ver de onbekwaamheid reikt. 2. Minderjarigen 2.1. Wettelijke beginselen Wat de voornaamsverandering van een niet-ontvoogde minderjarige betreft, voorziet de wet in de indiening van het verzoek door "zijn wettelijke vertegenwoordiger" (art. 2, § 1).

Die bijzondere formulering is bewust overgenomen in artikel 2, vroegere tweede lid, van de wet. Het opstellen van een gezamenlijk verzoek door beide ouders (of meeouders) is niet verreist door de wet, daar waar dit wel zo is in geval van toekenning van de naam aan het kind bij de aangifte van de geboorte (art. 335, § 1, BW.).

De voorbereidende werkzaamheden van de wet (Gedr. St., 2919/001, blz. 169) verwijzen uitdrukkelijk naar de algemene regels van het Burgerlijk Wetboek inzake ouderlijk gezag.Overeenkomstig die regels oefenen de ouders (of meeouders) het ouderlijk gezag samen uit, zelfs indien zij niet samenleven en ten opzichte van derden die te goeder trouw zijn, wordt elke ouder (of meeouder) geacht te handelen met de andere ouder wanneer hij, alleen, een handeling stelt die met gezag verband houdt behoudens de bij de wet bepaalde uitzonderingen (art. 373, eerste lid, en art. 374, § 1, eerste lid). Het verzoek ingediend door één ouder (of meeouder) dient beschouwd te worden als zijnde gedekt door dit vermoeden en is dus ontvankelijk indien de ambtenaar van de burgerlijke stand die haar ontvangt te goeder trouw is, dit wil zeggen dar er op geen enkele manier het niet akkoord van de andere ouder kan vermoed worden.

De praktijk van mijn administratie (Dienst naamsverandering) in deze materie, specifiek indien het om jonge kinderen gaat, vraagt de grootste voorzichtigheid (voorbeeld : aangifte van de geboorte die door de vader alleen werd gedaan, waarna de moeder de keuze van de voornamen wil heroverwegen door een unilateraal verzoek).

Het lijkt dus verstandig, om te vermijden dat conflicten ontstaan en er juridische procedures volgen, de verzoeker te ondervragen over de toestemming van de andere ouder (of meeouder) en, indien er de minste twijfel is, hem verzoeken deze toestemming te bezorgen. Nochtans mag er geen blijk gegeven worden van overdreven formalisme meer eerder souplesse in de expressie van deze toestemming (een geschrift van elke aard niet verdacht, inbegrepen een email, die eveneens kan voldoen...).

Ten titel van info, op basis van hetzelfde artikel 2, § 1 van de wet heeft de Raad van State geoordeeld in een zaak over de verandering van naam met dezelfde grondslag, dat in geval van een wijziging van een onderdeel van de staat van de persoon, hetgeen de openbare orde aanbelangt, een ouder niet alleen kan handelen indien het ouderlijk gezag gezamenlijk wordt uitgeoefend. Een minderjarige wordt, wat de staat van de persoon betreft, vertegenwoordigd door de personen die over hem het gezag voeren. In beginsel zijn dit zijn ouders, gezamenlijk optredend (R.v.S., 19 november 2012, nr. 221.403, Michetti, punten 8 en 9).

Dit arrest van de Raad van State is niet bindend voor de ambtenaren van de burgerlijke stand in verband met voornaamsveranderingen, maar hij roept op tot voorzichtigheid in deze materie die de staat van de personen raakt, om zoveel mogelijk beroepen bij hoven en rechtbanken te vermijden (cfr. 10/1 van de wet). 2.2. In de praktijk Met de opzet de wettelijke beginselen correct toe te passen, maar tegelijk een bovenmatige procedurele rigiditeit - die de partijen schaadt en tot conflicten kan leiden - te voorkomen, dring ik in de praktijk en onverminderd de tussenkomst van de hoven en rechtbanken erop aan het volgende te overwegen: - Elk verzoek dat wordt geformuleerd door beide ouders (of meeouders) die het gezag delen, moet vanzelfsprekend als ontvankelijk worden beschouwd en kan worden onderzocht. - Wanneer het gezamenlijke karakter van het ouderlijk gezag geenszins in vraag wordt gesteld, in het licht van een verzoek dat wordt geformuleerd door één enkele ouder (of meeouder), moet die ouder worden verzocht om de wil van de andere ouder (of meeouder) kenbaar te maken. Zoals hierboven werd vermeld, moeten er geen maneuvers of falsificaties vermoed worden, een geschrift, van welke aard ook, kan volstaan. - Bij gebrek aan een dergelijk akkoord niettegenstaande de vraag in die zin of in geval van uitgesproken onenigheid van de andere ouder (of meeouder) moet het verzoek onontvankelijk worden verklaard, wat formeel gelijkstaat met een weigering wegens het niet hebben van de vertegenwoordigingsbevoegdheid in verband met de toepasselijke regels in de materie van het ouderlijk gezag. - Een verzoek dat wordt geformuleerd door één enkele ouder (of meeouder) die het ouderlijk gezag op exclusieve wijze uitoefent overeenkomstig een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan (en waartegen dus geen beroep of verzet meer kan worden aangetekend) en die hij kan voorleggen, kan als ontvankelijk worden beschouwd. Hetzelfde geldt indien de andere ouder volledig uit het ouderlijk gezag werd ontzet overeenkomstig een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan, waarvan hij eveneens een afschrift moet voorleggen. - Wanneer een van de ouders is overleden of wanneer de andere ouder wordt beschouwd als afwezig, onbekwaam of in de onmogelijkheid om zijn wil te kennen te geven in de zin van artikel 375 van het Burgerlijk Wetboek, moet een verzoek tot voornaamsverandering dat wordt geformuleerd door één enkele ouder als ontvankelijk worden beschouwd. 2.3. Uitzonderlijke toepassing van een buitenlands recht inzake ouderlijk gezag Overeenkomstig artikel 35, § 1, eerste lid, van het Wetboek van internationaal privaatrecht wordt het ouderlijk gezag beheerst door het recht van de Staat op wiens grondgebied die persoon zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip van de feiten die aanleiding geven tot de bepaling van het ouderlijk gezag. De beginselen betreffende het Belgische recht inzake ouderlijk gezag werden hierboven uiteengezet.

Zeer uitzonderlijk zou het kunnen dat een buitenlands recht van toepassing is op de uitoefening van het ouderlijk gezag wat de indiening van een verzoek tot voornaamsverandering voor een niet-ontvoogde minderjarige betreft. Dit is inzonderheid het geval wanneer de betrokkene zijn gewone verblijfplaats heeft in het buitenland, in de zin van artikel 4, § 2, van hetzelfde Wetboek.

In dat geval moet de ontvankelijkheid van een verzoek tot voornaamsverandering worden onderzocht in het licht van de bepalingen van het buitenlandse recht inzake ouderlijk gezag. De ambtenaar van de burgerlijk stand kan eisen dat een wetscertificaat van de Staat van de gewone verblijfplaats van het kind wordt voorgelegd zodat hij op de hoogte is van de regels die het ouderlijk gezag in dat land beheersen.

III. Ontvangst van het verzoek De wet omvat geen verduidelijkingen over de vorm waarin het verzoek moet worden geformuleerd. Daaruit zou kunnen worden afgeleid dat het in de vorm van een gewone mondelinge verklaring kan gebeuren.

De rechtszekerheid, het belang om onstandvastigheid vanwege verzoekers te ondervangen en betwistingen te voorkomen, meer bepaald wat de gevraagde voornamen betreft, nopen tot omzichtigheid en tot het gebruik van een schriftelijke, gedagtekende en ondertekende verklaring met precieze vermelding van de gevraagde vervangende voorna(a)m(en).

In dat opzicht is omzichtigheid geboden met betrekking tot de exacte bepaling van de gevraagde voornamen, meer bepaald wat betreft de diakritische tekens, de interpunctie en over het algemeen de schrijfwijze van voornamen die zou afwijken van het gebruikelijke.

Een algemeen model van verklaring van voornaamsverandering gaat als bijlage bij deze omzendbrief, alsmede een aangepast model voor transgenders (bijlagen I en II).

De voornamen worden in principe vastgesteld in de akte van geboorte. (Principe ingevoegd bij decreet van 6 fructidor jaar II - 23 augustus 1794 nog steeds van toepassing en die een wet van politie is. Hij zal afgeschaft worden op 1 januari 2019 door de voormelde wet van 18 juni 2018 (art. 117, 1° ) die zijn draagwijdte zal overnemen in artikel 370/1 van het Burgerlijk wetboek dat op dezelfde datum in werking zal treden en volgens het welke « Niemand een andere naam en andere voornamen mag voeren dan die welke in zijn akte van geboorte vermeld zijn. ».

De voornamen moeten ook wettelijk vastgelegd worden vooraleer hun wijziging kan overwogen worden. Bijgevolg, indien de ambtenaar van de burgerlijke stand voor wie een verzoek wordt geformuleerd de geboorteakte van betrokkene niet bezit of er niet kan over beschikken door zich te wenden tot een andere Belgische ambtenaar van de burgerlijke stand, dient de verzoeker te worden gevraagd een kopij van zijn geboorteakte voor te leggen. Indien geen enkele geboorteakte kan voorgelegd worden wegens materiële of persoonlijke omstandigheden (vernietiging of verlies van de registers, onmogelijkheid om zich te wenden tot de buitenlandse autoriteit) kan een adequaat vervangend document (Belgische akte van de burgerlijke stand waarin betrokkene wordt vermeld, attest afgeleverd door het CGVS, buitenlandse officiële of authentieke documenten...) gevraagd worden.

In dat verband moet eraan worden herinnerd dat de vervangende buitenlandse akten van burgerlijke stand of buitenlandse beslissingen kunnen worden onderworpen aan de legalisatievereiste bedoeld in artikel 30 van het Wetboek van internationaal privaatrecht, naargelang de herkomst ervan (cf. http://diplomatie.belgium.be/nl/Diensten/ legalisatie_van_documenten). Degenen die dergelijke documenten voorleggen, dienen die formaliteiten zelf te vervullen.

Rekening houdend met de ervaring van mijn administratie in deze materie (Dienst naamsverandering) lijkt het me aangewezen voorzichtig te zijn ten aanzien van zekere attesten afgeleverd door de buitenlandse diplomatieke of consulaire posten in België die, ook al zijn ze gelegaliseerd, geen afdoende authenticiteitsgaranties bieden en met welwillendheid kunnen afgeleverd zijn in belang van de zaak op basis van gewone verklaringen van de verzoekers, zonder enige dienstige controle. Zo heeft mijn administratie rekening kunnen houden met de bedenkingen geformuleerd door de vaste commissie voor de burgerlijke stand (VCBS) waarbij in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld geboorteattesten en attesten van onmogelijkheid om een akte van geboorte voor te leggen, die worden afgeleverd door de ambassade van de Democratische Republiek Congo, Iran, Afghanistan, Pakistan,...), de buitenlandse documenten geen uittreksels of afschriften van de akten van de burgerlijke stand zijn en ze niet op geldige wijze kunnen vervangen.

Bij afwezigheid van elke akte van de burgerlijke stand, elk authentiek of officieel document die de voornamen bepaalt, kan de betrokken persoon de familierechtbank een vonnis vragen houdende geboorteakte op basis van artikel 46 van het Burgerlijk wetboek die vervolgens kan worden overgeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

Indien blijkt dat de voornamen waaronder de betrokkene geregistreerd is, niet overeenkomen met zijn akte van geboorte en dat het verzoek betrekking heeft op het herstel ervan, zou een verbeteringsprocedure kunnen worden overwogen in plaats van een voornaamsverandering door de ambtenaar van de burgerlijke stand (cf. I. 1.1.).

De voorlegging van een buitenlandse akte van geboorte of van vervangende documenten kan de afwezigheid van enige voornaam aan het licht brengen. Bepaalde Staten kennen immers niet de gedifferentieerde concepten van naam en voornamen en registreren hun onderdanen onder een enkele benaming die doorgaans gelijkgesteld wordt met een naam volgens de Belgische juridische categorieën. Voor de verzoeken tot voornaamstoevoeging geldt dan dezelfde behandeling als voor de verzoeken tot voornaamsverandering, tenzij er verbeteringen moeten worden aangebracht in een foutieve akte van de burgerlijke stand (cf. supra).

IV. Uitoefening van de bevoegdheid door de ambtenaar van de burgerlijke stand 1. Algemene regeling Aangezien de bevoegdheid voor de ontvangst van verzoeken tot voornaamsverandering overgeheveld is naar de ambtenaren van de burgerlijke stand op basis van het mechanisme van decentralisatie naar de lokale besturen (artikel 162, tweede lid, 3°, van de Grondwet), en de toekenning van de voornaamverandering de opmaak van een akte van de burgerlijke stand veronderstelt, hetgeen een exclusieve bevoegdheid van de gemeentelijke overheid is (artikel 164 van de Grondwet), moet de gegrondheid van een verzoek tot voornaamsverandering op discretionaire wijze beoordeeld worden door de gemeentelijke overheid. Deze omzendbrief beoogt dus geen instructies of richtlijnen te geven met betrekking tot de beoordeling van de gestelde voorwaarden voor voornaamsverandering, die geheel berust bij de ambtenaren van de burgerlijke stand, zoals dat het geval is bij de aangifte van de geboorte.

Net als bij de opname van de voornamen in de akte van geboorte (art. 1) dient de ambtenaar van de burgerlijke stand erop toe te zien dat de gevraagde voornamen geen aanleiding geven tot verwarring en zij de verzoeker of derden niet kunnen schaden (art.3, § 2, eerste lid). De bewoordingen van de voorwaarden zijn strikt identiek in beide gevallen.

De omzendbrief van 24 maart 1988 en de omzendbrief van 7 april 1989 ter verduidelijking ervan hebben allebei betrekking op artikel 1 van de wet van 15 mei 1987 betreffende de namen en voornamen, en worden niet opgeheven of gewijzigd. Die omzendbrieven waren destijds verspreid via de parketten-generaal en zijn thans beschikbaar, middels inschrijving, via het platform "JustFamNat" op http://www.justfamnat.be/bel/ned/categorie/archieven. De ambtenaren van de burgerlijke stand kunnen daaraan op dienstige wijze refereren teneinde hun bevoegdheid tot discretionaire beoordeling van de onschadelijkheid van de gevraagde voornamen uit te oefenen, zoals zij nu reeds doen bij de opname van de voornamen in de akte van geboorte.

Ter herinnering: in lijn met de discretionaire beoordeling vanwege de ambtenaar van de burgerlijke stand zou in principe de weigering moeten volgen van voornamen die hij - op zichzelf beschouwd of samengenomen met de naam - aanziet als belachelijk, hatelijk, absurd of choquerend, of ook van overtallige voornamen, die slechts bestaan uit één enkele letter of een opeenvolging van medeklinkers en dus onuitspreekbaar zijn.

Er moet evenwel rekening gehouden worden met voornamen die bestaan en vastgelegd werden volgens een meer tolerante Buitenlandse wet. Het gaat er niet om de verkregen situaties onder een buitenlandse wet in twijfel te trekken, maar de Belgische wet is de enige toepasselijke voor de verandering die gevraagd werd van de bestaande voornamen. In ieder geval behoort de appreciatiebevoegdheid eigen aan de ambtenaren van de burgerlijke stand (cf. hierboven).

Wanneer de persoon op wie de voornaamsverandering betrekking heeft een kind is, moet de belangrijkste overweging het belang van dat kind blijven en niet het belang van zijn wettelijke vertegenwoordigers die het verzoek formuleren (art. 22bis, vierde lid, van de Grondwet, art. 3.1. IVRK).

Wat over het algemeen telt, is dat willekeur wordt voorkomen en dat rekening wordt gehouden met de maatschappelijke evolutie op het stuk van voornamen, hetgeen de federale overheid, die voordien bevoegd was voor deze aangelegenheid, ertoe bewogen heeft om zich zo tolerant mogelijk op te stellen, met inachtneming van de wettelijke minimumvoorwaarden. Het beroep op de gegevens gepubliceerd door de Algemene Directie Statistiek van de FOD Economie, met betrekking tot de verspreiding van de voornamen onder de totale bevolking, tevens uitgesplitst naar gewest en leeftijdscategorie, kan ook nuttig blijken (cf. www.statbel.fgov.be).

Overeenkomstig de wet moet de ambtenaar van de burgerlijke stand die belast is met het verzoek ook de gerechtelijke antecedenten nagaan van de persoon op wie het verzoek betrekking heeft (en niet die van de wettelijke vertegenwoordigers, in voorkomend geval).

Net als voorheen heeft de wetgever willen voorkomen dat veroordeelde personen hun identificatie zouden kunnen bemoeilijken of hun ontvluchting organiseren, en dat derden zoals de overheidsinstanties die belast zijn met vervolging en bestraffing van misdrijven, nadeel zouden ondervinden.

Zaak is dat eventuele veroordelingen van de verzoeker in aanmerking worden genomen via raadpleging van het Centraal strafregister, waartoe de gemeenten rechtstreeks toegang hebben sinds 1 januari 2018 (cf. koninklijk besluit van 21 november 2016). De veroordelingen waar rekening mee dient te worden gehouden zijn diegene die voorkomen op het model 1 van het uittreksel uit het strafregister (art. 595 Wetboek van Strafvordering).

Enkel definitieve veroordelingen voor zware inbreuken (misdaden, wanbedrijven tegen personen), lichtere misdrijven maar chronisch of specifieke misdrijven (aanmatiging van naam, oplichting, wanbedrijven tegen de openbare trouw in het algemeen) zouden een belemmering moeten kunnen vormen voor een voornaamsverandering.

De wet bepaalt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand, indien hij twijfelt bij de beoordeling van de wettelijke voorwaarden (dat wil zeggen bij de onschadelijkheid van de gevraagde voornamen, indien hij vragen heeft over het bestaan van antecedenten of een vermoeden van lopende gerechtelijke vervolging waarvan de ernst als zodanig elke voornaamsverandering zou uitsluiten), hij zich voor advies kan wenden tot de procureur des Konings van het rechtsgebied waarin de gemeente ligt (art. 3, § 2, 2e lid van de wet).

Wel is het zo dat het gaat om een advies dat niet bindend is voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, die zijn discretionaire beoordelingsbevoegdheid behoudt binnen de perken van de wettelijke voorwaarden. Bij ontstentenis van advies binnen de termijn van drie maanden waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand gevolg moet geven aan het verzoek (zie punt V infra), wordt verondersteld dat de procureur des Konings geen bezwaren heeft. 2. Transgenders. De personen bedoeld in artikel 2, § 4, van de wet, i.e. "transgenders" in de zin van de wet van 25 juni 2017 tot hervorming van regelingen inzake transgenders wat de vermelding van een aanpassing van de registratie van het geslacht in de akten van de burgerlijke stand en de gevolgen hiervan betreft, zijn onderworpen aan afwijkende voorwaarden en genieten een recht op voornaamsverandering.

Volgens de regeling die sinds 1 januari 2018 geldt voor transgenders volstaan een verklaring waarin gesteld wordt dat de persoon in kwestie de overtuiging heeft dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenkomt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit, samen met het voorstel voor voornamen die met deze genderidentiteit in overeenstemming zijn, opdat het verzoek zou worden ingewilligd.

De procedures voornaamsverandering en de wijziging van de registratie van het geslacht kunnen perfect op hetzelfde moment geformuleerd worden, meer bepaald om reden van praktische voordelen die de samenloop van de aanpassingen kan bieden (cf. mondelinge vraag n° 26134 van 15 juni 2018 (Mevrouw Caprasse), Vr. en Antw., Kamer, CRIV 54, p. 12), meer bepaald wat betreft de aanpassing van de registers en vernieuwing van documenten, maar niets verplicht een transgender persoon wettelijk de procedures tegelijk of na elkaar op te starten.

De ambtenaar van de burgerlijke stand mag slechts een formele controle verrichten op de verklaring. De wet bepaalt niettemin dat "de gekozen voornaam in overeenstemming moet zijn met deze overtuiging dat het geslacht vermeld in zijn akte van geboorte niet overeenkomt met zijn innerlijk beleefde genderidentiteit" (art. 2, derde lid, van de wet, zoals vervangen bij de wet van 25 juni 2017). Dat vormt een afdoende voorwaarde voor de voornaamsverandering. In het kader van de voornaamsverandering mag de ambtenaar van de burgerlijke stand zich niet voor advies wenden tot de procureur des Konings of een weigering gronden op de gerechtelijke antecedenten van de betrokkene.

Ter herinnering: de niet-ontvoogde minderjarige kan vanaf de leeftijd van twaalf jaar om de voornaamswijziging verzoeken om deze reden, met bijstand van zijn ouders of zijn wettelijke vertegenwoordiger, of met bijstand van een door de familierechtbank aangewezen voogd ad hoc ingeval deze personen weigeren om deze niet-ontvoogde minderjarige bij te staan (art. 2, § 4, tweede en derde lid). Hij kan een tweede maal om dezelfde reden verzoeken om een voornaamsverandering, voor zover hij niet overgaat tot de aanpassing van de registratie van zijn geslacht overeenkomstig artikel 62bis van het Burgerlijk Wetboek (art. 2, § 4, vierde lid).

Er kan beklemtoond worden dat een verzoek tot wijziging van de registratie van het geslacht kan geweigerd worden zonder dat dit gevolg heeft op de reeds toegestane voornaamsverandering.

Wat betreft de vermelding van de wijziging van de registratie van het geslacht in de akten van de burgerlijke stand, refereren de ambtenaren van de burgerlijke stand op nuttige wijze naar de omzendbrief van 15 december 2017, B.S. 29 december 2017.

V. Beslissing en vordering Met toepassing van artikel 4 van de wet dient de ambtenaar van de burgerlijke stand aan wie een verzoek tot voornaamsverandering is voorgelegd een beslissing te nemen binnen een termijn van drie maanden na de indiening van het verzoek. 1. Aanvaarding Indien hij de gevraagde voornaamsverandering toestaat, schrijft de ambtenaar van de burgerlijke stand haar over in zijn registers en maakt hij daarvan melding op de kant van de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde alsook op de kant van de akten van geboorte van diens kinderen, indien hij daarvan de bewaarder is (artikel 4, eerste lid).Indien dat niet zo is, geeft hij aan de ambtenaren van de burgerlijke stand die in het bezit zijn van de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde of van de akten van geboorten van diens kinderen kennis van de door hem verrichte overschrijving omwille van kantmelding (art. 4, derde lid).

De akte van voornaamsverandering moet minstens de datum van het verzoek, de naam, de voorna(a)m(en), de geboortedatum en de nieuwe voorna(a)m(en) van de betrokkene vermelden.

De voornaamsverandering heeft gevolg op de datum van de overschrijving. Deze kan niet tussenkomen meer dan 3 maand na het indienen van het verzoek (art. 4, eerste en tweede lid). Dat houdt in dat de betrokkene zich vanaf die datum kan beroepen op de verandering van zijn voornamen en dat zijn inschrijving in het bevolkingsregister, het vreemdelingenregister of het wachtregister en het rijksregister van de natuurlijke personen moet worden aangepast. Tevens moet worden overgegaan tot een hernieuwing van de administratieve identiteitsdocumenten. 2. Weigering In het licht van de wettelijke voorwaarden (cf.supra) worden de gevallen waarin een voornaamsverandering wordt geweigerd veeleer uitzonderlijk geacht. Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand het verzoek onontvankelijk verklaart op basis van een gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid met betrekking tot de regels in verband met het ouderlijk gezag (cf. hierboven) of de voornaamsverandering weigert op grond van zijn discretionaire beoordelingsbevoegdheid, dient hij de verzoeker daarvan in kennis te stellen (art. 3, § 3, van de wet). De betrokkene of zijn wettelijke vertegenwoordigers kunnen binnen dertig dagen na de kennisgeving van de weigeringsbeslissing een beroep instellen via een verzoekschrift dat wordt gericht aan de familierechtbank (art. 10/1, § 1 en 2, van de wet).

In de beslissing moet dus kort maar duidelijk, bij voorkeur in een schriftelijke beslissing, vermeld staan om welke redenen de gevraagde voornamen niet kunnen worden aanvaard, meer bepaald of en in welke mate zij van die aard zijn dat zij aanleiding geven tot verwarring dan wel de verzoeker of derden zouden schaden (art. 3, § 2, van de wet).

In voorkomend geval zou ten aanzien van de verzoeker moeten worden aangegeven dat zijn verzoek niet kon worden ingewilligd wegens zware, specifieke of herhaalde gerechtelijke antecedenten of wegens een lopende vervolging die maken dat de openbare orde moet worden vooropgesteld.

In geval van beroep tegen de weigeringsbeslissing, wordt de beslissing van de familierechtbank binnen de maand na de dag waarop zij in kracht van gewijsde is gegaan door de griffie ter kennis gebracht van de bevoegde ambtenaar van de burgerlijke stand. Indien zij de voornaamsverandering toestaat, schrijft hij haar over in zijn registers en maakt hij daarvan melding op de kant van de akten van de burgerlijke stand die betrekking hebben op de begunstigde alsook op de kant van de akten van geboorte van diens kinderen (art. 4 en 10/1, § 4, van de wet).

VI. Retributie De registratierechten die door het registratiekantoor van de FOD Financiën geïnd werden op de vergunningen tot verandering van voornamen (art. 249, § 1, oud Wetboek der registratierechten) zijn geschrapt.

Uit artikel 3, § 2, vierde en vijfde lid, van de wet en artikel 170, § 4, eerste lid, van de Grondwet blijkt dat de gemeenteraad in alle autonomie kan beslissen om hetzij de toegekende verzoeken tot voornaamsverandering, hetzij enkel de vergunningen tot verandering van voornamen te onderwerpen aan een retributie. Het staat hem vrij een vast bedrag vast te stellen of gevallen van korting of vrijstellingen en betalingsmodaliteiten te regelen (cf. oud art. 249 en volgende van het Wetboek van registratie-, hypotheek- en griffierechten).

Het lijkt evident dat het bedrag van de retributie en de inning ervan bij het indienen van het verzoek en niet a posteriori, een directe invloed kunnen hebben op het aantal ingediende verzoeken en van aard zijn een zekere lichtzinnigheid in hoofde van de verzoeker te vermijden.

Overeenkomstig artikel 170, § 4, tweede lid, van de Grondwet voert de wetgever restricties door op de gemeentelijke fiscale autonomie in twee gevallen: 1. De retributie verschuldigd door transgenders mag niet meer dan 10 procent van het door de gemeente vastgestelde gewone tarief overschrijden.Indien het bedrag van de gewone gemeentelijke retributie gelijkstaat met 1, mag van de transgender geen retributie hoger dan 1/10de van dat bedrag geëist worden (art. 3, § 2, vierde lid, van de wet). 2. Personen van vreemde nationaliteit die een verzoek tot verkrijging van de Belgische nationaliteit hebben ingediend en geen voorna(a)m(en) hebben bij het verzoek tot voornaamstoevoeging, zijn vrijgesteld van enige retributie om dat te verhelpen (cf.I.2.). Dit valt te verantwoorden doordat de verzoeken tot verkrijging van de Belgische nationaliteit, net als onder de vroegere regeling, in alle gevallen en op straffe van onontvankelijkheid onderworpen zijn aan de betaling van een registratierecht van 150 euro voorafgaandelijk aan het onderzoek ervan (artikel 238 W.Reg). De voorafgaande betaling van dat specifieke recht en de zeer problematische ontstentenis van enige voornaam verantwoorden dat er geen aanvullende retributie wordt geëist.

VII. Afwezigheid van overgangsregeling De voormelde wet van 18 juni 2018 voorziet niet in de invoering van overgangsmaatregelen met betrekking tot de bepalingen die de procedure voor voornaamsverandering wijzigen. Overeenkomstig artikel 2 van het Burgerlijk Wetboek, bij ontstentenis van overgangsmaatregelen, « beschikt de wet alleen voor het toekomende; zij heeft geen terugwerkende kracht. » Bijgevolg kunnen de ambtenaren van de burgerlijke stand, vanaf de inwerkingtreding van de wet op 1 augustus 2018, direct verzoeken tot voornaamsverandering voorgelegd krijgen en dienen zij de ontvankelijkheid ervan te onderzoeken en het gepaste gevolg eraan te geven.

De verzoeken tot voornaamsverandering die ingediend zijn bij de FOD Justitie vóór de inwerkingtreding van de wet blijven geldig en moeten het voorwerp zijn van een ministeriële beslissing volgens de vroegere wetgeving, behoudens uitdrukkelijke afstand van de verzoeker.

De omstandigheid dat een verzoek met betrekking tot de betrokkene gericht werd aan de minister van Justitie vóór de inwerkingtreding van de wet, al dan niet gevolgd door een beslissing, doet evenwel geen afbreuk aan de nieuwe bevoegdheid van de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het is dus volstrekt mogelijk dat een verzoek aan hem wordt gericht en als ontvankelijk wordt beschouwd, in weerwil van een eerder verzoek dat door de FOD Justitie nog wordt onderzocht, waarbij de gemiddelde doorlooptijd zes maanden bedraagt.

Tijdens de eerste maanden van toepassing van de nieuwe wetgeving moet de opeenstapeling van procedures zoveel mogelijk voorkomen worden, in het belang van de burger en van de administraties. Het is dus wenselijk dat de ambtenaar van de burgerlijke stand informeert bij de verzoeker of er een eerder verzoek is gericht aan de FOD Justitie, en indien dat het geval is, hij de verzoeker vraagt om de bevoegde dienst ervan in kennis te stellen dat hij een nieuw verzoek heeft ingediend bij hem, zulks via mail naamsverandering@just.fgov.be of met een gewone brief op volgend adres: FOD Justitie, Dienst Naamsverandering, Waterloolaan 115 - 1000 Brussel.

De gemeentelijke diensten kunnen insgelijks de FOD Justitie, Dienst Naamsverandering, interpelleren over dezelfde vraag, via dezelfde coördinaten.

De verzoeker die zou verzuimen om de FOD Justitie ervan in kennis te stellen dat hij een tweede verzoek tot voornaamsverandering heeft ingediend bij de ambtenaar van de burgerlijke stand die voortaan bevoegd ter zake is, loopt het risico om het bedrag te moeten betalen van het registratierecht dat geldt voor de ondertekening van een ministerieel besluit waarbij hem een voornaamsverandering wordt toegekend op grond van de vroegere wetgeving bovenop de gemeentelijke retributie indien deze werd geïnd bij het indienen van het verzoek.

Het principe van de voorrang moet er voor zorgen dat er enkel rekening gehouden wordt met de eerste toelating om van voornaam te veranderen toegestaan door de bevoegde autoriteit bij haar raadpleging.

Tot slot is het ook in het belang van de verzoeker om de FOD Justitie in kennis te stellen van het bestaan van een verzoek tot verandering van voorna(a)m(en) dat gericht is aan de gemeentelijke overheid, wanneer hij een verzoek tot verandering van naam indient dat intrinsiek verbonden is aan de beoogde voornaamsverandering. Dat is aldus het geval wanneer het gaat om het verwisselen van de naam en voorna(a)m(en), het vervangen van een deel van de naam door de voornamen, of het verhelpen van het ontbreken van voornamen door toevoeging van een element van de naam als voornaam (deze hypothesen hebben doorgaans betrekking op personen van Congolese afkomst die onder het zogeheten beleid van "terugkeer naar de authenticiteit" of "zaïrisering" vielen alsook op personen van Indiase, Pakistaanse, Thaise, Vietnamese... afkomst). Indien de FOD Justitie niet op passende wijze in kennis wordt gesteld van de indiening van een verzoek tot voornaamsverandering bij de gemeentelijke overheid, zal het niet mogelijk zijn om een optimale coördinatie van beide lopende procedures te bewerkstelligen. Dankzij de informatie over het bestaan van twee parallelle procedures zouden aldus ongemakken voor de verzoeker kunnen worden voorkomen, zoals het op zijn minst tijdelijk dragen van een redundante naam en voornaam, of het gegeven dat hij de kosten voor de hernieuwing van administratieve identiteitsdocumenten tweemaal in plaats van eenmaal moet dragen. De voormelde wet van 18 juni 2018 vereenvoudigt en verkort de procedure in verband met naamsverandering. De coördinatie van de procedures naams- en voornaamsverandering die onderling afhankelijk zijn, zou gemakkelijker moeten zijn. Er kan uit afgeleid worden dat het minstens nodig is, in het belang van de verzoeker, dat de respectievelijke bevoegde autoriteiten snel moeten geïnformeerd worden, zodat ze zo goed mogelijk de behandeling van de gelijklopende verzoeken kunnen behandelen.

De Minister van Justitie, K. GEENS

BIJLAGE

Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld

^