Etaamb.openjustice.be
Omzendbrief van 07 juni 1999
gepubliceerd op 23 december 2000

Omzendbrief betreffende de valorisatie van vorige dienstjaren

bron
ministerie van het brussels hoofdstedelijk gewest
numac
2000031468
pub.
23/12/2000
prom.
07/06/1999
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

MINISTERIE VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST


7 JUNI 1999. - Omzendbrief betreffende de valorisatie van vorige dienstjaren


Aan de Dames en Heren Burgemeesters en Schepenen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Aan de Dames en Heren Voorzitters van de Intercommunales van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Dames, Heren, Deze omzendbrief is een wijziging van de omzendbrief van 28 april 1994 betreffende het Sociaal Handvest, inzonderheid van punt 8.4. van deze omzendbrief.

Punt 8.4. van deze omzendbrief bepaalt het volgende : « 8.4. Aanrekening van jaren in het bedrijfsleven en in overheidsdienst voor de berekening van de geldelijke anciënniteit : Arbeidsprestaties verricht in overheidsdienst worden volledig aangerekend.

Arbeidsprestaties uit het bedrijfsleven kunnen niet in aanmerking worden genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit.

Het is echter zo dat arbeidsprestaties uit het bedrijfsleven volledig aangerekend kunnen worden indien deze rechtstreeks en op onbetwistbare wijze nuttig zijn voor de beklede betrekking. Deze erkenning vergt een publieke, algemene machtiging vanwege de toezichthoudende overheid in verband met de voor een bepaalde betrekking vereiste beroepservaring.

De lijst met de gevallen van nuttige ervaring zal door middel van omzendbrieven worden meegedeeld.

Met uitzondering van het geval waarin punt 7.7.3.voorziet, worden de nuttige dienstjaren die als aanwervingsvoorwaarde gelden, ongeacht of ze gepresteerd werden in het bedrijfsleven of ze gepresteerd werden in overheidsdienst, niet in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke anciënniteit, daar deze dienstjaren reeds verrekend zijn in de wedde die aan de betrekking in kwestie verbonden is. » Deze regeling valt uiteen in 4 grote beginselen : 1) de dienstprestaties verricht in de openbare sector worden volledig gevaloriseerd;2) de dienstprestaties verricht in de privé-sector worden in beginsel niet gevaloriseerd;3) de dienstprestaties verricht in de privé-sector worden wel gevaloriseerd wanneer de toezichthoudende overheid hiervoor een algemene machtiging verleent;4) nuttige dienstjaren die als aanwervingsvoorwaarde gelden worden nooit gevaloriseerd. Ondertussen is gebleken dat vooral het punt sub (3) moeilijk uitvoerbaar is, inzonderheid de samenstelling van de lijst met de gevallen van nuttige ervaring die de gemeenten dan zouden mogen valoriseren. Uit de brieven die de gemeenten aan de toezichthoudende overheid hebben gericht blijkt een grote variatie inzake de verschillende functies waarvoor de toelating tot valorisatie werd gevraagd.

Sommige gemeenten wensten vooral de dienstjaren van de personeelsleden van niveau A gevaloriseerd te zien, andere gemeenten vooral specifieke functies binnen het niveau B (informatici, boekhouders), nog andere gemeenten vroegen tot de valorisatie van dienstjaren van gespecialiseerde arbeiders te mogen overgaan enz. Slechts voor de verpleegsters werd algemeen de nood aangevoeld om tot de volledige valorisatie van de dienstjaren verricht in de privé-sector over te gaan. Hiervoor kan verwezen worden naar de informatiefiche nr. 6.

Hiermede rekening houdend is het niet langer wenselijk dat de toezichthoudende overheid voorafgaandelijk een algemene machtiging verleent voor de valorisatie van dienstjaren van een bepaalde betrekking, die eigenlijk slechts één gemeente interesseert.

Er wordt dan ook een veel soepeler regeling voorgesteld, nl. deze waarbij de valorisatie van dienstjaren in de privé-sector voor een bepaalde betrekking door de gemeente vooraf wordt gereglementeerd en pas achteraf aan de goedkeuring van de toezichthoudende overheid word onderworpen, dit in toepassing van artikel 13, 3) van de ordonnantie houdende regeling van het administratief toezicht op de gemeenten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Deze goedkeuring zal slechts worden verleend wanneer reglementair wordt bepaald dat alleen de diensten die rechtstreeks en op onbetwistbare wijze nuttig zijn voor de te bekleden betrekking, gevaloriseerd kunnen worden.

Anderzijds komt de gelijkheid in het gedrang wanneer - en dit om reden van toevallige schaarste op de arbeidsmarkt - titularissen van bepaalde specifieke betrekkingen hun diensten verricht in de privé-sector gevaloriseerd zien, terwijl de titularissen van de meer "klassieke" betrekkingen hiervan volledig verstoken zouden moeten blijven.

Daarom wordt voorgesteld om een algemene valorisatie ten belope van maximum 6 jaar voor iedereen volledig toelaatbaar te achten.

De nieuwe regeling ziet er dus als volgt uit : - dienstjaren verricht in de openbare sector worden volledig gevaloriseerd; - dienstjaren verricht in de privé-sector kunnen ten belope van maximum 6 jaar voor iedereen gevaloriseerd worden; - een valorisatie boven de 6 jaar is mogelijk voor de betrekkingen waarvoor dit reglementair wordt bepaald en waarvoor de toezichthoudende overheid de goedkeuring verleent; - de dienstjaren verricht in de privé-sector kunnen enkel gevaloriseerd worden wanneer reglementair wordt bepaald dat enkel de diensten die rechtstreeks en op onbetwistbare wijze nuttig zijn voor de beklede betrekking, gevaloriseerd kunnen worden; - de voordelen toegekend door de informatiefiche nr. 6. blijven behouden voor de betrokken personeelsleden.

De nieuwe regeling is enkel van toepassing voor de personeelsleden die onmiddellijk in het nieuw organiek stelsel van het Sociaal Handvest werden aangeworven, d.w.z. ten vroegste vanaf 1 januari 1995.

De Minister-Voorzitter van de Brusselse Hoofdstedelijke Regering, belast met Toezicht op de Plaatselijke Besturen, Werkgelegenheid, Huisvesting, Monumenten en Landschappen, Voorzitter van het Verenigd College, bevoegd voor de coördinatie van het beleid van het Verenigd College, Ch. PICQUE De Minister van Economie, Financiën, Begroting, Energie en Externe Betrekkingen, Lid van het Verenigd College, bevoegd voor Gezondheidsbeleid, Financiën, Begroting en Externe Betrekkingen, J. CHABERT De Minister van Ruimtelijke Ordening, Openbare Werken en Vervoer, Lid van het Verenigd College, bevoegd voor Gezondheidsbeleid, Financiën, Begrotingen en Externe Betrekkingen, H. HASQUIN De Minister van Ambtenarenzaken, Buitenlandse Handel, Wetenschappelijk Onderzoek, Brandbestrijding en Dringende Medische Hulp, Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen en Ambtenarenzaken, R. GRIJP De Minister van Leefmilieu en Waterbeleid, Renovatie, Natuurbehoud en Openbare Netheid, Lid van het Verenigd College, bevoegd voor het beleid inzake Bijstand aan Personen en Ambtenarenzaken, D. GOSUIN

^