← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 24/2020 van 13 februari 2020 Rolnummer 7144 In zake : de
prejudiciële vraag betreffende artikel 21, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd
op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State."
| Uittreksel uit arrest nr. 24/2020 van 13 februari 2020 Rolnummer 7144 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State. | Uittreksel uit arrest nr. 24/2020 van 13 februari 2020 Rolnummer 7144 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State. |
|---|---|
| GRONDWETTELIJK HOF | GRONDWETTELIJK HOF |
| Uittreksel uit arrest nr. 24/2020 van 13 februari 2020 | Uittreksel uit arrest nr. 24/2020 van 13 februari 2020 |
| Rolnummer 7144 | Rolnummer 7144 |
| In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21, tweede lid, | In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21, tweede lid, |
| van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, | van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, |
| gesteld door de Raad van State. | gesteld door de Raad van State. |
| Het Grondwettelijk Hof, | Het Grondwettelijk Hof, |
| samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. | samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. |
| Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en J. Moerman, | Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en J. Moerman, |
| bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van | bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van |
| voorzitter F. Daoût, | voorzitter F. Daoût, |
| wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
| I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
| Bij arrest nr. 243.866 van 1 maart 2019, waarvan de expeditie ter | Bij arrest nr. 243.866 van 1 maart 2019, waarvan de expeditie ter |
| griffie van het Hof is ingekomen op 18 maart 2019, heeft de Raad van | griffie van het Hof is ingekomen op 18 maart 2019, heeft de Raad van |
| State de volgende prejudiciële vraag gesteld : | State de volgende prejudiciële vraag gesteld : |
| « Schendt artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de | « Schendt artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de |
| Raad van State het recht op toegang tot de rechter dat is vastgelegd | Raad van State het recht op toegang tot de rechter dat is vastgelegd |
| in artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid | in artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid |
| 1, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de | 1, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de |
| fundamentele vrijheden, in zoverre het voorziet in een sanctie die | fundamentele vrijheden, in zoverre het voorziet in een sanctie die |
| onevenredig is in het licht van het door de wetgever nagestreefde | onevenredig is in het licht van het door de wetgever nagestreefde |
| doel, namelijk het wegwerken van de achterstand bij de Raad van State, | doel, namelijk het wegwerken van de achterstand bij de Raad van State, |
| terwijl er bij de Raad van State geen achterstand meer bestaat zoals | terwijl er bij de Raad van State geen achterstand meer bestaat zoals |
| uitdrukkelijk blijkt uit de jaar- en activiteitenverslagen van de | uitdrukkelijk blijkt uit de jaar- en activiteitenverslagen van de |
| jaren 2012-2013, 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016 ? ». | jaren 2012-2013, 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016 ? ». |
| (...) | (...) |
| III. In rechte | III. In rechte |
| (...) | (...) |
| B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 21, tweede lid, | B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 21, tweede lid, |
| van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, | van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, |
| dat bepaalt : | dat bepaalt : |
| « Wanneer de verzoekende partij de termijnen voor het toesturen van de | « Wanneer de verzoekende partij de termijnen voor het toesturen van de |
| memorie van wederantwoord of van de toelichtende memorie niet | memorie van wederantwoord of van de toelichtende memorie niet |
| eerbiedigt, doet de afdeling, nadat de partijen die daarom verzocht | eerbiedigt, doet de afdeling, nadat de partijen die daarom verzocht |
| hebben, gehoord zijn, zonder verwijl uitspraak, waarbij het ontbreken | hebben, gehoord zijn, zonder verwijl uitspraak, waarbij het ontbreken |
| van het vereiste belang wordt vastgesteld ». | van het vereiste belang wordt vastgesteld ». |
| B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het | B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het |
| geding zijnde bepaling met artikel 13 van de Grondwet, in samenhang | geding zijnde bepaling met artikel 13 van de Grondwet, in samenhang |
| gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten | gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten |
| van de mens, « in zoverre het voorziet in een sanctie die onevenredig | van de mens, « in zoverre het voorziet in een sanctie die onevenredig |
| is in het licht van het door de wetgever nagestreefde doel, namelijk | is in het licht van het door de wetgever nagestreefde doel, namelijk |
| het wegwerken van de achterstand bij de Raad van State, terwijl er bij | het wegwerken van de achterstand bij de Raad van State, terwijl er bij |
| de Raad van State geen achterstand meer bestaat zoals uitdrukkelijk | de Raad van State geen achterstand meer bestaat zoals uitdrukkelijk |
| blijkt uit de jaar- en activiteitenverslagen van de jaren 2012-2013, | blijkt uit de jaar- en activiteitenverslagen van de jaren 2012-2013, |
| 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016 ». | 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016 ». |
| B.3.1. Artikel 13 van de Grondwet bepaalt : | B.3.1. Artikel 13 van de Grondwet bepaalt : |
| « Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de | « Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de |
| wet hem toekent ». | wet hem toekent ». |
| B.3.2. Artikel 13 van de Grondwet houdt een recht in op toegang tot de | B.3.2. Artikel 13 van de Grondwet houdt een recht in op toegang tot de |
| bevoegde rechter. Dat recht zou inhoudsloos zijn indien niet voldaan | bevoegde rechter. Dat recht zou inhoudsloos zijn indien niet voldaan |
| is aan de vereisten van het eerlijk proces dat onder meer wordt | is aan de vereisten van het eerlijk proces dat onder meer wordt |
| gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van | gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van |
| de mens. | de mens. |
| B.3.3. De toegang tot de rechter kan worden onderworpen aan | B.3.3. De toegang tot de rechter kan worden onderworpen aan |
| ontvankelijkheidsvoorwaarden. Die voorwaarden mogen de toegang tot de | ontvankelijkheidsvoorwaarden. Die voorwaarden mogen de toegang tot de |
| rechter niet dermate beperken dat afbreuk wordt gedaan aan de essentie | rechter niet dermate beperken dat afbreuk wordt gedaan aan de essentie |
| zelf ervan. Dat zou het geval zijn wanneer een beperking niet redelijk | zelf ervan. Dat zou het geval zijn wanneer een beperking niet redelijk |
| evenredig met het gewettigde doel zou zijn. | evenredig met het gewettigde doel zou zijn. |
| De verenigbaarheid van een dergelijke beperking met het recht op | De verenigbaarheid van een dergelijke beperking met het recht op |
| toegang tot de rechter hangt af van de bijzonderheden van de in het | toegang tot de rechter hangt af van de bijzonderheden van de in het |
| geding zijnde procedure en wordt beoordeeld in het licht van het | geding zijnde procedure en wordt beoordeeld in het licht van het |
| proces in zijn geheel (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière A.S.B.L. t. | proces in zijn geheel (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière A.S.B.L. t. |
| België, § 36; 29 maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 70; 18 oktober | België, § 36; 29 maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 70; 18 oktober |
| 2016, Miessen t. België, § 64; 17 juli 2018, Ronald Vermeulen t. | 2016, Miessen t. België, § 64; 17 juli 2018, Ronald Vermeulen t. |
| België, § 48). | België, § 48). |
| B.3.4. Meer in het bijzonder zijn de regels betreffende de | B.3.4. Meer in het bijzonder zijn de regels betreffende de |
| vormvoorschriften en termijnen om beroep in te stellen gericht op een | vormvoorschriften en termijnen om beroep in te stellen gericht op een |
| goede rechtsbedeling en het weren van de risico's van | goede rechtsbedeling en het weren van de risico's van |
| rechtsonzekerheid. Ook al zijn een vereenvoudiging en een versnelling | rechtsonzekerheid. Ook al zijn een vereenvoudiging en een versnelling |
| van de procedure legitieme doelstellingen (EHRM, 18 oktober 2016, | van de procedure legitieme doelstellingen (EHRM, 18 oktober 2016, |
| Miessen t. België, § 71), toch mogen de procedureregels de | Miessen t. België, § 71), toch mogen de procedureregels de |
| rechtzoekenden niet verhinderen, wegens een overdreven formalisme, de | rechtzoekenden niet verhinderen, wegens een overdreven formalisme, de |
| beschikbare rechtsmiddelen te doen gelden. | beschikbare rechtsmiddelen te doen gelden. |
| Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens brengt aldus in | Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens brengt aldus in |
| herinnering dat de toepassing, door nationale rechtscolleges, van | herinnering dat de toepassing, door nationale rechtscolleges, van |
| vormvereisten die moeten worden vervuld om een beroep in te stellen | vormvereisten die moeten worden vervuld om een beroep in te stellen |
| het recht op toegang tot een rechter kan schenden, meer bepaald | het recht op toegang tot een rechter kan schenden, meer bepaald |
| wanneer een al te formalistische interpretatie van de gewone | wanneer een al te formalistische interpretatie van de gewone |
| wettelijke regeling door een rechtscollege het onderzoek ten gronde | wettelijke regeling door een rechtscollege het onderzoek ten gronde |
| van het door de betrokkene ingestelde beroep feitelijk verhindert | van het door de betrokkene ingestelde beroep feitelijk verhindert |
| (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière A.S.B.L. t. België, § 38; 29 | (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière A.S.B.L. t. België, § 38; 29 |
| maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 71; 18 oktober 2016, Miessen t. | maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 71; 18 oktober 2016, Miessen t. |
| België, § 66). | België, § 66). |
| B.4. De regel volgens welke het niet bezorgen van een memorie van | B.4. De regel volgens welke het niet bezorgen van een memorie van |
| wederantwoord binnen de opgelegde termijn de Raad van State ertoe | wederantwoord binnen de opgelegde termijn de Raad van State ertoe |
| verplicht in beginsel vast te stellen dat het vereiste belang | verplicht in beginsel vast te stellen dat het vereiste belang |
| ontbreekt, is in de gecoördineerde wetten ingevoegd bij artikel 1 van | ontbreekt, is in de gecoördineerde wetten ingevoegd bij artikel 1 van |
| de wet van 17 oktober 1990. Artikel 21 werd in zijn geheel vervangen | de wet van 17 oktober 1990. Artikel 21 werd in zijn geheel vervangen |
| bij artikel 8 van de wet van 20 januari 2014 « houdende hervorming van | bij artikel 8 van de wet van 20 januari 2014 « houdende hervorming van |
| de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van | de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van |
| State ». De inhoud van het tweede lid werd daarbij echter niet | State ». De inhoud van het tweede lid werd daarbij echter niet |
| gewijzigd. | gewijzigd. |
| Die bepaling, die « stringente gevolgen aan het niet respecteren van | Die bepaling, die « stringente gevolgen aan het niet respecteren van |
| de termijnen » verbindt, maakt deel uit van een aantal maatregelen die | de termijnen » verbindt, maakt deel uit van een aantal maatregelen die |
| ertoe strekken de duur van de procedure voor de afdeling | ertoe strekken de duur van de procedure voor de afdeling |
| bestuursrechtspraak van de Raad van State in te korten, teneinde de | bestuursrechtspraak van de Raad van State in te korten, teneinde de |
| achterstand van dat rechtscollege weg te werken (Parl. St., Senaat, | achterstand van dat rechtscollege weg te werken (Parl. St., Senaat, |
| 1989-1990, nr. 984-1, pp. 1-3; ibid., nr. 984-2, p. 2). | 1989-1990, nr. 984-1, pp. 1-3; ibid., nr. 984-2, p. 2). |
| Dat vermoeden van verlies van belang dient te worden begrepen als | Dat vermoeden van verlies van belang dient te worden begrepen als |
| hebbende analoge gevolgen als het vermoeden van afstand van geding, | hebbende analoge gevolgen als het vermoeden van afstand van geding, |
| bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de gecoördineerde wetten. | bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de gecoördineerde wetten. |
| B.5.1. Wanneer de griffie van de Raad van State van de memorie van | B.5.1. Wanneer de griffie van de Raad van State van de memorie van |
| antwoord van de « verwerende partij » kennisgeeft aan de « verzoekende | antwoord van de « verwerende partij » kennisgeeft aan de « verzoekende |
| partij », vermeldt zij de tekst van artikel 21, tweede lid, zodat de | partij », vermeldt zij de tekst van artikel 21, tweede lid, zodat de |
| auteur van het beroep tot nietigverklaring opnieuw wordt ingelicht | auteur van het beroep tot nietigverklaring opnieuw wordt ingelicht |
| over de gevolgen van de niet-naleving van de termijn van zestig dagen | over de gevolgen van de niet-naleving van de termijn van zestig dagen |
| waarin hij zijn memorie van wederantwoord kan overzenden. | waarin hij zijn memorie van wederantwoord kan overzenden. |
| De inhoud van die memorie kan zich beperken tot de mededeling, door de | De inhoud van die memorie kan zich beperken tot de mededeling, door de |
| « verzoekende partij », dat haar belang blijft bestaan. | « verzoekende partij », dat haar belang blijft bestaan. |
| Wanneer de voormelde termijn van zestig dagen niet wordt nageleefd, | Wanneer de voormelde termijn van zestig dagen niet wordt nageleefd, |
| licht de griffie van de Raad van State de auteur van het beroep tot | licht de griffie van de Raad van State de auteur van het beroep tot |
| nietigverklaring en de andere partijen erover in dat de afdeling | nietigverklaring en de andere partijen erover in dat de afdeling |
| bestuursrechtspraak het ontbreken van het vereiste belang van de | bestuursrechtspraak het ontbreken van het vereiste belang van de |
| auteur van het beroep tot nietigverklaring zal vaststellen, tenzij een | auteur van het beroep tot nietigverklaring zal vaststellen, tenzij een |
| van die partijen verzoekt om te worden gehoord (artikel 14bis, § 1, | van die partijen verzoekt om te worden gehoord (artikel 14bis, § 1, |
| eerste lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948, | eerste lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948, |
| vervangen bij artikel 1 van een koninklijk besluit van 26 juni 2000). | vervangen bij artikel 1 van een koninklijk besluit van 26 juni 2000). |
| Wanneer een dergelijk verzoek wordt geformuleerd, worden alle partijen | Wanneer een dergelijk verzoek wordt geformuleerd, worden alle partijen |
| opgeroepen om op korte termijn te verschijnen en te worden gehoord | opgeroepen om op korte termijn te verschijnen en te worden gehoord |
| (artikel 14bis, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit van de Regent, | (artikel 14bis, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit van de Regent, |
| vervangen bij artikel 1 van hetzelfde koninklijk besluit). De « | vervangen bij artikel 1 van hetzelfde koninklijk besluit). De « |
| verzoekende partij » kan dan vrij de redenen aanvoeren waarom zij haar | verzoekende partij » kan dan vrij de redenen aanvoeren waarom zij haar |
| memorie van wederantwoord na het verstrijken van de opgelegde termijn | memorie van wederantwoord na het verstrijken van de opgelegde termijn |
| heeft overgezonden (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 984-1, p. 3). | heeft overgezonden (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 984-1, p. 3). |
| B.5.2. Het recht om te worden gehoord biedt de verzoekende partijen de | B.5.2. Het recht om te worden gehoord biedt de verzoekende partijen de |
| gelegenheid om toe te lichten waarom zij de opgelegde termijn niet | gelegenheid om toe te lichten waarom zij de opgelegde termijn niet |
| hebben nageleefd. De verzoekende partijen kunnen door het bestaan van | hebben nageleefd. De verzoekende partijen kunnen door het bestaan van |
| toeval of overmacht aan te tonen, ontsnappen aan de sanctie van | toeval of overmacht aan te tonen, ontsnappen aan de sanctie van |
| niet-ontvankelijkheid van hun beroep. Het staat aan de Raad van State | niet-ontvankelijkheid van hun beroep. Het staat aan de Raad van State |
| om, in het licht van de toelichting van de verzoekende partijen, | om, in het licht van de toelichting van de verzoekende partijen, |
| erover te waken dat hij die rechtvaardigingsgronden niet op overdreven | erover te waken dat hij die rechtvaardigingsgronden niet op overdreven |
| formalistische wijze interpreteert. | formalistische wijze interpreteert. |
| B.6.1. Op basis van de voormelde elementen oordeelde het Hof bij | B.6.1. Op basis van de voormelde elementen oordeelde het Hof bij |
| herhaling dat de beperking van het recht van toegang tot de Raad van | herhaling dat de beperking van het recht van toegang tot de Raad van |
| State ingevolge de in het geding zijnde bepaling, niet zonder | State ingevolge de in het geding zijnde bepaling, niet zonder |
| redelijke verantwoording is (zie bijvoorbeeld het arrest nr. 112/2013 | redelijke verantwoording is (zie bijvoorbeeld het arrest nr. 112/2013 |
| van 31 juli 2013). | van 31 juli 2013). |
| In essentie wordt het Hof in de onderhavige zaak ondervraagd over de | In essentie wordt het Hof in de onderhavige zaak ondervraagd over de |
| noodzaak om die rechtspraak te herzien in het licht van de evolutie | noodzaak om die rechtspraak te herzien in het licht van de evolutie |
| van de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State. | van de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State. |
| B.6.2. Zonder in te gaan op de vraag of het Hof op basis van de | B.6.2. Zonder in te gaan op de vraag of het Hof op basis van de |
| activiteitenverslagen van de Raad van State diens werklast en de | activiteitenverslagen van de Raad van State diens werklast en de |
| impact van de in het geding zijnde bepaling op die werklast kan | impact van de in het geding zijnde bepaling op die werklast kan |
| inschatten, moet worden vastgesteld dat de wetgever, bij de aanneming | inschatten, moet worden vastgesteld dat de wetgever, bij de aanneming |
| van de in het geding zijnde bepaling, meerdere doelstellingen | van de in het geding zijnde bepaling, meerdere doelstellingen |
| nastreefde. De in het geding zijnde bepaling was deels een bevestiging | nastreefde. De in het geding zijnde bepaling was deels een bevestiging |
| van een praktijk die reeds bij de Raad van State werd gehanteerd om | van een praktijk die reeds bij de Raad van State werd gehanteerd om |
| het hoofd te bieden aan het grote aantal hangende zaken. Uit de | het hoofd te bieden aan het grote aantal hangende zaken. Uit de |
| parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever daarnaast eveneens | parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever daarnaast eveneens |
| de bedoeling had om het verloop van elke afzonderlijke procedure te | de bedoeling had om het verloop van elke afzonderlijke procedure te |
| versnellen : | versnellen : |
| « Het is de bedoeling te verhelpen aan de al dan niet door sommige | « Het is de bedoeling te verhelpen aan de al dan niet door sommige |
| gedingvoerende partijen gewilde langdurigheid van de procedures die | gedingvoerende partijen gewilde langdurigheid van de procedures die |
| voor de Raad van State worden aangespannen » (Parl. St., Senaat, | voor de Raad van State worden aangespannen » (Parl. St., Senaat, |
| 1989-1990, nr. 984-1, p. 3). | 1989-1990, nr. 984-1, p. 3). |
| Zelfs indien de toepassing van de in het geding zijnde bepaling voor | Zelfs indien de toepassing van de in het geding zijnde bepaling voor |
| de verzoekende partij niet leidt tot een onderzoek van de grond van de | de verzoekende partij niet leidt tot een onderzoek van de grond van de |
| zaak, heeft zij toch tot gevolg dat er voor alle betrokken partijen | zaak, heeft zij toch tot gevolg dat er voor alle betrokken partijen |
| een einde komt aan de procedure voor de Raad van State. Bovendien | een einde komt aan de procedure voor de Raad van State. Bovendien |
| heeft dit, ongeacht of er al dan niet sprake is van een achterstand, | heeft dit, ongeacht of er al dan niet sprake is van een achterstand, |
| tot gevolg dat andere hangende zaken sneller kunnen worden behandeld. | tot gevolg dat andere hangende zaken sneller kunnen worden behandeld. |
| B.6.3. Zoals is vermeld in B.4, werd de in het geding zijnde bepaling | B.6.3. Zoals is vermeld in B.4, werd de in het geding zijnde bepaling |
| bovendien, hoewel oorspronkelijk ingevoerd in 1990, in haar geheel | bovendien, hoewel oorspronkelijk ingevoerd in 1990, in haar geheel |
| overgenomen in het kader van de hervorming van de Raad van State in | overgenomen in het kader van de hervorming van de Raad van State in |
| 2014. Met die hervorming streefde de wetgever er onder andere naar de | 2014. Met die hervorming streefde de wetgever er onder andere naar de |
| op dat moment reeds aanzienlijk verminderde achterstand verder weg te | op dat moment reeds aanzienlijk verminderde achterstand verder weg te |
| werken, maar eveneens om eventuele nieuwe achterstand, ten gevolge van | werken, maar eveneens om eventuele nieuwe achterstand, ten gevolge van |
| de uitbreiding van de bevoegdheden van de Raad, te voorkomen (Parl. | de uitbreiding van de bevoegdheden van de Raad, te voorkomen (Parl. |
| St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2277/1, p. 39). | St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2277/1, p. 39). |
| B.6.4. Tot slot heeft het Hof, bij zijn arrest nr. 40/2019 van 28 | B.6.4. Tot slot heeft het Hof, bij zijn arrest nr. 40/2019 van 28 |
| februari 2019, de term « vernietigde » in artikel 2244, § 1, derde | februari 2019, de term « vernietigde » in artikel 2244, § 1, derde |
| lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 2 van de wet | lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 2 van de wet |
| van 25 juli 2008 « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de | van 25 juli 2008 « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de |
| gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met | gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met |
| het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot | het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot |
| schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de | schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de |
| Raad van State », vernietigd. De toepassing van de in het geding | Raad van State », vernietigd. De toepassing van de in het geding |
| zijnde bepaling verhindert bijgevolg niet dat het beroep tot | zijnde bepaling verhindert bijgevolg niet dat het beroep tot |
| nietigverklaring de verjaring van de burgerlijke | nietigverklaring de verjaring van de burgerlijke |
| aansprakelijkheidsvordering stuit. | aansprakelijkheidsvordering stuit. |
| B.6.5. In het licht van die doelstellingen is de in het geding zijnde | B.6.5. In het licht van die doelstellingen is de in het geding zijnde |
| bepaling bestaanbaar met artikel 13 van de Grondwet, in samenhang | bepaling bestaanbaar met artikel 13 van de Grondwet, in samenhang |
| gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten | gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten |
| van de mens. | van de mens. |
| De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. | De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. |
| Om die redenen, | Om die redenen, |
| het Hof | het Hof |
| zegt voor recht : | zegt voor recht : |
| Artikel 21, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, | Artikel 21, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, |
| gecoördineerd op 12 januari 1973, schendt niet artikel 13 van de | gecoördineerd op 12 januari 1973, schendt niet artikel 13 van de |
| Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees | Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees |
| Verdrag voor de rechten van de mens. | Verdrag voor de rechten van de mens. |
| Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel | Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel |
| 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, | 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, |
| op 13 februari 2020. | op 13 februari 2020. |
| De griffier, | De griffier, |
| F. Meersschaut | F. Meersschaut |
| De voorzitter, | De voorzitter, |
| F. Daoût | F. Daoût |