Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 24/2020 van 13 februari 2020 Rolnummer 7144 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State."
Uittreksel uit arrest nr. 24/2020 van 13 februari 2020 Rolnummer 7144 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State. Uittreksel uit arrest nr. 24/2020 van 13 februari 2020 Rolnummer 7144 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, gesteld door de Raad van State.
GRONDWETTELIJK HOF GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 24/2020 van 13 februari 2020 Uittreksel uit arrest nr. 24/2020 van 13 februari 2020
Rolnummer 7144 Rolnummer 7144
In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21, tweede lid, In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 21, tweede lid,
van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
gesteld door de Raad van State. gesteld door de Raad van State.
Het Grondwettelijk Hof, Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L. samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters L.
Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en J. Moerman, Lavrysen, T. Merckx-Van Goey, P. Nihoul, T. Giet en J. Moerman,
bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van bijgestaan door de griffier F. Meersschaut, onder voorzitterschap van
voorzitter F. Daoût, voorzitter F. Daoût,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging
Bij arrest nr. 243.866 van 1 maart 2019, waarvan de expeditie ter Bij arrest nr. 243.866 van 1 maart 2019, waarvan de expeditie ter
griffie van het Hof is ingekomen op 18 maart 2019, heeft de Raad van griffie van het Hof is ingekomen op 18 maart 2019, heeft de Raad van
State de volgende prejudiciële vraag gesteld : State de volgende prejudiciële vraag gesteld :
« Schendt artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de « Schendt artikel 21, tweede lid, van de gecoördineerde wetten op de
Raad van State het recht op toegang tot de rechter dat is vastgelegd Raad van State het recht op toegang tot de rechter dat is vastgelegd
in artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid in artikel 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid
1, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de 1, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden, in zoverre het voorziet in een sanctie die fundamentele vrijheden, in zoverre het voorziet in een sanctie die
onevenredig is in het licht van het door de wetgever nagestreefde onevenredig is in het licht van het door de wetgever nagestreefde
doel, namelijk het wegwerken van de achterstand bij de Raad van State, doel, namelijk het wegwerken van de achterstand bij de Raad van State,
terwijl er bij de Raad van State geen achterstand meer bestaat zoals terwijl er bij de Raad van State geen achterstand meer bestaat zoals
uitdrukkelijk blijkt uit de jaar- en activiteitenverslagen van de uitdrukkelijk blijkt uit de jaar- en activiteitenverslagen van de
jaren 2012-2013, 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016 ? ». jaren 2012-2013, 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016 ? ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 21, tweede lid, B.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 21, tweede lid,
van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
dat bepaalt : dat bepaalt :
« Wanneer de verzoekende partij de termijnen voor het toesturen van de « Wanneer de verzoekende partij de termijnen voor het toesturen van de
memorie van wederantwoord of van de toelichtende memorie niet memorie van wederantwoord of van de toelichtende memorie niet
eerbiedigt, doet de afdeling, nadat de partijen die daarom verzocht eerbiedigt, doet de afdeling, nadat de partijen die daarom verzocht
hebben, gehoord zijn, zonder verwijl uitspraak, waarbij het ontbreken hebben, gehoord zijn, zonder verwijl uitspraak, waarbij het ontbreken
van het vereiste belang wordt vastgesteld ». van het vereiste belang wordt vastgesteld ».
B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het B.2. Het Hof wordt ondervraagd over de bestaanbaarheid van de in het
geding zijnde bepaling met artikel 13 van de Grondwet, in samenhang geding zijnde bepaling met artikel 13 van de Grondwet, in samenhang
gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten
van de mens, « in zoverre het voorziet in een sanctie die onevenredig van de mens, « in zoverre het voorziet in een sanctie die onevenredig
is in het licht van het door de wetgever nagestreefde doel, namelijk is in het licht van het door de wetgever nagestreefde doel, namelijk
het wegwerken van de achterstand bij de Raad van State, terwijl er bij het wegwerken van de achterstand bij de Raad van State, terwijl er bij
de Raad van State geen achterstand meer bestaat zoals uitdrukkelijk de Raad van State geen achterstand meer bestaat zoals uitdrukkelijk
blijkt uit de jaar- en activiteitenverslagen van de jaren 2012-2013, blijkt uit de jaar- en activiteitenverslagen van de jaren 2012-2013,
2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016 ». 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016 ».
B.3.1. Artikel 13 van de Grondwet bepaalt : B.3.1. Artikel 13 van de Grondwet bepaalt :
« Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de « Niemand kan tegen zijn wil worden afgetrokken van de rechter die de
wet hem toekent ». wet hem toekent ».
B.3.2. Artikel 13 van de Grondwet houdt een recht in op toegang tot de B.3.2. Artikel 13 van de Grondwet houdt een recht in op toegang tot de
bevoegde rechter. Dat recht zou inhoudsloos zijn indien niet voldaan bevoegde rechter. Dat recht zou inhoudsloos zijn indien niet voldaan
is aan de vereisten van het eerlijk proces dat onder meer wordt is aan de vereisten van het eerlijk proces dat onder meer wordt
gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van
de mens. de mens.
B.3.3. De toegang tot de rechter kan worden onderworpen aan B.3.3. De toegang tot de rechter kan worden onderworpen aan
ontvankelijkheidsvoorwaarden. Die voorwaarden mogen de toegang tot de ontvankelijkheidsvoorwaarden. Die voorwaarden mogen de toegang tot de
rechter niet dermate beperken dat afbreuk wordt gedaan aan de essentie rechter niet dermate beperken dat afbreuk wordt gedaan aan de essentie
zelf ervan. Dat zou het geval zijn wanneer een beperking niet redelijk zelf ervan. Dat zou het geval zijn wanneer een beperking niet redelijk
evenredig met het gewettigde doel zou zijn. evenredig met het gewettigde doel zou zijn.
De verenigbaarheid van een dergelijke beperking met het recht op De verenigbaarheid van een dergelijke beperking met het recht op
toegang tot de rechter hangt af van de bijzonderheden van de in het toegang tot de rechter hangt af van de bijzonderheden van de in het
geding zijnde procedure en wordt beoordeeld in het licht van het geding zijnde procedure en wordt beoordeeld in het licht van het
proces in zijn geheel (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière A.S.B.L. t. proces in zijn geheel (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière A.S.B.L. t.
België, § 36; 29 maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 70; 18 oktober België, § 36; 29 maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 70; 18 oktober
2016, Miessen t. België, § 64; 17 juli 2018, Ronald Vermeulen t. 2016, Miessen t. België, § 64; 17 juli 2018, Ronald Vermeulen t.
België, § 48). België, § 48).
B.3.4. Meer in het bijzonder zijn de regels betreffende de B.3.4. Meer in het bijzonder zijn de regels betreffende de
vormvoorschriften en termijnen om beroep in te stellen gericht op een vormvoorschriften en termijnen om beroep in te stellen gericht op een
goede rechtsbedeling en het weren van de risico's van goede rechtsbedeling en het weren van de risico's van
rechtsonzekerheid. Ook al zijn een vereenvoudiging en een versnelling rechtsonzekerheid. Ook al zijn een vereenvoudiging en een versnelling
van de procedure legitieme doelstellingen (EHRM, 18 oktober 2016, van de procedure legitieme doelstellingen (EHRM, 18 oktober 2016,
Miessen t. België, § 71), toch mogen de procedureregels de Miessen t. België, § 71), toch mogen de procedureregels de
rechtzoekenden niet verhinderen, wegens een overdreven formalisme, de rechtzoekenden niet verhinderen, wegens een overdreven formalisme, de
beschikbare rechtsmiddelen te doen gelden. beschikbare rechtsmiddelen te doen gelden.
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens brengt aldus in Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens brengt aldus in
herinnering dat de toepassing, door nationale rechtscolleges, van herinnering dat de toepassing, door nationale rechtscolleges, van
vormvereisten die moeten worden vervuld om een beroep in te stellen vormvereisten die moeten worden vervuld om een beroep in te stellen
het recht op toegang tot een rechter kan schenden, meer bepaald het recht op toegang tot een rechter kan schenden, meer bepaald
wanneer een al te formalistische interpretatie van de gewone wanneer een al te formalistische interpretatie van de gewone
wettelijke regeling door een rechtscollege het onderzoek ten gronde wettelijke regeling door een rechtscollege het onderzoek ten gronde
van het door de betrokkene ingestelde beroep feitelijk verhindert van het door de betrokkene ingestelde beroep feitelijk verhindert
(EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière A.S.B.L. t. België, § 38; 29 (EHRM, 24 februari 2009, L'Erablière A.S.B.L. t. België, § 38; 29
maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 71; 18 oktober 2016, Miessen t. maart 2011, R.T.B.F. t. België, § 71; 18 oktober 2016, Miessen t.
België, § 66). België, § 66).
B.4. De regel volgens welke het niet bezorgen van een memorie van B.4. De regel volgens welke het niet bezorgen van een memorie van
wederantwoord binnen de opgelegde termijn de Raad van State ertoe wederantwoord binnen de opgelegde termijn de Raad van State ertoe
verplicht in beginsel vast te stellen dat het vereiste belang verplicht in beginsel vast te stellen dat het vereiste belang
ontbreekt, is in de gecoördineerde wetten ingevoegd bij artikel 1 van ontbreekt, is in de gecoördineerde wetten ingevoegd bij artikel 1 van
de wet van 17 oktober 1990. Artikel 21 werd in zijn geheel vervangen de wet van 17 oktober 1990. Artikel 21 werd in zijn geheel vervangen
bij artikel 8 van de wet van 20 januari 2014 « houdende hervorming van bij artikel 8 van de wet van 20 januari 2014 « houdende hervorming van
de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van de bevoegdheid, de procedureregeling en de organisatie van de Raad van
State ». De inhoud van het tweede lid werd daarbij echter niet State ». De inhoud van het tweede lid werd daarbij echter niet
gewijzigd. gewijzigd.
Die bepaling, die « stringente gevolgen aan het niet respecteren van Die bepaling, die « stringente gevolgen aan het niet respecteren van
de termijnen » verbindt, maakt deel uit van een aantal maatregelen die de termijnen » verbindt, maakt deel uit van een aantal maatregelen die
ertoe strekken de duur van de procedure voor de afdeling ertoe strekken de duur van de procedure voor de afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State in te korten, teneinde de bestuursrechtspraak van de Raad van State in te korten, teneinde de
achterstand van dat rechtscollege weg te werken (Parl. St., Senaat, achterstand van dat rechtscollege weg te werken (Parl. St., Senaat,
1989-1990, nr. 984-1, pp. 1-3; ibid., nr. 984-2, p. 2). 1989-1990, nr. 984-1, pp. 1-3; ibid., nr. 984-2, p. 2).
Dat vermoeden van verlies van belang dient te worden begrepen als Dat vermoeden van verlies van belang dient te worden begrepen als
hebbende analoge gevolgen als het vermoeden van afstand van geding, hebbende analoge gevolgen als het vermoeden van afstand van geding,
bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de gecoördineerde wetten. bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de gecoördineerde wetten.
B.5.1. Wanneer de griffie van de Raad van State van de memorie van B.5.1. Wanneer de griffie van de Raad van State van de memorie van
antwoord van de « verwerende partij » kennisgeeft aan de « verzoekende antwoord van de « verwerende partij » kennisgeeft aan de « verzoekende
partij », vermeldt zij de tekst van artikel 21, tweede lid, zodat de partij », vermeldt zij de tekst van artikel 21, tweede lid, zodat de
auteur van het beroep tot nietigverklaring opnieuw wordt ingelicht auteur van het beroep tot nietigverklaring opnieuw wordt ingelicht
over de gevolgen van de niet-naleving van de termijn van zestig dagen over de gevolgen van de niet-naleving van de termijn van zestig dagen
waarin hij zijn memorie van wederantwoord kan overzenden. waarin hij zijn memorie van wederantwoord kan overzenden.
De inhoud van die memorie kan zich beperken tot de mededeling, door de De inhoud van die memorie kan zich beperken tot de mededeling, door de
« verzoekende partij », dat haar belang blijft bestaan. « verzoekende partij », dat haar belang blijft bestaan.
Wanneer de voormelde termijn van zestig dagen niet wordt nageleefd, Wanneer de voormelde termijn van zestig dagen niet wordt nageleefd,
licht de griffie van de Raad van State de auteur van het beroep tot licht de griffie van de Raad van State de auteur van het beroep tot
nietigverklaring en de andere partijen erover in dat de afdeling nietigverklaring en de andere partijen erover in dat de afdeling
bestuursrechtspraak het ontbreken van het vereiste belang van de bestuursrechtspraak het ontbreken van het vereiste belang van de
auteur van het beroep tot nietigverklaring zal vaststellen, tenzij een auteur van het beroep tot nietigverklaring zal vaststellen, tenzij een
van die partijen verzoekt om te worden gehoord (artikel 14bis, § 1, van die partijen verzoekt om te worden gehoord (artikel 14bis, § 1,
eerste lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948, eerste lid, van het besluit van de Regent van 23 augustus 1948,
vervangen bij artikel 1 van een koninklijk besluit van 26 juni 2000). vervangen bij artikel 1 van een koninklijk besluit van 26 juni 2000).
Wanneer een dergelijk verzoek wordt geformuleerd, worden alle partijen Wanneer een dergelijk verzoek wordt geformuleerd, worden alle partijen
opgeroepen om op korte termijn te verschijnen en te worden gehoord opgeroepen om op korte termijn te verschijnen en te worden gehoord
(artikel 14bis, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit van de Regent, (artikel 14bis, § 1, derde lid, van hetzelfde besluit van de Regent,
vervangen bij artikel 1 van hetzelfde koninklijk besluit). De « vervangen bij artikel 1 van hetzelfde koninklijk besluit). De «
verzoekende partij » kan dan vrij de redenen aanvoeren waarom zij haar verzoekende partij » kan dan vrij de redenen aanvoeren waarom zij haar
memorie van wederantwoord na het verstrijken van de opgelegde termijn memorie van wederantwoord na het verstrijken van de opgelegde termijn
heeft overgezonden (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 984-1, p. 3). heeft overgezonden (Parl. St., Senaat, 1989-1990, nr. 984-1, p. 3).
B.5.2. Het recht om te worden gehoord biedt de verzoekende partijen de B.5.2. Het recht om te worden gehoord biedt de verzoekende partijen de
gelegenheid om toe te lichten waarom zij de opgelegde termijn niet gelegenheid om toe te lichten waarom zij de opgelegde termijn niet
hebben nageleefd. De verzoekende partijen kunnen door het bestaan van hebben nageleefd. De verzoekende partijen kunnen door het bestaan van
toeval of overmacht aan te tonen, ontsnappen aan de sanctie van toeval of overmacht aan te tonen, ontsnappen aan de sanctie van
niet-ontvankelijkheid van hun beroep. Het staat aan de Raad van State niet-ontvankelijkheid van hun beroep. Het staat aan de Raad van State
om, in het licht van de toelichting van de verzoekende partijen, om, in het licht van de toelichting van de verzoekende partijen,
erover te waken dat hij die rechtvaardigingsgronden niet op overdreven erover te waken dat hij die rechtvaardigingsgronden niet op overdreven
formalistische wijze interpreteert. formalistische wijze interpreteert.
B.6.1. Op basis van de voormelde elementen oordeelde het Hof bij B.6.1. Op basis van de voormelde elementen oordeelde het Hof bij
herhaling dat de beperking van het recht van toegang tot de Raad van herhaling dat de beperking van het recht van toegang tot de Raad van
State ingevolge de in het geding zijnde bepaling, niet zonder State ingevolge de in het geding zijnde bepaling, niet zonder
redelijke verantwoording is (zie bijvoorbeeld het arrest nr. 112/2013 redelijke verantwoording is (zie bijvoorbeeld het arrest nr. 112/2013
van 31 juli 2013). van 31 juli 2013).
In essentie wordt het Hof in de onderhavige zaak ondervraagd over de In essentie wordt het Hof in de onderhavige zaak ondervraagd over de
noodzaak om die rechtspraak te herzien in het licht van de evolutie noodzaak om die rechtspraak te herzien in het licht van de evolutie
van de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State. van de gerechtelijke achterstand bij de Raad van State.
B.6.2. Zonder in te gaan op de vraag of het Hof op basis van de B.6.2. Zonder in te gaan op de vraag of het Hof op basis van de
activiteitenverslagen van de Raad van State diens werklast en de activiteitenverslagen van de Raad van State diens werklast en de
impact van de in het geding zijnde bepaling op die werklast kan impact van de in het geding zijnde bepaling op die werklast kan
inschatten, moet worden vastgesteld dat de wetgever, bij de aanneming inschatten, moet worden vastgesteld dat de wetgever, bij de aanneming
van de in het geding zijnde bepaling, meerdere doelstellingen van de in het geding zijnde bepaling, meerdere doelstellingen
nastreefde. De in het geding zijnde bepaling was deels een bevestiging nastreefde. De in het geding zijnde bepaling was deels een bevestiging
van een praktijk die reeds bij de Raad van State werd gehanteerd om van een praktijk die reeds bij de Raad van State werd gehanteerd om
het hoofd te bieden aan het grote aantal hangende zaken. Uit de het hoofd te bieden aan het grote aantal hangende zaken. Uit de
parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever daarnaast eveneens parlementaire voorbereiding blijkt dat de wetgever daarnaast eveneens
de bedoeling had om het verloop van elke afzonderlijke procedure te de bedoeling had om het verloop van elke afzonderlijke procedure te
versnellen : versnellen :
« Het is de bedoeling te verhelpen aan de al dan niet door sommige « Het is de bedoeling te verhelpen aan de al dan niet door sommige
gedingvoerende partijen gewilde langdurigheid van de procedures die gedingvoerende partijen gewilde langdurigheid van de procedures die
voor de Raad van State worden aangespannen » (Parl. St., Senaat, voor de Raad van State worden aangespannen » (Parl. St., Senaat,
1989-1990, nr. 984-1, p. 3). 1989-1990, nr. 984-1, p. 3).
Zelfs indien de toepassing van de in het geding zijnde bepaling voor Zelfs indien de toepassing van de in het geding zijnde bepaling voor
de verzoekende partij niet leidt tot een onderzoek van de grond van de de verzoekende partij niet leidt tot een onderzoek van de grond van de
zaak, heeft zij toch tot gevolg dat er voor alle betrokken partijen zaak, heeft zij toch tot gevolg dat er voor alle betrokken partijen
een einde komt aan de procedure voor de Raad van State. Bovendien een einde komt aan de procedure voor de Raad van State. Bovendien
heeft dit, ongeacht of er al dan niet sprake is van een achterstand, heeft dit, ongeacht of er al dan niet sprake is van een achterstand,
tot gevolg dat andere hangende zaken sneller kunnen worden behandeld. tot gevolg dat andere hangende zaken sneller kunnen worden behandeld.
B.6.3. Zoals is vermeld in B.4, werd de in het geding zijnde bepaling B.6.3. Zoals is vermeld in B.4, werd de in het geding zijnde bepaling
bovendien, hoewel oorspronkelijk ingevoerd in 1990, in haar geheel bovendien, hoewel oorspronkelijk ingevoerd in 1990, in haar geheel
overgenomen in het kader van de hervorming van de Raad van State in overgenomen in het kader van de hervorming van de Raad van State in
2014. Met die hervorming streefde de wetgever er onder andere naar de 2014. Met die hervorming streefde de wetgever er onder andere naar de
op dat moment reeds aanzienlijk verminderde achterstand verder weg te op dat moment reeds aanzienlijk verminderde achterstand verder weg te
werken, maar eveneens om eventuele nieuwe achterstand, ten gevolge van werken, maar eveneens om eventuele nieuwe achterstand, ten gevolge van
de uitbreiding van de bevoegdheden van de Raad, te voorkomen (Parl. de uitbreiding van de bevoegdheden van de Raad, te voorkomen (Parl.
St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2277/1, p. 39). St., Senaat, 2012-2013, nr. 5-2277/1, p. 39).
B.6.4. Tot slot heeft het Hof, bij zijn arrest nr. 40/2019 van 28 B.6.4. Tot slot heeft het Hof, bij zijn arrest nr. 40/2019 van 28
februari 2019, de term « vernietigde » in artikel 2244, § 1, derde februari 2019, de term « vernietigde » in artikel 2244, § 1, derde
lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 2 van de wet lid, van het Burgerlijk Wetboek, ingevoegd bij artikel 2 van de wet
van 25 juli 2008 « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de van 25 juli 2008 « tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en de
gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met gecoördineerde wetten van 17 juli 1991 op de Rijkscomptabiliteit met
het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot het oog op het stuiten van de verjaring van de vordering tot
schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de schadevergoeding ten gevolge van een beroep tot vernietiging bij de
Raad van State », vernietigd. De toepassing van de in het geding Raad van State », vernietigd. De toepassing van de in het geding
zijnde bepaling verhindert bijgevolg niet dat het beroep tot zijnde bepaling verhindert bijgevolg niet dat het beroep tot
nietigverklaring de verjaring van de burgerlijke nietigverklaring de verjaring van de burgerlijke
aansprakelijkheidsvordering stuit. aansprakelijkheidsvordering stuit.
B.6.5. In het licht van die doelstellingen is de in het geding zijnde B.6.5. In het licht van die doelstellingen is de in het geding zijnde
bepaling bestaanbaar met artikel 13 van de Grondwet, in samenhang bepaling bestaanbaar met artikel 13 van de Grondwet, in samenhang
gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten
van de mens. van de mens.
De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
Artikel 21, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, Artikel 21, tweede lid, van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973, schendt niet artikel 13 van de gecoördineerd op 12 januari 1973, schendt niet artikel 13 van de
Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees Grondwet, in samenhang gelezen met artikel 6, lid 1, van het Europees
Verdrag voor de rechten van de mens. Verdrag voor de rechten van de mens.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel
65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof,
op 13 februari 2020. op 13 februari 2020.
De griffier, De griffier,
F. Meersschaut F. Meersschaut
De voorzitter, De voorzitter,
F. Daoût F. Daoût
^