Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 126/2019 van 26 september 2019 Rolnummer 7072 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 « ter verbetering van de verkeersveiligheid », gesteld door de Correction Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. M(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 126/2019 van 26 september 2019 Rolnummer 7072 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 « ter verbetering van de verkeersveiligheid », gesteld door de Correction Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. M(...) Uittreksel uit arrest nr. 126/2019 van 26 september 2019 Rolnummer 7072 In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 « ter verbetering van de verkeersveiligheid », gesteld door de Correction Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. M(...)
GRONDWETTELIJK HOF GRONDWETTELIJK HOF
Uittreksel uit arrest nr. 126/2019 van 26 september 2019 Uittreksel uit arrest nr. 126/2019 van 26 september 2019
Rolnummer 7072 Rolnummer 7072
In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 26, eerste lid, In zake : de prejudiciële vragen betreffende artikel 26, eerste lid,
van de wet van 6 maart 2018 « ter verbetering van de van de wet van 6 maart 2018 « ter verbetering van de
verkeersveiligheid », gesteld door de Correctionele Rechtbank verkeersveiligheid », gesteld door de Correctionele Rechtbank
Waals-Brabant. Waals-Brabant.
Het Grondwettelijk Hof, Het Grondwettelijk Hof,
samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T. samengesteld uit de voorzitters F. Daoût en A. Alen, en de rechters T.
Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques, Merckx-Van Goey, T. Giet, R. Leysen, J. Moerman en M. Pâques,
bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder voorzitterschap van
voorzitter F. Daoût, voorzitter F. Daoût,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging
Bij vonnis van 8 november 2018, waarvan de expeditie ter griffie van Bij vonnis van 8 november 2018, waarvan de expeditie ter griffie van
het Hof is ingekomen op 5 december 2018, heeft de Correctionele het Hof is ingekomen op 5 december 2018, heeft de Correctionele
Rechtbank Waals-Brabant de volgende prejudiciële vragen gesteld : Rechtbank Waals-Brabant de volgende prejudiciële vragen gesteld :
« 1. Schendt artikel 26 van de wet van 6 maart 2018 ter verbetering « 1. Schendt artikel 26 van de wet van 6 maart 2018 ter verbetering
van de verkeersveiligheid, in zoverre het voorziet in de retroactieve van de verkeersveiligheid, in zoverre het voorziet in de retroactieve
inwerkingtreding van de bepalingen van die wet in de volgende inwerkingtreding van de bepalingen van die wet in de volgende
bewoordingen : ' Deze wet treedt in werking op 15 februari 2018, met bewoordingen : ' Deze wet treedt in werking op 15 februari 2018, met
uitzondering van de artikelen 10, 14, 16 en 20, en artikel 25, 2°, die uitzondering van de artikelen 10, 14, 16 en 20, en artikel 25, 2°, die
in werking treden op 1 juli 2018. ', en in zoverre het tot gevolg in werking treden op 1 juli 2018. ', en in zoverre het tot gevolg
heeft strafvorderingen te doen herleven die technisch waren verjaard heeft strafvorderingen te doen herleven die technisch waren verjaard
vóór de inwerkingtreding van die wet, niet de artikelen 10 en 11 van vóór de inwerkingtreding van die wet, niet de artikelen 10 en 11 van
de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met het beginsel van de de Grondwet, al dan niet in samenhang gelezen met het beginsel van de
niet-retroactiviteit van de strafwet, met name verankerd in artikel 2 niet-retroactiviteit van de strafwet, met name verankerd in artikel 2
van het Strafwetboek, artikel 7 van het Europees Verdrag tot van het Strafwetboek, artikel 7 van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en
artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en
politieke rechten, alsmede de beginselen van rechtszekerheid en politieke rechten, alsmede de beginselen van rechtszekerheid en
gewettigd vertrouwen ? gewettigd vertrouwen ?
2. Schendt artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 ter 2. Schendt artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 ter
verbetering van de verkeersveiligheid, in samenhang gelezen met verbetering van de verkeersveiligheid, in samenhang gelezen met
artikel 25, 1°, van diezelfde wet en met artikel 3 van het artikel 25, 1°, van diezelfde wet en met artikel 3 van het
Gerechtelijk Wetboek, de bepalingen over de fundamentele rechten en Gerechtelijk Wetboek, de bepalingen over de fundamentele rechten en
vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de
artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) en artikel 6, lid 1, van het artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) en artikel 6, lid 1, van het
Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepaling, Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepaling,
in het bijzonder door de toevoeging van de zinsnede ' deze wet treedt in het bijzonder door de toevoeging van de zinsnede ' deze wet treedt
in werking op 15 februari 2018 ', een retroactieve inwerkingtreding in werking op 15 februari 2018 ', een retroactieve inwerkingtreding
van de verjaring invoert ? van de verjaring invoert ?
3. Schendt artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 ter 3. Schendt artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 ter
verbetering van de verkeersveiligheid, in samenhang gelezen met verbetering van de verkeersveiligheid, in samenhang gelezen met
artikel 25, 1°, van diezelfde wet en met artikel 3 van het artikel 25, 1°, van diezelfde wet en met artikel 3 van het
Gerechtelijk Wetboek, de bepalingen over de fundamentele rechten en Gerechtelijk Wetboek, de bepalingen over de fundamentele rechten en
vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de vrijheden gewaarborgd in titel II van de Grondwet, (met name de
artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) en artikel 6, lid 1, van het artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet) en artikel 6, lid 1, van het
Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepaling, Europees Verdrag voor de rechten van de mens, in zoverre die bepaling,
in het bijzonder door de toevoeging van de zinsnede ' deze wet treedt in het bijzonder door de toevoeging van de zinsnede ' deze wet treedt
in werking op 15 februari 2018 ', een onderscheid in behandeling in in werking op 15 februari 2018 ', een onderscheid in behandeling in
het leven roept tussen : het leven roept tussen :
- de feiten die zouden zijn verjaard in de periode tussen de - de feiten die zouden zijn verjaard in de periode tussen de
retroactieve datum van inwerkingtreding van de wet van 6 maart 2018, retroactieve datum van inwerkingtreding van de wet van 6 maart 2018,
namelijk 15 februari 2018, en de datum van publicatie van diezelfde namelijk 15 februari 2018, en de datum van publicatie van diezelfde
wet in het Belgisch Staatsblad, namelijk 15 maart 2018, nu de wet in het Belgisch Staatsblad, namelijk 15 maart 2018, nu de
strafvordering niet langer vervallen is en herleeft, enerzijds, strafvordering niet langer vervallen is en herleeft, enerzijds,
- en de feiten die vóór 15 februari 2018 reeds definitief zouden zijn - en de feiten die vóór 15 februari 2018 reeds definitief zouden zijn
verjaard, anderzijds ? ». verjaard, anderzijds ? ».
(...) (...)
III. In rechte III. In rechte
(...) (...)
B.1. De verwijzende rechter wenst met de tweede prejudiciële vraag te B.1. De verwijzende rechter wenst met de tweede prejudiciële vraag te
vernemen of artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 « ter vernemen of artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 « ter
verbetering van de verkeersveiligheid » (hierna : de wet van 6 maart verbetering van de verkeersveiligheid » (hierna : de wet van 6 maart
2018), in samenhang gelezen met artikel 25, 1°, van dezelfde wet en 2018), in samenhang gelezen met artikel 25, 1°, van dezelfde wet en
met artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek, bestaanbaar is met de met artikel 3 van het Gerechtelijk Wetboek, bestaanbaar is met de
artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met artikelen 10, 11 en 13 van de Grondwet, in samenhang gelezen met
artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag voor de rechten van de
mens, in zoverre het de verlenging van de verjaringstermijn van de mens, in zoverre het de verlenging van de verjaringstermijn van de
strafvordering die het gevolg is van een overtreding van de wet strafvordering die het gevolg is van een overtreding van de wet
betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het betreffende de politie over het wegverkeer, gecoördineerd bij het
koninklijk besluit van 16 maart 1968 (hierna : de Wegverkeerswet) koninklijk besluit van 16 maart 1968 (hierna : de Wegverkeerswet)
alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, doet alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, doet
ingaan met terugwerkende kracht op 15 februari 2018. ingaan met terugwerkende kracht op 15 februari 2018.
B.2.1. Artikel 25 van de wet van 6 maart 2018 bepaalt : B.2.1. Artikel 25 van de wet van 6 maart 2018 bepaalt :
« In artikel 68 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 18 juli « In artikel 68 van dezelfde wet, vervangen bij de wet van 18 juli
1990 en gewijzigd bij de wetten van 16 maart 1999 en 20 juli 2005, 1990 en gewijzigd bij de wetten van 16 maart 1999 en 20 juli 2005,
worden de volgende wijzigingen aangebracht : worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° de woorden ' een jaar ' worden vervangen door de woorden ' twee 1° de woorden ' een jaar ' worden vervangen door de woorden ' twee
jaar '; jaar ';
2° de woorden ' en 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°' worden vervangen door 2° de woorden ' en 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°' worden vervangen door
de woorden ', 37/1, § 4, 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°, en 48 '. ». de woorden ', 37/1, § 4, 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°, en 48 '. ».
B.2.2. Ingevolge die wijzigingen, luidt artikel 68 van Wegverkeerswet B.2.2. Ingevolge die wijzigingen, luidt artikel 68 van Wegverkeerswet
als volgt : als volgt :
« De strafvordering die het gevolg is van een overtreding van deze wet « De strafvordering die het gevolg is van een overtreding van deze wet
alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, verjaart alsmede van de ter uitvoering ervan vastgestelde besluiten, verjaart
door verloop van twee jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding door verloop van twee jaar te rekenen van de dag waarop de overtreding
is begaan; deze termijn bedraagt evenwel drie jaar te rekenen van de is begaan; deze termijn bedraagt evenwel drie jaar te rekenen van de
dag waarop de overtreding is begaan voor overtredingen van artikel 30, dag waarop de overtreding is begaan voor overtredingen van artikel 30,
§ 1 en § 3, 33, 34, § 2, 35, 37/1, § 4, 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°, § 1 en § 3, 33, 34, § 2, 35, 37/1, § 4, 37bis, § 1, 1° en 4° tot 6°,
en 48 ». en 48 ».
B.3.1. De wet van 6 maart 2018 is bekendgemaakt in het Belgisch B.3.1. De wet van 6 maart 2018 is bekendgemaakt in het Belgisch
Staatsblad van 15 maart 2018. Met betrekking tot de inwerkingtreding Staatsblad van 15 maart 2018. Met betrekking tot de inwerkingtreding
bepaalt artikel 26 van die wet : bepaalt artikel 26 van die wet :
« Deze wet treedt in werking op 15 februari 2018, met uitzondering van « Deze wet treedt in werking op 15 februari 2018, met uitzondering van
de artikelen 10, 14, 16 en 20, en artikel 25, 2°, die in werking de artikelen 10, 14, 16 en 20, en artikel 25, 2°, die in werking
treden op 1 juli 2018. treden op 1 juli 2018.
Artikel 37/1, § 1, van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968 Artikel 37/1, § 1, van de gecoördineerde wetten van 16 maart 1968
betreffende de politie over het wegverkeer, zoals vervangen bij betreffende de politie over het wegverkeer, zoals vervangen bij
artikel 10, geldt enkel voor de feiten gepleegd na de inwerkingtreding artikel 10, geldt enkel voor de feiten gepleegd na de inwerkingtreding
ervan ». ervan ».
Met uitzondering van de artikelen 10, 14, 16, 20 en 25, 2°, die in Met uitzondering van de artikelen 10, 14, 16, 20 en 25, 2°, die in
werking treden op 1 juli 2018, heeft de wet van 6 maart 2018 derhalve werking treden op 1 juli 2018, heeft de wet van 6 maart 2018 derhalve
terugwerkende kracht. terugwerkende kracht.
B.3.2. Hieruit vloeit voort dat artikel 25, 1°, van de wet van 6 maart B.3.2. Hieruit vloeit voort dat artikel 25, 1°, van de wet van 6 maart
2018, dat de verjaring van de strafvordering ten gevolge van een 2018, dat de verjaring van de strafvordering ten gevolge van een
overtreding van de Wegverkeerswet of zes van haar uitvoeringsbesluiten overtreding van de Wegverkeerswet of zes van haar uitvoeringsbesluiten
verlengt van één naar twee jaar te rekenen van de dag waarop de verlengt van één naar twee jaar te rekenen van de dag waarop de
overtreding is begaan, retroactief in werking treedt op 15 februari overtreding is begaan, retroactief in werking treedt op 15 februari
2018. 2018.
B.3.3. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof niet over de B.3.3. De verwijzende rechter ondervraagt het Hof niet over de
verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering op zich, verlenging van de verjaringstermijn van de strafvordering op zich,
doch enkel over de invoering van die verlenging met terugwerkende doch enkel over de invoering van die verlenging met terugwerkende
kracht. kracht.
B.4. Bij zijn arrest nr. 54/2019 van 4 april 2019 heeft het Hof op een B.4. Bij zijn arrest nr. 54/2019 van 4 april 2019 heeft het Hof op een
identieke prejudiciële vraag geantwoord en gezegd voor recht dat identieke prejudiciële vraag geantwoord en gezegd voor recht dat
artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018, in samenhang artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018, in samenhang
gelezen met artikel 25, 1°, van dezelfde wet, de artikelen 10 en 11 gelezen met artikel 25, 1°, van dezelfde wet, de artikelen 10 en 11
van de Grondwet schendt, in zoverre het de verlenging van de van de Grondwet schendt, in zoverre het de verlenging van de
verjaringstermijn van de strafvordering van één tot twee jaar doet verjaringstermijn van de strafvordering van één tot twee jaar doet
ingaan met terugwerkende kracht op 15 februari 2018, en dit op grond ingaan met terugwerkende kracht op 15 februari 2018, en dit op grond
van de volgende overwegingen : van de volgende overwegingen :
« B.4. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft « B.4. Zoals het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft
geoordeeld, ' kan de verjaring worden gedefinieerd als het recht dat geoordeeld, ' kan de verjaring worden gedefinieerd als het recht dat
bij de wet aan de dader van een misdrijf is toegekend om niet meer te bij de wet aan de dader van een misdrijf is toegekend om niet meer te
worden vervolgd of berecht na het verstrijken van een bepaalde termijn worden vervolgd of berecht na het verstrijken van een bepaalde termijn
sedert de feiten zich hebben voorgedaan. De verjaringstermijnen, die sedert de feiten zich hebben voorgedaan. De verjaringstermijnen, die
de rechtsstelsels van de verdragsluitende Staten met elkaar gemeen de rechtsstelsels van de verdragsluitende Staten met elkaar gemeen
hebben, hebben verschillende doeleinden, waaronder het waarborgen van hebben, hebben verschillende doeleinden, waaronder het waarborgen van
de rechtszekerheid door een termijn voor de rechtsvorderingen vast te de rechtszekerheid door een termijn voor de rechtsvorderingen vast te
stellen en het verhinderen van een aantasting van de rechten van de stellen en het verhinderen van een aantasting van de rechten van de
verdediging waaraan afbreuk zou kunnen worden gedaan indien de verdediging waaraan afbreuk zou kunnen worden gedaan indien de
rechtbanken zich zouden moeten uitspreken over de gegrondheid van rechtbanken zich zouden moeten uitspreken over de gegrondheid van
bewijselementen die onvolledig zouden zijn wegens de verstreken tijd bewijselementen die onvolledig zouden zijn wegens de verstreken tijd
(arrest Stubbings e.a. t. Verenigd Koninkrijk van 22 oktober 1996, (arrest Stubbings e.a. t. Verenigd Koninkrijk van 22 oktober 1996,
Rec. 1996-IV, pp. 1502-1503, § 51) ' (EHRM, 22 juni 2000, Coëme e.a. Rec. 1996-IV, pp. 1502-1503, § 51) ' (EHRM, 22 juni 2000, Coëme e.a.
t. België, § 146). t. België, § 146).
B.5.1. De wetsbepaling die de verjaringstermijn van een strafvordering B.5.1. De wetsbepaling die de verjaringstermijn van een strafvordering
verlengt, is noch een wet die een nieuw misdrijf invoert, noch een wet verlengt, is noch een wet die een nieuw misdrijf invoert, noch een wet
die de strafmaat bepaalt. Het gaat om een procedurewet die die de strafmaat bepaalt. Het gaat om een procedurewet die
overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Gerechtelijk Wetboek vanaf overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Gerechtelijk Wetboek vanaf
de inwerkingtreding ervan van toepassing is op elke strafvordering, de inwerkingtreding ervan van toepassing is op elke strafvordering,
zelfs wanneer die vóór die inwerkingtreding is ontstaan, voor zover de zelfs wanneer die vóór die inwerkingtreding is ontstaan, voor zover de
strafvordering op die datum niet verjaard was (Cass., 12 november strafvordering op die datum niet verjaard was (Cass., 12 november
1996, P.95.1171.N). 1996, P.95.1171.N).
B.5.2. Met betrekking tot de onmiddellijke inwerkingtreding van een B.5.2. Met betrekking tot de onmiddellijke inwerkingtreding van een
wet die de verjaringstermijn van de strafvordering verlengt, heeft het wet die de verjaringstermijn van de strafvordering verlengt, heeft het
Hof bij zijn arrest nr. 165/2015 van 19 november 2015 geoordeeld : Hof bij zijn arrest nr. 165/2015 van 19 november 2015 geoordeeld :
' Terwijl de rechtsonzekerheid die voortvloeit uit de invoering van ' Terwijl de rechtsonzekerheid die voortvloeit uit de invoering van
straffen waarin niet was voorzien op het ogenblik waarop het misdrijf straffen waarin niet was voorzien op het ogenblik waarop het misdrijf
werd begaan niet vatbaar is voor verantwoording, is zulks echter niet werd begaan niet vatbaar is voor verantwoording, is zulks echter niet
het geval met de onzekerheid die te maken heeft met het feit dat een het geval met de onzekerheid die te maken heeft met het feit dat een
misdrijf dat reeds strafbaar was op het ogenblik waarop het werd misdrijf dat reeds strafbaar was op het ogenblik waarop het werd
begaan, nog met dezelfde straffen zou kunnen worden gestraft na het begaan, nog met dezelfde straffen zou kunnen worden gestraft na het
verstrijken van de verwachte termijn van verjaring, ook al worden de verstrijken van de verwachte termijn van verjaring, ook al worden de
verwachtingen van de inverdenkinggestelde aldus gedwarsboomd (zie in verwachtingen van de inverdenkinggestelde aldus gedwarsboomd (zie in
dezelfde zin : EHRM, 22 juni 2000, Coëme e.a. t. België, § § 149-151) dezelfde zin : EHRM, 22 juni 2000, Coëme e.a. t. België, § § 149-151)
'. '.
B.6. De onmiddellijke inwerkingtreding van een wet die de B.6. De onmiddellijke inwerkingtreding van een wet die de
verjaringstermijn van de strafvordering verlengt moet echter worden verjaringstermijn van de strafvordering verlengt moet echter worden
onderscheiden van een verlenging die met terugwerkende kracht wordt onderscheiden van een verlenging die met terugwerkende kracht wordt
ingevoerd. ingevoerd.
Doordat de in het geding zijnde bepalingen de verlenging van de Doordat de in het geding zijnde bepalingen de verlenging van de
verjaringstermijn invoeren met terugwerkende kracht hebben zij immers verjaringstermijn invoeren met terugwerkende kracht hebben zij immers
tot gevolg dat de strafvorderingen herleven die, zoals in het tot gevolg dat de strafvorderingen herleven die, zoals in het
bodemgeschil, definitief verjaard waren op grond van de vroegere wet bodemgeschil, definitief verjaard waren op grond van de vroegere wet
in de periode van 15 februari 2018 tot 15 maart 2018. in de periode van 15 februari 2018 tot 15 maart 2018.
Aldus doen zij zonder dat daarvoor enige redelijke verantwoording kan Aldus doen zij zonder dat daarvoor enige redelijke verantwoording kan
bestaan afbreuk aan de waarborg van rechtszekerheid die met de bestaan afbreuk aan de waarborg van rechtszekerheid die met de
verjaring wordt beoogd en die in strafzaken inhoudt dat de dader van verjaring wordt beoogd en die in strafzaken inhoudt dat de dader van
een misdrijf niet meer kan worden vervolgd of berecht na het een misdrijf niet meer kan worden vervolgd of berecht na het
verstrijken van een bepaalde termijn sedert de feiten zich hebben verstrijken van een bepaalde termijn sedert de feiten zich hebben
voorgedaan. voorgedaan.
Zoals de Ministerraad vermeldt in zijn memorie, wordt de Zoals de Ministerraad vermeldt in zijn memorie, wordt de
inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de bestreden bepalingen inwerkingtreding met terugwerkende kracht van de bestreden bepalingen
overigens op geen enkele wijze verantwoord in de parlementaire overigens op geen enkele wijze verantwoord in de parlementaire
voorbereiding (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2868/001, pp. voorbereiding (Parl. St., Kamer, 2017-2018, DOC 54-2868/001, pp.
31-32). 31-32).
B.7. De eerste prejudiciële vraag dient bevestigend te worden B.7. De eerste prejudiciële vraag dient bevestigend te worden
beantwoord ». beantwoord ».
B.5. Om dezelfde redenen dient de tweede prejudiciële vraag B.5. Om dezelfde redenen dient de tweede prejudiciële vraag
bevestigend te worden beantwoord. bevestigend te worden beantwoord.
B.6. Rekening houdend met het antwoord op de tweede prejudiciële B.6. Rekening houdend met het antwoord op de tweede prejudiciële
vraag, is het niet nodig om de andere vragen, die niet tot een ruimere vraag, is het niet nodig om de andere vragen, die niet tot een ruimere
vaststelling van ongrondwettigheid kunnen leiden, te onderzoeken. vaststelling van ongrondwettigheid kunnen leiden, te onderzoeken.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
Artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 « ter verbetering Artikel 26, eerste lid, van de wet van 6 maart 2018 « ter verbetering
van de verkeersveiligheid », in samenhang gelezen met artikel 25, 1°, van de verkeersveiligheid », in samenhang gelezen met artikel 25, 1°,
van dezelfde wet, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in van dezelfde wet, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, in
zoverre het de verlenging van de verjaringstermijn van de zoverre het de verlenging van de verjaringstermijn van de
strafvordering van één naar twee jaar doet ingaan met terugwerkende strafvordering van één naar twee jaar doet ingaan met terugwerkende
kracht op 15 februari 2018. kracht op 15 februari 2018.
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel
65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof,
op 26 september 2019. op 26 september 2019.
De griffier, De griffier,
P.-Y. Dutilleux P.-Y. Dutilleux
De voorzitter, De voorzitter,
F. Daoût F. Daoût
^