← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 53/2015 van 7 mei 2015 Rolnummer : 5822 In zake : de prejudiciële
vragen over artikel 301, § 2, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de
Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel. Het Gron samengesteld uit de
voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, (...)"
Uittreksel uit arrest nr. 53/2015 van 7 mei 2015 Rolnummer : 5822 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 301, § 2, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel. Het Gron samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, (...) | Uittreksel uit arrest nr. 53/2015 van 7 mei 2015 Rolnummer : 5822 In zake : de prejudiciële vragen over artikel 301, § 2, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel. Het Gron samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, (...) |
---|---|
GRONDWETTELIJK HOF | GRONDWETTELIJK HOF |
Uittreksel uit arrest nr. 53/2015 van 7 mei 2015 | Uittreksel uit arrest nr. 53/2015 van 7 mei 2015 |
Rolnummer : 5822 | Rolnummer : 5822 |
In zake : de prejudiciële vragen over artikel 301, § 2, tweede en | In zake : de prejudiciële vragen over artikel 301, § 2, tweede en |
derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van | derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, gesteld door de Rechtbank van |
eerste aanleg te Nijvel. | eerste aanleg te Nijvel. |
Het Grondwettelijk Hof, | Het Grondwettelijk Hof, |
samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de | samengesteld uit de voorzitters J. Spreutels en A. Alen, en de |
rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en F. | rechters L. Lavrysen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, E. Derycke en F. |
Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder | Daoût, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder |
voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, | voorzitterschap van voorzitter J. Spreutels, |
wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vragen en rechtspleging |
Bij vonnis van 24 januari 2014 in zake I.H. tegen J.D., waarvan de | Bij vonnis van 24 januari 2014 in zake I.H. tegen J.D., waarvan de |
expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 januari 2014, | expeditie ter griffie van het Hof is ingekomen op 28 januari 2014, |
heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel de volgende | heeft de Rechtbank van eerste aanleg te Nijvel de volgende |
prejudiciële vragen gesteld : | prejudiciële vragen gesteld : |
1. « Schendt artikel 301, § 2, tweede en derde lid, van het Burgerlijk | 1. « Schendt artikel 301, § 2, tweede en derde lid, van het Burgerlijk |
Wetboek de grondwettelijke bepalingen van gelijkheid en | Wetboek de grondwettelijke bepalingen van gelijkheid en |
niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in | niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de Grondwet in |
zoverre het een onderscheid maakt tussen, enerzijds, de | zoverre het een onderscheid maakt tussen, enerzijds, de |
onderhoudsschuldeiser die een ' [zware] fout heeft begaan die de | onderhoudsschuldeiser die een ' [zware] fout heeft begaan die de |
voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt ' (artikel | voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt ' (artikel |
301, § 2, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek) en, anderzijds, de | 301, § 2, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek) en, anderzijds, de |
onderhoudsschuldeiser die schuldig werd bevonden aan een in de | onderhoudsschuldeiser die schuldig werd bevonden aan een in de |
artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek | artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek |
bedoeld feit dat is gepleegd tegen de verweerder of aan een poging tot | bedoeld feit dat is gepleegd tegen de verweerder of aan een poging tot |
het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde | het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde |
Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon (artikel 301, § 2, derde | Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon (artikel 301, § 2, derde |
lid) ? »; | lid) ? »; |
2. « Schendt artikel 301, § 2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, | 2. « Schendt artikel 301, § 2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, |
in samenhang gelezen met de artikelen 1447, tweede lid, en 223, derde | in samenhang gelezen met de artikelen 1447, tweede lid, en 223, derde |
lid, van het Burgerlijk Wetboek, de grondwettelijke bepalingen van | lid, van het Burgerlijk Wetboek, de grondwettelijke bepalingen van |
gelijkheid en niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van | gelijkheid en niet-discriminatie bedoeld in de artikelen 10 en 11 van |
de Grondwet, en is, meer bepaald, het onderscheid gemaakt tussen, | de Grondwet, en is, meer bepaald, het onderscheid gemaakt tussen, |
enerzijds, artikel 301, § 2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, | enerzijds, artikel 301, § 2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, |
dat van het recht op de uitkering tot levensonderhoud de | dat van het recht op de uitkering tot levensonderhoud de |
onderhoudsschuldeiser uitsluit die ' schuldig werd bevonden aan een in | onderhoudsschuldeiser uitsluit die ' schuldig werd bevonden aan een in |
de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek | de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek |
bedoeld feit dat is gepleegd tegen [...] de verweerder of aan een | bedoeld feit dat is gepleegd tegen [...] de verweerder of aan een |
poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van | poging tot het plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van |
hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon ' en, | hetzelfde Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon ' en, |
anderzijds, de artikelen 223, derde lid, en 1447, tweede lid, van het | anderzijds, de artikelen 223, derde lid, en 1447, tweede lid, van het |
Burgerlijk Wetboek, die, behalve bij uitzonderlijke, door de rechter | Burgerlijk Wetboek, die, behalve bij uitzonderlijke, door de rechter |
te beoordelen omstandigheden, respectievelijk het genot van de | te beoordelen omstandigheden, respectievelijk het genot van de |
gezinswoning en de eigendom van de gezinswoning toewijzen aan de | gezinswoning en de eigendom van de gezinswoning toewijzen aan de |
echtgenoot die het slachtoffer is van dezelfde strafbare feiten, op | echtgenoot die het slachtoffer is van dezelfde strafbare feiten, op |
onverantwoorde wijze discriminatoir ? ». | onverantwoorde wijze discriminatoir ? ». |
(...) | (...) |
III. In rechte | III. In rechte |
(...) | (...) |
B.1.1. Artikel 301, § 2, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : | B.1.1. Artikel 301, § 2, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt : |
« Bij gebrek aan overeenkomst zoals bedoeld in § 1, kan de rechtbank | « Bij gebrek aan overeenkomst zoals bedoeld in § 1, kan de rechtbank |
in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of bij een latere | in het vonnis dat de echtscheiding uitspreekt of bij een latere |
beslissing, op verzoek van de behoeftige echtgenoot een uitkering tot | beslissing, op verzoek van de behoeftige echtgenoot een uitkering tot |
levensonderhoud toestaan ten laste van de andere echtgenoot. | levensonderhoud toestaan ten laste van de andere echtgenoot. |
De rechtbank kan het verzoek om een uitkering weigeren indien de | De rechtbank kan het verzoek om een uitkering weigeren indien de |
verweerder bewijst dat verzoeker een zware fout heeft begaan die de | verweerder bewijst dat verzoeker een zware fout heeft begaan die de |
voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt. | voortzetting van de samenleving onmogelijk heeft gemaakt. |
In geen geval wordt de uitkering tot levensonderhoud toegekend aan de | In geen geval wordt de uitkering tot levensonderhoud toegekend aan de |
echtgenoot die schuldig werd bevonden aan een in de artikelen 375, 398 | echtgenoot die schuldig werd bevonden aan een in de artikelen 375, 398 |
tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is | tot 400, 402, 403 of 405 van het Strafwetboek bedoeld feit dat is |
gepleegd tegen de persoon van de verweerder of aan een poging tot het | gepleegd tegen de persoon van de verweerder of aan een poging tot het |
plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde | plegen van een in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde |
Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon. | Wetboek bedoeld feit tegen diezelfde persoon. |
In afwijking van artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek | In afwijking van artikel 4 van de voorafgaande titel van het Wetboek |
van strafvordering kan de rechter in afwachting dat de beslissing over | van strafvordering kan de rechter in afwachting dat de beslissing over |
de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden, aan de verzoeker | de strafvordering in kracht van gewijsde is getreden, aan de verzoeker |
een provisionele uitkering toekennen, hierbij rekening houdend met | een provisionele uitkering toekennen, hierbij rekening houdend met |
alle omstandigheden van de zaak. Hij kan het toekennen van deze | alle omstandigheden van de zaak. Hij kan het toekennen van deze |
provisionele uitkering ondergeschikt maken aan het stellen van een | provisionele uitkering ondergeschikt maken aan het stellen van een |
waarborg die hij bepaalt en waarvoor hij de nadere regels vaststelt ». | waarborg die hij bepaalt en waarvoor hij de nadere regels vaststelt ». |
B.1.2. Het Hof wordt door de verwijzende rechter ondervraagd over de | B.1.2. Het Hof wordt door de verwijzende rechter ondervraagd over de |
bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van het | bestaanbaarheid met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet van het |
derde lid van die bepaling. | derde lid van die bepaling. |
De in het geding zijnde bepaling bevat een absolute uitsluitingsgrond | De in het geding zijnde bepaling bevat een absolute uitsluitingsgrond |
van de uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding voor personen | van de uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding voor personen |
die een strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen wegens één van | die een strafrechtelijke veroordeling hebben opgelopen wegens één van |
de daarin opgesomde geweldmisdrijven, indien de feiten werden gepleegd | de daarin opgesomde geweldmisdrijven, indien de feiten werden gepleegd |
tegen de gewezen echtgenoot van wie de uitkering wordt gevorderd. | tegen de gewezen echtgenoot van wie de uitkering wordt gevorderd. |
B.1.3. In het bodemgeschil werd opgeworpen dat onderhoudsschuldeisers | B.1.3. In het bodemgeschil werd opgeworpen dat onderhoudsschuldeisers |
op wie de in het geding zijnde uitsluitingsgrond wordt toegepast, | op wie de in het geding zijnde uitsluitingsgrond wordt toegepast, |
worden gediscrimineerd ten opzichte van de onderhoudsschuldeisers op | worden gediscrimineerd ten opzichte van de onderhoudsschuldeisers op |
wie de uitsluitingsgrond van artikel 301, § 2, tweede lid, van het | wie de uitsluitingsgrond van artikel 301, § 2, tweede lid, van het |
Burgerlijk Wetboek wordt toegepast. Het onderscheid zou volgens de | Burgerlijk Wetboek wordt toegepast. Het onderscheid zou volgens de |
geïntimeerde voor de verwijzende rechter, appellant op tussengeschil, | geïntimeerde voor de verwijzende rechter, appellant op tussengeschil, |
tot uiting komen in het absolute karakter van de in het geding zijnde | tot uiting komen in het absolute karakter van de in het geding zijnde |
uitsluitingsgrond, die te dezen enkel van toepassing is op de in het | uitsluitingsgrond, die te dezen enkel van toepassing is op de in het |
in het geding zijnde artikel limitatief vermelde misdrijven, terwijl | in het geding zijnde artikel limitatief vermelde misdrijven, terwijl |
andere, even ernstige, misdrijven niet worden beoogd. | andere, even ernstige, misdrijven niet worden beoogd. |
De afwezigheid van een beoordelingsmarge voor de rechter zou in de | De afwezigheid van een beoordelingsmarge voor de rechter zou in de |
hypothese van de in het geding zijnde bepaling het beginsel van | hypothese van de in het geding zijnde bepaling het beginsel van |
gelijkheid en niet-discriminatie schenden, doordat geen rekening kan | gelijkheid en niet-discriminatie schenden, doordat geen rekening kan |
worden gehouden met verzachtende omstandigheden of met verzoening na | worden gehouden met verzachtende omstandigheden of met verzoening na |
de feiten, terwijl de rechter dergelijke omstandigheden wel zou kunnen | de feiten, terwijl de rechter dergelijke omstandigheden wel zou kunnen |
onderzoeken in het kader van de uitsluitingsgrond waarin artikel 301, | onderzoeken in het kader van de uitsluitingsgrond waarin artikel 301, |
§ 2, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek voorziet (eerste | § 2, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek voorziet (eerste |
prejudiciële vraag). Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie | prejudiciële vraag). Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie |
zou in dezelfde mate zijn geschonden in zoverre geen rekening kan | zou in dezelfde mate zijn geschonden in zoverre geen rekening kan |
worden gehouden met uitzonderlijke omstandigheden, terwijl de rechter | worden gehouden met uitzonderlijke omstandigheden, terwijl de rechter |
dat wel kan doen met betrekking tot de toewijzing van de echtelijke | dat wel kan doen met betrekking tot de toewijzing van de echtelijke |
verblijfplaats waarin de artikelen 223, derde lid, en 1447, tweede | verblijfplaats waarin de artikelen 223, derde lid, en 1447, tweede |
lid, van het Burgerlijk Wetboek voorzien (tweede prejudiciële vraag). | lid, van het Burgerlijk Wetboek voorzien (tweede prejudiciële vraag). |
B.1.4. Artikel 223, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals van | B.1.4. Artikel 223, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek, zoals van |
toepassing op het ogenblik van de feiten, bepaalde : | toepassing op het ogenblik van de feiten, bepaalde : |
« Indien een echtgenoot zich tegenover de andere schuldig gemaakt | « Indien een echtgenoot zich tegenover de andere schuldig gemaakt |
heeft aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, | heeft aan een feit als bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, |
403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen | 403 of 405 van het Strafwetboek, of heeft gepoogd een feit te plegen |
als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde | als bedoeld in de artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde |
Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor dergelijke | Wetboek, of indien er ernstige aanwijzingen voor dergelijke |
gedragingen bestaan, zal de echtgenoot die het slachtoffer is, behalve | gedragingen bestaan, zal de echtgenoot die het slachtoffer is, behalve |
bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot toegewezen krijgen van de | bij uitzonderlijke omstandigheden, het genot toegewezen krijgen van de |
echtelijke verblijfplaats indien hij daarom verzoekt ». | echtelijke verblijfplaats indien hij daarom verzoekt ». |
De artikelen 1446 en 1447 van hetzelfde Wetboek bepalen : | De artikelen 1446 en 1447 van hetzelfde Wetboek bepalen : |
« Art. 1446.Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door het overlijden |
« Art. 1446.Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door het overlijden |
van een der echtgenoten, kan de langstlevende, tegen opleg indien | van een der echtgenoten, kan de langstlevende, tegen opleg indien |
daartoe grond bestaat, zich bij voorrang doen toewijzen een van de | daartoe grond bestaat, zich bij voorrang doen toewijzen een van de |
onroerende goederen die tot gezinswoning dient, samen met het aldaar | onroerende goederen die tot gezinswoning dient, samen met het aldaar |
aanwezige huisraad, en het onroerend goed dat dient voor de | aanwezige huisraad, en het onroerend goed dat dient voor de |
uitoefening van zijn beroep, samen met de roerende zaken die aldaar | uitoefening van zijn beroep, samen met de roerende zaken die aldaar |
aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden. | aanwezig zijn voor beroepsdoeleinden. |
Art. 1447.Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door echtscheiding, |
Art. 1447.Wanneer het wettelijk stelsel eindigt door echtscheiding, |
scheiding van tafel en bed of scheiding van goederen, kan elk der | scheiding van tafel en bed of scheiding van goederen, kan elk der |
echtgenoten in de loop van de vereffeningsprocedure aan de | echtgenoten in de loop van de vereffeningsprocedure aan de |
familierechtbank te zijnen voordele toepassing van artikel 1446 | familierechtbank te zijnen voordele toepassing van artikel 1446 |
vragen. | vragen. |
Behoudens uitzonderlijke omstandigheden wordt het verzoek ingewilligd | Behoudens uitzonderlijke omstandigheden wordt het verzoek ingewilligd |
dat uitgaat van de echtgenoot die slachtoffer is van een feit als | dat uitgaat van de echtgenoot die slachtoffer is van een feit als |
bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het | bedoeld in de artikelen 375, 398 tot 400, 402, 403 of 405 van het |
Strafwetboek of van een poging tot een feit als bedoeld in de | Strafwetboek of van een poging tot een feit als bedoeld in de |
artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, wanneer de | artikelen 375, 393, 394 of 397 van hetzelfde Wetboek, wanneer de |
andere echtgenoot uit dien hoofde is veroordeeld bij een in kracht van | andere echtgenoot uit dien hoofde is veroordeeld bij een in kracht van |
gewijsde gegane beslissing. | gewijsde gegane beslissing. |
De rechtbank beslist met inachtneming van de maatschappelijke en | De rechtbank beslist met inachtneming van de maatschappelijke en |
gezinsbelangen die erbij betrokken zijn en van de vergoedings- of | gezinsbelangen die erbij betrokken zijn en van de vergoedings- of |
vorderingsrechten van de andere echtgenoot. | vorderingsrechten van de andere echtgenoot. |
De rechtbank bepaalt de datum waarop de eventuele opleg opeisbaar | De rechtbank bepaalt de datum waarop de eventuele opleg opeisbaar |
wordt ». | wordt ». |
B.2.1. De automatische uitsluiting van het recht op de uitkering tot | B.2.1. De automatische uitsluiting van het recht op de uitkering tot |
levensonderhoud voor de echtgenoot die schuldig werd bevonden aan een | levensonderhoud voor de echtgenoot die schuldig werd bevonden aan een |
van de in de in het geding zijnde bepaling limitatief opgesomde | van de in de in het geding zijnde bepaling limitatief opgesomde |
misdrijven wordt in de parlementaire voorbereiding als volgt | misdrijven wordt in de parlementaire voorbereiding als volgt |
verantwoord : | verantwoord : |
« 1. Om het hoofd te bieden aan de omvang en de diversiteit van de | « 1. Om het hoofd te bieden aan de omvang en de diversiteit van de |
vormen van geweld binnen de koppels, moet men rekening houden met het | vormen van geweld binnen de koppels, moet men rekening houden met het |
nationaal actieplan inzake geweld tegen vrouwen, dat werd goedgekeurd | nationaal actieplan inzake geweld tegen vrouwen, dat werd goedgekeurd |
voor de periode 2001 tot 2003. Op 7 mei 2004 heeft de federale | voor de periode 2001 tot 2003. Op 7 mei 2004 heeft de federale |
regering een tweede actieplan inzake geweld tegen vrouwen goedgekeurd | regering een tweede actieplan inzake geweld tegen vrouwen goedgekeurd |
voor de periode 2004-2007. Dit amendement is ingegeven door artikel | voor de periode 2004-2007. Dit amendement is ingegeven door artikel |
1447 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd door de wet van 28 januari | 1447 van het Burgerlijk Wetboek, gewijzigd door de wet van 28 januari |
2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de | 2003 tot toewijzing van de gezinswoning aan de echtgenoot of aan de |
wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden | wettelijk samenwonende die het slachtoffer is van fysieke gewelddaden |
vanwege zijn partner. | vanwege zijn partner. |
2. In tegenstelling met de andere zware fouten zoals bedoeld door het | 2. In tegenstelling met de andere zware fouten zoals bedoeld door het |
tweede lid (overspel, enzovoort), beschikt de rechter niet over enige | tweede lid (overspel, enzovoort), beschikt de rechter niet over enige |
beoordelingsbevoegdheid. Daarvoor zou de verantwoordelijke schuldig | beoordelingsbevoegdheid. Daarvoor zou de verantwoordelijke schuldig |
moeten worden bevonden door een strafrechtelijke beslissing die in | moeten worden bevonden door een strafrechtelijke beslissing die in |
kracht van gewijsde is getreden. Zo zal het derde lid niet van | kracht van gewijsde is getreden. Zo zal het derde lid niet van |
toepassing zijn wanneer de potentiële [schuldeiser wordt vrijgesproken | toepassing zijn wanneer de potentiële [schuldeiser wordt vrijgesproken |
of] de opschorting van de uitspraak van de veroordeling verkrijgt | of] de opschorting van de uitspraak van de veroordeling verkrijgt |
(krachtens het tweede lid blijft de rechtbank dan de volledige | (krachtens het tweede lid blijft de rechtbank dan de volledige |
beoordelingsbevoegdheid behouden) » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC | beoordelingsbevoegdheid behouden) » (Parl. St., Kamer, 2006-2007, DOC |
51-2341/008, amendement nr. 92, p. 3). | 51-2341/008, amendement nr. 92, p. 3). |
B.2.2. In tegenstelling met hetgeen in het voormelde uittreksel uit de | B.2.2. In tegenstelling met hetgeen in het voormelde uittreksel uit de |
parlementaire voorbereiding te verstaan wordt gegeven, impliceert de | parlementaire voorbereiding te verstaan wordt gegeven, impliceert de |
tekst van de in het geding zijnde bepaling dat het automatisch verval | tekst van de in het geding zijnde bepaling dat het automatisch verval |
van het recht op alimentatie is verworven vanaf het ogenblik dat de | van het recht op alimentatie is verworven vanaf het ogenblik dat de |
echtgenoot-schuldeiser in een vonnis schuldig is verklaard. Bijgevolg | echtgenoot-schuldeiser in een vonnis schuldig is verklaard. Bijgevolg |
tasten het uitstel en de opschorting van de uitspraak dat verval | tasten het uitstel en de opschorting van de uitspraak dat verval |
geenszins aan. | geenszins aan. |
B.2.3. De misdrijven waarnaar de in het geding zijnde bepaling | B.2.3. De misdrijven waarnaar de in het geding zijnde bepaling |
verwijst, betreffen alle zware feiten van echtelijk geweld die de | verwijst, betreffen alle zware feiten van echtelijk geweld die de |
fysieke en morele integriteit raken van de persoon die het slachtoffer | fysieke en morele integriteit raken van de persoon die het slachtoffer |
ervan is. | ervan is. |
Vanuit het oogpunt van de strijd die hij tegen echtelijk geweld wilde | Vanuit het oogpunt van de strijd die hij tegen echtelijk geweld wilde |
voeren, vermocht de wetgever redelijkerwijs ervan uit te gaan dat de | voeren, vermocht de wetgever redelijkerwijs ervan uit te gaan dat de |
zwaarste fysieke gewelddaden, in geval van echtscheiding, voor de | zwaarste fysieke gewelddaden, in geval van echtscheiding, voor de |
echtgenoot die schuldig wordt verklaard aan het plegen van dergelijke | echtgenoot die schuldig wordt verklaard aan het plegen van dergelijke |
misdrijven, het automatisch verval van het recht op de uitkering tot | misdrijven, het automatisch verval van het recht op de uitkering tot |
levensonderhoud met zich moeten meebrengen. | levensonderhoud met zich moeten meebrengen. |
Hoewel alleen de in een vonnis vastgestelde misdrijven, en die in de | Hoewel alleen de in een vonnis vastgestelde misdrijven, en die in de |
in het geding zijnde bepaling uitdrukkelijk worden opgesomd, het | in het geding zijnde bepaling uitdrukkelijk worden opgesomd, het |
automatisch verval van het recht op een uitkering met zich meebrengen, | automatisch verval van het recht op een uitkering met zich meebrengen, |
belet dezelfde bepaling de rechter geenszins de impact te beoordelen | belet dezelfde bepaling de rechter geenszins de impact te beoordelen |
van niet uitdrukkelijk beoogde misdrijven, of van elk ander foutief | van niet uitdrukkelijk beoogde misdrijven, of van elk ander foutief |
gedrag dat aan de oorsprong ligt van de duurzame ontwrichting van het | gedrag dat aan de oorsprong ligt van de duurzame ontwrichting van het |
huwelijk, en bijgevolg het bedrag aan te passen dat hij zal kunnen | huwelijk, en bijgevolg het bedrag aan te passen dat hij zal kunnen |
toewijzen aan de persoon die schuldig is aan dergelijke feiten en die | toewijzen aan de persoon die schuldig is aan dergelijke feiten en die |
alimentatie zou vorderen van zijn gewezen echtgenoot die het | alimentatie zou vorderen van zijn gewezen echtgenoot die het |
slachtoffer ervan zou zijn. | slachtoffer ervan zou zijn. |
De in het geding zijnde bepaling belet evenmin dat de gewezen | De in het geding zijnde bepaling belet evenmin dat de gewezen |
echtgenoten, ondanks het plegen van de daarin beoogde misdrijven, | echtgenoten, ondanks het plegen van de daarin beoogde misdrijven, |
overeenkomen over de toekenning van een uitkering tot levensonderhoud | overeenkomen over de toekenning van een uitkering tot levensonderhoud |
aan de echtgenoot welke die misdrijven heeft gepleegd. Artikel 301, § | aan de echtgenoot welke die misdrijven heeft gepleegd. Artikel 301, § |
2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek is slechts van toepassing bij | 2, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek is slechts van toepassing bij |
ontstentenis van overeenkomst tussen de partijen, die, luidens artikel | ontstentenis van overeenkomst tussen de partijen, die, luidens artikel |
301, § 1, « op elk ogenblik » kan worden gesloten, waarbij ook het | 301, § 1, « op elk ogenblik » kan worden gesloten, waarbij ook het |
bedrag kan worden herzien. | bedrag kan worden herzien. |
B.2.4. Met betrekking tot de vergelijking die in de tweede | B.2.4. Met betrekking tot de vergelijking die in de tweede |
prejudiciële vraag wordt gemaakt met de artikelen 223, derde lid, en | prejudiciële vraag wordt gemaakt met de artikelen 223, derde lid, en |
1447, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, vermocht de wetgever | 1447, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, vermocht de wetgever |
ervan uit te gaan dat, inzake verschillende vorderingen en met | ervan uit te gaan dat, inzake verschillende vorderingen en met |
betrekking tot verschillende situaties, de rechter in die | betrekking tot verschillende situaties, de rechter in die |
aangelegenheid rekening kan houden met uitzonderlijke omstandigheden | aangelegenheid rekening kan houden met uitzonderlijke omstandigheden |
om, in voorkomend geval, het verval af te wijzen van het recht dat | om, in voorkomend geval, het verval af te wijzen van het recht dat |
wordt gevorderd door de echtgenoot die schuldig werd bevonden aan | wordt gevorderd door de echtgenoot die schuldig werd bevonden aan |
dezelfde misdrijven. | dezelfde misdrijven. |
Terwijl de in het geding zijnde bepaling betrekking heeft op het recht | Terwijl de in het geding zijnde bepaling betrekking heeft op het recht |
op alimentatie na een echtscheiding, heeft artikel 223, derde lid, van | op alimentatie na een echtscheiding, heeft artikel 223, derde lid, van |
het Burgerlijk Wetboek immers het recht op het genot van de | het Burgerlijk Wetboek immers het recht op het genot van de |
gezinswoning tijdens het huwelijk wanneer een van de echtgenoten | gezinswoning tijdens het huwelijk wanneer een van de echtgenoten |
grovelijk zijn plicht heeft verzuimd, ten doel, terwijl artikel 1447, | grovelijk zijn plicht heeft verzuimd, ten doel, terwijl artikel 1447, |
tweede lid, van hetzelfde Wetboek betrekking heeft op de toewijzing | tweede lid, van hetzelfde Wetboek betrekking heeft op de toewijzing |
bij voorrang van een van de onroerende goederen die tot gezinswoning | bij voorrang van een van de onroerende goederen die tot gezinswoning |
dient, tijdens de verdeling van de goederen van de wettelijke | dient, tijdens de verdeling van de goederen van de wettelijke |
gemeenschap na echtscheiding. Terwijl het verkrijgen van een uitkering | gemeenschap na echtscheiding. Terwijl het verkrijgen van een uitkering |
tot levensonderhoud na echtscheiding slechts de relaties tussen de | tot levensonderhoud na echtscheiding slechts de relaties tussen de |
beide gewezen echtgenoten betreft, en slechts kan betreffen, kan het | beide gewezen echtgenoten betreft, en slechts kan betreffen, kan het |
in artikel 223, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek beoogde recht op | in artikel 223, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek beoogde recht op |
het genot van de echtelijke verblijfplaats, op een ogenblik van crisis | het genot van de echtelijke verblijfplaats, op een ogenblik van crisis |
tussen de echtgenoten, de situatie van andere personen dan de | tussen de echtgenoten, de situatie van andere personen dan de |
echtgenoten raken, zoals die van de kinderen die onder de hoede zouden | echtgenoten raken, zoals die van de kinderen die onder de hoede zouden |
zijn van de echtgenoot die schuldig werd bevonden. Hetzelfde geldt met | zijn van de echtgenoot die schuldig werd bevonden. Hetzelfde geldt met |
betrekking tot de toewijzing van de eigendom van de echtelijke | betrekking tot de toewijzing van de eigendom van de echtelijke |
verblijfplaats zodra de echtscheiding is toegestaan (artikel 1447, | verblijfplaats zodra de echtscheiding is toegestaan (artikel 1447, |
tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). In beide gevallen lijkt het | tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek). In beide gevallen lijkt het |
redelijk dat de rechter met uitzonderlijke omstandigheden rekening kan | redelijk dat de rechter met uitzonderlijke omstandigheden rekening kan |
houden om ofwel het genot van de echtelijke verblijfplaats, ofwel, | houden om ofwel het genot van de echtelijke verblijfplaats, ofwel, |
eventueel tegen vergoeding, de eigendom ervan in voorkomend geval aan | eventueel tegen vergoeding, de eigendom ervan in voorkomend geval aan |
de schuldige echtgenoot toe te wijzen. | de schuldige echtgenoot toe te wijzen. |
B.2.5. De in het geding zijnde maatregel is niet zonder redelijke | B.2.5. De in het geding zijnde maatregel is niet zonder redelijke |
verantwoording. | verantwoording. |
B.3. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord. | B.3. De prejudiciële vragen dienen ontkennend te worden beantwoord. |
Om die redenen, | Om die redenen, |
het Hof | het Hof |
zegt voor recht : | zegt voor recht : |
Artikel 301, § 2, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek | Artikel 301, § 2, tweede en derde lid, van het Burgerlijk Wetboek |
schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. | schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. |
Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel | Aldus gewezen in het Frans en het Nederlands, overeenkomstig artikel |
65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, | 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het Grondwettelijk Hof, |
op 7 mei 2015. | op 7 mei 2015. |
De griffier, | De griffier, |
P.-Y. Dutilleux | P.-Y. Dutilleux |
De voorzitter, | De voorzitter, |
J. Spreutels | J. Spreutels |