← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 30/2011 van 24 februari 2011 Rolnummer 4919 In zake :
de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot
bevordering van de tewerkstelling en artikel 67 van de wet Het Grondwettelijk Hof, samengesteld
uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 30/2011 van 24 februari 2011 Rolnummer 4919 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling en artikel 67 van de wet Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...) | Uittreksel uit arrest nr. 30/2011 van 24 februari 2011 Rolnummer 4919 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling en artikel 67 van de wet Het Grondwettelijk Hof, samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de rechter(...) |
---|---|
GRONDWETTELIJK HOF | GRONDWETTELIJK HOF |
Uittreksel uit arrest nr. 30/2011 van 24 februari 2011 | Uittreksel uit arrest nr. 30/2011 van 24 februari 2011 |
Rolnummer 4919 | Rolnummer 4919 |
In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de wet van | In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 26 van de wet van |
13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de | 13 februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de |
tewerkstelling en artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende | tewerkstelling en artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende |
sociale bepalingen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Dendermonde. | sociale bepalingen, gesteld door de Arbeidsrechtbank te Dendermonde. |
Het Grondwettelijk Hof, | Het Grondwettelijk Hof, |
samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de | samengesteld uit de voorzitters M. Bossuyt en R. Henneuse, en de |
rechters A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, J. Spreutels en T. | rechters A. Alen, J.-P. Snappe, J.-P. Moerman, J. Spreutels en T. |
Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder | Merckx-Van Goey, bijgestaan door de griffier P.-Y. Dutilleux, onder |
voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, | voorzitterschap van voorzitter M. Bossuyt, |
wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag en rechtspleging |
Bij vonnis van 14 april 2010 in zake de nv « Spector | Bij vonnis van 14 april 2010 in zake de nv « Spector |
Coördinatiecentrum » tegen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de | Coördinatiecentrum » tegen de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en de |
Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is | Belgische Staat, waarvan de expeditie ter griffie van het Hof is |
ingekomen op 20 april 2010, heeft de Arbeidsrechtbank te Dendermonde | ingekomen op 20 april 2010, heeft de Arbeidsrechtbank te Dendermonde |
de volgende prejudiciële vraag gesteld : | de volgende prejudiciële vraag gesteld : |
« Schendt artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende de | « Schendt artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende de |
bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling de artikelen 10 en | bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling de artikelen 10 en |
11, alsook artikel 16 van de Grondwet, al dan niet in samenhang met | 11, alsook artikel 16 van de Grondwet, al dan niet in samenhang met |
artikel 1 van het eerste protocol bij het E.V.R.M. en met het | artikel 1 van het eerste protocol bij het E.V.R.M. en met het |
rechtszekerheidsbeginsel, in zoverre het voornoemde artikel 26 het | rechtszekerheidsbeginsel, in zoverre het voornoemde artikel 26 het |
artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de | artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de |
werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het | werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het |
concurrentievermogen aanpast door aan de oorspronkelijke regeling voor | concurrentievermogen aanpast door aan de oorspronkelijke regeling voor |
het bekomen van bijdrageverminderingen ingesteld door het voornoemde | het bekomen van bijdrageverminderingen ingesteld door het voornoemde |
artikel 29, § 1, een voorwaarde toe te voegen en dit op retro-actieve | artikel 29, § 1, een voorwaarde toe te voegen en dit op retro-actieve |
wijze waar artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale | wijze waar artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale |
bepalingen aan voornoemd artikel 26 retro-activiteit verleent vanaf 1 | bepalingen aan voornoemd artikel 26 retro-activiteit verleent vanaf 1 |
januari 1997, ten aanzien van de werkgevers die wél aan de voorwaarden | januari 1997, ten aanzien van de werkgevers die wél aan de voorwaarden |
voldeden om onder de oorspronkelijke regeling bijdragevermindering te | voldeden om onder de oorspronkelijke regeling bijdragevermindering te |
genieten, maar dat in de aangepaste regeling niet meer doen omdat ze | genieten, maar dat in de aangepaste regeling niet meer doen omdat ze |
onmogelijk kunnen voldoen aan de toegevoegde voorwaarde aangezien de | onmogelijk kunnen voldoen aan de toegevoegde voorwaarde aangezien de |
vervulling daarvan in het verleden ligt, in casu dat de werkgever in | vervulling daarvan in het verleden ligt, in casu dat de werkgever in |
alle kwartalen van 1996 personeel diende te werk te stellen ? ». | alle kwartalen van 1996 personeel diende te werk te stellen ? ». |
(...) | (...) |
III. In rechte | III. In rechte |
(...) | (...) |
B.1.1. De prejudiciële vraag betreft de terugwerkende kracht die | B.1.1. De prejudiciële vraag betreft de terugwerkende kracht die |
artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen | artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen |
toekent aan artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende | toekent aan artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende |
bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling, dat op zijn beurt | bepalingen tot bevordering van de tewerkstelling, dat op zijn beurt |
artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de | artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de |
werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het | werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het |
concurrentievermogen wijzigt. | concurrentievermogen wijzigt. |
Artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 bepaalt : | Artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 bepaalt : |
« Artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de | « Artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de |
werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het | werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het |
concurrentievermogen, wordt vervangen door de volgende bepaling : | concurrentievermogen, wordt vervangen door de volgende bepaling : |
' § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers en de | ' § 1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de werkgevers en de |
werknemers op wie de wet van 5 december 1968 betreffende de | werknemers op wie de wet van 5 december 1968 betreffende de |
collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités van | collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités van |
toepassing is en voor zover deze werkgevers in elk van de vier | toepassing is en voor zover deze werkgevers in elk van de vier |
kwartalen van 1996 hebben tewerkgesteld andere dan werknemers die | kwartalen van 1996 hebben tewerkgesteld andere dan werknemers die |
hoofdzakelijk prestaties verrichten voor de huishouding van de | hoofdzakelijk prestaties verrichten voor de huishouding van de |
werkgever of diens gezin, en de personen bedoeld in artikel 4 van het | werkgever of diens gezin, en de personen bedoeld in artikel 4 van het |
koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van | koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van |
27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 | 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 |
betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. | betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders. |
In de zin van dit artikel wordt verstaan onder personeel hebben | In de zin van dit artikel wordt verstaan onder personeel hebben |
tewerkgesteld, voor elk van de vier kwartalen van 1996 bij de RSZ ten | tewerkgesteld, voor elk van de vier kwartalen van 1996 bij de RSZ ten |
minste één dag moeten aangegeven hebben zoals bedoeld in artikel 24 | minste één dag moeten aangegeven hebben zoals bedoeld in artikel 24 |
van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de | van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de |
wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december | wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december |
1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met | 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met |
uitzondering van de dagen gedekt door de vergoedingen bedoeld in | uitzondering van de dagen gedekt door de vergoedingen bedoeld in |
artikel 19, § 2, 2°, a), b), d) en e) van dit besluit. ' ». | artikel 19, § 2, 2°, a), b), d) en e) van dit besluit. ' ». |
Aangezien het oorspronkelijke artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli | Aangezien het oorspronkelijke artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli |
1996 niet vereiste dat de werkgevers in elk van de vier kwartalen van | 1996 niet vereiste dat de werkgevers in elk van de vier kwartalen van |
1996 werknemers tewerk dienden te stellen, houdt de wijziging bij de | 1996 werknemers tewerk dienden te stellen, houdt de wijziging bij de |
wet van 13 februari 1998 een beperking van het materiële | wet van 13 februari 1998 een beperking van het materiële |
toepassingsgebied van die bepaling in. | toepassingsgebied van die bepaling in. |
B.1.2. In het arrest nr. 111/99 van 14 oktober 1999 heeft het Hof een | B.1.2. In het arrest nr. 111/99 van 14 oktober 1999 heeft het Hof een |
beroep tot vernietiging van artikel 26 van de wet van 13 februari | beroep tot vernietiging van artikel 26 van de wet van 13 februari |
1998, gebaseerd op de schending van het beginsel van gelijkheid en | 1998, gebaseerd op de schending van het beginsel van gelijkheid en |
niet-discriminatie, verworpen. Het Hof oordeelde dat artikel 26 van de | niet-discriminatie, verworpen. Het Hof oordeelde dat artikel 26 van de |
wet van 13 februari 1998, net zoals de tewerkstellingsakkoorden zelf, | wet van 13 februari 1998, net zoals de tewerkstellingsakkoorden zelf, |
tot doel had de beschikbare arbeid over zoveel mogelijk werknemers te | tot doel had de beschikbare arbeid over zoveel mogelijk werknemers te |
(her)verdelen, en dat de wetgever « in redelijkheid [vermocht] te | (her)verdelen, en dat de wetgever « in redelijkheid [vermocht] te |
oordelen dat de ondernemingen die hun bedrijvigheid niet tijdens de | oordelen dat de ondernemingen die hun bedrijvigheid niet tijdens de |
vier kwartalen van 1996 uitoefenden, niet beschikten over een | vier kwartalen van 1996 uitoefenden, niet beschikten over een |
voldoende stabiel werknemerspotentieel waardoor zij daadwerkelijk aan | voldoende stabiel werknemerspotentieel waardoor zij daadwerkelijk aan |
de met de maatregel beoogde arbeidsherverdeling zouden kunnen doen ». | de met de maatregel beoogde arbeidsherverdeling zouden kunnen doen ». |
Met betrekking tot het argument van de verzoekende partijen dat | Met betrekking tot het argument van de verzoekende partijen dat |
ondernemingen die voldoen aan alle begin 1997 en 1998 bestaande | ondernemingen die voldoen aan alle begin 1997 en 1998 bestaande |
wettelijke en conventionele voorwaarden inzake tewerkstelling en | wettelijke en conventionele voorwaarden inzake tewerkstelling en |
aanwerving, zouden worden geconfronteerd met een wetgevend initiatief | aanwerving, zouden worden geconfronteerd met een wetgevend initiatief |
dat retroactieve werking heeft, oordeelde het Hof in dat arrest het | dat retroactieve werking heeft, oordeelde het Hof in dat arrest het |
volgende : | volgende : |
« Uit geen van de bepalingen met betrekking tot de inwerkingtreding | « Uit geen van de bepalingen met betrekking tot de inwerkingtreding |
kan worden afgeleid dat de wetgever aan de bestreden bepaling als | kan worden afgeleid dat de wetgever aan de bestreden bepaling als |
dusdanig terugwerkende kracht heeft verleend ». | dusdanig terugwerkende kracht heeft verleend ». |
B.1.3. Artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale | B.1.3. Artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale |
bepalingen, dat dateert van na het verzoekschrift dat heeft geleid tot | bepalingen, dat dateert van na het verzoekschrift dat heeft geleid tot |
het arrest nr. 111/99, heeft vervolgens wel terugwerkende kracht | het arrest nr. 111/99, heeft vervolgens wel terugwerkende kracht |
toegekend aan artikel 26 van de wet van 13 februari 1998. Die bepaling | toegekend aan artikel 26 van de wet van 13 februari 1998. Die bepaling |
luidt immers als volgt : | luidt immers als volgt : |
« Artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot | « Artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot |
bevordering van de tewerkstelling heeft uitwerking op 1 januari 1997 | bevordering van de tewerkstelling heeft uitwerking op 1 januari 1997 |
». | ». |
B.2.1. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : | B.2.1. Artikel 16 van de Grondwet bepaalt : |
« Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, | « Niemand kan van zijn eigendom worden ontzet dan ten algemenen nutte, |
in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en | in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en |
voorafgaande schadeloosstelling ». | voorafgaande schadeloosstelling ». |
Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag | Artikel 1 van het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag |
voor de rechten van de mens bepaalt : | voor de rechten van de mens bepaalt : |
« Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord | « Alle natuurlijke of rechtspersonen hebben recht op het ongestoord |
genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd | genot van hun eigendom. Niemand zal van zijn eigendom worden beroofd |
behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden | behalve in het algemeen belang en met inachtneming van de voorwaarden |
neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het | neergelegd in de wet en in de algemene beginselen van het |
internationaal recht. | internationaal recht. |
De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht | De voorgaande bepalingen zullen echter op geen enkele wijze het recht |
aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij | aantasten dat een Staat heeft om die wetten toe te passen welke hij |
noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van | noodzakelijk oordeelt om toezicht uit te oefenen op het gebruik van |
eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling | eigendom in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling |
van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ». | van belastingen of andere heffingen en boeten te verzekeren ». |
Aangezien die internationaalrechtelijke bepaling een draagwijdte heeft | Aangezien die internationaalrechtelijke bepaling een draagwijdte heeft |
die analoog is met die van artikel 16 van de Grondwet, vormen de erin | die analoog is met die van artikel 16 van de Grondwet, vormen de erin |
vervatte waarborgen een onlosmakelijk geheel met diegene die zijn | vervatte waarborgen een onlosmakelijk geheel met diegene die zijn |
ingeschreven in die grondwetsbepaling, zodat het Hof, bij zijn | ingeschreven in die grondwetsbepaling, zodat het Hof, bij zijn |
toetsing van de in het geding zijnde bepalingen, rekening houdt met de | toetsing van de in het geding zijnde bepalingen, rekening houdt met de |
eerstgenoemde. | eerstgenoemde. |
B.2.2. De niet-retroactiviteit van wetten is een waarborg ter | B.2.2. De niet-retroactiviteit van wetten is een waarborg ter |
voorkoming van rechtsonzekerheid. Die waarborg vereist dat de inhoud | voorkoming van rechtsonzekerheid. Die waarborg vereist dat de inhoud |
van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende | van het recht voorzienbaar en toegankelijk is, zodat de rechtzoekende |
in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien | in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien |
op het tijdstip dat die handeling wordt verricht. De terugwerkende | op het tijdstip dat die handeling wordt verricht. De terugwerkende |
kracht kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor | kracht kan enkel worden verantwoord wanneer zij onontbeerlijk is voor |
de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang. | de verwezenlijking van een doelstelling van algemeen belang. |
B.3.1. De doelstelling van artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 | B.3.1. De doelstelling van artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 |
houdende sociale bepalingen werd in de parlementaire voorbereiding als | houdende sociale bepalingen werd in de parlementaire voorbereiding als |
volgt omschreven : | volgt omschreven : |
« Het toepassingsgebeid wat betreft de werkgevers die kunnen genieten | « Het toepassingsgebeid wat betreft de werkgevers die kunnen genieten |
van de vermindering van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, | van de vermindering van de werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid, |
die in het kader van de tewerkstellingsakkoorden voor de jaren 1997 en | die in het kader van de tewerkstellingsakkoorden voor de jaren 1997 en |
1998 werd toegekend, is vastgelegd bij artikel 29 van de wet van 26 | 1998 werd toegekend, is vastgelegd bij artikel 29 van de wet van 26 |
juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve | juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve |
vrijwaring van het concurrentievermogen. | vrijwaring van het concurrentievermogen. |
Artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot | Artikel 26 van de wet van 13 februari 1998 houdende bepalingen tot |
bevordering van de tewerkstelling heeft dit toepassingsgebied | bevordering van de tewerkstelling heeft dit toepassingsgebied |
gewijzigd door het toevoegen van de voorwaarde personeel te hebben | gewijzigd door het toevoegen van de voorwaarde personeel te hebben |
tewerkgesteld tijdens elk van de vier kwartalen van het jaar 1996 dat | tewerkgesteld tijdens elk van de vier kwartalen van het jaar 1996 dat |
bij de RSZ is aangegeven. | bij de RSZ is aangegeven. |
Aangezien de inwerkingtreding van dit artikel niet elders in de wet is | Aangezien de inwerkingtreding van dit artikel niet elders in de wet is |
geregeld, moet deze bepaling sedert 1 maart 1998 verplicht worden | geregeld, moet deze bepaling sedert 1 maart 1998 verplicht worden |
toegepast. | toegepast. |
Naar de geest van de wet moet de voorwaarde personeel te hebben | Naar de geest van de wet moet de voorwaarde personeel te hebben |
tewerkgesteld tijdens elk van de vier kwartalen van het jaar 1996 | tewerkgesteld tijdens elk van de vier kwartalen van het jaar 1996 |
blijkbaar worden toegepast voor het hele jaar 1997 en 1998. Het | blijkbaar worden toegepast voor het hele jaar 1997 en 1998. Het |
invoeren van een ongelijke behandeling lijkt in strijd met het doel | invoeren van een ongelijke behandeling lijkt in strijd met het doel |
van de wet. | van de wet. |
Deze bepaling moet dan ook terugwerkende kracht hebben tot 1 januari | Deze bepaling moet dan ook terugwerkende kracht hebben tot 1 januari |
1997, datum waarop de volledige maatregel betreffende de | 1997, datum waarop de volledige maatregel betreffende de |
verminderingen van werkgeversbijdragen die in het kader van de | verminderingen van werkgeversbijdragen die in het kader van de |
tewerkstellingsakkoorden 1997-1998 werden toegekend, in werking is | tewerkstellingsakkoorden 1997-1998 werden toegekend, in werking is |
getreden » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1722/1, p. 11). | getreden » (Parl. St., Kamer, 1997-1998, nr. 1722/1, p. 11). |
B.3.2. De wetgever heeft willen vermijden dat als gevolg van de | B.3.2. De wetgever heeft willen vermijden dat als gevolg van de |
wijziging van artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli 1996 bij artikel | wijziging van artikel 29, § 1, van de wet van 26 juli 1996 bij artikel |
26 van de wet van 13 februari 1998 een onderscheid zou ontstaan op het | 26 van de wet van 13 februari 1998 een onderscheid zou ontstaan op het |
vlak van de toepassingsvoorwaarden van de bijdragevermindering tussen, | vlak van de toepassingsvoorwaarden van de bijdragevermindering tussen, |
enerzijds, de vier kwartalen van 1997 en het eerste kwartaal van 1998, | enerzijds, de vier kwartalen van 1997 en het eerste kwartaal van 1998, |
en, anderzijds, het tweede, het derde en het vierde kwartaal van 1998. | en, anderzijds, het tweede, het derde en het vierde kwartaal van 1998. |
B.4.1. Door het temporele toepassingsgebied van de bijkomende | B.4.1. Door het temporele toepassingsgebied van de bijkomende |
toepassingsvoorwaarde gelijk te schakelen met het temporele | toepassingsvoorwaarde gelijk te schakelen met het temporele |
toepassingsgebied van de ganse regeling betreffende de | toepassingsgebied van de ganse regeling betreffende de |
bijdragevermindering in het kader van de tewerkstellingsakkoorden | bijdragevermindering in het kader van de tewerkstellingsakkoorden |
1997-1998, heeft de wetgever een maatregel genomen die verantwoord is | 1997-1998, heeft de wetgever een maatregel genomen die verantwoord is |
om dat verschil in behandeling te vermijden. | om dat verschil in behandeling te vermijden. |
B.4.2. Het akkoord dat de sociale partners hebben gesloten om de groei | B.4.2. Het akkoord dat de sociale partners hebben gesloten om de groei |
van de tewerkstelling te bevorderen, waarvan de tenuitvoerlegging | van de tewerkstelling te bevorderen, waarvan de tenuitvoerlegging |
moest worden vergemakkelijkt en ondersteund door de wet van 26 juli | moest worden vergemakkelijkt en ondersteund door de wet van 26 juli |
1996, gold overigens voor de periode van 1 januari 1997 tot 31 | 1996, gold overigens voor de periode van 1 januari 1997 tot 31 |
december 1998. De terugwerkende kracht van de in het geding zijnde | december 1998. De terugwerkende kracht van de in het geding zijnde |
bepaling was bijgevolg onontbeerlijk opdat artikel 30 van de wet van | bepaling was bijgevolg onontbeerlijk opdat artikel 30 van de wet van |
26 juli 1996 op adequate wijze uitwerking kon hebben voor de periode | 26 juli 1996 op adequate wijze uitwerking kon hebben voor de periode |
tijdens welke het akkoord van de sociale partners van toepassing was. | tijdens welke het akkoord van de sociale partners van toepassing was. |
B.4.3. Uit het feit dat sommige werkgevers die op grond van de | B.4.3. Uit het feit dat sommige werkgevers die op grond van de |
oorspronkelijke bepaling recht hadden op een bijdragevermindering, na | oorspronkelijke bepaling recht hadden op een bijdragevermindering, na |
de retroactieve wijziging dat recht niet meer bezaten, kan niet worden | de retroactieve wijziging dat recht niet meer bezaten, kan niet worden |
afgeleid dat de wetgever op onverantwoorde wijze voor de betrokken | afgeleid dat de wetgever op onverantwoorde wijze voor de betrokken |
ondernemingen een met artikel 16 van de Grondwet en met artikel 1 van | ondernemingen een met artikel 16 van de Grondwet en met artikel 1 van |
het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de | het Eerste Aanvullend Protocol bij het Europees Verdrag voor de |
rechten van de mens strijdige eigendomsbeperking of een met de | rechten van de mens strijdige eigendomsbeperking of een met de |
artikelen 10 en 11 van de Grondwet strijdige rechtsonzekerheid zou | artikelen 10 en 11 van de Grondwet strijdige rechtsonzekerheid zou |
hebben ingevoerd. | hebben ingevoerd. |
B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. | B.5. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. |
Om die redenen, | Om die redenen, |
het Hof | het Hof |
zegt voor recht : | zegt voor recht : |
Artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, | Artikel 67 van de wet van 25 januari 1999 houdende sociale bepalingen, |
dat terugwerkende kracht verleent aan artikel 26 van de wet van 13 | dat terugwerkende kracht verleent aan artikel 26 van de wet van 13 |
februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de | februari 1998 houdende bepalingen tot bevordering van de |
tewerkstelling, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. | tewerkstelling, schendt de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. |
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig | Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig |
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het |
Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 24 februari | Grondwettelijk Hof, op de openbare terechtzitting van 24 februari |
2011. | 2011. |
De griffier, | De griffier, |
P.-Y. Dutilleux. | P.-Y. Dutilleux. |
De voorzitter, | De voorzitter, |
M. Bossuyt. | M. Bossuyt. |