← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 112/2000 van 8 november 2000 Rolnummer 1794 In zake : de
prejudiciële vraag betreffende artikel 109bis, § 1, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld
door het Hof van Cassatie. Het Arbitragehof, samengest wijst na beraad
het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 2(...)"
Uittreksel uit arrest nr. 112/2000 van 8 november 2000 Rolnummer 1794 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 109bis, § 1, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Arbitragehof, samengest wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 2(...) | Uittreksel uit arrest nr. 112/2000 van 8 november 2000 Rolnummer 1794 In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 109bis, § 1, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. Het Arbitragehof, samengest wijst na beraad het volgende arrest : I. Onderwerp van de prejudiciële vraag Bij arrest van 2(...) |
---|---|
ARBITRAGEHOF | ARBITRAGEHOF |
Uittreksel uit arrest nr. 112/2000 van 8 november 2000 | Uittreksel uit arrest nr. 112/2000 van 8 november 2000 |
Rolnummer 1794 | Rolnummer 1794 |
In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 109bis, § 1, 1°, | In zake : de prejudiciële vraag betreffende artikel 109bis, § 1, 1°, |
van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. | van het Gerechtelijk Wetboek, gesteld door het Hof van Cassatie. |
Het Arbitragehof, | Het Arbitragehof, |
samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de | samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de |
rechters H. Boel, L. François, J. Delruelle, R. Henneuse en M. | rechters H. Boel, L. François, J. Delruelle, R. Henneuse en M. |
Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap | Bossuyt, bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap |
van voorzitter G. De Baets, | van voorzitter G. De Baets, |
wijst na beraad het volgende arrest : | wijst na beraad het volgende arrest : |
I. Onderwerp van de prejudiciële vraag | I. Onderwerp van de prejudiciële vraag |
Bij arrest van 26 oktober 1999 in zake J. A.L., M. A.L. en M.A. tegen | Bij arrest van 26 oktober 1999 in zake J. A.L., M. A.L. en M.A. tegen |
de b.v.b.a. Pivoe, waarvan de expeditie ter griffie van het | de b.v.b.a. Pivoe, waarvan de expeditie ter griffie van het |
Arbitragehof is ingekomen op 5 november 1999, heeft het Hof van | Arbitragehof is ingekomen op 5 november 1999, heeft het Hof van |
Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : | Cassatie de volgende prejudiciële vraag gesteld : |
« Schendt artikel 109bis, § 1, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek de | « Schendt artikel 109bis, § 1, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek de |
artikelen 10 en 11 van de Grondwet omdat het bepaalt dat het hoger | artikelen 10 en 11 van de Grondwet omdat het bepaalt dat het hoger |
beroep tegen vonnissen van de rechter in de jeugdrechtbank aan de | beroep tegen vonnissen van de rechter in de jeugdrechtbank aan de |
kamers met één raadsheer wordt toegewezen en niet aan een kamer met | kamers met één raadsheer wordt toegewezen en niet aan een kamer met |
drie raadsheren ? » | drie raadsheren ? » |
(...) | (...) |
IV. In rechte | IV. In rechte |
(...) | (...) |
B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 109bis, § 1, | B.1.1. De prejudiciële vraag heeft betrekking op artikel 109bis, § 1, |
1°, van het Gerechtelijk Wetboek, dat deel uit maakt van de regeling | 1°, van het Gerechtelijk Wetboek, dat deel uit maakt van de regeling |
van de toebedeling van zaken aan de kamers in hoven van beroep en dat | van de toebedeling van zaken aan de kamers in hoven van beroep en dat |
luidt : | luidt : |
« Art. 109bis.§ 1. Aan de kamers met één raadsheer worden toegewezen |
« Art. 109bis.§ 1. Aan de kamers met één raadsheer worden toegewezen |
: | : |
1°. het hoger beroep tegen vonnissen van de rechter in de | 1°. het hoger beroep tegen vonnissen van de rechter in de |
jeugdrechtbank; | jeugdrechtbank; |
[ . ] ». | [ . ] ». |
B.1.2. Het Hof van Cassatie vraagt of die bepaling de artikelen 10 en | B.1.2. Het Hof van Cassatie vraagt of die bepaling de artikelen 10 en |
11 van de Grondwet schendt omdat het hoger beroep tegen vonnissen van | 11 van de Grondwet schendt omdat het hoger beroep tegen vonnissen van |
de rechter in de jeugdrechtbank aan de kamers met één raadsheer worden | de rechter in de jeugdrechtbank aan de kamers met één raadsheer worden |
toegewezen en niet aan een kamer met drie raadsheren. | toegewezen en niet aan een kamer met drie raadsheren. |
B.2. Krachtens artikel 109bis, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek | B.2. Krachtens artikel 109bis, § 3, van het Gerechtelijk Wetboek |
worden de zaken voor het hof van beroep in beginsel toebedeeld aan een | worden de zaken voor het hof van beroep in beginsel toebedeeld aan een |
kamer met drie rechters. Daarop bestaan twee soorten uitzonderingen, | kamer met drie rechters. Daarop bestaan twee soorten uitzonderingen, |
die geen betrekking hebben op strafzaken. | die geen betrekking hebben op strafzaken. |
Een reeks uitzonderingen, waarbij zaken worden toebedeeld aan een | Een reeks uitzonderingen, waarbij zaken worden toebedeeld aan een |
alleenrechtsprekend raadsheer, werd ingevoerd door de wet van 19 juli | alleenrechtsprekend raadsheer, werd ingevoerd door de wet van 19 juli |
1985, met het oog op het wegwerken van de gerechtelijke achterstand. | 1985, met het oog op het wegwerken van de gerechtelijke achterstand. |
Een andere uitzondering, waarvan de doelstelling verschillend is, | Een andere uitzondering, waarvan de doelstelling verschillend is, |
betreft de regeling van de toebedeling van zaken aan de jeugdkamers | betreft de regeling van de toebedeling van zaken aan de jeugdkamers |
van de hoven van beroep; zij werd reeds ingevoerd door de wet van 15 | van de hoven van beroep; zij werd reeds ingevoerd door de wet van 15 |
mei 1912 op de kinderbescherming en overgenomen in de wet van 8 april | mei 1912 op de kinderbescherming en overgenomen in de wet van 8 april |
1965 betreffende de jeugdbescherming en nog later opgenomen in het | 1965 betreffende de jeugdbescherming en nog later opgenomen in het |
Gerechtelijk Wetboek. Het van het gemeen recht afwijkende karakter van | Gerechtelijk Wetboek. Het van het gemeen recht afwijkende karakter van |
de rechtspleging voor de jeugdgerechten wordt, volgens de | de rechtspleging voor de jeugdgerechten wordt, volgens de |
parlementaire voorbereiding van de wet van 5 mei 1912, verantwoord | parlementaire voorbereiding van de wet van 5 mei 1912, verantwoord |
doordat de wetgever het repressief en intimiderend karakter van een | doordat de wetgever het repressief en intimiderend karakter van een |
kamer met drie rechters heeft willen verminderen en een minder | kamer met drie rechters heeft willen verminderen en een minder |
afstandelijke relatie mogelijk heeft willen maken tussen de | afstandelijke relatie mogelijk heeft willen maken tussen de |
minderjarige en de rechter. | minderjarige en de rechter. |
De toewijzing van zaken aan een alleenrechtsprekend rechter hangt | De toewijzing van zaken aan een alleenrechtsprekend rechter hangt |
aldus samen met het sui generis karakter van het | aldus samen met het sui generis karakter van het |
jeugdbeschermingsrecht dat berust op een van het strafrecht | jeugdbeschermingsrecht dat berust op een van het strafrecht |
verschillende aanpak en waarbij het accent ligt op het verlenen van | verschillende aanpak en waarbij het accent ligt op het verlenen van |
hulp en bijstand aan de minderjarigen. De eigen organisatorische | hulp en bijstand aan de minderjarigen. De eigen organisatorische |
structuur van de jeugdgerechten berust derhalve op een objectief en | structuur van de jeugdgerechten berust derhalve op een objectief en |
pertinent criterium. | pertinent criterium. |
B.3.1. De prejudiciële vraag werd gesteld op verzoek van de eiser in | B.3.1. De prejudiciële vraag werd gesteld op verzoek van de eiser in |
cassatie, die als minderjarige door de jeugdkamer van het hof van | cassatie, die als minderjarige door de jeugdkamer van het hof van |
beroep schuldig werd bevonden aan feiten waarvoor hij eerder was | beroep schuldig werd bevonden aan feiten waarvoor hij eerder was |
vrijgesproken en werd veroordeeld tot een schadevergoeding jegens de | vrijgesproken en werd veroordeeld tot een schadevergoeding jegens de |
burgerlijke partij. In zijn memorie voert hij aan dat, wanneer ten | burgerlijke partij. In zijn memorie voert hij aan dat, wanneer ten |
aanzien van een meerderjarige een vrijsprekend vonnis wordt gewezen, | aanzien van een meerderjarige een vrijsprekend vonnis wordt gewezen, |
artikel 211bis van het Wetboek van Strafvordering stelt dat het | artikel 211bis van het Wetboek van Strafvordering stelt dat het |
gerecht in hoger beroep geen veroordeling kan uitspreken dan met | gerecht in hoger beroep geen veroordeling kan uitspreken dan met |
eenparigheid van stemmen, wat door het systeem van de | eenparigheid van stemmen, wat door het systeem van de |
alleenrechtsprekende rechter per definitie wordt uitgesloten. | alleenrechtsprekende rechter per definitie wordt uitgesloten. |
B.3.2. Door de organisatie van een bijzonder jeugdbeschermingsrecht, | B.3.2. Door de organisatie van een bijzonder jeugdbeschermingsrecht, |
met een daaraan eigen gerechtelijke procedure, heeft de wetgever de | met een daaraan eigen gerechtelijke procedure, heeft de wetgever de |
keuze gemaakt om de minderjarige als algemene regel te onttrekken aan | keuze gemaakt om de minderjarige als algemene regel te onttrekken aan |
het Strafwetboek en het Wetboek van Strafvordering. Wanneer een | het Strafwetboek en het Wetboek van Strafvordering. Wanneer een |
minderjarige een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, kunnen | minderjarige een als misdrijf omschreven feit heeft gepleegd, kunnen |
de jeugdrechtbanken slechts « maatregelen » in de strikte zin | de jeugdrechtbanken slechts « maatregelen » in de strikte zin |
opleggen. | opleggen. |
B.3.3. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van | B.3.3. Het verschil in behandeling tussen bepaalde categorieën van |
personen, dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende | personen, dat voortvloeit uit de toepassing van verschillende |
procedures voor verschillende rechtscolleges in minstens gedeeltelijk | procedures voor verschillende rechtscolleges in minstens gedeeltelijk |
verschillende omstandigheden, houdt op zich geen discriminatie in. Dit | verschillende omstandigheden, houdt op zich geen discriminatie in. Dit |
zou slechts het geval zijn indien het verschil in behandeling | zou slechts het geval zijn indien het verschil in behandeling |
voortvloeiende uit de toepassing van die procedures gepaard gaat met | voortvloeiende uit de toepassing van die procedures gepaard gaat met |
een onevenredige beperking van de rechten van de betrokken partijen. | een onevenredige beperking van de rechten van de betrokken partijen. |
De afwezigheid van collegiale rechtspraak voor de jeugdgerechten wordt | De afwezigheid van collegiale rechtspraak voor de jeugdgerechten wordt |
gecompenseerd door de waarborgen die de wetgever ten behoeve van de | gecompenseerd door de waarborgen die de wetgever ten behoeve van de |
minderjarige heeft ingebouwd op het vlak van de samenstelling, van de | minderjarige heeft ingebouwd op het vlak van de samenstelling, van de |
rechtspleging en van de aangepaste maatregelen die door de betrokken | rechtspleging en van de aangepaste maatregelen die door de betrokken |
rechtscolleges ten aanzien van de minderjarige kunnen worden genomen. | rechtscolleges ten aanzien van de minderjarige kunnen worden genomen. |
De wetgever vermocht niet terzelfder tijd aan de minderjarige, tussen | De wetgever vermocht niet terzelfder tijd aan de minderjarige, tussen |
de andere voormelde voordelen, dat van de alleenrechtsprekende rechter | de andere voormelde voordelen, dat van de alleenrechtsprekende rechter |
te verschaffen en hem een regel te laten genieten die slechts denkbaar | te verschaffen en hem een regel te laten genieten die slechts denkbaar |
is als er meerdere zijn. | is als er meerdere zijn. |
B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. | B.4. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord. |
Om die redenen, | Om die redenen, |
het Hof | het Hof |
zegt voor recht : | zegt voor recht : |
Artikel 109bis, § 1, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de | Artikel 109bis, § 1, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek schendt de |
artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. | artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet. |
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig | Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig |
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het | artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het |
Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 8 november 2000. | Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 8 november 2000. |
De griffier, De voorzitter, | De griffier, De voorzitter, |
L. Potoms. G. De Baets. | L. Potoms. G. De Baets. |