Etaamb.openjustice.be
Meertalige weergave van Arrest van --
← Terug naar "Uittreksel uit arrest nr. 14/2000 van 2 februari 2000 Rolnummer 1613. In zake : de prejudiciële vragen over artikel 3, § 2, zesde lid, en § 3, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderw Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...)"
Uittreksel uit arrest nr. 14/2000 van 2 februari 2000 Rolnummer 1613. In zake : de prejudiciële vragen over artikel 3, § 2, zesde lid, en § 3, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderw Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...) Uittreksel uit arrest nr. 14/2000 van 2 februari 2000 Rolnummer 1613. In zake : de prejudiciële vragen over artikel 3, § 2, zesde lid, en § 3, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderw Het Arbitragehof, samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de rechters H. (...)
ARBITRAGEHOF ARBITRAGEHOF
Uittreksel uit arrest nr. 14/2000 van 2 februari 2000 Uittreksel uit arrest nr. 14/2000 van 2 februari 2000
Rolnummer 1613. Rolnummer 1613.
In zake : de prejudiciële vragen over artikel 3, § 2, zesde lid, en § In zake : de prejudiciële vragen over artikel 3, § 2, zesde lid, en §
3, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige 3, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving, gesteld door de Raad van State. bepalingen van de onderwijswetgeving, gesteld door de Raad van State.
Het Arbitragehof, Het Arbitragehof,
samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de samengesteld uit de voorzitters G. De Baets en M. Melchior, en de
rechters H. Boel, L. François, H. Coremans, R. Henneuse en M. Bossuyt, rechters H. Boel, L. François, H. Coremans, R. Henneuse en M. Bossuyt,
bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van bijgestaan door de griffier L. Potoms, onder voorzitterschap van
voorzitter G. De Baets, voorzitter G. De Baets,
wijst na beraad het volgende arrest : wijst na beraad het volgende arrest :
I. Onderwerp van de prejudiciële vragen I. Onderwerp van de prejudiciële vragen
Bij arrest nr. 77.745 van 21 december 1998 in zake de v.z.w. Bij arrest nr. 77.745 van 21 december 1998 in zake de v.z.w.
Hiberniaschool tegen de Vlaamse Gemeenschap, waarvan de expeditie ter Hiberniaschool tegen de Vlaamse Gemeenschap, waarvan de expeditie ter
griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 3 februari 1999, heeft de griffie van het Arbitragehof is ingekomen op 3 februari 1999, heeft de
Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld : Raad van State de volgende prejudiciële vragen gesteld :
« 1. Schendt artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van « 1. Schendt artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, meer bepaald § 2, zesde sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, meer bepaald § 2, zesde
lid, en § 3, tweede lid, van dat artikel, artikel 24, §§ 1 en 5, van lid, en § 3, tweede lid, van dat artikel, artikel 24, §§ 1 en 5, van
de Grondwet in de mate dat deze bepalingen aan de Vlaamse de Grondwet in de mate dat deze bepalingen aan de Vlaamse
Onderwijsraad, de Vlaamse minister van Onderwijs en de Vlaamse Onderwijsraad, de Vlaamse minister van Onderwijs en de Vlaamse
regering discretionaire bevoegdheid toekennen om de door regering discretionaire bevoegdheid toekennen om de door
onderwijsinrichtingen, overeenkomstig artikel 3, § 2, zesde lid, en § onderwijsinrichtingen, overeenkomstig artikel 3, § 2, zesde lid, en §
3, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 ingediende aanvragen tot 3, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 ingediende aanvragen tot
afwijking van het rationalisatie- en programmatieplan te beoordelen ? afwijking van het rationalisatie- en programmatieplan te beoordelen ?
2. Is artikel 3, § 2, zesde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot 2. Is artikel 3, § 2, zesde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving verenigbaar wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving verenigbaar
met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet in de mate dat dit met de artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet in de mate dat dit
artikel bepaalt dat, wanneer een schoolinrichting van oordeel is alle artikel bepaalt dat, wanneer een schoolinrichting van oordeel is alle
mogelijkheden bedoeld in artikel 3, § 2, vierde en vijfde lid, van de mogelijkheden bedoeld in artikel 3, § 2, vierde en vijfde lid, van de
wet van 29 mei 1959 uitgeput te hebben om tot een scholengemeenschap wet van 29 mei 1959 uitgeput te hebben om tot een scholengemeenschap
te behoren, de Planificatiecommissie aan de minister enkel een advies te behoren, de Planificatiecommissie aan de minister enkel een advies
kan geven over het recht van de schoolinrichting om te programmeren in kan geven over het recht van de schoolinrichting om te programmeren in
de zin van artikel 3, § 1, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 en de zin van artikel 3, § 1, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 en
over de modaliteiten van deze programmatie, maar niet over het recht over de modaliteiten van deze programmatie, maar niet over het recht
van de schoolinrichting om een afwijking te verkrijgen op de criteria van de schoolinrichting om een afwijking te verkrijgen op de criteria
van het rationalisatieplan in de zin van artikel 3, § 1, derde lid, van het rationalisatieplan in de zin van artikel 3, § 1, derde lid,
van de wet van 29 mei 1959 ? » van de wet van 29 mei 1959 ? »
(...) (...)
IV. In rechte IV. In rechte
(...) (...)
Over de in het geding zijnde bepalingen Over de in het geding zijnde bepalingen
B.1.1. Uit de aan het Hof voorgelegde gegevens blijkt dat de door de B.1.1. Uit de aan het Hof voorgelegde gegevens blijkt dat de door de
Raad van State gestelde prejudiciële vragen betrekking hebben op de Raad van State gestelde prejudiciële vragen betrekking hebben op de
bepalingen van artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van bepalingen van artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals die van kracht sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, zoals die van kracht
waren vóór het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 14 juli 1998 waren vóór het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 14 juli 1998
houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997
betreffende het basisonderwijs. betreffende het basisonderwijs.
B.1.2. Artikel 3, § 1, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot B.1.2. Artikel 3, § 1, derde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving luidt : wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving luidt :
« In de sectoren en niveaus waarop een rationalisatie- en « In de sectoren en niveaus waarop een rationalisatie- en
programmatieplan, zoals bedoeld in artikel 13, 1, a, van deze wet van programmatieplan, zoals bedoeld in artikel 13, 1, a, van deze wet van
toepassing is, kunnen geen onderwijsinstelling[en] ingericht door de toepassing is, kunnen geen onderwijsinstelling[en] ingericht door de
Gemeenschap, afdelingen of andere onderverdelingen van instellingen in Gemeenschap, afdelingen of andere onderverdelingen van instellingen in
stand gehouden of opgericht worden indien zij niet beantwoorden aan de stand gehouden of opgericht worden indien zij niet beantwoorden aan de
criteria van dit plan. Evenmin kunnen inrichtingen of afdelingen van criteria van dit plan. Evenmin kunnen inrichtingen of afdelingen van
inrichtingen verder betoelaagd blijven of in de toelageregeling inrichtingen verder betoelaagd blijven of in de toelageregeling
opgenomen worden indien zij niet beantwoorden aan de criteria van opgenomen worden indien zij niet beantwoorden aan de criteria van
datzelfde plan. » datzelfde plan. »
B.1.3. De in het geding zijnde bepalingen leggen het wettelijke kader B.1.3. De in het geding zijnde bepalingen leggen het wettelijke kader
vast voor het rationalisatie- en programmatieplan voor het secundair vast voor het rationalisatie- en programmatieplan voor het secundair
onderwijs met volledig leerplan. Daarbij werd uitgegaan van het onderwijs met volledig leerplan. Daarbij werd uitgegaan van het
concept « scholengemeenschap », die « bestaat uit een groep concept « scholengemeenschap », die « bestaat uit een groep
inrichtingen die onderwijs verstrekken met hetzelfde karakter », inrichtingen die onderwijs verstrekken met hetzelfde karakter »,
waaronder wordt verstaan dat het onderwijs behoort tot één van de waaronder wordt verstaan dat het onderwijs behoort tot één van de
categorieën van « niet-confessioneel », « confessioneel » of « categorieën van « niet-confessioneel », « confessioneel » of «
pluralistisch onderwijs » (artikel 3, §§ 1 en 2). pluralistisch onderwijs » (artikel 3, §§ 1 en 2).
B.1.4. Inrichtingen die niet beantwoorden aan die categorieën en B.1.4. Inrichtingen die niet beantwoorden aan die categorieën en
daarom als « niet classificeerbaar » of als scholen « met een eigen daarom als « niet classificeerbaar » of als scholen « met een eigen
karakter » werden omschreven, kunnen toetreden tot een - uit karakter » werden omschreven, kunnen toetreden tot een - uit
inrichtingen met een karakter bestaande - scholengemeenschap, mits inrichtingen met een karakter bestaande - scholengemeenschap, mits
schriftelijke instemming van de inrichtende machten van de schriftelijke instemming van de inrichtende machten van de
inrichtingen die deze scholengemeenschap vormen. Dergelijke scholen inrichtingen die deze scholengemeenschap vormen. Dergelijke scholen
kunnen zelf - « onder elkaar » - een scholengemeenschap vormen, mits kunnen zelf - « onder elkaar » - een scholengemeenschap vormen, mits
gunstig advies van de planificatiecommissie en de toestemming van de gunstig advies van de planificatiecommissie en de toestemming van de
minister (artikel 3, § 2, vierde lid). Elke inrichting die minister (artikel 3, § 2, vierde lid). Elke inrichting die
moeilijkheden ondervindt om te kunnen behoren tot een moeilijkheden ondervindt om te kunnen behoren tot een
scholengemeenschap van het secundair onderwijs kan verzoening scholengemeenschap van het secundair onderwijs kan verzoening
aanvragen bij de planificatiecommissie (artikel 3, § 2, vijfde lid). aanvragen bij de planificatiecommissie (artikel 3, § 2, vijfde lid).
B.1.5. De aan het Hof ter toetsing voorgelegde bepalingen voorzien in B.1.5. De aan het Hof ter toetsing voorgelegde bepalingen voorzien in
twee bijzondere procedures voor scholen die niet voldoen aan de twee bijzondere procedures voor scholen die niet voldoen aan de
rationalisatie- en programmatienormen, waardoor hun recht op rationalisatie- en programmatienormen, waardoor hun recht op
subsidiëring in het gedrang kan komen. subsidiëring in het gedrang kan komen.
Enerzijds, kunnen scholen die gepoogd hebben zich aan te sluiten bij Enerzijds, kunnen scholen die gepoogd hebben zich aan te sluiten bij
een scholengemeenschap of er een te vormen, doch daarin zijn mislukt, een scholengemeenschap of er een te vormen, doch daarin zijn mislukt,
een afwijking vragen van de programmatienormen (artikel 3, § 2, zesde een afwijking vragen van de programmatienormen (artikel 3, § 2, zesde
lid). Anderzijds, bestaat voor alle scholen - ongeacht hun karakter en lid). Anderzijds, bestaat voor alle scholen - ongeacht hun karakter en
het al dan niet behoren tot een scholengemeenschap - de mogelijkheid het al dan niet behoren tot een scholengemeenschap - de mogelijkheid
om, voor uitzonderlijke of niet voorziene gevallen, te verzoeken om om, voor uitzonderlijke of niet voorziene gevallen, te verzoeken om
een afwijking van het rationalisatie- en programmatieplan (artikel 3, een afwijking van het rationalisatie- en programmatieplan (artikel 3,
§ 3, tweede lid, 4°). § 3, tweede lid, 4°).
Beide procedures houden in dat van geval tot geval wordt beslist door Beide procedures houden in dat van geval tot geval wordt beslist door
de Minister van Onderwijs, op eensluidend advies van de de Minister van Onderwijs, op eensluidend advies van de
planificatiecommissie en, in voorkomend geval, na raadpleging van de planificatiecommissie en, in voorkomend geval, na raadpleging van de
Vlaamse Regering. Vlaamse Regering.
Over de prejudiciële vragen Over de prejudiciële vragen
B.2.1. De eerste prejudiciële vraag strekt ertoe te weten of de B.2.1. De eerste prejudiciële vraag strekt ertoe te weten of de
paragrafen 1 en 5 van artikel 24 van de Grondwet worden geschonden paragrafen 1 en 5 van artikel 24 van de Grondwet worden geschonden
doordat aan de planificatiecommissie, de Minister van Onderwijs en de doordat aan de planificatiecommissie, de Minister van Onderwijs en de
Vlaamse Regering discretionaire bevoegdheid wordt verleend om Vlaamse Regering discretionaire bevoegdheid wordt verleend om
afwijkingen toe te staan van het programmatieplan (artikel 3, § 2, afwijkingen toe te staan van het programmatieplan (artikel 3, § 2,
zesde lid) of van het rationalisatie- en programmatieplan (artikel 3, zesde lid) of van het rationalisatie- en programmatieplan (artikel 3,
§ 3, tweede lid, 4°). § 3, tweede lid, 4°).
B.2.2. Artikel 24, § 5, van de Grondwet drukt de wil uit van de B.2.2. Artikel 24, § 5, van de Grondwet drukt de wil uit van de
Grondwetgever om aan de wetgevende machten de zorg voor te behouden Grondwetgever om aan de wetgevende machten de zorg voor te behouden
een regeling te treffen voor de essentiële aspecten van het onderwijs een regeling te treffen voor de essentiële aspecten van het onderwijs
wat de inrichting, erkenning of subsidiëring ervan betreft, doch wat de inrichting, erkenning of subsidiëring ervan betreft, doch
verhindert niet dat de decreetgever andere overheden met uitvoerende verhindert niet dat de decreetgever andere overheden met uitvoerende
taken kan belasten of een beslissingsbevoegdheid kan toekennen, op taken kan belasten of een beslissingsbevoegdheid kan toekennen, op
voorwaarde dat hij daarbij de hem door de Grondwet toegekende voorwaarde dat hij daarbij de hem door de Grondwet toegekende
bevoegdheid niet overschrijdt of miskent. bevoegdheid niet overschrijdt of miskent.
B.2.3. Het opstellen van de rationalisatie- en programmatieplannen is B.2.3. Het opstellen van de rationalisatie- en programmatieplannen is
een aangelegenheid van inrichting en subsidiëring van het onderwijs, een aangelegenheid van inrichting en subsidiëring van het onderwijs,
waarop de waarborgen van artikel 24, § 5, van de Grondwet van waarop de waarborgen van artikel 24, § 5, van de Grondwet van
toepassing zijn. In casu staat evenwel niet de basisregeling inzake toepassing zijn. In casu staat evenwel niet de basisregeling inzake
programmatie- en rationalisatieplannen ter discussie, maar wel de programmatie- en rationalisatieplannen ter discussie, maar wel de
bijzondere procedures op grond waarvan individuele afwijkingen van de bijzondere procedures op grond waarvan individuele afwijkingen van de
algemene normen kunnen worden toegestaan. algemene normen kunnen worden toegestaan.
Artikel 24, § 5, van de Grondwet wordt niet geschonden door die Artikel 24, § 5, van de Grondwet wordt niet geschonden door die
opdracht aan de uitvoerende macht toe te vertrouwen en haar daarbij opdracht aan de uitvoerende macht toe te vertrouwen en haar daarbij
een eigen beoordelingsruimte te laten. Het verlenen van de bedoelde een eigen beoordelingsruimte te laten. Het verlenen van de bedoelde
afwijkingen vergt immers noodzakelijkerwijze een belangenafweging op afwijkingen vergt immers noodzakelijkerwijze een belangenafweging op
grond van de kenmerken eigen aan elk bijzonder geval. grond van de kenmerken eigen aan elk bijzonder geval.
Overigens is ook de uitvoerende macht ertoe gehouden de Overigens is ook de uitvoerende macht ertoe gehouden de
grondwettelijke waarborgen inzake onderwijs te verzekeren. Daarbij grondwettelijke waarborgen inzake onderwijs te verzekeren. Daarbij
komt het aan de bevoegde rechtscolleges toe om na te gaan of de komt het aan de bevoegde rechtscolleges toe om na te gaan of de
uitvoerende macht een juiste toepassing heeft gemaakt van die uitvoerende macht een juiste toepassing heeft gemaakt van die
fundamentele beginselen. fundamentele beginselen.
B.3.1. De Raad van State stelt tevens de vraag naar de bestaanbaarheid B.3.1. De Raad van State stelt tevens de vraag naar de bestaanbaarheid
van de in het geding zijnde bepalingen met artikel 24, § 1, van de van de in het geding zijnde bepalingen met artikel 24, § 1, van de
Grondwet. De door de Grondwet gewaarborgde vrijheid van onderwijs Grondwet. De door de Grondwet gewaarborgde vrijheid van onderwijs
garandeert niet enkel het recht tot oprichting van scholen die garandeert niet enkel het recht tot oprichting van scholen die
gebaseerd zijn op een bepaalde confessionele of niet-confessionele gebaseerd zijn op een bepaalde confessionele of niet-confessionele
levensbeschouwing, maar ook het recht tot oprichting van scholen die levensbeschouwing, maar ook het recht tot oprichting van scholen die
hun eigenheid vinden in bepaalde pedagogische of onderwijskundige hun eigenheid vinden in bepaalde pedagogische of onderwijskundige
opvattingen. opvattingen.
De in artikel 24, § 1, van de Grondwet bedoelde onderwijsvrijheid De in artikel 24, § 1, van de Grondwet bedoelde onderwijsvrijheid
impliceert dat de inrichtende machten andere dan de gemeenschap onder impliceert dat de inrichtende machten andere dan de gemeenschap onder
bepaalde voorwaarden aanspraak kunnen maken op subsidiëring vanwege de bepaalde voorwaarden aanspraak kunnen maken op subsidiëring vanwege de
gemeenschap. Het recht op subsidiëring vindt zijn beperking, gemeenschap. Het recht op subsidiëring vindt zijn beperking,
enerzijds, in het vermogen van de gemeenschap om de subsidiëring te enerzijds, in het vermogen van de gemeenschap om de subsidiëring te
laten afhangen van vereisten van algemeen belang, zoals onder meer die laten afhangen van vereisten van algemeen belang, zoals onder meer die
van een behoorlijke onderwijsverstrekking en van bepaalde van een behoorlijke onderwijsverstrekking en van bepaalde
schoolbevolkingsnormen en, anderzijds, in de noodzakelijkheid om de schoolbevolkingsnormen en, anderzijds, in de noodzakelijkheid om de
beschikbare middelen te spreiden over de onderscheiden opdrachten van beschikbare middelen te spreiden over de onderscheiden opdrachten van
de gemeenschap. De vrijheid van onderwijs is derhalve aan grenzen de gemeenschap. De vrijheid van onderwijs is derhalve aan grenzen
gebonden en verzet er zich niet tegen dat de decreetgever voorwaarden gebonden en verzet er zich niet tegen dat de decreetgever voorwaarden
van financiering of subsidiëring oplegt die de uitoefening van die van financiering of subsidiëring oplegt die de uitoefening van die
vrijheid beperken, voor zover er niet wezenlijk afbreuk aan wordt vrijheid beperken, voor zover er niet wezenlijk afbreuk aan wordt
gedaan. gedaan.
B.3.2. Het feit dat de mogelijkheid om afwijkingen te verlenen aan de B.3.2. Het feit dat de mogelijkheid om afwijkingen te verlenen aan de
uitvoerende macht wordt toevertrouwd, vormt op zich geen maatregel die uitvoerende macht wordt toevertrouwd, vormt op zich geen maatregel die
de onderwijsvrijheid in het gedrang brengt. Ook de uitvoerende macht de onderwijsvrijheid in het gedrang brengt. Ook de uitvoerende macht
is er immers toe gehouden de vrijheid van onderwijs te waarborgen. is er immers toe gehouden de vrijheid van onderwijs te waarborgen.
B.3.3. Evenwel is in de ter toetsing voorgelegde bepalingen de B.3.3. Evenwel is in de ter toetsing voorgelegde bepalingen de
beslissingsruimte van de uitvoerende macht dermate beperkt dat ze het beslissingsruimte van de uitvoerende macht dermate beperkt dat ze het
haar niet mogelijk maakt de vrijheid van onderwijs te waarborgen ten haar niet mogelijk maakt de vrijheid van onderwijs te waarborgen ten
aanzien van scholen die vanwege hun eigen karakter er niet in slagen aanzien van scholen die vanwege hun eigen karakter er niet in slagen
zich bij een scholengemeenschap aan te sluiten. zich bij een scholengemeenschap aan te sluiten.
Artikel 3, § 2, zesde lid, van de schoolpactwet laat de uitvoerende Artikel 3, § 2, zesde lid, van de schoolpactwet laat de uitvoerende
macht slechts de mogelijkheid om een afwijking van de macht slechts de mogelijkheid om een afwijking van de
programmatienormen te verlenen, doch voorziet niet in een mogelijkheid programmatienormen te verlenen, doch voorziet niet in een mogelijkheid
tot afwijking van de rationalisatienormen. tot afwijking van de rationalisatienormen.
B.3.4. Wanneer een schoolinrichting met een eigen karakter niet kan B.3.4. Wanneer een schoolinrichting met een eigen karakter niet kan
beantwoorden aan de rationalisatienormen - waardoor haar recht op beantwoorden aan de rationalisatienormen - waardoor haar recht op
subsidiëring in het gedrang komt - kan zij, zoals de v.z.w. subsidiëring in het gedrang komt - kan zij, zoals de v.z.w.
Hiberniaschool heeft gedaan, zich slechts beroepen op de in artikel 3, Hiberniaschool heeft gedaan, zich slechts beroepen op de in artikel 3,
§ 3, tweede lid, 4°, van de wet van 29 mei 1959 beschreven procedure § 3, tweede lid, 4°, van de wet van 29 mei 1959 beschreven procedure
om een afwijking van de rationalisatienormen voor uitzonderlijke of om een afwijking van de rationalisatienormen voor uitzonderlijke of
niet voorziene gevallen te verkrijgen. niet voorziene gevallen te verkrijgen.
De in het geding zijnde bepalingen leiden er aldus toe dat scholen die De in het geding zijnde bepalingen leiden er aldus toe dat scholen die
niet tot een scholengemeenschap behoren - zelfs indien ze daartoe niet tot een scholengemeenschap behoren - zelfs indien ze daartoe
pogingen hebben ondernomen - in de continuïteit van hun pogingen hebben ondernomen - in de continuïteit van hun
onderwijsverstrekking dermate worden gehinderd of bedreigd dat zij, onderwijsverstrekking dermate worden gehinderd of bedreigd dat zij,
ten aanzien van scholen die tot een scholengemeenschap behoren, in een ten aanzien van scholen die tot een scholengemeenschap behoren, in een
overdreven mate worden achtergesteld. Ze worden immers, voor het overdreven mate worden achtergesteld. Ze worden immers, voor het
vrijwaren van hun behoud in de toelageregeling, tot een procedure vrijwaren van hun behoud in de toelageregeling, tot een procedure
verplicht die de wetgever aangeeft als zijnde uitzonderlijk. verplicht die de wetgever aangeeft als zijnde uitzonderlijk.
In die mate schenden de betrokken bepalingen artikel 24, § 1, van de In die mate schenden de betrokken bepalingen artikel 24, § 1, van de
Grondwet. Grondwet.
B.4.1. Het bovenstaande leidt tevens tot de beantwoording van de B.4.1. Het bovenstaande leidt tevens tot de beantwoording van de
tweede prejudiciële vraag. Deze strekt ertoe van het Hof te vernemen tweede prejudiciële vraag. Deze strekt ertoe van het Hof te vernemen
of artikel 3, § 2, zesde lid, van de schoolpactwet de artikelen 10, 11 of artikel 3, § 2, zesde lid, van de schoolpactwet de artikelen 10, 11
en 24 van de Grondwet schendt, doordat slechts in een mogelijkheid tot en 24 van de Grondwet schendt, doordat slechts in een mogelijkheid tot
afwijking van de programmatiecriteria en niet van de afwijking van de programmatiecriteria en niet van de
rationalisatiecriteria is voorzien. rationalisatiecriteria is voorzien.
B.4.2. De in het geding zijnde bepalingen gaan bij de subsidiëring van B.4.2. De in het geding zijnde bepalingen gaan bij de subsidiëring van
het secundair onderwijs uit van het concept « scholengemeenschap » die het secundair onderwijs uit van het concept « scholengemeenschap » die
« bestaat uit een groep inrichtingen die onderwijs verstrekken met « bestaat uit een groep inrichtingen die onderwijs verstrekken met
hetzelfde karakter », zoals omschreven in B.1.3. hetzelfde karakter », zoals omschreven in B.1.3.
B.4.3. De in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 ingevoerde B.4.3. De in artikel 3 van de wet van 29 mei 1959 ingevoerde
onderscheiden behandeling van « classificeerbare » en « onderscheiden behandeling van « classificeerbare » en «
niet-classificeerbare » schoolinrichtingen berust op een objectief en niet-classificeerbare » schoolinrichtingen berust op een objectief en
relevant criterium, doordat bij de vaststelling van de wijze waarop de relevant criterium, doordat bij de vaststelling van de wijze waarop de
schoolinrichtingen een scholengemeenschap kunnen vormen rekening werd schoolinrichtingen een scholengemeenschap kunnen vormen rekening werd
gehouden met hun levensbeschouwing. Door te bepalen dat de met het oog gehouden met hun levensbeschouwing. Door te bepalen dat de met het oog
op de toepassing van het rationalisatie- en programmatieplan te vormen op de toepassing van het rationalisatie- en programmatieplan te vormen
scholengemeenschappen in de regel dienen te bestaan uit scholengemeenschappen in de regel dienen te bestaan uit
schoolinrichtingen met eenzelfde karakter in de zin van de wet, heeft schoolinrichtingen met eenzelfde karakter in de zin van de wet, heeft
de wetgever ernaar gestreefd, via de noodzakelijke rationalisatie van de wetgever ernaar gestreefd, via de noodzakelijke rationalisatie van
het onderwijsaanbod, de grondwettelijk gewaarborgde keuzevrijheid van het onderwijsaanbod, de grondwettelijk gewaarborgde keuzevrijheid van
de ouders onverminderd te handhaven. de ouders onverminderd te handhaven.
B.4.4. Onderwijsinrichtingen met een eigen karakter kunnen op grond B.4.4. Onderwijsinrichtingen met een eigen karakter kunnen op grond
van artikel 3, § 2, vierde en vijfde lid, van de schoolpactwet van artikel 3, § 2, vierde en vijfde lid, van de schoolpactwet
toetreden tot een scholengemeenschap of trachten er een te vormen. toetreden tot een scholengemeenschap of trachten er een te vormen.
Om de redenen uiteengezet onder B.3.3 en B.3.4, leidt artikel 3, § 2, Om de redenen uiteengezet onder B.3.3 en B.3.4, leidt artikel 3, § 2,
zesde lid, van de schoolpactwet voor scholen met een eigen karakter zesde lid, van de schoolpactwet voor scholen met een eigen karakter
die niet in hun opzet om tot een scholengemeenschap toe te treden zijn die niet in hun opzet om tot een scholengemeenschap toe te treden zijn
geslaagd, tot gevolgen die onevenredig zijn met de door de wetgever geslaagd, tot gevolgen die onevenredig zijn met de door de wetgever
nagestreefde doelstellingen. Vergeleken met scholen die wel een door nagestreefde doelstellingen. Vergeleken met scholen die wel een door
de wet vermeld karakter hebben, ontstaat aldus een onderscheid in de wet vermeld karakter hebben, ontstaat aldus een onderscheid in
behandeling dat strijdig is met de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de behandeling dat strijdig is met de artikelen 10, 11 en 24, § 4, van de
Grondwet. Grondwet.
Om die redenen, Om die redenen,
het Hof het Hof
zegt voor recht : zegt voor recht :
- Artikel 3, § 2, zesde lid, en § 3, tweede lid, 4°, van de wet van 29 - Artikel 3, § 2, zesde lid, en § 3, tweede lid, 4°, van de wet van 29
mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving schendt niet artikel 24, § 5, van de Grondwet, in onderwijswetgeving schendt niet artikel 24, § 5, van de Grondwet, in
zoverre het aan de planificatiecommissie (thans de Vlaamse zoverre het aan de planificatiecommissie (thans de Vlaamse
Onderwijsraad), de Vlaamse Minister van Onderwijs en de Vlaamse Onderwijsraad), de Vlaamse Minister van Onderwijs en de Vlaamse
Regering de bevoegdheid toekent om de op grond van die bepalingen Regering de bevoegdheid toekent om de op grond van die bepalingen
ingediende aanvragen tot afwijking van het rationalisatie- en/of ingediende aanvragen tot afwijking van het rationalisatie- en/of
programmatieplan te beoordelen. programmatieplan te beoordelen.
- Artikel 3, § 2, zesde lid, en § 3, tweede lid, 4°, van de wet van 29 - Artikel 3, § 2, zesde lid, en § 3, tweede lid, 4°, van de wet van 29
mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving schendt artikel 24, § 1, van de Grondwet in zoverre onderwijswetgeving schendt artikel 24, § 1, van de Grondwet in zoverre
de planificatiecommissie (thans de Vlaamse Onderwijsraad), de Vlaamse de planificatiecommissie (thans de Vlaamse Onderwijsraad), de Vlaamse
Minister van Onderwijs en de Vlaamse Regering aan Minister van Onderwijs en de Vlaamse Regering aan
onderwijsinrichtingen die niet tot een scholengemeenschap behoren onderwijsinrichtingen die niet tot een scholengemeenschap behoren
slechts een afwijking van de rationalisatienormen kunnen verlenen in slechts een afwijking van de rationalisatienormen kunnen verlenen in
uitzonderlijke of niet voorziene gevallen. uitzonderlijke of niet voorziene gevallen.
- Artikel 3, § 2, zesde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging - Artikel 3, § 2, zesde lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging
van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving schendt de artikelen van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving schendt de artikelen
10, 11 en 24 van de Grondwet in zoverre de in die bepaling aan de 10, 11 en 24 van de Grondwet in zoverre de in die bepaling aan de
planificatiecommissie toegekende bevoegdheid enkel betrekking heeft op planificatiecommissie toegekende bevoegdheid enkel betrekking heeft op
het recht van de onderwijsinrichtingen om te programmeren en op de het recht van de onderwijsinrichtingen om te programmeren en op de
modaliteiten van die programmatie in de zin van artikel 3, § 1, derde modaliteiten van die programmatie in de zin van artikel 3, § 1, derde
lid, van de schoolpactwet, doch niet op het recht om een afwijking te lid, van de schoolpactwet, doch niet op het recht om een afwijking te
verkrijgen op de criteria van het rationalisatieplan in de zin van verkrijgen op de criteria van het rationalisatieplan in de zin van
artikel 3, § 1, derde lid, van diezelfde wet. artikel 3, § 1, derde lid, van diezelfde wet.
Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig Aldus uitgesproken in het Nederlands en het Frans, overeenkomstig
artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het artikel 65 van de bijzondere wet van 6 januari 1989 op het
Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 2 februari 2000. Arbitragehof, op de openbare terechtzitting van 2 februari 2000.
De griffier, De griffier,
L. Potoms. L. Potoms.
De voorzitter, De voorzitter,
G. De Baets. G. De Baets.
^