gepubliceerd op 04 maart 2003
Ministerieel besluit betreffende de kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van landbouwgewassen en groentegewassen
MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP
Departement Economie, Werkgelegenheid, Binnenlandse Aangelegenheden en Landbouw
30 JANUARI 2003. - Ministerieel besluit betreffende de kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van landbouwgewassen en groentegewassen
De Vlaamse minister van Leefmilieu en Landbouw, Gelet op de wet van 11 juli 1969 betreffende pesticiden en grondstoffen voor de land-, tuin- en bosbouw en voor de fokkerij, gewijzigd door de wet van 5 februari 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 juli 2001 betreffende de nationale rassencatalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen, in het bijzonder artikel 7;
Gelet op de Richtlijn 72/168/EEG van de Commissie van 14 april 1972 tot vaststelling van kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek bij groentegewassen;
Gelet op de Richtlijn 72/180/EEG van de Commissie van 14 april 1972 tot vaststelling van kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van rassen van landbouwgewassen;
Gelet op de Richtlijn 2002/8/EG van de Commissie van 6 februari 2002 houdende wijziging van de Richtlijnen 72/168/EEG en 72/180/EEG betreffende de kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van respectievelijk groentegewassen en landbouwgewassen;
Gelet op de wetten op de Raad van State gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de noodzaak om onverwijld maatregelen te nemen inzake de kenmerken en minimumeisen voor het onderzoek van landbouwgewassen en groentegewassen voortvloeit uit de verplichting zich binnen de voorgeschreven termijn te schikken naar de hierboven genoemde Richtlijn 2002/8/EG;
Besluit :
Artikel 1.§ 1. De officiële onderzoeken bij de toelating van rassen voor groentegewassen strekken zich tenminste uit tot de volgende kenmerken : -voor wat betreft tomaten (Lycopersicon lycopersicum L. Karsten ex.
Farw.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 1; - voor wat betreft prei (Allium porrum L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 2; - voor wat betreft bonen (Phaseolus vulgaris L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 3; - voor wat betreft kool (Brassica oleracea convar. Capitata (L.) Alef.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 4; - voor wat betreft bloemkool (Brassica oleracea L. convar. Botrytis (L.) Alef. Var. botrytis L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 5; - voor wat betreft sla (Lactuca sativa L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 6; - voor wat betreft de andere groentegewassen, de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 7 tot 36.
Alle kenmerken moeten in aanmerking worden genomen, tenzij de waarneming van een bepaald kenmerk onmogelijk wordt gemaakt door de expressie van een ander kenmerk, of de expressie van een kenmerk wordt verhinderd door de omgevingsomstandigheden waaronder de test plaatsvindt. Deze bepaling geldt onverminderd de toepassing van voorschriften inzake groentegewassen; § 2. Voor de tomaten-, prei-, bonen-, kool-, bloemkool- en slarassen is voldaan op het ogenblik van het onderzoek aan de respectievelijk in bijlage 1 tot 6 vermelde minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden.
Voor de andere groentegewassen is voldaan aan de in bijlage 37 vermelde minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek.
Art. 2.§ 1. De officiële onderzoeken bij de toelating van rassen voor landbouwgewassen, voor wat betreft het onderzoek op onderscheidbaarheid, bestendigheid en homogeniteit, strekken zich tenminste uit tot de volgende kenmerken : - voor wat betreft tarwe (Triticum aestivum L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 38; - voor wat betreft maïs (Zea mays L.) de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 39; - voor wat betreft de andere landbouwgewassen, de kenmerken die zijn vermeld in bijlage 40 tot 92.
Alle kenmerken moeten in aanmerking worden genomen, tenzij de waarneming van een bepaald kenmerk onmogelijk wordt gemaakt door de expressie van een ander kenmerk, of de expressie van een kenmerk wordt verhinderd door de omgevingsomstandigheden waaronder de test plaatsvindt. Deze bepaling geldt onverminderd de toepassing van voorschriften inzake landbouwgewassen. § 2. Voor de tarwe- en maïsrassen is voldaan op het ogenblik van het onderzoek aan de respectievelijk in bijlage 38 en 39 vermelde minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden.
Voor de andere landbouwgewassen is voldaan aan de in bijlage 93 vermelde minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek.
Art. 3.De officiële onderzoeken bij de toelating van rassen voor landbouwgewassen, voor wat betreft het onderzoek van de cultuur- en gebruikswaarde, strekken zich tenminste uit tot de in bijlage 94 vermelde kenmerken.
Art. 4.Dit besluit is van toepassing op alle rassen die nog niet opgenomen waren op de nationale catalogi voor landbouwgewassen en groentegewassen op 31 maart 2002.
Indien de officiële onderzoeken met zicht op de opneming van de rassen begonnen zijn voor deze datum, hetzij helemaal, hetzij gedeeltelijk moeten de betrokken rassen geen nieuw onderzoek ondergaan teneinde te bewijzen dat de nieuwe maatregelen gerespecteerd zijn.
Brussel, 30 augustus 2003.
V. DUA
Bijlage 1 : tomatenrassen (Lycopersicon lycopersicum L. Karsten ex.
Farw.) Waargenomen kenmerken 1. Kiemplant : anthocyaankleuring van het hypocotyl 2.Plant : 2.1groeitype 2.2 aantal knopen op de hoofdstam (okselscheuten te verwijderen) 3. Stam 3.1 anthocyaankleuring van bovenste derde gedeelte 3.2 lengte van de internodiën (tussen de 1e en 4e knoop) (alleen rassen van het type onbep aalde groei) 4 Blad 4.1 houding (in het midden derde gedeelte van de plant) 4.2 lengte 4.3 breedte 4.4 verdeling van de bladschijf 4.5 grootte van de afzonderlijke blaadjes (in het midden van het blad) 4.6 intensiteit van de groene kleur 4.7 glans (zoals bij 4.1) 4.8 blaarvorming (zoals bij 4.1) 4.9 grootte van de blaren (zoals bij 4.1) 4.10 houding van de afzonderlijke blaadjes ten opzichte van de centrale as (zoals bij 4.1) 5 Bloeiwijze : type (2e en 3etros) 6 Bloem 6.1 fasciatie 6.2 beharing van de stijl 6.3 kleur 7 Bloemsteel 7.1 afstotingslaag 7.2 lengte (vanaf het punt van afstoting tot aan de kelk) (enkel bij rassen met een afstotingslaag) 8 Vrucht : 8.1 grootte 8.2 verhouding lengte/breedte 8.3 vorm van de longitudinale doorsnede 8.4 geribdheid aan het steeleinde 8.5 dwarsdoorsnede 8.6 inzinking aan het steeleinde 8.7 grootte van de kurkzone aan de steelaanzet 8.8 grootte van de bloemaanzet 8.9 vorm van de bloemeind 8.10 hartgrootte bij dwarsdoorsnede (in verhouding tot de totale diameter) 8.11 dikte van de vruchtwand 8.12 aantal hokken 8.13 groenkraag (voor oogstrijpheid) 8.14 grootte van de groenkraag 8.15 intensiteit van de groene kleur van de groenkraag (voor oogstrijpheid) 8.16 intensiteit van de groene kleur (voor oogstrijpheid) 8.17 kleur bij oogstrijpheid 8.18 kleur van het vlees (bij oogsrijpheid) 8.19 vastheid 8.20 duur van de bewaring 8.21 drogestofgehalte 9 Bloeitijdstip 10 Tijdstip van oogstrijpheid 11 Witkoppen 12 Resistentie tegen Meloidogyne incognita 13 Resistentie tegen Verticillium dahliae 13.1 fysio 0 14 Resistentie tegen Fusarium oxysporum f. sp. Lycopersici 14.1 fysio 0 (ex 1) 14.2 fysio 1 (ex 2) 15 Resistentie tegen Fusarium oxysporum f. sp. Radicis lycopersici 16 Resistentie tegen Cladosporum fulvum 16.1 fysio 0 16.2 groep A 16.3 groep B 16.4 groep C 16.5 groep D 16.6 groep E 17 Resistentie tabaks mozaïek virus 17.1 stam 0 17.2 stam 1 17.3 stam 2 17.4 stam 1-2 18 Resistentie tegen Phytophtora infestans 19 Resistentie tegen Pyrenochaeta lycopersici 20 Resistentie tegen Stemphylium spp. 21 Resistentie tegen Pseudomonas syringae 22 Resistentie tegen Ralstonia solanacearum : fysio 1 23 Resistentie tegen Tomato Yellow Leaf Curl Virus 24 Resistentie tegen Tomato Spotted Wilt Virus 25 Resistentie tegen Leveillula taurica 26 Resistentie tegen Oidium lycopersicum Minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden De minimale duur van de onderzoeken is normaal twee onafhankelijke groeicycli. Voor rassen met een vegetatieve vermeerdering kan het onderzoek beperkt worden tot één groeicyclus als de resultaten van het onderscheidbaarheids- en homogeniteitsonderzoek voldoende conclusies toelaten. De onderzoeken worden uitgevoerd in omstandigheden welke een normale groei toelaten. De grootte van de percelen zal zodanig zijn dat planten of plantedelen eruit kunnen verwijderd worden met het doel er tellingen of metingen op te verrichten zonder nadeel te berokkenen aan de waarnemingen welke nog moeten verricht worden op het einde van de groeiperiode.
Elk onderzoek moet minimaal een totaal van 20 planten in serre bevatten en een totaal van 40 planten in open lucht; ieder onderzoek is verdeeld over twee herhalingen.
Alle waarnemingen die uitgevoerd worden door metingen of tellingen moeten verricht worden op 20 planten of 20 plantedelen.
Bijlage 2 : preirassen (Allium porrum L.) Waargenomen kenmerken 1. Plant 1.1 hoogte 1.2 lengte 1.3 dichtheid plaatsing van het blad 2. Blad : houding 3.Bladschijf 3.1 lengte van het langste blad 3.2 breedte 3.3 kleur 3.4 intensiteit van de kleur 3.5 anthocyaan kleuring 3.6 berijptheid 3.7 neiging tot het vormen van groeven 4. Schacht 4.1 lengte 4.2 diameter 4.3 verhouding lengte/diameter 4.4 neiging tot bolvorming 4.5 versmalling naar de basis 5. Bloem : mannelijk steriliteit (alleen voor vegetatief vermeerde rassen) Minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden De minimale duur van de onderzoeken is normaal twee onafhankelijke groeicycli.Voor rassen met een vegetatieve vermeerdering kan het onderzoek beperkt worden tot één groeicyclus als de resultaten van het onderscheidbaarheids- en homogeniteitsonderzoek voldoende conclusies toelaten. De onderzoeken worden uitgevoerd in omstandigheden welke een normale groei toelaten. De grootte van de percelen zal zodanig zijn dat planten of plantedelen eruit kunnen verwijderd worden met het doel er tellingen of metingen op te verrichten zonder nadeel te berokkenen aan de waarnemingen welke nog moeten verricht worden op het einde van de groeiperiode.
Elk onderzoek moet minimaal een totaal van 200 planten op afstand voor de rassen met generatieve vermeerdering bevatten en een totaal van 60 planten voor de rassen met vegetatieve vermeerdering; ieder onderzoek is verdeeld over twee herhalingen.
Alle waarnemingen die uitgevoerd worden door metingen of tellingen moeten verricht worden op 60 planten of 60 plantedelen.
Bijlage 3 : bonenrassen (Phaseolus vulgaris L.) Waargenomen kenmerken 1. Kiemplant : anthocyaankleuring van het hypocotyl 2.Plant : 2.1 groeitype 2.2 dwergtype (alleen voor stamboon) 2.3 hoogte (alleen voor stamboon) 2.4 vroegheid van de wikkeling (80 % van de planten) (alleen voor staakboon) 2.5 groeisnelheid (alleen voor staakboon) 3. Blad : 3.1 groene kleur 3.2 bobbeling 4. Topblaadje : 4.1 grootte 4.2 vorm 4.3 top 5. Bloemtrossen : plaats (in volle bloei) (alleen voor stamboon) 6.Bloem : 6.1 grootte van de bracteeën 6.2 kleur van de vlag 6.3 kleur van de zwaarden 7. Graan : kleur van het halfrijpe zaad (bij het begin van het zwellen van de peul) (alleen witzadige rassen) 8.Peul : 8.1 lengte (incl. de snavel) 8.1.1 alleen dwerg boon 8.1.2 alleen stokboon 8.2 breedte 8.3 vorm van de dwarsdoorsnede (door het zaad) 8.4 verhouding transversale breedte/mediane breedte 8.5 grondkleur 8.6 intensiteit van de grondkleur 8.7 secundaire kleur 8.8 schakering van de secundaire kleur 8.9 dichtheid van de secundaire kleurvlekken 8.10 draad 8.11 mate van de kromming 8.12 richting van de kromming 8.13 vorm van de peuleind (zonder snavel) 8.14 lengte van de snavel 8.15 kromming van de snavel 8.16 structuur van het oppervlak 8.17 insnoeringen (in droge stadium) 9. Zaad : 9.1 gewicht 9.2 vorm van de mediane lengtedoorsnede 9.3 mate van de kromming (alleen rassen met niervormige zaden) 9.4 vorm va, de mediane dwarsdoorsnede 9.5 breedte van de dwarsdoorsnede 9.6 aantal kleuren 9.7 hoofdkleur (grootste deel) 9.8 overheersende secundaire kleur 9.9 verdeling van de overheersende secundaire kleur 9.10 adering 9.11 kleur van de navelring 10. Bloei (50 % van de planten met minstns 1 bloem) 11.Resistentie : 11.1 tegen vlekkenziekte (Colletotrichum lindemuthianum) 11.1.1 fysio Lambda 11.1.2 fysio kappa 11.2 tegen bonenmozaïekvirus (BMV) 11.3 tegen vetvlekkenziekte (Pseudomonas syringae pv. Phaseolicola) 11.3.1 US fysio 1 11.3.2 US fysio 2 11.4 tegen Xanthomonas campestris pv. phaseoli Minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden De minimale duur van de onderzoeken is normaal twee onafhankelijke groeicycli. De onderzoeken worden uitgevoerd in omstandigheden welke een normale groei toelaten. De grootte van de percelen zal zodanig zijn dat planten of plantedelen eruit kunnen verwijderd worden met het doel er tellingen of metingen op te verrichten zonder nadeel te berokkenen aan de waarnemingen welke nog moeten verricht worden op het einde van de groeiperiode.
Elk onderzoek moet minimaal een totaal van 150 planten voor stambonen bevatten en een totaal van 60 planten voor staakbonen; ieder onderzoek is verdeeld over twee herhalingen.
Alle waarnemingen die uitgevoerd worden door metingen of tellingen moeten verricht worden op 20 planten of 20 plantedelen.
Bijlage 4 : koolrassen (Brassica oleracea convar. Capitata (L.) Alef.) Waargenomen kenmerken 1. Plant : 1.1 hoogte 1.2 grootste diameter (inclusief omblad) 1.3 lengte van de stronk 1.4 houding van deomblad 2. Omblad : 2.1 grootte 2.2 vorm van de bladschijf 2.3 profiel van de bovenzijde van de bladschijf 2.4 bobbeling 2.5 grootte van de bobbels 2.6 kreuking (alleen Savooiekool) 2.7 kleur (met was) 2.8 intensiteit van de kleur 2.9 groene zweem (alleen rode kool) 2.10 was 2.11 golving van de rand 2.12 insnijdingen van de rand 2.13 ombuigen van de rand 3. Kool 3.1 vorm van de longitudinale doorsnede 3.2 vorm van de basis bij longitudinale 3.3 lengte 3.4 diameter 3.5 plaats van de grootste diameter 3.6 sluiting 3.7 bobbeling van het dekblad (alleen Savooiekool) 3.8 ombuigen van de rand van het dekblad 3.9 kleur van het dekblad 3.10 intensiteit van de kleur van het dekblad 3.11 anthocyaankleuring van het dekblad (alleen Savooie- en witte kool) 3.12 inwendige kleur 3.13 intensiteit van de inwendige kleur 3.14 vastheid 3.15 inwendige structuur 3.16 lengte van de inwendige stronk (in relatie tot de lengte van de kool) 4. Tijdstip oogstrijpheid 5.Tijdstip van barsten van de kool na oogstrijp 6. Resistentie tegen fysio 1 van Fusarium oxysporum f.sp. conglutinans Minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden De minimale duur van de onderzoeken is normaal twee onafhankelijke groeicycli. Voor rassen met een vegetatieve vermeerdering kan het onderzoek beperkt worden tot één groeicyclus als de resultaten van het onderscheidbaarheids- en homogeniteitsonderzoek voldoende conclusies toelaten. De onderzoeken worden uitgevoerd in omstandigheden welke een normale groei toelaten. De grootte van de percelen zal zodanig zijn dat planten of plantedelen eruit kunnen verwijderd worden met het doel er tellingen of metingen op te verrichten zonder nadeel te berokkenen aan de waarnemingen welke nog moeten verricht worden op het einde van de groeiperiode.
Elk onderzoek moet minimaal een totaal van 40 planten bevatten; ieder onderzoek is verdeeld over twee herhalingen.
Alle waarnemingen die uitgevoerd worden door metingen of tellingen moeten verricht worden op 20 planten of 20 plantedelen.
Bijlage 5 : bloemkoolrassen (Brassica oleracea L. convar. Botrytis (L.) Alef. Var. botrytis L.) Waargenomen kenmerken 1. Kiemplant anthocyaankleuring van het hypocotyl 2.Plant : hoogte (bij rijpheid) 3. Stronk onder het blad : lengte (tot de eerste bladaanzet) 4.Blad : 4.1 houding 4.2 lengte 4.3 breedte 4.4 vorm 4.5 lobben 4.6 kleur (met was, wanneer aanwezig) 4.7 intensiteit van de kleur 4.8 dwarsdoorsnede van de middennerf van het onderste derde gedeelte) 4.9 draaiing van de bladtop 4.10 vorm van de dwardoorsnede 4.11 bobbeling 4.12 verdeling van de bobbels 4.13 plooiing bij de hoofdnerf 4.14 golving van de rand 5. Kool 5.1 afdekking door het binnenblad 5.2 hoogte 5.3 diameter 5.4 vorm van longitudinale doorsnede 5.5 welving (behalve rassen met driehoekige kolen) 5.6 kleur 5.7 bonkigheid 5.8 korrel 5.9 anthocyaan na oogstrijpheid 6. Bloem : kleur 7.Vroegheid in specifiek groeiseizoen (50 % oogstrijp) Minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden De minimale duur van de onderzoeken is normaal twee onafhankelijke groeicycli. Voor rassen met een vegetatieve vermeerdering kan het onderzoek beperkt worden tot één groeicyclus als de resultaten van het onderscheidbaarheids- en homogeniteitsonderzoek voldoende conclusies toelaten. De onderzoeken worden uitgevoerd in omstandigheden welke een normale groei toelaten. De grootte van de percelen zal zodanig zijn dat planten of plantedelen eruit kunnen verwijderd worden met het doel er tellingen of metingen op te verrichten zonder nadeel te berokkenen aan de waarnemingen welke nog moeten verricht worden op het einde van de groeiperiode.
Elk onderzoek moet minimaal een totaal van 60 planten bevatten; ieder onderzoek is verdeeld over twee herhalingen.
Alle waarnemingen die uitgevoerd worden door metingen of tellingen moeten verricht worden op 40 planten of 40 plantedelen.
Bijlage 6 : slarassen (Lactuca sativa L.) Waargenomen kenmerken 1. Kiemplant : 1.1 anthocyannkleuring 1.2 grootte cotylen bij volledige ontwikkeling) 1.3 vorm colylen 2. Zaad : kleur 3.Blad : 3.1 houding (in 10-12 blad stadium) 3.2 dikte 3.3 houding omblad (bij oogsrijheid) 3.4 vorm 3.5 kleur omblad 3.6 kleurintensiteit omblad 3.7 anthocyaankleuring 3.8 mate anthocyaankleuring 3.9 verdeling van het anthocyaan 3.10 aard van de anthocyaanverdeling 3.11 glans bovenzijde 3.12 profiel omblad 3.13 bobbeling 3.14 grootte van de bobbels 4. Bladschijf : 4.1 insnijdingen (in 10-12 blas stadium) 4.2 mate van golving van de rand 4.3 insnijdingen rand bovenhelft 4.4 diepte randinsnijding rand bovenhelft 4.5 Mate insnijding rand bovenhelft 4.6 nervatuur 5. Plant : 5.1 hoogte (bloeiende plant) 5.2 diameter 5.3 kropvorming 6. Krop : 6.1 mate van overlappen bladeren (alleen rassen met gesloten krop) 6.2 vastheid 6.3 grootte 6.4 sluiting onderkant 6.5 vorm van de lengtedoorsnede 7. Stengel : 7.1 bandvorming (bloeiende plant) 7.2 mate van bandvorming (bloeiende plant) 8. Zijscheutvorming 9.Tijdstip oogstrijpheid 10. Tijdstip begin schieten onder lange dag 11.Resistentie tegen valse meeldauw (Bremia lactucae) 11.1 Isolaat IL4 11.2 Isolaat S1 11.3 Isolaat NL13 11.4 Isolaat NL12 11.5 Isolaat SF1 11.6 Isolaat NL7 11.7 Isolaat NL15 11.8 Isolaat NL14 11.9 Isolaat TV 11.10 Isolaat CS9 11.11 Isolaat NL16 12. Tolerantie tegen slamozaiekvirus : stam Ls-1 Minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden De minimale duur van de onderzoeken is normaal twee onafhankelijke groeicycli.Voor rassen met een vegetatieve vermeerdering kan het onderzoek beperkt worden tot één groeicyclus als de resultaten van het onderscheidbaarheids- en homogeniteitsonderzoek voldoende conclusies toelaten. De onderzoeken worden uitgevoerd in omstandigheden welke een normale groei toelaten. De grootte van de percelen zal zodanig zijn dat planten of plantedelen eruit kunnen verwijderd worden met het doel er tellingen of metingen op te verrichten zonder nadeel te berokkenen aan de waarnemingen welke nog moeten verricht worden op het einde van de groeiperiode.
Elk onderzoek moet minimaal een totaal van 80 planten bevatten; ieder onderzoek is verdeeld over twee herhalingen.
Alle waarnemingen die uitgevoerd worden door metingen of tellingen moeten verricht worden op 20 planten of 20 plantedelen.
Bijlage 7 : waargenomen kenmerken op de uirassen (Allium cepa L.) 1. Loof : 1.1 lengte 1.2 kleur 1.3 waslaag : aanwezig of afwezig 2. Bol : 2.1 huidkleur 2.2 vleeskleur 2.3 ringenvorming 2.4 vorm 2.5 droge-stofgehalte 3. Vroegheid
Bijlage 8 : waargenomen kenmerken op de kervelrassen (Anthriscus cerefolium (L.) Hoffm.) 1. Plant : groeivorm 2.Blad 2.1 kleur 2.2 oppervlak 2.3 vorm der blaadjes 2.4 tanding der blaadjes 3. Bloemgestel : steellengte
Bijlage 9 : waargenomen kenmerken op de selderijrassen (Apium graveolens L.) A. Bleekselderij 1. Plant 1.1 groeivorm 1.2 zijscheuten : aanwezig of afwezig 2. Loof 2.1 kleur 2.2 marmering : aanwezig of afwezig 3. Bladsteel 3.1 structuur : gevuld of hol 3.2 kleur 3.3 anthocyaan : aanwezig of afwezig 3.4 lengte 3.5 breedte 3.6 vorm dwarsdoorsnede 4. Neiging tot bleken : natuurlijk of kunstmatig B.Knolselderij 1. Loof (bij het begin der knolontwikkeling) 1.1 houding 1.2 lengte 1.3 hoeveelheid 1.4 grootte van de blaadjes 1.5 anthocyaan in de bladsteel : aanwezig of afwezig 2. Knol 2.1 grootte 2.2 vorm 2.3 knobbeligheid 2.4 wortelaanzet 2.5 wortelhoeveelheid 2.6 worteldikte 2.7 gesteldheid van het oppervlak 3. Verkleuring bij koken
Bijlage 10 : waargenomen kenmerken op de aspergerassen (Asparagus officinalis L.) 1. Stengelkop 1.1 intensiteit van de anthocyaankleuring in de top 1.2 diameter 2. Geslachtsverdeling : ras bisexueel of mannelijk 3.Vroegheid
Bijlage 11 : waargenomen kenmerken op de snijbietenrassen (Beta vulgaris L. var. cycla (L.) Ulrich) 1. Plant 1.1 zijscheuten : aanwezig of afwezig 1.2 bladhouding 2. Blad (van de volledig ontwikkelde plant) 2.1 lengte, de bladsteel meegerekend 2.2 vorm 2.3 bobbeling 2.4 kleur 2.5 breedte hoofdnerf 2.6 bladsteeldoorsnede 3. Monogermie
Bijlage 12 : waargenomen kenmerken op de krootarssen (Beta vulgaris L. var. esculenta L.) 1. Loof 1.1 hoeveelheid in verhouding tot de biet 1.2 intensiteit van de anthocyaankleuring 2. Biet 2.1 vorm 2.2 vorm van de basis 2.3 kurkvorming op de schil 2.4 kleur buitenkant 2.5 kleur van het vlees 3. Monogermie 4.Vroegheid
Bijlage 13 : waargenomen kenmerken op de boerenkoolrassen (Brassica oleracea L. var. acephala DC. subvar. Laciniata L.) 1. Stronklengte 2.Blad 2.1 vorm 2.2 kleur 2.3 mate van gekroesdheid
Bijlage 14 : waargenomen kenmerken op de brocolirassen (Brassica oleracea L. convar. botrytis (L.) Alef. var. italica Plenck) 1. Stengel 1.1 lengte 1.2 vertakking : aanwezig of afwezig 2. Blad 2.1 golving van de rand 2.2 anthocyaan : aanwezig of afwezig 3. Bloemgestel (voor de bloei van het eerste bloemetje) 3.1 grootte 3.2 vorm 3.3 dichtheid 3.4 kleur 3.5 bracteeën in bloemgestel : aan de buitenkant zichtbaar of niet 3.6 vermogen tot remonteren
Bijlage 15 : waargenomen kenmerken op de spruitkoolrassen (Brassica oleracea L. var. bullata subvar. gemmifera DC.) 1. Stronk (van de volledig ontwikkelde plant) : lengte 2.Blad : kleur 3. Spruit 3.1 grootte 3.2 vorm 4. Vroegheid
Bijlage 16 : waargenomen kenmerken op de koolrabirassen (Brassica oleracea L.var. gongylodes L.) 1. Plant : grootte 2.Blad : kleur 3. Knol 3.1 vorm 3.2 kleur 4. Verhouting 5.Vroegheid
Bijlage 17 : waargenomen kenmerken op de meiknollen- en herfstknollenrassen (Brassica rapa L. var. rapa (L.) Thell) 1. Loof (direct voor de oogst te beoordelen aan goed uitgegroeide planten) 1.1 bladtype : gedeeld of ongedeeld 1.2 hoeveelheid in verhouding tot de knol 2. Knol 2.1 vorm 2.2 kleur van de kop 2.3 kleur van het vlees
Bijlage 18 : waargenomen kenmerken op de paprikarassen (Capsicum annuum L.) 1. Kiemplant 1.1 anthocyaan in het hypocotyl : aanwezig of afwezig 1.2 intensiteit van de groenkleuring van het hypocotyl 2. Plant : lengte van de internodiën 3.Vrucht 3.1 houding 3.2 grootte 3.3 vorm (niet van de eerste vrucht) 3.3.1 vorm van de lengtedoorsnede 3.3.2 vorm van de steelaanzet 3.3.3 vorm van de top 3.4 kleur 3.4.1 kleur van de onrijpe vrucht 3.4.2 kleur van de rijpe vrucht 3.5 dikte van het vlees 3.6 gesteldheid van het oppervlak 3.7 capsaicine : aanwezig of afwezig 4. Vroegheid
Bijlage 19 : waargenomen kenmerken op de krulandevie- en andijvierassen (Cichorium endivia L.) 1. Plant : houding 2.Loof 2.1 vorming van het hart 2.2 vorm van de jonge hartbladen (scarole) 2.3 vorm van de uitgegroeide bladen 2.4 bladkleur 2.5 glans 2.6 gesteldheid van het oppervlak (scarole) 2.7 vorm van de bladrand 2.8 anthocyaan in de hoofdnerf : aanwezig of afwezig (frisé) 3. Vroegheid 4.Schietneiging
Bijlage 20 : waargenomen kenmerken op de cichoreirassen (Cichorium intybus L. var. foliosum Bisch.) A. Witlof 1. Loof : vroegheid van het afsterven van het blad (te beoordelen in de herfst van het eerste jaar) 2.Krop : vorm 3. Vroegheid (ten aanzien van het trekken) 4.Groeisnelheid van de krop B. Bladcichorei 1. Blad : in vegetatief stadium 1.1 algemene vorm 1.2 anthocyaan : aanwezig of afwezig 2. Krop 2.1 vorm 2.2 zijscheuten : aanwezig of afwezig 2.3 anthocyaan : aanwezig of afwezig 2.4 intensiteit van de groenkleuring 2.5 golving van de bladschijf
Bijlage 21 : waargenomen kenmerken op de watermeloenrassen (Citrullus vulgaris L.) 1. Steel 1.1 anthocyaan : aanwezig of afwezig 1.2 beharing : aanwezig of afwezig 2. Blad (bij het begin van de bloei) 2.1 diepte der bladinsnijding 2.2 beharing : aanwezig of afwezig 3. Bloem (op het tijdstip van de eerste vruchtontwikkeling) 3.1 vorm van de kroon 3.2 beharing van de kelk : aanwezig of afwezig 4. Geslachtsverdeling 5.Vrucht (in het onrijpe stadium) 5.1 grootte 5.2 vorm 5.3 ribben : aanwezig of afwezig 5.4 grondkleur van de schil 5.5 marmering van de schil 5.6 vleeskleur 5.7 vruchtholte : aanwezig of afwezig 5.8 stevigheid van het vlees 5.9 zaden : aanwezig of afwezig 6. Zaad (rijp en droog) 6.1 grootte 6.2 vorm 6.3 kleur : eenkleurig of meerkleurig 7. Ploidie
Bijlage 22 : waargenomen kenmerken op de meloenrassen (Cucumis melo L.) 1. Kiemplant 1.1 lengte van het hypocotyl 1.2 grootte van het kiemblad 2. Geslachtsverdeling 3.Vrucht 3.1 grootte 3.2 vorm 3.3 loslatendheid van de vruchtsteel 3.4 ribben 3.5 netvorming 3.6 schilkleur (in het onrijpe stadium) 3.7 schilkleur (in het rijpe stadium) 3.8 marmering en stippeling 3.9 vleeskleur 4. Zaad (rijp en droog) 4.1 grootte 4.2 kleur 5. Suikergehalte van de rijpe vrucht 6.Vroegheid
Bijlage 23 : waargenomen kenmerken op de augurk- komkommerrassen (Cucumis sativus L.) 1. Plant : bitterstof : aanwezig of afwezig 2.Bloemgestel : aantal vrouwelijke bloemen per vrouwelijk bloemgestel 3. Geslachtsverdeling 4.Vrucht 4.1 lengte 4.2 kleur (in rijp en onrijp stadium) 4.3 dikte en kleur der stekels 4.4 dikte en kleur der beharing 4.5 aantal en dikte der wratten 4.6 gegroefdheid 4.7 nettekening op de rijpe vrucht 4.8 hals : aanwezig of afwezig 4.9 parthenocarpie 4.10 bitterstof : aanwezig of afwezig 5. Vroegheid
Bijlage 24 : waargenomen kenmerken op de pompoenrassen (Cucurbita pepo L.) 1. Groeivorm 2.Stengel 2.1 lengte van de internodiën 2.2 vorm dwarsdoorsnede 3. Blad (bij het begin van de bloei) 3.1 vorm 3.2 diepte der insnijding 3.3 vlekken : aanwezig of afwezig 3.4 ranken : aanwezig of afwezig 4. Bloem 4.1 steellengte van de mannelijke bloem 4.2 kroon der vrouwelijke bloem : afvallend of niet aldus 5. Geslachtsverdeling 6.Vrucht 6.1 vorm (in oogststadium) 6.2 ribben : aanwezig of afwezig (in oogststadium) 6.3 grondkleur van de schil (in oogststadium) 6.4 kleur van de marmering (in oogststadium) 6.5 kleur van de schil (in rijpstadium) 6.6 marmering : aanwezig of afwezig (in rijp stadium) 7. Zaad (rijp en droog) : grootte 8.Vroegheid
Bijlage 25 : waargenomen kenmerken op de wortelrassen (Daucus carota L. ssp. sativus (Hoffm.) Hayek) 1. Loof : lengte 2.Wortel 2.1 lengte 2.2 vorm 2.3 uitwendige kleur 3. Zaad (rijp en droog) : beharing : aanwezig of afwezig 4.Vroegheid
Bijlage 26 : waargenomen kenmerken op de venkelrassen (Foeniculum vulgare P. Mill.) 1. Groeivorm 2.Blad : afmetingen der blaadjes 3. Grumolo (bolvormig bladrozet) 3.1 vorm 3.2 aaneensluiting der bladbasissen 3.3 verzeligheid der bladscheden 3.4 zijscheuten : aanwezig of afwezig
Bijlage 27 : waargenomen kenmerken op de peterselierassen (Petroselinum hortense Hoffm.) 1. Loof 1.1 lengte 1.2 vorm van de bladschijf 1.3 kleur 2. Worteltype
Bijlage 28 : waargenomen kenmerken op de pronkboonrassen (Phaseolus coccineus L.) 1. Groeivorm 2.Bloem : kleur 3. Peul 3.1 lengte 3.2 draad : aanwezig of afwezig 4. Zaad (rijp en droog) : kleur
Bijlage 29 : waargenomen kenmerken op de erwtrassen (Pisum sativum L. (excl. P. arvense L.)) 1. Plant 1.1 groeiwijze : stamdoperwt of rijsdoperwt 1.2 aantal knopen inclusief die van het eerste bloemgestel (exclusief de knoop der kiembladen) 2. Blad 2.1 kleur 2.2 vlekken op de steunblaadjes : aanwezig of afwezig 3. Bloemgestel 3.1 aantal bloemen per gestel 3.2 vlagbasis (V-vormig of niet aldus) 4. Peul 4.1 lengte van de droge peul 4.2 vorm van de peultop 4.3 vorm van de peulrug (aan de tweede fertiele knoop) 4.4 kleur van het zaad voor de oogst 4.5 vlies : aanwezig of afwezig 4.6 zaadbeginsels : aantal 5. Zaad (rijp en droog) 5.1 grootte 5.2 vorm (inclusief de struktuur van de oppervlakte) 5.3 kleur van de zaadhuid 5.4 kleur van de zaadlobben 5.5 vorm van de zetmeelkorrels (enkelvoudig of samengesteld)
Bijlage 30 : waargenomen kenmerken op de radijs-, ramenasrassen (Raphanus sativus L.) A. Ramenas R. sativus L. var. niger Pers. 1. Blad (te beoordelen aan het 4e tot 7e blad) 1.1 lengte 1.2 algemene vorm 1.3 insnijdingen 1.4 steelkleur 1.5 grootte van het eindblaadje 1.6 kleur van het eindblaadje 2. Knol 2.1 grootte 2.2 vorm 2.3 vorm van de schouder 2.4 kleur van de schouder 2.5 vorm van de punt 2.6 gesteldheid van de schil 2.7 kleur buitenzijde 3. Vroegheid B.Radijs R. sativus L. var. radicula Pers. 1. Blad (te beoordelen aan het 3e blad) 1.1 lengte 1.2 algemene vorm 1.3 insnijdingen 1.4 kleur 2. Wortel 2.1 vorm 2.2 kleur buitenzijde 3. Vroegheid
Bijlage 31 : waargenomen kenmerken op de schorsoneerrassen (Scorzonera hispanica L.) 1. Wortel 1.1 lengte 1.2 vorm 1.3 gesteldheid van het oppervlak 1.4 kleur buitenzijde
Bijlage 32 : waargenomen kenmerken op de auberginerassen (Solanum melongena L.) 1. Kiemplant 1.1 anthocyaan in hypocotyl : aanwezig of afwezig 1.2 houding van het kiemblad 1.3 vorm van het kiemblad 2. Plant 2.1 lengte van de internodiën 2.2 vorm van het uitgegroeide blad 2.3 beharing van het steeleinde 2.4 anthocyaan in steeleinde : aanwezig of afwezig 2.5 bedoorning (te schatten vlak boven de kelk) 3. Vrucht 3.1 grootte 3.2 vorm 3.3 kleur 3.4 glans 3.5 verdeling van de kleurstof 3.6 kleurstof onder de kelk : aanwezig of afwezig 3.7 anthocyaan : aanwezig of afwezig 3.8 type anthocyaan 3.9 vleeskleur 4. Vroegheid van de bloei
Bijlage 33 : waargenomen kenmerken op de spinazierassen (Spinacia oleracea L.) 1. Plant : groeisnelheid 2.Blad (te beoordelen wanneer de eerste vier bladeren volledig ontwikkeld zijn) 2.1 houding van de steel 2.2 steellengte 2.3 kleur 3. Blad (te beoordelen aan het 7e blad van de uitgegroeide plant) 3.1 houding van de steel 3.2 steellengte 3.3 kleur 3.4 vorm van de bladschijf 3.5 gesteldheid van het oppervlak 4. Zaad (rijp en droog) : vorm 5.Schietsnelheid 6. Geslachtsverdeling 7.Resistentie tegen Peronospora spinaciae
Bijlage 34 : waargenomen kenmerken op de veldslarassen (Valerianella locusta (L.) Betcke (V. olitoria Polt.) 1. Plant : grootte 2.Blad (te beoordelen in oogststadium) 2.1 houding 2.2 vorm 2.3 kleur 2.4 gesteldheid van het oppervlak 2.5 beharing 2.6 bladrandvorm 2.7 tanding : aanwezig of afwezig 3. Zaad (rijp en droog) 3.1 grootte 3.2 vorm 4. Vroegheid
Bijlage 35 : waargenomen kenmerken op de tuinboomrassen (Vicia faba major L.) 1. Stengel : lengte 2.Steunblaadjes : gevlekt of niet aldus 3. Bloem : kleur 4.Peul 4.1 houding 4.2 lengte 4.3 aantal zaadbeginsels 5. Zaad (rijp en droog) 5.1 grootte 5.2 algemene kleur 5.3 tannine : aanwezig of afwezig 5.4 kleur navel
Bijlage 36 : waargenomen kenmerken op de pofmaïs- en suikermaïsrassen (Zea mays L. convar. microsperma Koern. en Zea mays L. convar. saccharata Koern.) 1. Stengel 1.1 anthocyaan in de knopen aanwezig of afwezig 1.2 inplantingshoogte van de bovenste kolf op de hoofdstengel 2. Kolf 2.1 kleur van de stempels (2/3 dagen na het te voorschijn komen) 2.2 steellengte 2.3 lengte van het schutbladgedeelte dat boven de kolf uitsteekt 2.4 kleur van de as bij volledige rijpheid 3. Zaad 3.1 type van de geoogste korrel 3.2 vorm 3.3 kleur van top en zijkant 4. Periode tussen opkomst en 4.1 bloei der mannelijke bloemen 4.2 bloei der vrouwelijke bloemen
Bijlage 37 : minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Bijlage 38 : waargenomen kenmerken op de tarwerassen (Triticum aestivum L.) Waargenomen kenmerken 1. Coleoptiel : anthycyaankleuring 2.Plant : 2.1 houding bij de uitstoeling 2.2 aantal planten met gebogen vlagblad 2.3 lengte (halm, aar naalden en snavels) 3. Laatste blad : 3.1 anthocyaankleuring van de oortjes 3.2 berijpheid van de schede 4. Tijdstip van aarvorming (eerste pakje zichtbaar bij 50 % van de aren) 5.Aar : 5.1 berijpheid 5.2 vorm in zijaanzicht 5.3 dichtheid 5.4 Lengte (met uitzondering van baarden en naalden) 5.5 kleur 6. Stengel : beeijpheid van het bovenste internodium 7.Stro : merg in dwaars snijvlak (ter hoogte van de helft van het bovenste internodium) 8. Baarden of naalden : 8.1 aanwezigheid 8.2 lengte, aan de top van de aar 9. Bovenste aarsspillid : beharing van de buitenzijde 10.Onderste kelkkafje : 10.1 breedte van de schouder (aartje van het middenderde van de aar) 10.2 vorm van de schouder (aartje van het middenderde van de aar) 10.3 lengte van de bek (aartje van het middenderde van de aar) 10.4 vorm van de bek (aartje van het middenderde van de aar) 10.5 uitgestrektheid van de beharing aan de binnenzijde (aartje van het middenderde van de aar) 11. Onderste kroonkafje : vorm van de bek (aartje van het middenderde van de aar) 12.Korrel : 12.1 kleur 12.2 phenolverkleuring 13. Ontwikkelingstype Minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden De minimale duur van de onderzoeken is normaal twee onafhankelijke groeicycli.De onderzoeken worden uitgevoerd in omstandigheden welke een normale groei toelaten. De grootte van de percelen zal zodanig zijn dat planten of plantedelen eruit kunnen verwijderd worden met het doel er tellingen of metingen op te verrichten zonder nadeel te berokkenen aan de waarnemingen welke nog moeten verricht worden op het einde van de groeiperiode.
Elk onderzoek moet zonder tegenindicatie minimaal ongeveer 2000 planten bevatten; ieder onderzoek is verdeeld over twee herhalingen.
De bepaling van het kenmerk ontwikkelingstype' moet worden uitgevoerd op minimaal 500 planten.
De onderzoeken op de aarlijnen worden uitgevoerd op minimaal 100 aarrijen. Met betrekking tot de hybriden worden de ouderlijnen ingevoegd in het onderzoek en moeten zij onderzocht en beschreven worden zoals elk ander autogaam ras. De waarnemingen over het hybride-ras zelf moeten uitgevoerd worden op minimaal 200 planten.
Alle waarnemingen op individuele planten voor het vastleggen van de onderscheidbaarheid moeten verricht worden op minimaal 20 planten of plantedelen.
Bijlage 39 : waargenomen kenmerken op de maïsrassen (Zea maïs L.) Waargenomen kenmerken 1. Plant : 1.1 lengte 1.1.1 kolf inbegrepen (alleen voor de lijnen) 1.1.2 kolf inbegrepen (alleen voor hybriden en vrijbestoven) 1.2 hoogte van de invoeging van de kolf in vergelijking met de lengte van de plant 2. Eerste blad : 2.1 anthocyaanverkleuring van de schede 2.2 vorm van de top 3 Blad : 3.1 hoek tussen de bladschijf en de stengel (op het blad juist boven de bovenste kolf) 3.2 houding van de bladschijf 3.3 anthocyaanverkleuring van de schede (in het middden van de plant) 3.4 breedte van de bladschijf (blad van de bovenste kolf) 4. Stengel : anthocyaanverkleuring van de ankerwortels 5.Pluim : 5.1 tijdstip van de mannelijke bloemwijze (middelste derde van de hoofdas, 50 % van de planten) 5.2 volledige anthocyaanring aan de basis van het kelkkafje (middelste derde van de hoofdas) 5.3 anthocyaanverkleuring van de kelkkafjes, behalve de basis (zoals voor 4.2) 5.4 anthocyaanverkleuring van de helmknoppen (middelste derde van de hoofdas, op verse helmknoppen) 5.5 dichtheid van de aartjes (middelste derde van de hoofdas)hoek tussen de centrale as en de vertakking (middelste derde van de hoofdas) 5.6 hoekje tussen de centrale as en de vertakkingen (middelste derde van de hoofdas) 5.7 houding van de vertakking (middelste derde van de hoofdas) 5.8 aantal primaire vertakkingen 5.9 lengte van de centrale as boven het laagste takje 5.10 lengte van de centrale as boven het bovenste takje 5.11 lengte van de takjes (anthocyaanverkleuring van de draden) 6. Kolf : 6.1 tijdstip van het verschijnen van de draden (50 % van de planten) 6.2 anthocyaanverkleuring van de draden 6.3 intensiteit van de anthocyaanverkleuring van de draden 6.4 lengte van het steeltje 6.5 lengte van het steeltje (zonder schudblad) 6.6 diameter (van het midden) 6.7 vorm 6.8 aantal rijen 6.9 korreltype (middelste derde van de kolf) 6.10 kleur van de top van de korrel 6.11 kleur van de rugzijde van de korrel 6.12 anthocyaanverkleuring van de kolfjes van de spil 6.13 intensiteit van de anthocyaanverkleuring van de kolfjes van de spil Minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden De minimale duur van de onderzoeken is normaal twee onafhankelijke groeicycli. De onderzoeken worden uitgevoerd in omstandigheden welke een normale groei toelaten. De grootte van de percelen zal zodanig zijn dat planten of plantedelen eruit kunnen verwijderd worden met het doel er tellingen of metingen op te verrichten zonder nadeel te berokkenen aan de waarnemingen welke nog moeten verricht worden op het einde van de groeiperiode.
Alle waarnemingen voor het vastleggen van de onderscheidbaarheid en de homogeniteit moeten verricht worden op minimaal 40 planten of 40 plantedelen.
Bijlage 40 : waargenomen kenmerken op de suikerbieten- en voederbietenrassen (Beta vulgaris L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Hypocotyl : kleur 2.Biet : 2.1 kleur van de kop 2.2 kleur van het bovengrondse deel (H) 2.3 kleur van het ondergrondse deel (H) 2.4 vorm (H) 2.5 aandeel van het bovengrondse deel (voederbieten) 2.6 drogestofgehalte (voederbieten) 2.7 suikergehalte (suikerbieten) 2.8 gewicht van de biet (in procenten van het totale gewicht van de plant) 3. Blad : 3.1 kleur van de bladschijf 3.2 kleur van de nerven (voederbieten) 3.3 totale lengte van bladsteel en bladschijf 3.4 dikte van de bladsteel 3.5 kleur van de basis van de bladsteel 3.6 habitus van het bladroset 3.7 gewicht van de bladmassa met inbegrip van de kop (in procenten van het totale gewicht van de plant). 4. Ploidie : 4.1 ploidie-niveau 4.2 percentages van de verschillende ploidieniveaus (polyploide rassen) 5. Monogermie (H)
Bijlage 41 : waargenomen kenmerken op de kruipend struisgrasrassen (Agrostis canina L.ssp. camina Hwd.), hoog struisgrasrassen (Agrostis gigantea Roth), wit struisgras (Agrostis stolonifera L.) en gewoon struisgras (Agrostis tenuis Sibth.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Uitlopers : aanwezig of afwezig (ontwikkelingsstadium op het tijdstip van de waarneming aangeven) 4.Blad : 4.1 kleur (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai voor het doorschieten) 4.2 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 4.3 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 5. Bloeiwijze : vorm (na de bloei) 6.Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 7. Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 8.Aantal chromosomen (H)
Bijlage 42 : waargenomen kenmerken op de beemdvossestaartrassen (Alopecurus pratensis L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Uitlopers : aanwezig of afwezig (ontwikkelingsstadium op het tijdstip van de waarneming aangeven) 4.Blad : 4.1 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 4.2 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 5. Bloeiwijze : vorm (na de bloei) 6.Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai). 7. Aantal chromosomen (H)
Bijlage 43 : waargenomen kenmerken op de Frans raaigrasrassen (Arrhenatherum elatius (L.) J. et C. Presl.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : Lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Blad : 3.1 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 3.2 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 4. Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 5.Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 6. Aantal chromosomen (H)
Bijlage 44 : waargenomen kenmerken op de kropaarrassen (Dactylis glomerata L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Blad : 3.1 kleur (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai voor het doorschieten) 3.2 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 3.3 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 4. Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 5.Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 6. Vernalisatie behoefte 7.Aantal chromosomen (H)
Bijlage 45 : waargenomen kenmerken op de rietzwengrasrassen (Festuca arundinacea Schreb.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Blad : 3.1 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 3.2 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 4. Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 5.Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 6. Aantal chromosomen (H)
Bijlage 46 : waargenomen kenmerken op de schapengrasrassen (Festuca ovina L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Blad : 3.1 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 3.2 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 4. Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 5.Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 6. Aantal chromosomen (H)
Bijlage 47 : waargenomen kenmerken op de beemdlangbloemrassen (Festuca pratensis Huds.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Blad : 3.1 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 3.2 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 4. Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 5.Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 6. Aantal chromosomen (H)
Bijlage 48 : waargenomen kenmerken op de roodzwenkgrasrassen (Festuca rubra L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Uitlopers : aanwezig of afwezig (ontwikkelingsstadium op het tijdstip van de waarneming aangeven) 4.Blad : 4.1 kleur (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai voor het doorschieten) 4.2 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 4.3 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 5. Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 6.Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 7. Aantal chromosomen (H)
Bijlage 49 : waargenomen kenmerken op de gekruist raaigras (Lolium hybridum Hausskn.), Italiaans en Westerwolds raaigras (Lolium multiflorum Lam.) en Engels raaigrasrassen (Lolium perenne L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Blad : 3.1 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 3.2 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 4. Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) (bij eenjarige rassen in het jaar van uitzaai) 5.Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 6. Vernalisatiebehoefte 7.Aantal chromosomen (H)
Bijlage 50 : waargenomen kenmerken op timotheerassen (Phleum pratense L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het dooschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Blad : 3.1 kleur (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai voor het doorschieten) 3.2 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 3.3 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 4. Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 5.Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 6. Aantal chromosomen (H)
Bijlage 51 : waargenomen kenmerken op beemdrassen (Straatgrasrassen (Poa annua L.), bosbeemdgrasrassen (Poa nemoralis L.), moeras beemdgrasrassen (Poa palustris L.), veldbeemdgrasrassen (Poa pratensis L.) en ruw beemdgrasrassen (Poa trivialis L.)) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Uitlopers : aanwezig of afwezig (ontwikkelingsstadium op het tijdstip van de waarneming aangeven) 4.Blad : 4.1 kleur (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai voor het doorschieten) 4.2 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 4.3 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 5. Bladschede : kleur (Poa pratensis) 6.Tongetje : 6.1 kleur (Poa pratensis) 6.2 vorm (Poa pratensis) 6.3 beharing (Poa pratensis) 7. Bloeiwijze : kleur (tijdens de bloei) 8.Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 9. Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 10.Aantal chromosomen (H) (behalve bij Poa pratensis)
Bijlage 52 : waargenomen kenmerken op de goudhaverrassen (Trisetum flavescens (L.) Pal. Beauv.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (bij het doorschieten) 2.Stengel : lengte (H) (aan het einde van de bloei) 3. Blad : 3.1 kleur (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai voor het doorschieten) 3.2 houding van het vlagblad (bij het begin van de bloei) 3.3 grootte van het vlagblad (H) (bij het begin van de bloei) 4. Vroegheid van doorschieten of bloeien (H) (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 5.Neiging tot doorschieten in de verschillende sneden (in het jaar volgende op het jaar van uitzaai) 6. Aantal chromosomen (H)
Bijlage 53 : waargenomen kenmerken op de rode hanekoprassen (Hedysarum coronarium L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (H) 2.Stengel : 2.1 lengte 2.2 doorsnede op halve hoogte 2.3 vertakking (aantal zijtakken per stengel) 3. Blad (waar te nemen aan het middelste derde gedeelte van de plant) 3.1 aantal bladeren per stengel 3.2 vorm van het kopblaadje (H) 3.3 grootte van het topblaadje (H) 3.4 aantal blaadjes per blad. 4. Bloem : kleur van de vlag (H) 5.Vroegheid van de bloei (H) 6. Ontwikkelingscyclus : 6.1 hergroei in de herfst 6.2 gebruiksduur (H)
Bijlage 54 : waargenomen kenmerken op rolklaverrassen (Lotus corniculatus L.) 1. Stengel : lengte 2.Blad : 2.1 vorm van het middelste blaadje 2.2 grootte van het middelste blaadje 3. Vroegheid van de bloei
Bijlage 55 : waargenomen kenmerken op de witte lupinerassen (Lupinus albus L.), blauwe lupinerassen (Lupinus angustifolius L.) en gele lupinerassen (Lupinus luteus L.) 1. Stengel : lengte 2.Bloem : kleur van de vlag 3. Peul : 3.1 vorm 3.2 beharing : blijvend of niet blijvend 4. Zaad : 4.1 vorm 4.2 grootte 4.3 grondkleur 4.4 tekening 5. Vroegheid van de bloei 6.Alkaloidgehalte : 6.1 van het blad 6.2 van het zaad
Bijlage 56 : waargenomen kenmerken op de hopperupsklaverrassen (Medicago lupulina L.) 1. Stengel : lengte 2.Vroegheid van de bloei
Bijlage 57 : waargenomen kenmerken op luzernerassen (Medicago sativa L. en Medicago varia Martyn) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Stengel : lengte (H) 2.Blad : 2.1 vorm van het middelste blaadje (H) 2.2 grootte van het middelste blaadje (H) 3. Bloem : kleur van de vlag 4.Vroegheid van de bloei (H)
Bijlage 58 : waargenomen kenmerken op de esparcetterassen (Onobrychis sativa L.) 1. Stengel : lengte 2.Blad : 2.1 vorm van het blaadje 2.2 grootte van het blaadje 3. Vroegheid van de bloei
Bijlage 59 : waargenomen kenmerken op de voedererwtrassen (Pisum arvense L.) 1. Stengel : lengte 2.Blad : 2.1 vorm van de beide eerste schubben 2.2 grootte van de beide eerste schubben 2.3 vorm van het blaadje 2.4 grootte van het blaadje 2.5 vorm van de top van het blaadje 3. Steunblaadje : 3.1 vorm 3.2 grootte 3.3 bladvlekken : aanwezig of afwezig 3.4 vorm van de okselvlek 3.5 kleur van de okselvlek 4. Bloem : 4.1 kleur van de vlag 4.2 vorm van de basis van de vlag 5. Peul : 5.1 vorm (bij groenrijpheid) 5.2 vorm van de top (bij groenrijpheid) 6. Zaad : 6.1 vorm met inbegrip van het oppervlak 6.2 grondkleur 6.3 tekening 7. Vroegheid van de bloei 8.Duur van de bloei
Bijlage 60 : waargenomen kenmerken op de Alexandrijnse klaverrassen (Trifolium alexandrinum L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (H) (bij het begin van de bloei) 2.Stengel : lengte (H) (bij het begin van de bloei) 3. Blad : 3.1 vorm van het middelste blaadje (H) (bij het begin van de bloei) 3.2 grootte van het middelste blaadje (H) (bij het begin van de bloei) 4. Bloeiwijze : 4.1 vertakking (H) 4.2 gesteeld of zittend (H) 4.3 lengte van de bracteeën in verhouding tot de kelk 5. Bloem : kleur van de vlag 6.Vroegheid van de bloei (H)
Bijlage 61 : waargenomen kenmerken op bastaaesklaverrassen (Trifolium hybridum L.) 1. Stengel : lengte 2.Blad : 2.1 vorm van het middelste blaadje 2.2 grootte van het middelste blaadje 3. Vroegheid van de bloei 4.Aantal chromosomen
Bijlage 62 : waargenomen kenmerken op incarnaatklaverrassen (Trifolium incarnatum L.) 1. Stengel : lengte 2.Bloem : kleur van de vlag 3. Vroegheid van de bloei
Bijlage 63 : waargenomen kenmerken op de rode klaverrassen (Trifolium pratense L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Stengel : lengte (H) 2.Blad : 2.1 vorm van het middelste blaadje (H) 2.2 grootte van het middelste blaadje (H) 2.3 bladtekening 3. Bloemen : kleur van de vlag 4.Zaad : grondkleur 5. Vroegheid van de bloei (H) 6.Aantal chromosomen (H)
Bijlage 64 : waargenomen kenmerken op de witte klaverrassen (Trifolium repens L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Blad : 1.1 vorm van het middelste blaadje (H) 1.2 grootte van het middelste blaadje (H) 1.3 bladtekening 1.4 lengte van de bladsteel (H) 2. Vroegheid van de bloei (H) 3.Aantal chromosomen (H)
Bijlage 65 : waargenomen kenmerken op de Perzische klaverrassen (Trifolium resupinatum L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Stengel : 1.1 stand (bij het begin van de bloei) 1.2 lengte (H) (bij het begin van de bloei) 1.3 beharing : aanwezig of afwezig (bij het begin van de bloei) 2. Blad : 2.1 vorm van het middelste blaadje (H) (bij het begin van de bloei) 2.2 grootte van het middelste blaadje (H) (bij het begin van de bloei) 3. Bloem : kleur van de vlag 4.Peul : vorm (bij volledige rijpheid) 5. Zaad : kleur 6.Vroegheid van de bloei (H)
Bijlage 66 : waargenomen kenmerken op de bokshoornrassen (Trigonella foenum-graecum L.) 1. Habitus van de plant (bij het begin van de bloei) 2.Stengel : 2.1 lengte 2.2 beharing : aanwezig of afwezig 3. Blad : 3.1 vorm van het middelste blaadje (bij het begin van de bloei) 3.2 grootte van het middelste blaadje) (bij het begin van de bloei) 4. Peul : 4.1 totale lengte (bij volledige rijpheid) 4.2 lengte van de snavel (bij volledige rijpheid) 5. Vroegheid van de bloei
Bijlage 67 : waargenomen kenmerken op de veldbonenrassen (Paardeboonrassen (Vicia faba L.ssp. faba var. equina Pers.) en duiveboonrassen (Vicia faba L. var. minor (Peterm.) Bull.)) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn als volgt aangegeven : (H1) voor vrij bestoven rassen van een gewas (H2) voor inteeltlijnen en enkele hybriden van een gewas 1. Stengel : lengte (H1) (H2) 2.Peul : 2.1 vorm (H2) (bij volledige rijpheid) 2.2 beharing (H2) (bij volledige rijpheid) 3. Zaad : 3.1 vorm (H1) (H2) 3.2 grootte (H2) 3.3 grondkleur (H1) (H2) 3.4 tekening (H2) 3.5 navelkleur (H2) 4. Vroegheid van de bloei (H2)
Bijlage 68 : waargenomen kenmerken op de voederwikkerassen (Vicia sativa L.) 1. Blad : 1.1 vorm van het eerste blad 1.2 grootte van het eerste blad 1.3 vorm van het blaadje 1.4 grootte van het blaadje 2. Bloem : kleur van de vlag 3.Peul (bij volledige rijpheid) 3.1 vorm 3.2 beharing 4. Zaad : 4.1 vorm 4.2 grootte 4.3 grondkleur 4.4 tekening 4.5 kleur van de cotylen 5. Vroegheid van de bloei
Bijlage 69 : waargenomen kenmerken op de Hongaarse wikkerassen (Vicia pannonica Crantz) en zandwikkerassen (Vicia villosa Roth) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen.De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Blad : 1.1 vorm van het blaadje (H) 1.2 grootte van het blaadje (H) 1.3 aantal blaadjes 2. Bloem : kleur van de vlag (H) 3.Peul : 3.1 vorm (H) (bij volledige rijpheid) 3.2 beharing (H) (bij volledige rijpheid) 4. Vroegheid van de bloei (H)
Bijlage 70 : waargenomen kenmerken op de koolraaprassen (Brassica napus L.var. napobrassica (L.) Peterm.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Plant : hoogte 2.Knol : 2.1 vorm (H) 2.2 aandeel van het bovengrondse deel 2.3 kleur van de knol (H) 2.4 kleur van de kop (H) 2.5 kleur van het vlees (H) 3. Hals : lengte (H) 4.Bladschijf : 4.1 grootte (H) 4.2 vorm 4.3 rand : golving of tanding 4.4 anthocyaan : aanwezig of afwezig (H) 4.5 wasbedekking 5. Bladsteel : 5.1 stand 5.2 lengte 5.3 dikte 5.4 anthocyaan : aanwezig of afwezig (H)
Bijlage 71 : waargenomen kenmerken op de voederkoolrassen en mergkoolrassen (Brassica oleracea L. convar. acephala (DC)) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn als volgt aangegeven : (H1) voor vrij bestoven rassen van een gewas (H2) voor inteeltlijnen en enkele hybriden van een gewas 1. Plant : 1.1 hoogte (H1) (H2) (bij volledige vegetatieve ontwikkeling) 1.2 vertakking (H2) (bij volledige vegetatieve ontwikkeling) 2. Stengel : 2.1 lengte (H2) 2.2 dikte (H1) (H2) (mergkool) 2.3 vorm (H1) (H2) (mergkool) 2.4 kleur (H2) 3. Bladschijf : 3.1 grootte (H1) (H2) 3.2 vorm (H2) 3.3 stand (H2) 3.4 rand : golving of tanding (H2) 3.5 anthocyaan : aanwezig of afwezig (H1) (H2) 3.6 wasbedekking (H2) 4. Bladsteel : 4.1 stand (H2) 4.2 lengte (H2) 4.3 dikte (H2) 4.4 anthocyaan : aanwezig of afwezig (H1) (H2)
Bijlage 72 : waargenomen kenmerken op de bladramenasrassen (Raphanus sativus L. ssp. oleifera (DC) Metzg.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Plant : 1.1 hoogte (bij rijpheid) 1.2 mate van vertakking (bij rijpheid) 1.3 hoogte van de inplanting van de eerste zijstengel (bij rijpheid) 2. Stengel : 2.1 lengte van de hoofdstengel (H) (bij rijpheid) 2.2 dikte van de hoofdstengel (gemeten 25 cm boven de wortelhals) (bij rijpheid) 3. Blad van het rozet : 3.1 vorm (bij het verschijnen van de bloemknoppen) 3.2 grootte (bij het verschijnen van de bloemknoppen) 4. Bloem : kleur van de kroonbladen 5.Hauw : lengte van de snavel (H) 6. Zaad : grootte (H) 7.Vroegheid van de bloei (H)
Bijlage 73 : waargenomen kenmerken op de haverrassen (Avena sativa L.) 1. Habitus van de plant (aan het einde van de uitstoeling) 2.Stengel : 2.1 lengte 2.2 beharing van de bovenste knoop 3. Blad : beharing van de rand van de bladschijf 4.Pluim : vorm 5. Kroonkafje : wasbedekking (tijdens de bloei) 6.Korrel : 6.1 kleurtype (van de kroonkafjes) 6.2 benaalding van de kroonkafjes; aanwezig of afwezig 6.3 beharing aan de basis van de onderste korrels 6.4 naakt of bedekt 7. Vroegheid van in pluim komen
Bijlage 74 : waargenomen kenmerken op de tweerijige gerstrassen (Hordeum distichum L.) en meerrijige gerstrassen (Hordeum polystichum L.) 1. Habitus van de plant (aan het einde van de uitstoeling) 2.Halm : lengte 3. Oortjes : kleur 4.Bladscheden : 4.1 beharing van de onderste bladschede 4.2 wasbedekking 5. Aar : 5.1 type : 2 -, 4 - of 6-rijig 5.2 kafnaalden : aanwezig of afwezig 5.3 betanding van de naalden 5.4 houding 5.5 schakeling 5.6 wasbedekking 5.7 kleur van de rachilla van de steriele pakjes 5.8 vorm van de steriele pakjes 5.9 lengte van het onderste aarspillid 6. Kelkkafje : lengte 7.Korrel : 7.1 lengte van de rachille-beharing 7.2 betanding van de kroonkafjes 7.3 naakt of bedekt 7.4 beharing langs de groeve 7.5 anthocyaan in de nerven van de kroonkafjes : aanwezig of afwezig 8. Vroegheid van in aar komen 9.Vernalisatiebehoefte 10. Reactie op D.D.T. Bijlage 75 : waargenomen kenmerken op de rijstrassen (Oryza sativa L.) 1. Halm : 1.1 kleur van de knopen : groen of gekleurd (tijdens de groei) 1.2 lengte van de wortelhals tot de top van de hoogste pluim (bij rijpheid) 2. Blad : kleur : groen of gekleurd (tijdens de groei) 3.Oortjes : kleur : groen of gekleurd (tijdens de groei) 4. Pluim : 4.1 naalden : aanwezig of afwezig 4.2 houding (bij rijpheid) 4.3 kleur van de stempels : ongekleurd of gekleurd 5. Kroonkafje : 5.1 kleur van de kiel : groen of gekleurd 5.2 kleur van het oppervlak : groen of gekleurd 5.3 kleur van de top : groen of gekleurd 5.4 beharing 6. Korrel : 6.1 zijaanzicht van de gepelde korrel(1) 6.2 « perle » : aanwezig of afwezig 7. Vroegheid van doorschieten (1) Lengte/breedte verhouding : afgerond : minder dan 1,75 iets afgerond : 1,75 - 1,99 iets spoelvormig : 2,00 - 2,45 spoelvormig : meer dan 2,45
Bijlage 76 : waargenomen kenmerken op de kanariezaadrassen (Phalaris canariensis L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Halm : lengte (H) 2.Blad : houding (H) (voor het begin van het in aar komen) 3. Aar : vorm 4.Vroegheid van in aar komen (H)
Bijlage 77 : waargenomen kenmerken op de roggerassen (Secale cereale L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Coleoptiel : kleur 2.Habitus van de plant : 2.1 aan het einde van de uitstoeling (in het voorjaar) 2.2 tijdens het schieten 3. Halm : 3.1 lengte (H) 3.2 kleur van de bovenste knoop 3.3 mate van de beharing onder de aar 4. Bladschede : beharing (tijdens het schieten) 5.Aar : 5.1 vorm (tijdens de bloei of de melkrijpheid) 5.2 kleur (tijdens de melkrijpheid) 5.3 kleur van de halmknoppen 5.4 anthocyaan : aanwezig of afwezig 6. Naalden : mate van anthocyaan kleuring 7.Korrel : 7.1 vorm 7.2 kleur 8. Vroegheid van in aar komen (H) 9.Vernalisatiebehoefte (H) 10. Ploïdie (H)
Bijlage 78 : waargenomen kenmerken op de speltrassen (Triticum spelta L.) 1. Coleoptiel : kleur 2.Habitus van de plant (aan het einde van de uitstoeling) 3. Halm : 3.1 lengte 3.2 vulling in het midden van het bovenste lid : hol of gevuld 4. Blad : 4.1 houding (kort voor het in aar komen) 4.2 wasbedekking van de bladschijf (kort voor het in aar komen) 5. Bladschede : 5.1 beharing van de schede van het vlagblad 5.2 wasbedekking 6. Aar : 6.1 vorm 6.2 schakeling 6.3 mate van benaalding 6.4 kleur van de naalden 6.5 wasbedekking 6.6 kleur van de helmknoppen 6.7 kleur (bij geelrijpheid) 6.8 stevigheid van de spil 7. Kelkkafje : 7.1 vorm van de schouder 7.2 breedte van de schouder 7.3 vorm van de snavel 7.4 lengte van de snavel 7.5 beharing van de buitenzijde 7.6 beharing van de binnenzijde 8. Korrel : 8.1 vorm 8.2 kleur 9. Vroegheid van in aar komen 10.Vernalisatiebehoefte
Bijlage 79 : waargenomen kenmerken op de aardappelrassen (Solanum tuberosum L.) 1. Knol : 1.1 vorm : beschrijving, regelmatigheid en uniformiteit 1.2 kleur van de schil 1.3 kleur van het vlees 2. Lichtkiem : 2.1 kleur 2.2 vorm 2.3 beharing 3. Stengel : kleur 4.Bloem : 4.1 aanwezig of afwezig 4.2 kleur van de kelkbladen in het knopstadium 4.3 kleur van de kroonbladen
Bijlage 80 : waargenomen kenmerken op aardnootrassen (Arachis hypogaea L.) 1. Habitus van de plant (tijdens de bloei) 2.Stengel : beharing - aanwezig of afwezig 3. Blad (tijdens de bloei) 3.1 vorm van de blaadjes 3.2 beharing van de bladschijf 3.3 rand : wimpers aanwezig of afwezig 4. Steunblaadje : lengte in verhouding tot de bladsteel 5.Gynophoor : lengte (tijdens het ingroeien in de grond) 6. Peul (bij rijpheid) 6.1 vorm 6.2 insnoering : aanwezig of afwezig 6.3 stevigheid van de vruchtwand 6.4 aantal zaden : tot twee of meer dan twee 7. Zaad : 7.1 vorm 7.2 kleur van de zaadhuid
Bijlage 81 : waargenomen kenmerken op de raapzaadrassen (Brassica campestris L. ssp. oleifera (Metzg.) Sinsk.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Cotylen : grootte 2.Plant (bij rijpheid) 2.1 hoogte 2.2 mate van vertakking 2.3 hoogte van de inplanting van de eerste zijstengel 3. Stengel (bij rijpheid) 3.1 lengte van de hoofdstengel (H) 3.2 dikte van de hoofdstengel gemeten 25 cm boven de wortelhals 4. Blad van het rozet (bij het verschijnen van de bloemknoppen) 4.1 vorm (H) 4.2 grootte (H) 5. Bloem : kleur van de kroonbladen (H) 6.Zaad : grootte 7. Vroegheid van de bloei (H) 8.Vernalisatiebehoefte (H)
Bijlage 82 : waargenomen kenmerken op de sarepta mosterdrassen (Brassica juncea L.) 1. Stengel : lengte (bij volledige rijpheid) 2.Blad van het rozet : vorm (bij het verschijnen van de bloemknoppen) 3. Bloem : kleur van de kroonbladen 4.Zaad : 4.1 grootte 4.2 kleur 5. Vroegheid van de bloei
Bijlage 83 : waargenomen kenmerken op de koolzaadrassen (Brassica napus L.ssp. oleifera (Metzg.) Sinsk.) 1. Cotylen : grootte 2.Plant : mate van vertakking (bij rijpheid) 3. Stengel : lengte van de hoofdstengel (bij rijpheid) 4.Blad van het rozet : vorm (bij het verschijnen van de bloemknoppen) 5. Bloem : kleur van de kroonbladen 6.Vroegheid van de bloei 7. Vernalisatiebehoefte
Bijlage 84 : waargenomen kenmerken op de zwarte mostersrassen (Brassica nigra (L.) W. Koch) 1. Plant : hoogte van de hoofdstengel (bij volledige rijpheid) 2.Bloem : kleur van de kroonbladen 3. Hauw : stand aan de stengel (bij rijpheid) 4.Vroegheid van de bloei
Bijlage 85 : waargenomen kenmerken op de henneprassen (Cannabis sativa L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Stengel : 1.1 groeven : aanwezig of afwezig 1.2 kleur 2. Blad : aantal blaadjes 3.Vrucht : 3.1 vorm 3.2 verdikking : aanwezig of afwezig 4. Vroegheid van de rijping (H) 5.Eénhuizig of tweehuizig (H)
Bijlage 86 : waargenomen kenmerken op de karwijrassen (Carum carvi L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Stengel : lengte (H) 2.Blad : 2.1 houding voor het schieten 2.2 kleur 3. Vrucht : deelvruchtjes gemakkelijk loslatend of niet (H) 4.Vroegheid van de bloei (H)
Bijlage 87 : waargenomen kenmerken op de katoenrassen (Gossypium sp.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Habitus van de plant (H) 2.Stengel (tijdens de bloei) 2.1 aard van de vertakking 2.2 aantal vegetatieve en bloeiende spruiten 2.3 beharing 3. Blad van vegetatieve spruit (bij het begin van de bloei) 3.1 beharing van de bladschijf (H) 3.2 aantal lobben 3.3 diepte van de insnijdingen (H) 4. Bloem (voor de vorming van het stuifmeel) 4.1 lengte van de bracteeën in verhouding tot de bloemkroon (H) 4.2 kleur van de kroonbladen 5. Doosvrucht : 5.1 vorm (H) (bij groen rijpheid) 5.2 stippeling : aanwezig of afwezig (H) (bij groen rijpheid) 5.3 openspringen : geheel of gedeeltelijk (H) (bij volledige rijpheid) 5.4 aantal hokken (bij volledige rijpheid) 6. Vezel (bij volledige rijpheid) 6.1 gekroesd of glad 6.2 gemiddelde lengte 6.3 regelmaat van de lengte 7. Zaad : 7.1 naakt of met « fuzz » 7.2 kleur van de « fuzz »
Bijlage 88 : waargenomen kenmerken op de zonnebloemrassen (Helianthus annuus L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn als volgt aangegeven : (H1) voor vrij bestoven rassen van een gewas (H2) voor inteeltlijnen en enkele hybriden van een gewas 1. Hypocotiel : anthocyaan : aanwezig of afwezig (H2) 2.Blad : 2.1 houding in het midden van de stengel (H2) 2.2 kleur van de bladschijf (H2) (als er vier bladeren aanwezig zijn) 2.3 grootte (H1) (H2) 3. Bloemhoofdje : 3.1 vorm (H2) 3.2 lintbloemen : aanwezig of afwezig (H2) 4. Vruchtbare bloem : 4.1 kleur van de kroonbladen : geel of oranje (H1) (H2) 4.2 kelkbladen : anthocyaan : aanwezig of afwezig (H2) 4.3 kleur van de stempel (H2) 5. Zaad : 5.1 vorm (H2) 5.2 grondkleur (H1) (H2) 5.3 strepen : aanwezig of afwezig (H1) (H2) 5.4 kleur van de strepen (H2) 5.5 dop-gehalte (H2) 6. Vroegheid van de rijping (H1) (H2)
Bijlage 89 : waargenomen kenmerken op de vlasrassen! (Linum usitatissimum L.) 1. Plant : 1.1 lengte van de stengel 1.2 hoogte waarop de vertakking begint 2. Bloem : 2.1 grootte 2.2 vlekken van de kelkbladen 2.3 kleur van de kroonbladen 2.4 kleur van de nerven van de kroonbladen 2.5 kleur van de helmdraden 2.6 kleur van de helmknoppen 2.7 kleur van de stijlen 2.8 kleur van de stempels 3. Doosvrucht : beharing op de tussenschotten 4.Zaad : 4.1 kleur 4.2 vorm 4.3 grootte 5. Vroegheid van de bloei
Bijlage 90 : waargenomen kenmerken op de maanzaadrassen (Papaver somniferum L.) 1. Stengel : 1.1 lengte 1.2 beharing van het bovenste deel van de hoofdstengel 2. Blad (voor het schieten) 2.1 vlekken : aanwezig of afwezig 2.2 kleur van de vlekken 3. Bloem : 3.1 anthocyaan in de kelkbladen : aanwezig of afwezig 3.2 kleur van de kroonbladen 4. Doosvrucht (bij rijpheid) 4.1 vorm 4.2 kleur 5. Zaad : kleur (bij rijpheid) 6.Vroegheid van de bloei
Bijlage 91 : waargenomen kenmerken op de gele mosterdrassen (Sinapis alba L.) Alle kenmerken die worden genoemd gelden voor het onderzoek van de onderscheidbaarheid en de bestendigheid van de rassen. De kenmerken die zijn vastgesteld voor het onderzoek van de homogeniteit zijn door (H) aangegeven. 1. Plant (bij volledige rijpheid) 1.1 hoogte van de hoofdstengel (H) 1.2 mate van vertakking 1.3 hoogte van de inplanting van de eerste zijstengei (rijpheid) 2. Blad van het rozet (bij het verschijnen van de bloemknoppen) 2.1 aantal 2.2 vorm 2.3 beharing 3. Bloem : kleur van de kroonbladen (H) 4.Zaad : 4.1 grootte 4.2 bruine kleur : aanwezig of afwezig (H) 5. Vroegheid van de bloei (H)
Bijlage 92 : waargenomen kenmerken op de sojarassen (Soia hispida L.) 1. Cotylen : anthocyaan : aanwezig of afwezig 2.Stengel : lengte 3. Bloem : kleur 4.Peul : kleur 5. Zaad : 5.1 grondkleur 5.2 tekening : aanwezig of afwezig 5.3 vorm 6. Vroegheid van de bloei
Bijlage 93 : minimumeisen betreffende het verrichten van het onderzoek met betrekking tot proefopzet en teeltomstandigheden Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld
Bijlage 94 : waargenomen kenmerken op rassen van landbouwgewassen, voor wat betreft het onderzoek van de cultuur- en gebruikswaarde 1.opbrengsten 2. resistentie tegen schadelijke organismen 3.gedrag ten opzichte van milieufactoren 4. kwaliteit 5.vernalisatiebehoefte - bij gewassen met zomer - en wintervormen 6. produktieritme - bij grassen Bij het bekend maken van de resultaten dienen de toegepaste methoden opgegeven te worden.