gepubliceerd op 21 mei 1999
Ministerieel besluit betreffende de parkeerkaart voor mensen met een handicap
7 MEI 1999. - Ministerieel besluit betreffende de parkeerkaart voor mensen met een handicap
De Minister van Binnenlandse Zaken, De Minister van Volksgezondheid, De Staatssecretaris voor Veiligheid en Maatschappelijke Integratie, Gelet op het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, inzonderheid op artikel 27.4.3, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 23 juni 1978;
Gelet op het advies van de inspecteur van financiën, gegeven op 25 februari 1999;
Gelet op de omstandigheid dat de gewestregeringen bij het ontwerpen van dit besluit betrokken zijn;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de aanbeveling van de Raad van de Europese Unie van 4 juni 1998 inzake een parkeerkaart voor mensen met een handicap voorziet dat de Lidstaten de nodige maatregelen zullen nemen om ervoor te zorgen dat de parkeerkaarten van uniform communautair model voor mensen met een handicap uiterlijk op 1 januari 2000 ter beschikking worden gesteld, en dat technische problemen, zoals de uitputting van de stocks van de huidige kaarten eisen dat het huidige ministerieel besluit op korte termijn in werking treedt, Besluiten :
Artikel 1.1° De kaart bedoeld in artikel 27.4.3 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, kan uitgereikt worden aan: a) de personen die door een blijvende invaliditeit van tenminste 80 % getroffen zijn;b) de personen wier gezondheidstoestand tot een blijvende vermindering van de graad van zelfredzaamheid met tenminste 12 punten leidt, bepaald overeenkomstig de handleiding en de schaal die van toepassing zijn in het kader van de wetgeving betreffende de tegemoetkomingen aan gehandicapten;c) de personen die getroffen zijn door een blijvende invaliditeit die rechtstreeks toe te schrijven is aan de onderste ledematen en tenminste 50 % bedraagt;d) de personen die volledig verlamd zijn aan de bovenste ledematen of bij wie deze geamputeerd zijn;e) de burgerlijke en militaire oorlogsinvaliden met minstens 50 % oorlogsinvaliditeit.2° De kaart stemt overeen met het model van bijlage I.
Art. 2.De kaart wordt aangevraagd: 1° door de oorlogsinvaliden (militaire en gelijkgestelden) en door de militaire invaliden in vredestijd bij het Ministerie van Financiën, Administratie der Pensioenen, Financietoren, bus 31, Kruidtuinlaan 50, te 1010 Brussel;2° door de burgerlijke oorlogsinvaliden bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur der Oorlogsgetroffenen, Luchtscheepvaartsquare 31, te 1070 Brussel;3° door de andere belanghebbenden bij het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Bestuur van de Maatschappelijke Integratie, Zwarte Lievevrouwstraat 3c, te 1000 Brussel. Het aanvraagformulier wordt bepaald door het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie van het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu. Het omvat minstens de naam, de voornaam, de geboortedatum, het rijksregisternummer en de handtekening van belanghebbende en moet vergezeld zijn van een recente foto van belanghebbende.
De aflevering van de kaart aan de belanghebbende wordt verzekerd door het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie.
Art. 3.1° Bij de aan het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie gerichte aanvraag moet een attest bijgevoegd worden uitgaande van een gerechtelijke of administratieve overheid en waarop vermeld staat dat belanghebbende door een van de in artikel 1, a) tot d) vermelde handicaps getroffen is. Indien belanghebbende ten gevolge van een door het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie verricht onderzoek tot een van de in artikel 1 a) tot d) bedoelde categorieën behoort, moet er geen attest bijgevoegd worden. 2° Bij gebrek hieraan moet belanghebbende een certificaat voorleggen dat conform is met bijlage 2 en dat ingevuld wordt door een geneesheer naar keuze van de aanvrager.De belanghebbende wiens geneesheer verklaart, hetzij dat hij zich met grote moeilijkheden verplaatst of met grote bijkomende inspanning of uitgebreid beroep op bijzondere hulpmiddelen; hetzij dat het hem onmogelijk valt zich te verplaatsen zonder de hulp van een derde, zonder opvang in een aangepaste voorziening of zonder volledig aangepaste omgeving, wordt beschouwd als deel uitmakend van één der categorieën bedoeld in artikel 1, a) tot d).
In dat geval kan het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie overgaan tot een medische controle teneinde na te gaan of belanghebbende deel uitmaakt van één der categorieën bedoeld bij artikel 1, a) tot d).
Art. 4.De aanvrager moet, op verzoek van het Bestuur dat bevoegd is om de kaart toe te kennen, alle inlichtingen verschaffen die nodig zijn voor de toekenning van de kaart.
Art. 5.De kaart is strikt persoonlijk; zij mag enkel gebruikt worden wanneer de titularis vervoerd wordt in het voertuig dat geparkeerd wordt of wanneer hij zelf dat voertuig bestuurt.
In geval van misbruik kan de kaart door een bevoegde agent ingehouden worden, die de kaart terugstuurt naar het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie. In dat geval kan dit Bestuur beslissen om geen nieuwe kaart aan de betrokkene af te leveren tijdens de 6 maanden die volgen op de datum waarop de kaart werd ingetrokken.
Indien het motief dat het gebruik ervan rechtvaardigt wegvalt, moet de kaart teruggezonden worden door de titularis of zijn rechthebbenden aan het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie, met vermelding van de reden van terugzending.
Art. 6.De titularis van de kaart kan een duplicaat ervan bekomen wanneer zij verloren, gestolen, vernietigd, beschadigd of onleesbaar is.
Dit duplicaat moet aangevraagd worden bij het Bestuur van de Maatschappelijke Integratie. De beschadigde of onleesbare kaart moet ten laatste bij de aflevering van de nieuwe kaart teruggestuurd worden. Indien de kaart gestolen is, moet een verklaring opgesteld door een bevoegde overheid hierover bij de aanvraag om hernieuwing gevoegd worden.
Art. 7.De kaart wordt toegekend voor een periode van maximaal 10 jaar. De hernieuwing van de kaart gebeurt volgens dezelfde modaliteiten als voor de eerste aanvraag.
Art. 8.§ 1. Het ministerieel besluit van 29 juli 1991 waarbij de personen worden aangewezen die de speciale parkeerkaart voor gehandicapten kunnen bekomen alsook de ministeries die bevoegd zijn om deze kaart uit te reiken en waarbij het model ervan alsmede de modaliteiten van afgifte, intrekking en gebruik worden bepaald, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 5 april 1996, wordt opgeheven. § 2. Nochtans blijven de speciale parkeerkaarten die overeenkomstig het ministerieel besluit van 29 juli 1991 uitgereikt werden, geldig tot hun vervaldatum. § 3. De speciale parkeerkaarten die uitgereikt werden overeenkomstig het ministerieel besluit van 12 juli 1973 waarbij de personen die de speciale kaart kunnen bekomen die toelaat voor onbeperkte duur te parkeren, en de ministeries en het organisme die bevoegd zijn om deze kaart af te leveren worden aangeduid en waarbij het model ervan alsmede de modaliteiten van afgifte, van intrekking en van gebruik worden bepaald, gewijzigd bij het ministerieel besluit van 1 december 1975, blijven geldig tot 31 juli 2001. Zij kunnen weliswaar niet in aanmerking komen voor de afgifte van een duplicaat.
Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2000.
Brussel, 7 mei 1999.
De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid en Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS
Bijlagen Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 7 mei 1999.
De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Volksgezondheid, M. COLLA De Staatssecretaris voor Veiligheid en Maatschappelijke Integratie, J. PEETERS