gepubliceerd op 15 augustus 2000
Ministerieel besluit tot goedkeuring van het besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 4 juli 2000 tot wijziging van de besluiten van 5 december 1995 over de reglementen op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beursvennootschappen
3 AUGUSTUS 2000. - Ministerieel besluit tot goedkeuring van het besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 4 juli 2000 tot wijziging van de besluiten van 5 december 1995 over de reglementen op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beursvennootschappen
De Minister van Financiën De Minister van Economie, Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, inzonderheid op de artikelen 43 en 80;
Gelet op de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadviseurs, inzonderheid op de artikelen 90, 91 en 95;
Gelet op de richtlijn 98/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 tot wijziging van richtlijn 93/6/EEG van de Raad inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen;
Gelet op de richtlijn 98/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 tot wijziging, met betrekking tot door hypotheek gedekte waardepapieren, van richtlijn 89/647/EEG van de Raad betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen;
Gelet op de richtlijn 98/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 tot wijziging van artikel 12 van richtlijn 77/780/EEG van de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, de artikelen 2, 5, 6, 7 en 8 en de bijlagen II en III van richtlijn 89/647/EEG van de Raad betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen en artikel 2 en bijlage II van richtlijn 93/6/EEG van de Raad inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen;
Gelet op het advies van de Nationale Bank van België;
Gelet op de raadpleging van de Effectenbeursvennootschap van Brussel en van de kredietinstellingen en beursvennootschappen via hun representatieve beroepsverenigingen, Besluiten :
Artikel 1.Het bij dit besluit gevoegde besluit van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 4 juli 2000 tot wijziging van de besluiten van 5 december 1995 over de reglementen op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beursvennootschappen wordt goedgekeurd.
Art. 2.Dit besluit treedt in werking op 21 juli 2000.
Brussel, 3 augustus 2000.
De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Ch. PICQUE
Bijlage Besluit tot wijziging van de besluiten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 5 december 1995 over de reglementen op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en de beursvennootschappen De Commissie voor het Bank- en Financiewezen, Gelet op de wet van 22 maart 1993 op het statuut van en het toezicht op de kredietinstellingen, inzonderheid op de artikelen 43 en 80;
Gelet op de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en beleggingsadvieurs, inzonderheid op de artikelen 90, 91 en 95;
Gelet op de richtlijn 98/31/EG van 22 juni 1998 tot wijziging van richtlijn 93/6/EEG inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen;
Gelet op de richtlijn 98/32/EG van 22 juni 1998 tot wijziging, met betrekking tot door hypotheek gedekte waardepapieren, van richtlijn 89/647/EEG betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen;
Gelet op de richtlijn 98/33/EG van 22 juni 1998 tot wijziging van richtlijn 77/780/EEG betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen, van richtlijn 89/647/EEG betreffende een solvabiliteitsratio voor kredietinstellingen en van richtlijn 93/6/EEG inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen;
Gelet op het advies van de Nationale Bank van België;
Gelet op de raadpleging van de Effectenbeursvennootschap van Brussel en van de kredietinstellingen en beursvennootschappen via hun representatieve beroepsverenigingen;
Overwegende dat de besluiten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 5 december 1995 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en over het reglement op het eigen vermogen van de beursvennootschappen moeten worden gewijzigd, o.m. om ze in overeenstemming te brengen met de voormelde Europese richtlijnen, Besluit :
Artikel 1.In de besluiten van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen van 5 december 1995 over het reglement op het eigen vermogen van de kredietinstellingen en over het reglement op het eigen vermogen van de beursvennootschappen (hierna `het reglement' genoemd) worden de hierna bij artikelen 2 tot en met 7 bepaalde wijzigingen aangebracht.
Art. 2.§ 1. In artikel 2 van het reglement wordt : 1° in punt 7°, de zinsnede « waar dagelijkse margevereisten gelden » weggelaten;2° de tekst van punt 12° als volgt vervangen : « `warrant', een waardepapier dat de houder het recht geeft, hetzij op het einde van de looptijd van de warrant, hetzij tijdens de looptijd van de warrant, tegen een vastgestelde prijs een onderliggende waarde te kopen;de warrant kan worden afgewikkeld door levering van de onderliggende waarde zelf of door afwikkeling in contanten; »; 3° een punt 14° toegevoegd dat luidt als volgt : « `een erkende markt', een Belgische of buitenlandse markt - die beantwoordt aan de voorwaarden als bedoeld bij artikel 1, § 3, 2° en 3°, van de wet van 6 april 1995 inzake de secundaire markten, het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, de bemiddelaars en de beleggingsadviseurs, en - die beschikt over een clearingregeling krachtens dewelke de op die markt verhandelde afgeleide instrumenten onderworpen zijn aan dagelijkse margevereisten die naar het oordeel van de Commissie een passende bescherming bieden; de Commissie stelt voor de toepassing van dit reglement de lijst op van bedoelde markten »; 4° een punt 15° toegevoegd dat luidt als volgt : « `voorraadfinanciering', posities waarbij fysieke voorraden op termijn verkocht worden en de financieringskosten tot de datum van de termijnverkoop zijn vastgelegd;»; 5° een punt 16° toegevoegd dat luidt als volgt : « `retrocessieovereenkomst', en `omgekeerde retrocessieovereenkomst', een overeenkomst waarbij een instelling of haar tegenpartij effecten, grondstoffen, of gegarandeerde rechten betreffende de eigendom van effecten of grondstoffen overdraagt, mits die garantie is gegeven door een erkende markt die houder is van de rechten betreffende de effecten of grondstoffen, en de overeenkomst een instelling niet toestaat een bepaald effect of een bepaalde grondstof aan meer dan één tegenpartij tegelijkertijd over te dragen of toe te zeggen, onder de verbintenis deze effecten of grondstoffen (of vervangende effecten of grondstoffen met dezelfde kenmerken) tegen een vastgestelde prijs op een door de overdragende instelling bepaald of te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen;deze wordt aangemerkt als een `retrocessieovereenkomst' voor de instelling die de effecten of grondstoffen verkoopt, en als een `omgekeerde retrocessieovereenkomst' voor de instelling die de effecten of grondstoffen koopt; »; 6° een punt 17° toegevoegd dat luidt als volgt : « `verstrekte effecten- of grondstoffenlening' en `opgenomen effecten- of grondstoffenlening', een transactie waarbij een instelling of haar tegenpartij effecten of grondstoffen overdraagt tegen een passende zekerheid, onder de verbintenis dat de leningnemer op een tijdstip in de toekomst of wanneer de overdragende instelling daarom verzoekt, gelijkwaardige effecten of grondstoffen teruglevert;deze wordt aangemerkt als een `verstrekte effecten- of grondstoffenlening' voor de instelling die de effecten of grondstoffen overdraagt, en als een `opgenomen effecten- of grondstoffenlening' voor de instelling waaraan de effecten of grondstoffen worden overgedragen; »; 7° een punt 18° toegevoegd dat luidt als volgt : « 'de Commissie', de Commissie voor het Bank- en Financiewezen.». § 2. In artikel 3, punt 1°, a) en b), worden na de woorden « financiële instrumenten » de woorden « grondstoffen en van grondstoffen afgeleide instrumenten » ingevoegd. § 3. In artikel 3, punt 2°, d) en e), en in de artikelen 4, 21, 22, 23 en 92 worden de woorden « effectenleningen », « effecten », « effecten of contanten » en « en VI » vervangen door respectievelijk « effecten- en grondstoffenleningen », « effecten of grondstoffen », « effecten, grondstoffen of contanten » en « , VI en VIIIbis ». § 4. In de artikelen 15 en 86 wordt « VIII » vervangen door « VIIIter ». § 5. In de artikelen 19 en 20 worden - na de woorden « met aandelen kunnen worden gelijkgesteld », enerzijds, in artikel 19, eerste lid, en in artikel 20, en anderzijds, in artikel 19, tweede lid, respectievelijk de woorden « of in grondstoffen, » en « of voor de grondstoffen, » ingevoegd; - de woorden « dan wel » vervangen door een komma. § 6. In artikel 80, § 5, 5°, b), wordt de volgende zinsnede weggelaten : « en waarbij die ondernemingen kredietinstellingen of beleggingsondernemingen zijn met zetel in de geografische zone A ». § 7. In artikel 82, § 2, worden - in het eerste lid de woorden « en hoofdstuk VIII » vervangen door « van onderhavig artikel, en uit hoofdstukken VIII, VIIIbis en in voorkomend geval VIIIter »; - in het vierde lid de woorden « V, VI en VII en artikel 84 » vervangen door « V, VI, VII en in voorkomend geval VIIIter, en artikel 84 ».
Art. 3.In artikel 16 van het reglement wordt 1° in § 1, 6°, na punt a) de volgende tekst ingevoegd : « a) de vorderingen wegens leningen toegestaan na 31 mei 2000, die volledig zijn gewaarborgd door hypotheken op kantoorgebouwen en polyvalente commerciële panden (`multi-purpose' gebouwen), gelegen op het grondgebied van België of een andere lidstaat van de Europese Unie voor zover deze laatste een 50 % weging toestaat met toepassing van de hierna bepaalde voorwaarden, en welke leningen aan de hierna- volgende voorwaarden voldoen : i) de wegingsfactor van 50 % is van toepassing op het gedeelte van de vordering dat het volgens het onderstaande punt a), dan wel volgens b) berekende maximum niet overschrijdt : a) 50 % van de marktwaarde van het betrokken goed. De marktwaarde van het goed moet door twee onafhankelijke schatters worden bepaald. Zij maken een onafhankelijke schatting op het ogenblik dat de lening wordt toegestaan, en de lening wordt toegestaan op basis van de laagste van de twee schattingen.
Het goed wordt minstens één keer per jaar door een schatter opnieuw geschat. Voor leningen die niet groter zijn dan 1 miljoen euro en 5 % van het eigen vermogen van de kredietinstelling als bedoeld bij artikel 14, dient het goed ten minste eens in de drie jaar opnieuw te worden geschat; b) 50 % van de marktwaarde van het goed of, als dit lager ligt, 60 % van de hypotheekwaarde, in die landen die bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen strikte criteria voor de berekening van hypotheekwaarden hebben vastgesteld. De hypotheekwaarde is de waarde van het goed dat door een schatter is vastgesteld op grond van een voorzichtige prognose van de toekomstige verhandelbaarheid van het goed, rekening houdend met duurzame langetermijnaspecten van het goed, de normale en plaatselijke marktvoorwaarden, het gebruik dat op dat ogenblik van het goed wordt gemaakt en eventuele andere doeleinden waarvoor het geschikt is.
Speculatieve factoren mogen niet in de hypotheekwaarde worden verrekend. De vastgestelde hypotheekwaarde moet op doorzichtige en heldere wijze worden gedocumenteerd.
De hypotheekwaarde en met name de onderliggende hypothesen in verband met de ontwikkeling van de betrokken markt moeten ten minste eens in de drie jaar of als de marktprijzen met meer dan 10 % dalen, opnieuw worden bekeken.
Zowel onder a) als onder b) wordt onder « de marktwaarde » verstaan de prijs waartegen het goed op de dag van de schatting door een willige verkoper onderhands zou kunnen worden verkocht aan een onafhankelijke (`at arm's length') koper, in de veronderstelling dat het goed publiek te koop wordt aangeboden, de marktvoorwaarden van die aard zijn dat de verkoop in normale omstandigheden kan plaatsvinden en er, rekening houdend met de aard van het goed, een normale periode voorhanden is om de verkoop te sluiten; ii) het goed moet door de eigenaar worden gebruikt of verhuurd; de vijftig percent weging geldt tot en met 31 december 2006; nadien blijft op de vóór die datum toegekende leningen de vijftig percent weging van toepassing tot de eerstvolgende mogelijkheid van aanpassing van de overeenkomst of tot de vervaldag indien de contractuele bepalingen niet eerder kunnen worden aangepast; a'') de vorderingen ingevolge onroerende leasing afgesloten na 31 mei 2000 en vóór 31 december 2006 en die betrekking hebben op voor beroepsdoeleinden bestemde goederen die in het land van de zetel gelegen zijn en waarop wettelijke bepalingen van toepassing zijn krachtens welke de lessor de volledige eigendom van het gehuurde goed behoudt zolang de huurder zijn koopoptie niet heeft uitgeoefend; a''') door hypotheek gedekte effecten en ander waardepapier met betrekking tot dewelke de Commissie, rekening houdend met het van toepassing zijnde rechtskader, van oordeel is dat het kredietrisico verbonden aan dit waardepapier gelijkwaardig is aan dat van de in punt a) of a') bedoelde hypothecair gewaarborgde vorderingen; in het bijzonder moet ten aanzien van de Commissie worden aangetoond : i) dat bedoelde effecten en ander waardepapier volledig en op directe wijze gedekt zijn door een pool van hypothecaire kredieten als bedoeld in a) of a'), die ten tijde van de uitgifte van de betrokken effecten en waardepapier geen probleemrisico's zijn; ii) dat de houders van bedoelde effecten en waardepapier, hetzij rechtstreeks, hetzij via een voor hun rekening handelend vertegenwoordiger, een recht met een voldoende hoge rang hebben op de onderliggende met hypotheek bezwaarde activa, minstens evenredig met hun aandeel in de effecten en waardepapier »; in § 1, 1°, wordt de verwijzing naar 6°, a), uitgebreid tot a'), a'') en a'''); 2° in § 1, 6°, g), - in het derde lid, na het woord « instellingen » de volgende zinsnede ingevoegd : « die vallen onder de de minimis-regeling bepaald bij artikel 7 »; - in het laatste lid, de zinsnede « afgeleide instrumenten die worden verhandeld op erkende beurzen en waarvoor dagelijkse margevereisten gelden » vervangen door « afgeleide instrumenten die worden verhandeld op erkende markten »; - een nieuw lid toegevoegd dat luidt als volgt : « de Commissie kan tot en met 31 december 2006 gelijkstellen met de in vorig lid bedoelde afgeleide instrumenten verhandeld op erkende markten, de afgeleide buiten-beursinstrumenten die worden vereffend door een clearinginstelling die optreedt als tegenpartij en waarbij alle deelnemers het risico dat zij voor de clearinginstelling belichamen dagelijks volledig met onderpand dekken, zodat bescherming wordt geboden tegen zowel het huidige risico als het potentieel toekomstig risico, op voorwaarde dat de instelling aantoont dat het gestelde onderpand dezelfde mate van bescherming biedt als onderpand in de zin van § 6, 4° en 5°, en dat het gevaar dat de gezamenlijke risico's van de clearinginstelling boven de marktwaarde van het geplaatste onderpand uitstijgen wordt geëlimineerd »; 3° in § 1, 6°, een punt h) toegevoegd dat luidt als volgt : « de verplichtingen met kredietvervangend karakter bedoeld in 5°, a) en b), die volledig zijn gewaarborgd door hypotheken als bedoeld in 6°, a), ten gunste van de rapporterende instelling die beschikt over een direct recht over de zekerheid »;4° in § 3, - punt 3 aangevuld met de woorden « hetzij regionale of lokale overheden van landen van de geografische zone A »; - een tweede lid toegevoegd dat luidt als volgt : « In afwijking van de bepalingen van § 1, 4°, wordt het niet gestorte en niet opgevraagde gedeelte van het kapitaal van het Europees Investeringsfonds voor twintig percent in het gewogen risicovolume opgenomen »; 5° in § 4, tweede lid, na de eerste zinsnede de woorden « evenals de bij artikel 11, § 2, van richtlijn 89/647/EEG van 18 december 1989 bedoelde obligaties die van een tien percent weging genieten » ingevoegd;6° in § 6, eerste lid, een zesde punt ingevoegd dat luidt als volgt : « mits voorafgaande toestemming van de Commissie, de bij § 3, 1°, a), bedoelde bestanddelen met als wederpartij regionale of lokale overheden van landen van de geografische zone A die in hun land van oorsprong van een nul percent weging genieten, met inbegrip van de bestanddelen die onherroepelijk en uitdrukkelijk gewaarborgd zijn door één van deze overheden ».
Art. 4.In artikel 17 van het reglement 1° worden in § 1 - de woorden « verrichtingen op valuta en goud » vervangen door « verrichtingen op valuta of goud »; - in het eerste lid na het woord « wordt » de woorden « onverminderd het bepaalde bij dat artikel » toegevoegd; - in de voetnoot (3) bij de tabel bij de eerste methode de volgende woorden toegevoegd : « (bv. termijnverrichtingen op grondstoffen) »; 2° wordt in § 2 - het woord « (netting-overeenkomsten) » in de titel toegevoegd; - in punt b), partim `schuldvergelijkingsovereenkomsten', de tekst van de tweede en derde alinea, eerste streepje, als volgt gewijzigd : « Het tweede element, het potentieel toekomstig kredietrisico van de onder de schuldvergelijking vallende verrichtingen, wordt berekend met toepassing van de formule `PKRverlaagd = (0,4*PKRbruto) + (0,6*NBR*PKRbruto)', waarbij : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de berekening van het potentieel toekomstig kredietrisico volgens bovenstaande formule mogen de onder de schuldvergelijkingsovereenkomst vallende perfect matchende contracten worden beschouwd als één enkel contract, waarvan de theoretische hoofdsom gelijk is aan de netto-opbrengsten. Perfect matchende contracten zijn termijnverrichtingen op valuta (of soortgelijke verrichtingen) waarvan de theoretische hoofdsom gelijk is aan de kasstromen, waarbij de kasstromen op dezelfde datum vervallen en geheel of gedeeltelijk in dezelfde valuta luiden.
Bij toepassing van de tweede methode - worden onder een schuldvergelijkingsovereenkomst vallende perfect matchende contracten beschouwd als één enkel contract waarvan de theoretische hoofdsom gelijk is aan de netto-opbrengsten; de bij § 1 bepaalde percentages zijn op overeenkomstige wijze van toepassing; »; - in punt b) een nieuwe alinea toegevoegd die luidt als volgt : « Wanneer onder een nettingovereenkomst eveneens termijnverrichtingen op valuta met een oorspronkelijke looptijd van hoogstens 14 kalenderdagen vallen of andere afgeleide instrumenten die niet moeten worden opgenomen in het gewogen risicovolume, mogen de instellingen ook deze instrumenten in rekening brengen bij de berekening van de hiervoor bedoelde nettobedragen, op voorwaarde dat zij bij de berekening van het risicovolume rekening houden met alle dergelijke instrumenten die onder een schuldvernieuwings- of schuldvergelijkingsovereenkomst vallen, zowel deze met een positieve als met een negatieve waarde ».
Art. 5.§ 1. In de artikelen 31 en 55 van het reglement worden de woorden « en gedekte warrants » weggelaten. § 2. In artikel 59, § 2, wordt de tekst van het eerste gedachtenstreepje als volgt gewijzigd : « het mag niet gaan om emittenten die uitsluitend obligaties en andere schuldinstrumenten hebben uitgegeven waarvoor overeenkomstig artikel 36 een vereiste van 8 % geldt, of waarvoor, uitsluitend ingevolge een bekomen waarborg, een lagere eigen-vermogensvereiste geldt; » § 3. In hoofdstuk VIII van het reglement worden de verwijzingen naar « andere edele metalen » weggelaten. § 4. In artikel 68 worden de woorden « de netto open positie in elke munt » aangevuld met « en in goud ». § 5. Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd : « De eigen-vermogensvereiste voor de dekking van het wisselkoersrisico op posities in valuta bedraagt 8 % van de totale nettopositie van de instelling in vreemde munt.
Indien de totale nettopositie in vreemde munt 2 % van het totale eigen vermogen van de instelling niet overschrijdt is deze aan geen eigen-vermogensvereiste ter dekking van het wisselkoersrisico onderworpen.
Tot en met 31 december 2004 bedraagt de eigen-vermogensvereiste voor de dekking van het wisselkoersrisico op posities in valuta 8 % van het deel van de totale nettopositie in vreemde munt van de instelling dat 2 % van het totale eigen vermogen overstijgt ». § 6. In artikel 75 worden na de woorden « de instellingen » de woorden « tot en met 31 december 2004 » ingevoegd. § 7. Artikel 78 wordt als volgt gewijzigd : « De in artikel 75 bedoelde berekeningsmethodes moeten een eigen-vermogensvereiste opleveren die : 1° uitgaande van een analyse van de wisselkoersfluctuaties gedurende alle voortschrijdende periodes van tien werkdagen in de voorgaande drie jaren in 99 % of meer van de gevallen meer bedraagt dan de waarschijnlijke verliezen;2° ongeacht het bedrag van de in vorig punt bedoelde eigen-vermogensvereiste, meer bedraagt dan 2 % van de netto open positie als berekend in artikel 69. Voor de toepassing van de in vorig lid bedoelde methode bepaalt de Commissie de formule en de modaliteiten voor de berekening, evenals de correlatiecoëfficiënten. Zij past deze laatste regelmatig aan de ontwikkelingen van de valutamarkten aan. »
Art. 6.Na hoofdstuk VIII. `Wisselkoersrisico' wordt in het reglement een hoofdstuk VIIIbis. `Grondstoffenrisico's' ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK VIIIbis. - Grondstoffenrisico's Artikel 76.1. Dit hoofdstuk is van toepassing op de posities die voortvloeien uit het geheel van de activiteiten van de instelling die betrekking hebben op grondstoffen, met inbegrip van de van grondstoffen afgeleide instrumenten.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk omvat het begrip grondstoffen eveneens - de edele metalen, buiten goud en de van goud afgeleide instrumenten; - de grondstoffen of gegarandeerde rechten inzake de eigendom van grondstoffen die de instelling overdraagt bij middel van een retrocessieovereenkomst, evenals grondstoffen die de instelling in lening geeft bij middel van een grondstoffen-leningsovereenkomst.
Artikel 76.2. § 1. De instelling berekent haar positie in elk van de grondstoffen waarin ze actief is.
De instelling mag de volgende posities eveneens beschouwen als posities in dezelfde grondstof : - posities in verschillende subcategorieën grondstoffen, indien deze subcategorieën in elkaars plaats leverbaar zijn, en - posities in vergelijkbare grondstoffen, indien deze verregaand substitueerbaar zijn en er gedurende minstens een jaar tussen de koersbewegingen een correlatie van 90 % kan worden vastgesteld.
Posities die voorraadfinanciering betreffen, mogen buiten de toepassing van dit hoofdstuk worden gelaten. § 2. Elke positie in grondstoffen moet worden uitgedrukt in de vaste rekeneenheid. Omrekening gebeurt tegen de contante koers van de euro. § 3. Als de korte positie vóór de lange positie vervalt, moet de instelling maatregelen nemen om zich te beschermen tegen het risico van onvoldoende of geringe liquiditeit dat zich op bepaalde markten kan voordoen.
Artikel 76.3. § 1. Grondstoffenfutures en termijnverbintenissen tot aan- of verkoop van grondstoffen worden verwerkt als notionele bedragen, uitgedrukt in de vaste rekeneenheid. Aan deze instrumenten wordt op basis van de afloopdatum een looptijd toegekend. § 2. Grondstoffenswaps waarbij het ene onderdeel van de transactie een vaste prijs is en het andere de dagkoers, worden in de looptijdklassentabel verwerkt als een reeks posities die gelijk zijn aan het notionele bedrag van het contract, waarbij een positie overeenkomt met elke betaling op de swap en dienovereenkomstig wordt ondergebracht in de betreffende lijn van de looptijdklassentabel. De posities zijn lang als de instelling de vaste prijs betaalt en de variabele prijs ontvangt; de posities zijn kort als de instelling de vaste prijs ontvangt en de variabele prijs betaalt.
Grondstoffenswaps waarbij de twee onderdelen van de transactie op verschillende grondstoffen betrekking hebben, worden in de methode op basis van looptijdklassen in de betreffende rij van de tabel ondergebracht. § 3. Opties op grondstoffen worden voor de toepassing van dit hoofdstuk behandeld alsof het posities zijn die in waarde gelijk zijn aan het bedrag van het onderliggende instrument waarop de optie betrekking heeft, vermenigvuldigd met zijn delta.
De aldus verkregen posities mogen worden gecompenseerd met tegengestelde posities in dezelfde onderliggende grondstof (of van grondstoffen afgeleide instrumenten).
De gebruikte delta is de delta die wordt berekend door de instelling op een door de Commissie goedgekeurde wijze of, bij ontstentenis hiervan, de door de markt meegedeelde delta in het geval van een op de beurs verhandelde optie.
De Commissie kan, wanneer zij dat vanuit prudentieel oogpunt passend vindt, de instelling ertoe verplichten een welbepaalde delta te gebruiken of de delta te berekenen volgens een aangegeven methode.
Wanneer de instelling haar opties omzet in de onderliggende instrumenten aan de hand van de delta, is zij onderworpen aan een bijkomende vereiste om de overige risico's te dekken.
Wanneer de instelling haar opties niet omzet in de onderliggende grondstoffen aan de hand van de delta, is de netto-positie voor elke optie onderworpen aan een vereiste die gelijk is aan deze voor de onderliggende grondstof waarop die optie betrekking heeft. Voor een bekomen optie is deze vereiste beperkt tot de marktwaarde van die optie.
De in dit artikel bedoelde behandeling is eveneens van toepassing op warrants die op grondstoffen betrekking hebben.
Artikel 76.4. § 1. De berekening van de solvabiliteitsvereisten ter dekking van grondstoffenrisico's gebeurt volgens één van de hiernavolgende methodes. § 2. Methode op basis van looptijdklassen. (a) Alle posities in een bepaalde grondstof en alle posities in dezelfde grondstof als bedoeld bij art.76.2, § 1, worden ondergebracht in de betreffende looptijdklassen van onderstaande tabel. Fysieke voorraden worden ondergebracht in de eerste looptijdklasse.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voor de toepassing van het eerste lid kunnen posities in dezelfde grondstof op nettobasis worden gecompenseerd en ondergebracht in de betreffende looptijdklassen, voor zover - het posities betreft in contracten die op dezelfde datum aflopen, of - posities in contracten die binnen tien dagen na elkaar aflopen indien de contracten worden verhandeld op markten waar dagelijkse leveringsdata bepaald worden. (b) Vervolgens berekent de instelling de som van de lange posities en de som van de korte posities in elke looptijdklasse.Het bedrag ten belope waarvan de eerstgenoemde (laatstgenoemde) som in een bepaalde looptijdklasse gelijk is aan de laatstgenoemde (eerstgenoemde) som, vormt de gecompenseerde positie in deze looptijdklasse, terwijl de resterende lange of korte positie de niet-gecompenseerde positie in deze zelfde looptijdklasse is.
Het deel van de niet-gecompenseerde lange (korte) positie in een bepaalde looptijdklasse dat gelijk is aan de niet-gecompenseerde korte (lange) positie in een volgende looptijdklasse, is de tussen twee looptijdklassen gecompenseerde positie. Het deel van de niet-gecompenseerde lange positie of de niet-gecompenseerde korte positie dat niet op deze wijze gecompenseerd kan worden, vormt de niet-gecompenseerde positie. (c) De eigen-vermogensvereisten van de instelling worden voor elke grondstof op basis van de betreffende looptijdklassen berekend, als de som van : (i) de gecompenseerde lange en korte posities, vermenigvuldigd met de toepasselijke « spread »-coëfficiënt die in de tweede kolom van bovenstaande tabel voor elke looptijdklasse wordt gegeven, en met de contante koers van de grondstof; (ii) voor elke looptijdklasse waarnaar een niet-gecompenseerde positie uit een voorgaande looptijdklasse wordt overgedragen, de tussen twee looptijdklassen gecompenseerde positie, vermenigvuldigd met 0,6 % (zijnde de overdrachtscoëfficiënt) en met de contante koers van de grondstof; (iii) de resterende niet-gecompenseerde posities, vermenigvuldigd met 15 % (zijnde de « outright »-coëfficiënt) en met de contante koers van de grondstof. (d) De totale eigen-vermogensvereiste van de instelling ter dekking van haar grondstoffenrisico's is de som van de overeenkomstig punt (c) supra berekende solvabiliteitsvereiste voor elk van de grondstoffen waarin zij bedrijvig is. § 3. Vereenvoudigde methode. (a) De eigen-vermogensvereiste van de instelling voor elke grondstof is de som van : (i) 15 % van de lange of korte nettopositie, vermenigvuldigd met de contante koers van de grondstof; (ii) 3 % van de lange plus de korte brutopositie, vermenigvuldigd met de contante koers van de grondstof.
Het saldo van de lange (korte) posities van de instelling tegenover haar korte (lange) posities in dezelfde grondstof en identieke futures, opties en warrants op grondstoffen, is de nettopositie van de instelling in elke grondstof. Bij de berekening van de nettopositie worden posities in afgeleide instrumenten behandeld als posities in de onderliggende grondstof, overeenkomstig de bij art. 76.3 bepaalde wijze. (b) De totale eigen-vermogensvereiste van de instelling ter dekking van haar grondstoffenrisico's is de som van de overeenkomstig punt (a) supra berekende solvabiliteitsvereiste voor elk van de grondstoffen waarin zij bedrijvig is.»
Art. 7.Na hoofdstuk VIIIbis. `Grondstoffenrisico's' wordt in het reglement een hoofdstuk VIIIter. `Interne modellen voor marktrisico's' ingevoegd, dat luidt als volgt : « HOOFDSTUK VIIIter. - Interne modellen voor marktrisico's Artikel 76.5. § 1. De Commissie kan de instellingen onder bepaalde voorwaarden toestaan dat zij hun eigen-vermogensvereisten ter dekking van de bij hoofdstukken V, VI, VIII en VIIIbis bedoelde risico's berekenen met toepassing van hun eigen interne mathematische modellen die zij voor de opvolging en het beheer van hun marktrisico's gebruiken. Deze modellen kunnen worden toegepast in plaats van of in combinatie met de standaardmethoden bepaald in de betreffende hoofdstukken. § 2. De instellingen kunnen hun eigen intern model gebruiken voor de berekening van de reglementaire eigen-vermogensvereiste bedoeld in § 1, op voorwaarde dat zij hiervoor voorafgaandelijk de uitdrukkelijke toestemming hebben bekomen van de Commissie en deze het model heeft erkend.
Opdat de Commissie een intern model zou erkennen, is vereist dat de betrokken instelling een aantal normen naleeft met betrekking tot het model en zijn gebruik. Deze minimumnormen van kwalitatieve en kwantitatieve aard worden hierna nader gedefinieerd.
Artikel 76.6. Kwalitatieve normen § 1. De Commissie zal een model enkel erkennen voorzover haar wordt aangetoond dat het model kadert in een proces van risicobeheer dat qua concept solide is en op deugdelijke wijze wordt toegepast. § 2. Opdat aan het bepaalde bij § 1 zou worden beantwoord, is minimaal het volgende vereist : i) het interne model voor risicometing is in hoge mate geïntegreerd in het dagelijkse proces van risicobeheer van de instelling en dient als basis voor een passend beleidsinformatiesysteem (met rapportering van risicoposities en resultaten aan de hoogste leiding van de instelling); ii) de instelling beschikt over een afdeling risicobeheer die onafhankelijk is van de afdelingen die instaan voor de marktactiviteit en die rechtstreeks rapporteert aan de hoogste leiding; de betrokken afdeling is belast met het ontwerpen en implementeren van het risicobeheerssysteem van de instelling, de uitwerking van een limietensysteem, en de dagelijkse risicorapportering en de analyse van de uitkomsten van het model; iii) de raad van bestuur en de directie van de instelling zijn actief bij het proces van risicobeheer betrokken, inclusief het gebruik van interne modellen; de dagelijkse rapporten die de afdeling risicobeheer opstelt, dienen alle relevante informatie te bevatten; ze worden gerapporteerd aan en beoordeeld door een directieniveau dat beslissingsbevoegdheden heeft om de risicoposities van de individuele handelaren of van de totale risicopositie van de instelling te verminderen; iv) de instelling, inzonderheid de afdelingen risicobeheer en interne audit, beschikt over voldoende personeel dat onderlegd is in het gebruik, opvolging en administratieve verwerking van de gehanteerde modellen; v) de instelling heeft passende procedures vastgesteld voor de bewaking van en het toezicht op de naleving van de schriftelijk vastgelegde interne instructies en controles, die betrekking hebben op de werking van het risicometingssysteem als geheel; vi) de modellen van de instelling hebben in het verleden bewezen risico's voldoende accuraat te meten; vii) de instelling voert frequent een stringent programma van stresstests uit en beschikt over een methodologie op basis waarvan stressscenario's geïdentificeerd en uitgevoerd worden; de uitkomsten van de tests worden beoordeeld door de leiding en sturen mede het beleid en het limietensysteem inzake risico van de instelling; viii) als onderdeel van de periodieke interne controle moet de instelling een onafhankelijke evaluatie van het risicometingssysteem uitvoeren; deze evaluatie moet betrekking hebben op de afdelingen belast met de marktactiviteit en het risicobeheer; ten minste eenmaal per jaar moet de instelling een evaluatie uitvoeren van het algehele risicobeheersproces; de evaluatie heeft minstens betrekking op : - het adequaat zijn van de documentatie over het risicobeheerssysteem en -proces en van de organisatie van de afdeling risicobeheer; - de integratie in het dagelijkse risicobeheer van de metingen van het marktrisico en de deugdelijkheid van het informatiesysteem voor de directie; - het goedkeuringsproces van de risicowaarderings- en beheersmodellen en systemen die in de instelling gebruikt worden; - aard en omvang van de marktrisico's die de instelling heeft geïdentificeerd en in het risicometingsmodel heeft verwerkt, alsook de validering van significante wijzigingen in het risicometingsproces; - het accuraat en volledig zijn van gegevens over posities, volatiliteit en correlaties, en de waarderings- en risicogevoeligheidsberekeningen; - het verificatieproces dat de instelling hanteert ter beoordeling van de consistentie, tijdigheid en betrouwbaarheid van de gegevensbronnen die voor de interne modellen gebruikt worden, alsmede van de onafhankelijkheid van deze gegevensbronnen; - het verificatieproces waarvan de instelling gebruik maakt voor de evaluatie van tests die achteraf worden uitgevoerd (« back-testing ») om te beoordelen of het model accuraat is, en inzonderheid de risico's correct heeft voorspeld. § 3. De instelling waakt over de accuraatheid en de goede werking van haar model door middel van regelmatige « back-testing »; « back-testing » op de reële waardewijzigingen behelst dat voor iedere werkdag de uit het model van de instelling resulterende eendagswaarde van het potentiële verlies (« value-at-risk ») voor de eindedagsposities van de portefeuille wordt vergeleken met de eendagsverandering in de waarde van de portefeuille aan het einde van de daaropvolgende werkdag; « back-testing » op de hypothetische waardewijzigingen van de portefeuille berust op een vergelijking van de eindedagswaarde van de portefeuille en, uitgaande van een ongewijzigde samenstelling van de portefeuille, aan het einde van de daaropvolgende werkdag; de Commissie onderzoekt of de instelling in staat is tot het uitvoeren van tests achteraf op zowel feitelijke als hypothetische veranderingen van de waarde van de portefeuille; de instellingen moeten passende maatregelen treffen om hun « back-testing »-programma te verbeteren wanneer dit ontoereikend wordt geacht. § 4. Voor de berekening van de eigen-vermogensvereiste ter dekking van het specifieke risico van verhandelbare schuldinstrumenten en aandelen, dient het intern model, onverminderd het bepaalde hierna, inzonderheid aan de volgende voorwaarden te voldoen : - de historische prijsschommeling in de portefeuille te verklaren; - concentratie qua omvang en veranderingen in de samenstelling van de portefeuille weer te geven; - solide te zijn in een volatiele omgeving; - gevalideerd te worden door back-testing ter beoordeling van de vraag of het specifieke risico accuraat wordt weergegeven; voor de instellingen die modellen gebruiken die hieraan niet beantwoorden, geldt een afzonderlijke eigen-vermogensvereiste ter dekking van het specifieke risico, berekend overeenkomstig de standaardmethode van hoofdstukken V en VI. Artikel 76.7. Kwantitatieve normen en eigen-vermogensvereisten § 1. Elk intern model dat door de Commissie erkend wordt moet de relevante markt-risicofactoren bestrijken, in het licht van de markten en instrumenten waarin de instelling bedrijvig is. Minimaal moet aan de navolgende voorwaarden zijn voldaan : i) Met betrekking tot het renterisico moet het interne model risicofactoren hanteren welke corresponderen met de rentevoeten voor elk van de valuta's waarin de instelling renterisicogevoelige posities binnen of buiten de balanstelling inneemt.De instelling geeft de rendementscurves weer door middel van een van de algemeen aanvaarde benaderingen. Voor renterisico's in de voornaamste valuta's en markten wordt de rendementscurve in ten minste zes looptijdsegmenten verdeeld, om de variaties van de rentevolatiliteit in de rendementscurve weer te geven. Het risicometingssysteem moet ook het risico van minder perfect gecorreleerde bewegingen binnen dezelfde munt tussen verschillende rendementscurves bestrijken. ii) Met betrekking tot het valutarisico moeten in het risicometingssysteem risicofactoren worden gebruikt voor het goud en de afzonderlijke buitenlandse valuta's waarin de posities van de instelling luiden. iii) Met betrekking tot het aandelenrisico moet in het risicometingssysteem een afzonderlijke risicofactor gebruikt worden voor ten minste elke aandelenmarkt waarop de instelling significante posities inneemt. iv) Met betrekking tot het grondstoffenrisico moet in het risicometingssysteem een afzonderlijke risicofactor gebruikt worden voor ten- minste elke grondstof waarin de instelling significante posities neemt. In het risicometingssysteem moeten het risico van niet-perfect gecorreleerde bewegingen van vergelijkbare (doch niet identieke) grondstoffen, alsmede het risico van veranderingen van termijnkoersen dat uit niet op elkaar passende looptijden voortvloeit, zijn verwerkt. Voorts moet rekening worden gehouden met de kenmerken van de markten, inzonderheid de leveringsdata en de mogelijkheid die wordt geboden om posities af te dekken.
De Commissie verlangt dat het model accuraat alle wezenlijke koersrisico's van opties en vergelijkbare posities bestrijkt en dat de overige niet door het model bestreken risico's afdoende met eigen vermogen afgedekt zijn.
De Commissie kan de instellingen toestaan, binnen risicocategorieën en over risicocategorieën heen, empirische correlaties te hanteren, indien zij ervan overtuigd is dat het systeem waarmee de instelling de correlaties meet, solide is en op deugdelijke wijze wordt toegepast.
Voor de berekening van het potentiële verlies gelden de volgende minimale kwantitatieve normen : i) de berekening moet ten minste eenmaal per dag gebeuren; ii) een eenzijdig betrouwbaarheidsinterval van 99 % dient te worden gehanteerd; iii) een houdperiode (periode gedurende welke de positie wordt aangehouden) van minimum tien werkdagen; iv) een historische observatieperiode van ten minste één jaar, tenzij een kortere periode kan gemotiveerd worden op grond van een aanmerkelijke toename van de koersvolatiliteit; v) bijwerking van de historische cijferreeksen minimaal driemaandelijks. § 2. De eigen-vermogensvereiste berekend met toepassing van het door de Commissie erkend model als bedoeld bij artikel 76.5 is de hoogste van de hiernavolgende bedragen : i) het potentiële verlies van de voorgaande dag als berekend door het model; ii) het gemiddelde van de dagelijkse potentiële verliezen op elk van de zestig eraan voorafgaande werkdagen, vermenigvuldigd met de in § 3 vermelde vermenigvuldigingsfactor, welke vermenigvuldigingsfactor desgevallend verhoogd wordt met de in § 4 vermelde `plus-factor'. § 3. De in § 2, ii), bedoelde vermenigvuldigingsfactor bedraagt minimaal `3', tenzij de Commissie uit prudentiële overwegingen een hogere factor oplegt die zich situeert tussen `3' en `4' (`4' inbegrepen). § 4. De in § 2, ii), bedoelde plus-factor situeert zich tussen `0' en `1' (`1' inbegrepen), en wordt berekend overeenkomstig de hiernavolgende tabel, afhankelijk van het aantal overschrijdingen (« overshootings ») dat de instelling gedurende de laatste 250 werkdagen bij het uitvoeren van tests achteraf heeft vastgesteld. De instellingen moeten de overschrijdingen consistent berekenen door middel van tests op de feitelijke dan wel op de hypothetische veranderingen in de waarde van de portefeuille. Een overschrijding is een eendagsverandering in de waarde van de portefeuille welke meer bedraagt dan de gerelateerde, uit het model van de instelling resulterende eendagswaarde van het potentiële verlies. Het aantal overschrijdingen wordt minstens per kwartaal geëvalueerd.
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld De Commissie kan in individuele gevallen en uitzonderlijke omstandigheden ontheffing verlenen van de verplichting de vermenigvuldigingsfactor met een plus-factor te verhogen, indien de instelling aantoont dat een dergelijke verhoging onterecht is en dat het model in wezen solide is.
Teneinde de Commissie toe te laten de juistheid van de plus-factor op te volgen, moet de instelling de bij de toepassing van het back-testing-programma geconstateerde overschrijdingen die overeenkomstig de voorgaande tabel een verhoging van de plus-factor met zich zouden brengen, terstond en in ieder geval uiterlijk binnen vijf werkdagen ter kennis brengen van de Commissie.
Indien het groot aantal overschrijdingen erop wijst dat het model onvoldoende accuraat is, zal de Commissie de erkenning van het model intrekken of passende maatregelen opleggen om ervoor te zorgen dat het model onmiddellijk wordt verbeterd. § 5. Als het model van de instelling erkend is voor de berekening van de eigen-vermogensvereiste ter dekking van het specifieke risico als bedoeld bij artikel 76.6, § 4), wordt de overeenkomstig de §§ 1 tot 3 berekende vereiste verhoogd ten belope van : i) ofwel het aandeel `specifiek risico' in het gemeten potentieel verlies (`value-at-risk'); ii) ofwel de metingen van het potentiële verlies van subportefeuilles van schuldpapier- en aandelenposities die een specifiek risico inhouden.
De instellingen die gebruik maken van keuze ii) moeten vooraf de structuur van hun subportefeuilles aan de Commissie meedelen en mogen deze niet wijzigen zonder haar instemming.
De Commissie kan ontheffing verlenen van de in vorig lid bedoelde verhoging wanneer de instelling aantoont dat haar model overeenkomstig internationaal overeengekomen normen ook het « event »-risico en het debiteurenrisico weergeeft voor haar posities in verhandelbare schuldinstrumenten en aandelen.
De eigen-vermogensvereiste ter dekking van het specifiek risico verbonden aan posities in schuldinstrumenten en aandelen dat niet berekend wordt met toepassing van een erkend model, wordt berekend overeenkomstig het bepaalde bij de hoofdstukken V en VI. »
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 21 juli 2000.
Brussel, 4 juli 2000.
De Voorzitter, J.-L. Duplat.
Gezien om te worden gevoegd bij het ministerieel besluit van 3 augustus 2000.
De Minister van Financiën, D. REYNDERS De Minister van Economie, Ch. PICQUE