gepubliceerd op 17 juli 2003
Koninklijk besluit houdende de organisatie en de werking van de Commissie « Kunstenaars »
26 JUNI 2003. - Koninklijk besluit houdende de organisatie en de werking van de Commissie « Kunstenaars »
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de programmawet van 24 december 2002, inzonderheid op artikel 172, § 3;
Gelet op het advies van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor sociale zekerheid, gegeven op 21 februari 2003;
Gelet op het advies van het Algemeen Beheerscomité voor het sociaal statuut van de zelfstandigen, gegeven op 20 februari 2003;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 12 maart 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 27 maart 2003;
Gelet op het besluit van de Ministerraad over het verzoek om advies door de Raad van State binnen een termijn van één maand;
Gelet op het advies van de Raad van State nr. 35.225/1, gegeven op 15 mei 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Justitie en Onze Minister belast met Middenstand en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.§ 1. De Commissie « Kunstenaars », bedoeld in artikel 172 van de programmawet van 24 december 2002, omvat, benevens de voorzitter, vier leden van wie er twee worden aangewezen door de administrateur-generaal van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en twee door de administrateur-generaal van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen onder de ambtenaren van hun instelling. Voor elk lid worden één of meer plaatsvervangers aangewezen, die het lid in geval van afwezigheid of belet vervangen. § 2. Van deze leden-ambtenaren, aangewezen door de administrateur-generaal van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en door de administrateur-generaal van het Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen der zelfstandigen, behoort er één tot de Nederlandse en één tot de Franse taalrol. De plaatsvervangers behoren tot dezelfde taalrol als het werkend lid, aan wie zij werden toegevoegd.
Art. 2.De Koning benoemt op gezamenlijk advies van de Ministers die de Sociale Zekerheid, de Werkgelegenheid en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben en op voordracht van de Minister van Justitie, de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter, die de voorzitter in geval van afwezigheid of belet vervangt.
Niemand kan tot voorzitter of plaatsvervangend voorzitter benoemd worden tenzij hij doctor of licentiaat in de rechten is en gedurende ten minste acht jaar rechterlijke functies heeft uitgeoefend.
De voorzitter dient zowel kennis te hebben van het Nederlands als het Frans.
De magistraten en gewezen magistraten, opgeroepen middels een bericht bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad , dienen hun kandidatuur in bij de Minister van Justitie, bij een ter post aangetekende brief, binnen vijftien dagen na de bekendmaking van de oproep in het Belgisch Staatsblad .
Art. 3.De effectieve en plaatsvervangende voorzitter en de leden worden benoemd of aangewezen voor een termijn van zes jaar. Ze kunnen herbenoemd of opnieuw aangewezen worden.
De ambtenaren, effectieve en plaatsvervangende leden, maken niet langer deel uit van de Commissie wanneer hun administratief ambt een einde neemt.
De effectieve en plaatsvervangende voorzitter en de leden die een overleden, ontslagnemend of niet langer van de Commissie deel uitmakend effectief of plaatsvervangend voorzitter of lid vervangen, beëindigen het mandaat van degene die zij vervangen.
Art. 4.Aan de effectieve en plaatsvervangende voorzitter van de Commissie wordt per zitting die zij bijwonen een presentiegeld van 50 euro toegekend.
Het presentiegeld is slechts verschuldigd indien de duur van de zitting ten minste drie uur bedraagt.
Het bedrag van 50 euro wordt aan spilindexcijfer 103,14 gekoppeld en varieert zoals bepaald bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Deze presentiegelden worden ten laste genomen door de begroting van de Federale Overheidsdienst « Sociale Zekerheid ».
Art. 5.De administrateurs-generaal van de Rijksdienst voor sociale zekerheid en van het Rijksinstituut voor sociale verzekeringen der zelfstandigen wijzen onder de ambtenaren van hun instelling elk een personeelslid aan belast met het waarnemen van het secretariaat van de Commissie.
Van deze ambtenaren behoort er één tot de Nederlandse en één tot de Franse taalrol.
Het secretariaat is belast met de voorbereiding van de werkzaamheden van de Commissie en met de tenuitvoerlegging van haar beslissingen. De kosten verbonden aan publicaties van de Commissie, bij jaarlijkse beurtrol, worden gedragen door de Rijksdienst voor sociale zekerheid en het Rijksinstituut voor sociale verzekeringen der zelfstandigen.
Art. 6.De Commissie beraadslaagt slechts geldig indien de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter en minstens een lid van elke instelling, bedoeld in artikel 1, aanwezig zijn. Indien bij een stemming de leden van elke instelling niet gelijk in aantal zijn, zal het jongste lid aangewezen voor de instelling, dat overtallig is, zich onthouden.
Bij staking van stemmen beslist de voorzitter of de plaatsvervangende voorzitter.
Art. 7.De Commissie stelt een huishoudelijk reglement vast dat inzonderheid alle nadere bepalingen bevat die de werking van de Commissie aanbelangen en niet in dit besluit geregeld zijn.
Het huishoudelijk reglement wordt ter goedkeuring voorgelegd aan de Ministers die de Werkgelegenheid, de Sociale Zaken, de Justitie en de Middenstand onder hun bevoegdheid hebben.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2003.
Art. 9.Onze Minister van Werkgelegenheid, Onze Minister van Sociale Zaken, Onze Minister van Justitie en Onze Minister belast met Middenstand, zijn, elk wat hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 26 juni 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werkgelegenheid, Mevr. L. ONKELINX De Minister van Sociale Zaken en pensioenen, F. VANDENBROUCKE De Minister van Justitie, M. VERWILGHEN De Minister belast met Middenstand, R. DAEMS