gepubliceerd op 10 september 2003
Koninklijk besluit houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten
26 AUGUSTUS 2003. - Koninklijk besluit houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Dit verslag bevat twee onderscheiden delen. Het eerste heeft betrekking op de algemene context van het ontwerp van besluit dat ik de eer heb Uw Majesteit voor te leggen. Het tweede betreft de bevoegdheid van de Minister van Financiën.
I. Algemene context.
De materie ligt vervat in artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten. Dit artikel biedt de mogelijkheid de verschuldigde successierechten te voldoen door inbetalinggeving van kunstwerken. De erfgenamen of legatarissen moeten op elk moment de mogelijkheid hebben kunstwerken in betaling te geven.
Om die mogelijkheid in te voeren heeft het koninklijk besluit van 24 augustus 1987 een commissie opgericht, belast met de schatting van de kunstwerken.
Meerdere ministeriële besluiten duiden de leden van bovenvermelde commissie aan, het laatste dateert van 22 januari 1999.
Op het vlak van de aanduiding van de leden van de commissie heeft de administratie - van bij aanvang en zonder onderbreking - een zeer strikte lijn gevolgd : de effectieve leden van de commissie kiezen op grond van twee criteria. Enerzijds de beroepservaring van de kandidaten - noodzakelijk opgedaan in de loop van een pluridisciplinaire loopbaan - en anderzijds, de strategische plaats door die personen ingenomen in het hoofdorganigram van de betrokken administratie. Onder de twee weerhouden criteria heeft het tweede steeds zwaarder doorgewogen, want het liet een ambtenaar door zijn dagelijkse activiteit op een hoog niveau van de hiërarchie toe een algemeen overzicht te hebben van het fiscaal successierecht en zo de vermelde commissie met de gewenste virtuositeit te leiden en te begeleiden. De administratie was van mening dat de plaatsvervangende leden voornamelijk aangeduid werden om toevallige afwezigheden van de effectieve leden op te vullen.
De ervaring leert echter dat de door artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten ingevoerde procedure omslachtig was en een te beperkte toepassingssfeer bestreek. Daarom is de wetgever van mening dit artikel 83-3 te moeten vervangen (wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen van de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten).
Samengevat kan gesteld worden dat de nieuwe regeling de mogelijkheid biedt niet enkel kunstwerken met "internationale faam" ter betaling af te geven, maar ook die welke behoren tot "het roerend cultureel erfgoed van het land". Daarenboven laat de nieuwe tekst toe om kunstwerken ter betaling af te geven die, op het ogenblik van het overlijden, eigendom waren van de erfgenamen van de overledene.
Momenteel is de wet van 21 juni 2001 niet van kracht.
Nu hebben onlangs twee van de meest invloedrijke leden van de huidige commissie (namelijk de Heren Vandenbosch en Mottet) hun strategische betrekking bij de administratie verlaten. Het vertrek van die kernleden ontkracht in sterke mate de huidige commissie en ze is niet meer in staat om te werken overeenkomstig de initiële doelstelling.
Men moet er dus van uitgaan dat de huidige commissie, hoewel nog altijd wettelijk samengesteld is, ontkracht geworden is, en dus nog amper operationeel.
Er is dus ontegensprekelijk een leemte ontstaan, geen juridische, maar een organisatorische, wegens de wettelijke verplichting die voorkomt in artikel 83-3 van voormeld Wetboek.
Het door dit ontwerp nagestreefd doel bestaat juist uit het zo snel mogelijk verhelpen van dit euvel. Daarom wordt dit ontwerp van besluit dat ik de eer heb aan Uwe Majesteit voor te leggen bij hoge dringendheid ingediend. Er moet inderdaad zonder dralen verholpen worden aan de onmogelijkheid van de huidige commissie om sinds het vertrek van die twee specialisten te functioneren.
Om hieraan zo goed mogelijk tegemoet te komen is de meest logische oplossing de versnelde invoering van de nieuwe procedure (ingevoerd door de wet van 21 juni 2001), in plaats van nieuwe benoemingen door te voeren in het kader van de huidige commissie, die ontkracht en ondoeltreffend geworden is. Daarom legt het ontwerp van besluit dat aan Uwe Majesteit voorgelegd wordt de inwerkingtreding vast op 21 juni 2001.
II. De bevoegdheid van de Minister van Financiën.
Er mag niet uit het oog verloren worden dat op het ogenblik van de goedkeuring van voormelde wet van 21 juni 2001, de goedkeuring van de wet van 13 juli 2001 tot herfinanciering van de gemeenschappen en uitbreiding van de fiscale bevoegdheden van de gewesten aan de gang was. Dit toont voldoende aan dat de bevoegdheid van de Minister van Financiën (federaal) tijdens de parlementaire werkzaamheden grondig onderzocht werd. Er dient hierbij opgemerkt te worden dat de tekst van de wet van 21 juni 2001 wel degelijk de term "minister van Financiën" weerhouden heeft, en niet die van "federale minister van Financiën".
Het spreekt dus vanzelf dat mocht in de toekomst een Gewest voor de belastingdiensten instaan (met name erfrechtelijk), de bevoegde minister van Financiën dus vanzelfsprekend de minister van Financiën van het Gewest zal zijn die instaat voor het belastingbeleid.
Ik heb de eer te zijn, Sire, Van Uwe Majesteit, De zeer eerbiedige en zeer trouwe dienaar, De Minister van Financiën, D. REYNDERS
26 AUGUSTUS 2003. - Koninklijk besluit houdende aanvullende regels betreffende de inbetalinggeving van kunstwerken ter voldoening van de successierechten, tot vaststelling van de nadere regels betreffende de betaling en de teruggave van de schattingskosten bedoeld in artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten en in artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en tot vaststelling van de datum van inwerkingtreding van elk van de artikelen van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten (1) ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten, inzonderheid op de artikelen 2, 5 en 6;
Gelet op artikel 108 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, gewijzigd bij de wet van 22 december 1998;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 januari 1987 betreffende de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten;
Gelet op het koninklijk besluit van 24 augustus 1987 tot instelling van een commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 6 juni 1991;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën gegeven op 20 mei 2003;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 17 juni 2003;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten moet toelaten de verschuldigde successierechten te voldoen door de inbetalinggeving van kunstwerken, dat de effectieve leden van de voor de schatting van de kunstwerken bevoegde commissie gekozen werden in hoofde van hun competenties maar bovenal voor de strategische positie die zij hebben in de hiërarchie van de administratie, dat twee van de meest invloedrijke leden van deze commissie hun strategische positie in de administratie hebben verlaten, dat hier uit voortvloeit dat de huidige commissie beroofd wordt van haar kern en bijgevolg niet meer werkbaar is, dat evenwel het principe blijft voortbestaan dat de rechtsopvolgers de successierechten moeten kunnen voldoen door middel van de afgifte van kunstwerken, dat het bijgevolg noodzakelijk is om zo spoedig mogelijk aan de huidige leemte te verhelpen, dat daarom, de meest aangewezen oplossing is de bespoediging van het in werking laten treden van de door de wet van 21 juni 2001 ingevoerde procedure, één van de doelstellingen van dit besluit juist de bepaling van de inwerkingtreding van de wet van 21 juni 2001 is.
Op de voordracht van Onze Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Indiening van de schattingsaanvraag
Artikel 1.§ 1. De schattingsaanvraag wordt bij een ter post aangetekende brief ingediend bij de voorzitter van de bijzondere commissie. § 2. Bovendien, indien de schattingsaanvraag wordt gedaan bij toepassing van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten : 1° en de kunstwerken maken in hun geheel deel uit van de nalatenschap of behoren op de dag van het overlijden in hun geheel toe aan de overledene en zijn overlevende echtgenoot : a) wordt de schattingsaanvraag terzelfder tijd bij een ter post aangetekende brief betekend aan de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap moet worden ingediend;b) moet de aanvraag worden ingediend vóór het verstrijken van hetzij de in artikel 40 van het Wetboek der successierechten bepaalde gewone termijn voor de indiening van de aangifte, hetzij de overeenkomstig artikel 41 van het Wetboek der successierechten verlengde termijn voor die aangifte, indien de verlenging van de termijn van indiening werd toegestaan op andere gronden dan de indiening van de schattingsaanvraag; Als datum van de aanvraag geldt de datum van de afgifte bij de post voor het aangetekend versturen ervan aan de voorzitter van de bijzondere commissie. 2° en de kunstwerken behoren op de dag van het overlijden in hun geheel toe aan de overlevende echtgenoot of aan de erfgenamen, legatarissen of begiftigden : a) wordt de schattingsaanvraag terzelfder tijd bij een ter post aangetekende brief betekend aan de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap is of moet worden ingediend;b) moet de aanvraag worden ingediend voor het verstrijken van de betalingstermijn bedoeld in artikel 77 van het Wetboek der successierechten; Als datum van de aanvraag geldt de datum van de afgifte bij de post voor het aangetekend versturen ervan aan de voorzitter van de bijzondere commissie. 3° geldt de schattingsaanvraag als aanbod tot inbetalinggeving. § 3. Van zodra de voorzitter van de bijzondere commissie een schattingsaanvraag ontvangt, geeft hij, naargelang het geval, de directeur-generaal van de Administratie van de inkomens en ondernemingsfiscaliteit of de administrateur-generaal van de Patrimoniumdocumentatie daarvan kennis.
Art. 2.§ 1. De schattingsaanvraag vermeldt : 1° de keuze van de woonplaats van één van de aanvragers als plaats waar alle kennisgevingen aan de aanvragers kunnen geschieden;2° een nauwkeurige beschrijving van ieder kunstwerk waarvan de schatting wordt gevraagd met vermelding van de auteurs ervan, de situering van de kunstwerken in het oeuvre van de auteurs, de plaatsen waar ze eventueel werden tentoongesteld, de staat waarin het kunstwerk verkeert en de plaats waar ze zich zullen bevinden gedurende de procedure van inbetalinggeving indien het om moeilijk verplaatsbare kunstwerken gaat;3° of de kunstwerken al dan niet verzekerd zijn;indien de kunstwerken verzekerd zijn, de naam van de verzekeringsmaatschappijen, de datum en het nummer van de polissen en de verzekerde waarde per kunstwerk als ze afzonderlijk zijn verzekerd; § 2. Indien de schattingsaanvraag wordt gedaan in toepassing van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten, vermeldt zij bovendien : 1° de naam, voornamen en de laatste fiscale woonplaats van de erflater en de plaats en de datum van zijn overlijden;2° de naam, voornamen en woonplaats van iedere erfgenaam, legataris of begiftigde, de titel krachtens welke zij tot de nalatenschap komen en de vermelding of zij al dan niet gehouden zijn tot de indiening van de aangifte van nalatenschap;3° het kantoor waar de aangifte van nalatenschap is of moet worden ingediend met in voorkomend geval de vermelding van het tijdstip waarop de overeenkomstig artikel 41 van het Wetboek der successierechten verlengde termijn voor indiening van de aangifte verstrijkt, wanneer die verlenging werd toegestaan om andere reden dan een schattingsaanvraag;4° de uitdrukkelijke bevestiging dat ieder kunstwerk waarvan de schatting wordt gevraagd voldoet aan de eigendomsvoorwaarde die artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten stelt, met specificatie van de wijze waarop de titel van eigendom van de aanvragers is tot stand gekomen. § 3. Indien de schattingsaanvraag wordt gedaan bij toepassing van artikel 111 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vermeldt zij bovendien : 1° het museum en de openbare macht waaraan het kunstwerk is of zal worden geschonken;2° in voorkomend geval, de datum en het bewijs van de schenking.
Art. 3.De schattingsaanvraag gaat vergezeld van een dossier bevattende : 1° stukken en elementen die de eigendomstitels van de aanvragers staven;2° recente fotografische of andere afbeeldingen van de kunstwerken;3° in voorkomend geval, een kopie van de echtheidscertificaten die de aangevers bezitten;4° indien de aanvragers daarover beschikken, alle stukken of elementen die een indicatie geven van de actuele waarde van de aangeboden kunstwerken;5° alle stukken of elementen die naar het oordeel van de aanvragers blijk geven van de internationale faam van de kunstwerken of van het behoren ervan tot het roerend cultureel erfgoed van het land;6° een afschrift van alle verzekeringscontracten die permanent of occasioneel betreffende de aangeboden kunstwerken werden afgesloten, vergezeld van de expertiseverslagen die eventueel werden opgemaakt om de te verzekeren waarde te bepalen;7° indien de schattingsaanvraag wordt gedaan in toepassing van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten, in voorkomend geval, een kopie van de beslissing van verlenging van de termijn voor indiening van de aangifte als bedoeld in artikel 2, § 2, 3°.
Art. 4.De voorzitter van de bijzondere commissie reikt een ontvangstbewijs van de schattingsaanvraag uit aan de aanvragers.
Art. 5.Indien de aanvraag of het dossier dat de aanvraag moet vergezellen onvolledig of onduidelijk is, eist de voorzitter de nodige stukken of bewijzen.
Art. 6.De bijzondere commissie geeft een negatief advies aan de Minister van Financiën inzake de ontvankelijkheid indien : 1° de aanvraag niet voldoet aan de vereisten van artikel 2;2° de aanvragers de door de voorzitter geëiste stukken niet leveren binnen een termijn van een maand;3° de schattingsaanvraag wordt gedaan in toepassing van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten, wanneer de schattingsaanvraag laattijdig werd ingediend;4° de schattingsaanvraag wordt gedaan bij toepassing van artikel 111 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, en het in de schattingsaanvraag vermelde of voorgestelde museum niet een museum is als bedoeld in artikel 104, 5°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. In geval van een negatief advies inzake de ontvankelijkheid van de schattingsaanvraag, geeft de minister van Financiën kennis van zijn beslissing tot het niet-ontvankelijk verklaren van de schattingsaanvraag aan de indieners ervan.
Een dubbel van die beslissing wordt gezonden aan de voorzitter van de bijzondere commissie. Dat dubbel vermeldt de datum van de kennisgeving van de ministeriële beslissing aan de schattingsaanvragers.
Indien de schattingsaanvraag wordt gedaan in toepassing van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten, geeft de voorzitter van de bijzondere commissie de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap is of moet worden ingediend, kennis van de beslissing tot niet-ontvankelijk verklaring van de schattingsaanvraag en van de datum van de kennisgeving ervan door de Minister van Financiën aan de aanvragers. HOOFDSTUK II. - Onderzoek van de kunstwerken
Art. 7.De bijzondere commissie kan eisen dat de kunstwerken haar worden getoond of worden getoond aan de door haar aangeduide experts of instellingen, met het oog op de uitvoering van de taken waarmee ze is belast.
Ze kan eveneens eisen dat de kunstwerken aan haar of aan de door haar aangeduide experts of instellingen in bruikleen gegeven worden voor nader onderzoek naar de echtheid en naar de kosten van restauratie of instandhouding ervan.
De datum en de plaats voor de uitvoering van die verplichtingen worden bepaald door de voorzitter van de bijzondere commissie in overleg met de aanvragers. Wanneer een kunstwerk moeilijk te verplaatsen is kunnen de aanvragers verzoeken zich van de hun opgelegde verplichtingen te kwijten door het kunstwerk op de door de voorzitter bepaalde dagen en uren toegankelijk te maken voor de bijzondere commissie en/of de door haar aangeduide experts of vertegenwoordigers van de door haar aangeduide instellingen. Die toegankelijkheid moet gegeven worden op een in België gelegen plaats.
Het tonen van de kunstwerken en het in bruikleen geven ervan geschiedt op risico van de aanvragers. Met uitzondering van artikel 1883, zijn de artikelen 1880 tot 1891 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing.
Art. 8.Indien de schattingsaanvragers zich niet kunnen of willen kwijten van de verplichtingen bedoeld in artikel 7, kan de bijzondere commissie op grond daarvan een negatief advies geven aan de Minister van Financiën.
In het geval van een negatief advies geeft de minister van Financiën kennis aan de schattingsaanvragers van zijn beslissing, naargelang het geval, tot verwerping van het aanbod tot inbetalinggeving of tot niet-aanvaarding van het kunstwerk als aftrekbare gift.
Een dubbel van die beslissing wordt gezonden aan de voorzitter van de bijzondere commissie. Dat dubbel vermeldt de datum van de kennisgeving van de ministeriële beslissing aan de schattingsaanvragers.
Indien de schattingsaanvraag wordt gedaan in toepassing van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten, geeft de voorzitter van de bijzondere commissie de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap is of moet worden ingediend, kennis van de beslissing tot verwerping van het aanbod tot betaling en van de datum van de kennisgeving ervan door de Minister van Financiën aan de aanvragers.
Art. 9.§ 1. Wanneer de bijzondere commissie vaststelt dat geen van de kunstwerken voldoet aan de kwalitatieve vereisten gesteld in het eerste lid van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten of in artikel 104, 5°, b) , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, geeft zij een negatief advies aan de Minister van Financiën.
In dit geval geeft de minister van Financiën kennis aan de schattingsaanvragers van zijn beslissing, naargelang het geval, tot verwerping van het aanbod tot inbetalinggeving of tot niet-aanvaarding van het kunstwerk als aftrekbare gift.
Een dubbel van die beslissing wordt gezonden aan de voorzitter van de bijzondere commissie. Dat dubbel vermeldt de datum van de kennisgeving van de ministeriële beslissing aan de schattingsaanvragers.
Indien de schattingsaanvraag wordt gedaan in toepassing van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten, geeft de voorzitter van de bijzondere commissie de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap is of moet worden ingediend, kennis van de beslissing van de minister van Financiën en van de datum van de kennisgeving ervan door de Minister van Financiën aan de aanvragers. § 2. Wanneer de bijzondere commissie oordeelt dat sommige van de kunstwerken wel en andere niet voldoen aan de kwalitatieve vereisten gesteld in het eerste lid van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten of in artikel 104, 5°, b) , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, geeft de voorzitter van de commissie daarvan kennis aan de indieners van de schattingsaanvraag.
In dit geval hebben de aanvragers de mogelijkheid om hun aanvraag te beperken tot de kunstwerken die voldoen aan de kwalitatieve vereisten bedoeld in het eerste lid. Zij geven daarvan kennis aan de voorzitter van de bijzondere commissie bij ter post aangetekende brief, binnen een maand, te rekenen vanaf de datum van het aangetekend verzenden van de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid.
Indien de schattingsaanvraag wordt gedaan in toepassing van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten, geeft de voorzitter van de bijzondere commissie de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap is of moet worden ingediend, kennis van de beslissing van de aanvragers tot beperking van hun aanvraag en van de goederen die werden teruggetrokken uit het aanbod tot inbetalinggeving.
Bij gebreke aan een tijdige kennisgeving bedoeld in het tweede lid, geeft de commissie een negatief advies aan de Minister van Financiën met betrekking tot de totaliteit van de kunstwerken. Er wordt gehandeld overeenkomstig § 1, tweede lid tot vierde lid.
Art. 10.§ 1. De bijzondere commissie stelt een verslag op van zijn voorlopige bevindingen met betrekking tot de geldwaarde van de kunstwerken die voldoen aan de kwalitatieve vereisten gesteld in het eerste lid van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten of in artikel 104, 5°, b) , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
De voorzitter van de bijzondere commissie geeft daarvan bij ter post aangetekende brief kennis aan : 1° de aanvragers;2° het door de aanvragers aangeduide museum, indien de aanvraag werd gedaan bij toepassing van artikel 111 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992. § 2. De betrokkenen bedoeld in het tweede lid van § 1 beschikken over een termijn van een maand, te rekenen vanaf de datum van het aangetekend versturen van de voorlopige bevindingen, om hun opmerkingen te laten kennen. § 3. Na het verstrijken van de termijn, bedoeld in § 2, stelt de commissie het definitief schattingsverslag op. Dit verslag geldt als advies met betrekking tot de vastgestelde geldwaarde van de kunstwerken.
De voorzitter van de bijzondere commissie geeft daarvan bij ter post aangetekende brief kennis aan de aanvragers, en indien de aanvraag werd gedaan bij toepassing van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten, aan de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap is of moet worden ingediend. HOOFDSTUK III. - Specifieke regels tot uitvoering van artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten Afdeling I. - De aangeboden kunstwerken
behoren geheel of gedeeltelijk tot de nalatenschap
Art. 11.§ 1. Binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de datum van de kennisgeving van de beslissing van de Minister van Financiën bedoeld in de artikelen 6, 8 en 9, § 1 en § 2, vierde lid, dienen de aanvragers de aangifte van nalatenschap in wanneer een verlenging van de indieningstermijn werd toegestaan enkel om reden van de schattingsaanvraag. § 2. Binnen een termijn van twee maanden, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving van de beslissing van de Minister van Financiën bedoeld in de artikelen 6, 8 en 9, § 1, wordt een aanvullende aangifte ingediend indien de kunstwerken waarvoor een schattings-aanvraag werd ingediend, in de aangifte zijn aangegeven met een "pro-memorie" vermelding.
Hetzelfde geldt met betrekking tot de goederen die de aanvragers bij toepassing van artikel 9, § 2, hebben teruggetrokken.
Art. 12.Is op het tijdstip van de in artikel 10, § 3, bedoelde kennisgeving de aangifte van nalatenschap reeds ingediend, dan moet geen aanvullende aangifte worden ingediend. Indien in de oorspronkelijke aangifte de waarde van de aangeboden kunstwerken niet als "pro memorie" werd aangegeven, wordt deze waardering gelijkgesteld met een "pro memorie" vermelding.
Er moet eveneens geen aanvullende aangifte worden ingediend indien het een aangifte betreft waarvoor niet tot indiening gehouden personen een ontvankelijke schattingsaanvraag hebben ingediend. In dit geval worden de in de oorspronkelijke aangifte vermelde waarden gelijkgesteld met een "pro memorie" vermelding.
In de gevallen bedoeld in het eerste en tweede lid vormen de "pro memorie" vermeldingen of daarmee gelijkgestelde vermelding in de ingediende aangifte samengenomen met de in artikel 10, § 3, bedoelde kennisgeving aan de bevoegde ontvanger, de heffingstitel over de door de bijzondere commissie bepaalde waarde van de kunstwerken.
Art. 13.Is de aangifte van nalatenschap nog niet ingediend op het tijdstip van de kennisgeving bedoeld in artikel 10, § 3, en werd de schattingsaanvraag ingediend door een of meer tot indiening van de aangifte van nalatenschap gehouden personen, dan geven de aangevers de door de bijzondere commissie bepaalde waarde van de kunstwerken op in de aangifte van nalatenschap, met de vermelding dat die waarde werd vastgesteld door de in artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten bedoelde bijzondere commissie.
Art. 14.§ 1. Wanneer de door de bijzondere commissie vastgestelde waarde van de aangeboden kunstwerken lager is dan of gelijk is aan het gezamenlijk bedrag van de door de schattingsaanvragers verschuldigde rechten, kunnen de aanvragers het aanbod alsnog intrekken. § 2. Wanneer de door de bijzondere commissie vastgestelde waarde het bedrag van de gezamenlijk door de schattingsaanvragers verschuldigde rechten overtreft hebben zij de keuze het aanbod te bevestigen, het aanbod aan te passen door een of meer kunstwerken uit het aanbod terug te trekken zodat de waarde van de overblijvende kunstwerken minder bedraagt dan of gelijk is aan de verschuldigde rechten, of het aanbod in te trekken. In geval van bevestiging van het aanbod zal, indien de schattingsaanvragers daarvoor opteren, het saldo worden toegerekend op de successierechten berekend ten laste van andere met naam genoemde erfgenamen, legatarissen of begiftigden. Indien er na deze toerekening nog een saldo overblijft zal dat worden toegerekend op na te vorderen rechten ten laste van de schattingsaanvragers en, in voorkomend geval, op na te vorderen rechten ten laste van de andere met naam genoemde erfgenamen, legatarissen of begiftigden. De bevestiging van het aanbod levert geen recht op uitkering van het saldo op.
Bij aanpassing of bij intrekking van het aanbod als bedoeld in het eerste lid, blijft de door de bijzondere commissie vastgestelde waarde van de kunstwerken die afhangen van de nalatenschap, de waarde die in aanmerking wordt genomen voor de heffing van de rechten.
Art. 15.§ 1. Binnen de maand na de aangetekende verzending van het betalingsbericht, geven de schattingsaanvragers kennis aan de voorzitter van de bijzondere commissie van : 1° in het geval van artikel 14, § 1, de intrekking van het aanbod of de bedragen tot beloop waarvan de verschillende door de aanvragers van de schatting verschuldigde rechten door middel van de inbetaling-geving zullen geacht worden te zijn voldaan indien het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Minister van Financiën;2° in het geval van artikel 14, § 2, de bevestiging, de aanpassing of de intrekking van het aanbod.Indien het aanbod wordt aangepast vermelden zij de bedragen tot beloop waarvan de verschillende door de aanvragers van de schatting verschuldigde rechten door middel van de inbetalinggeving zullen geacht worden te zijn voldaan indien het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Minister van Financiën. Indien het aanbod wordt bevestigd vermelden zij in voorkomend geval de bedragen tot beloop waarvan de verschillende door de aanvragers van de schatting verschuldigde rechten en door de andere met name genoemde erfgenamen, legatarissen of begiftigden verschuldigde rechten door middel van de inbetalinggeving zullen geacht worden te zijn voldaan indien het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Minister van Financiën. § 2. In geval van een kennisgeving van een gehele of gedeeltelijke intrekking of aanpassing van het aanbod als bedoeld in § 1, 1° en 2°, geeft de voorzitter van de bijzondere commissie de ontvanger van het kantoor waar de aangifte van nalatenschap is ingediend, kennis van de beslissing tot gehele of gedeeltelijke intrekking of aanpassing van het aanbod door de aanvragers en van de goederen die werden teruggetrokken uit het aanbod tot inbetalinggeving. § 3. Bij gebreke van de in § 1, 1°, bedoelde kennisgeving aan de voorzitter van de bijzondere commissie, worden de schattingsaanvragers geacht het aanbod te hebben bevestigd en zullen de door de schattingsaanvragers verschuldigde rechten geacht worden te zijn voldaan naar evenredigheid van ieders aandeel in de gezamenlijk door hen verschuldigde rechten, indien het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Minister van Financiën.
Bij gebreke van de in § 1, 2°, bedoelde kennisgeving van bevestiging, aanpassing of intrekking van het aanbod tot inbetalinggeving aan de voorzitter van de bijzondere commissie worden de schattingsaanvragers geacht het aanbod te hebben bevestigd. In dit geval zullen de door de schattingsaanvragers verschuldigde rechten geacht worden te zijn voldaan, indien het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Minister van Financiën. Het saldo zal niet toegerekend worden. Afdeling II. - De aangeboden kunstwerken
maken geen deel uit van de nalatenschap.
Art. 16.Indien de aangeboden kunstwerken geen deel uitmaken van de nalatenschap voor dewelke de verschuldigde successierechten geheel of gedeeltelijk zullen worden voldaan door de inbetalinggeving van kunstwerken, zijn de artikelen 14, § 1 en 2, eerste lid, en 15, § 1 en 2, mutatis mutandis van toepassing.
Art. 17.Bij gebreke van de in artikel 15, § 1, 1°, bedoelde kennisgeving aan de voorzitter van de bijzondere commissie, worden de schattingsaanvragers geacht het aanbod te hebben bevestigd en zullen de door de schattingsaanvragers verschuldigde rechten geacht worden te zijn voldaan naar evenredigheid van ieders aandeel in de eigendom van het kunstwerk, indien het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Minister van Financiën.
Bij gebreke van de in artikel 15, § 1, 2°, bedoelde kennisgeving van bevestiging, aanpassing of intrekking van het aanbod tot inbetalinggeving aan de voorzitter van de bijzondere commissie worden de schattingsaanvragers geacht het aanbod te hebben bevestigd. In dit geval zullen de door de schattingsaanvragers verschuldigde rechten geacht worden te zijn voldaan, indien het aanbod tot inbetalinggeving wordt aanvaard door de Minister van Financiën. Het saldo zal niet toegerekend worden. Afdeling III. - Aanvaarding van het aanbod tot inbetalinggeving
en de afgifte van de kunstwerken
Art. 18.De voorzitter van de bijzondere commissie maakt het advies met betrekking tot de kwalitatieve vereisten gesteld in artikel 83-3, eerste lid, van het Wetboek der successierechten en tot de vastgestelde geldwaarde van de kunstwerken over aan de Minister van Financien.
Het advies gaat vergezeld van een dossier bevattende : 1° de schattingsaanvraag, het dossier bedoeld in artikel 3, en alle stukken of bewijzen die de aanvragers bij toepassing van artikel 5 hebben voorgelegd;2° de door de aanvrager gedane kennisgevingen ter uitvoering van artikel 15, § 1 of 16.Bij gebreke aan kennisgevingen vermeldt de voorzitter van de bijzondere commissie dat toepassing wordt gemaakt van artikel 15, § 3 of 17; 3° in voorkomend geval, de door de bijzondere commissie opgemaakte lijst van de musea of de instellingen die belangstelling tonen om de kunstwerken in bruikleen te krijgen van de Staat voor opneming in hun collecties;4° een gemotiveerd advies betreffende de meest geschikte bestemming van de aangeboden kunstwerken.
Art. 19.§ 1. De Minister van Financiën geeft kennis van zijn beslissing over het aanbod aan de voorzitter van de bijzondere commissie.
Wanneer de Minister van Financiën niet alle aangeboden kunstwerken aanvaardt, worden de door de aanbieders overeenkomstig de artikelen 15, § 1, en 16 medegedeelde bedragen tot beloop waarvan ze de door ieder van hen verschuldigde rechten door middel van het aanbod willen voldoen, herleid naar evenredigheid met de waarde van de door de Minister van Financiën aanvaarde kunstwerken.
Voor de kunstwerken die hij aanvaardt, vermeldt hij in die kennisgeving de musea of de instellingen waaraan de kunstwerken moeten worden afgegeven. § 2. De voorzitter van de bijzondere commissie geeft kennis van die beslissing aan de aanbieders en aan de bevoegde ontvanger, met vermelding van de bedragen tot beloop waarvan de door ieder van de aanbieders verschuldigde rechten door de afgifte van de kunstwerken zullen geacht worden te zijn voldaan en van de musea of instellingen waaraan de kunstwerken moeten worden afgegeven. De voorzitter van de bijzondere commissie verwittigt de musea of instellingen aan wie de kunstwerken in bruikleen worden gegeven van de uiterste datum waarop de kunstwerken hun moeten worden afgegeven.
Art. 20.De aanbieders moeten de kunstwerken op hun kosten aan de aangeduide musea of instellingen afgeven binnen twee maanden te rekenen van de datum van de in artikel 19 bedoelde kennisgeving door de voorzitter van de bijzondere commissie.
De musea of instellingen bevestigen de afgifte van de kunstwerken binnen de gestelde termijn in een in drievoud opgemaakt ontvangstbewijs. De inbetalinggevers sturen onmiddellijk bij aangetekende brief één exemplaar van het ontvangstbewijs aan de bevoegde ontvanger. Een ander exemplaar wordt bij aangetekende brief overgemaakt aan de voorzitter van de bijzondere commissie.
Wanneer de kunstwerken niet binnen de gestelde termijn zijn afgegeven, geven de aangeduide musea of instellingen daarvan onmiddellijk kennis aan de voorzitter van de bijzondere commissie. De voorzitter van de bijzondere commissie stelt de inbetalinggevers bij ter post aangetekende brief in gebreke. Indien de inbetalinggevers de kunstwerken niet binnen de veertien dagen na de datum van verzending van de ingebrekestelling hebben afgegeven, wordt de inbetalinggeving van rechtswege ontbonden, tenzij de voorzitter van de bijzondere commissie er de voorkeur aangeeft om de gedwongen tenuitvoerlegging van de verbintenis tot afgifte van de kunstwerken te eisen. De voorzitter van de bijzondere commissie geeft daarvan onmiddellijk kennis aan de bevoegde ontvanger.
Art. 21.Het risico van de kunstwerken blijft tot bij de afgifte van de kunstwerken bij de schattingsaanvragers.
Elke wijziging, verandering of beschadiging van de kunstwerken tussen het tijdstip van de indiening van de schattingsaanvraag en het tijdstip van de afgifte brengt de ontbinding van rechtswege van de inbetalinggeving mee. HOOFDSTUK IV. - Specifieke regels met betrekking tot artikel 104, 5°, b), en artikel 111 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992
Art. 22.De voorzitter van de bijzonder commissie maakt het advies met betrekking tot kwalitatieve vereisten gesteld in artikel 104, 5°, b) , van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, en tot de vastgestelde geldwaarde van de kunstwerken over aan de Minister van Financien.
Art. 23.De Minister van Financiën geeft kennis van zijn beslissing tot erkenning van de schenking als aftrekbare gift aan de voorzitter van de bijzondere commissie.
De voorzitter van de bijzondere commissie geeft, bij een ter post aangetekende brief, kennis van die erkenning aan de aanvrager, met vermelding van de vastgestelde geldwaarde van de kunstwerken.
In voorkomend geval verwittigt de voorzitter van de bijzondere commissie de musea en de openbare macht waaraan het kunstwerk zal worden geschonken van de erkenning en van de uiterste datum waarop de kunstwerken hun moeten worden geschonken.
Art. 24.Het museum en de openbare macht waaraan de schenking wordt gedaan, reikt een attest uit aan de schenker waarop de datum van de schenking wordt vermeld. HOOFDSTUK V. - Schattingskosten
Art. 25.Als schattingskosten worden aangemerkt de erelonen en expertisevergoedingen en alle andere vergoedingen van kosten door de bijzondere commissie te betalen aan experts en instellingen waarop ze voor de vervulling van haar taken heeft beroep gedaan, de kosten verbonden aan de verplaatsingen die de leden van de bijzondere commissie hebben gedaan om moeilijk verplaatsbare kunstwerken te onderzoeken op de plaats waar ze door de schattingsaanvragers worden bewaard, de kosten verbonden aan de kennisgevingen en ingebrekestellingen gedaan door de voorzitter van de bijzondere commissie.
Art. 26.De voorzitter van de bijzondere commissie geeft aan de aanvragers, bij een ter post aangetekende brief, kennis van het bedrag dat als voorschot op de schattingskosten onder de vorm van een deposito bij de Deposito- en Consignatiekas moet worden betaald.
Dit voorschot wordt bepaald op een bedrag van 250 euro per kunstwerk waarvoor overeenkomstig artikel 83-3 van het Wetboek der successierechten een schattingsaanvraag wordt ingediend of waarvoor een schatting moet geschieden bij toepassing van artikel 111, vijfde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
De bijzondere commissie kan in de loop van haar werkzaamheden beslissen het als voorschot te betalen bedrag voor een of meer kunstwerken te verhogen als blijkt dat de kosten van schatting van de betreffende kunstwerken meer dan het dubbele van de in het eerste lid vermelde geldsom zullen bedragen.
Art. 27.Binnen een termijn van twee weken te rekenen van de kennisgeving storten de aanvragers het bedrag van het voorschot onder de vorm van een deposito in de Deposito- en Consignatiekas.
Binnen vijf dagen na de storting zendt de Deposito- en Consignatiekas een voor eensluidend verklaard afschrift van het ontvangstbewijs aan de voorzitter van de bijzondere commissie.
Art. 28.Bij laattijdige of onvolledige betaling van het voorschot of van de verhoging ervan, is artikel 6 van overeenkomstige toepassing.
Art. 29.Indien de Minister van Financiën de inbetalinggeving geheel of gedeeltelijk aanvaardt en na de kennisname van het ontvangstbewijs bedoeld in artikel 20 of indien de Minister van Financiën de schenking geheel of gedeeltelijk aanvaardt als een aftrekbare gift en na kennisname van het attest bedoeld in artikel 24, zendt de voorzitter van de bijzondere commissie een attest aan de aanvragers dat de schattingskosten worden gedragen door de Staat.
Op zicht van dit attest betaalt de Deposito- en Consignatiekas het bedrag van het deposito terug aan de aanvragers.
Art. 30.§ 1. In de gevallen dat goederen uit de schattingsaanvraag of het aanbod tot inbetalinggeving worden teruggetrokken of dat de inbetalinggeving niet wordt aanvaard of indien de schenking niet wordt aanvaard als een aftrekbare gift of indien het ontvangstbewijs bedoeld in artikel 20 of het attest bedoeld in artikel 24 niet worden afgeleverd, stelt de voorzitter van de bijzondere commissie een staat van de schattingskosten op. De aanvragers zijn hoofdelijk en ondeelbaar gehouden tot betaling van die kosten.
Onderaan de staat van schattingskosten wordt het bedrag van het deposito toegerekend op het bedrag van de schattingskosten. § 2. Blijft er nog een saldo ten bate van de aanvragers over dan zendt de voorzitter van de bijzondere commissie een eensluidend verklaard afschrift van de aangevulde staat van schattingskosten aan de Deposito- en Consignatiekas en aan de aanvragers.
Op zicht van het eensluidend verklaard afschrift stort de Deposito- en Consignatiekas het bedrag van de schattingskosten in de Schatkist. Op zicht van het door de aanvragers voorgelegde eensluidend verklaard afschrift, geeft de Deposito- en Consignatiekas het saldo van het deposito terug aan de aanvragers. § 3. Indien het deposito niet volstaat tot betaling van de schattingskosten, zendt de voorzitter van de bijzondere commissie de aangevulde staat van schattingskosten en een eensluidend verklaard afschrift ervan aan de Deposito- en Consignatiekas.
Op zicht van deze staat stort de Deposito- en Consignatiekas het bedrag van het deposito in de Schatkist. Zij vermeldt dit bedrag op het origineel van de staat van schattingskosten en zendt dit terug aan de voorzitter van de bijzondere commissie.
Het bedrag van het saldo zoals dit blijkt uit de door de Deposito- en Consignatiekas aangevulde staat van schattingskosten, wordt door de dienst bevoegd voor de Domeinen van de administratie van het kadaster, de registratie en de domeinen ingevorderd overeenkomstig de bepalingen van artikel 94 van de wetten op de rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991. HOOFDSTUK VI. - Opheffingsbepaling
Art. 31.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 20 januari 1987 betreffende de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten;2° het koninklijk besluit van 24 augustus 1987 tot instelling van een commissie belast onder meer met de schatting van kunstwerken voor de toepassing van sommige fiscale wetten. HOOFDSTUK VII. - Inwerkingtreding en uitvoeringsbepaling
Art. 32.De artikelen 2 tot en met 5 van de wet van 21 juni 2001 tot wijziging van de gevolgen voor de inkomstenbelastingen van schenkingen aan de Staat en tot wijziging van de regeling voor de afgifte van kunstwerken ter betaling van successierechten, treden in werking op de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
Art. 33.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 34.Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Châteauneuf-de Grasse, 26 augustus 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Financiën, D. REYNDERS