gepubliceerd op 19 januari 2018
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten
25 DECEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit strekt tot het wijzigen van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten.
In zijn advies van 4 augustus 2017 leverde de Raad van State bemerkingen op dit ontwerp.
De Raad van State haalt in punt 9 van het advies het onderscheid aan tussen een "administratieve wijziging" en een "wetenschappelijke wijziging" in het ontworpen artikel 6, § 3.
Artikel 6, § 3 zelf geeft een omschrijving van een administratieve wijziging en een wetenschappelijke wijziging. Dit is een puur nationaal onderscheid dat enkel betrekking heeft op aanvragen die vallen onder artikel 3, 2° van het Koninklijk Besluit van 8 mei 2014, en die vermeld worden in bijlage 3 van het ontwerp van koninklijk besluit. De omschrijving voor een `administratieve wijziging' komt overeen met de definitie van een `administratieve wijziging' zoals opgenomen in verordening 528/2012, artikel 3,1(aa). Een `wetenschappelijke wijziging' wordt niet als dusdanig gedefinieerd in verordening 528/2012 maar komt overeen met een `kleine wijziging' + `belangrijke wijziging' zoals gedefinieerd in verordening 528/2012, artikel 3,1 (ab) en (ac). Zowel een `kleine wijziging' als een `belangrijke wijziging' zijn wetenschappelijke wijzigingen die een - al dan niet uitvoerige - herbeoordeling vereisen. Dit onderscheid wordt in de verordening gemaakt omdat er een verschillende procedure wordt voorzien voor de behandeling van beide wijzigingen zoals uiteengezet in verordening 354/2013 en omdat lidstaten er een verschillende retributie kunnen voor vragen. Op nationaal niveau hebben we echter geen verschillende procedure voorzien naargelang het gaat om een kleine of een belangrijke wijziging en bijgevolg ook geen verschillende retributie. Daarom werd er voor de hierboven vermelde vereenvoudiging geopteerd.
In navolging van de opmerking van de Raad van State op het ontworpen artikel 13/5 van dit besluit werd artikel 13/5 van het besluit verwijderd gezien eerste artikel 13, § 4 van het koninklijk besluit van 5 december 2004 opgeheven dient te worden.
Alle andere opmerkingen van de Raad van State werden ingepast in het koninklijk besluit en waar gevraagd werd het koninklijk besluit aangepast.
Ik heb de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar, De Minister van Volksgezondheid, M. DE BLOCK De Minister van Leefmilieu, M. C. MARGHEM
Raad van State afdeling Wetgeving Advies 61.780/1/V van 4 augustus 2017 over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten' Op 3 juli 2017 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Energie, Leefmilieu en Duurzame Ontwikkeling verzocht binnen een termijn van dertig dagen, van rechtswege verlengd tot 17 augustus 2017,(*) een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit `tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten'.
Het ontwerp is door de eerste vakantiekamer onderzocht op 25 juli 2017. De kamer was samengesteld uit Jo BAERT, kamervoorzitter, Wouter PAS en Koen MUYLLE, staatsraden, Johan PUT, assessor, en Annemie GOOSSENS, griffier. Het verslag is uitgebracht door Kristine BAMS, eerste auditeur.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Marnix VAN DAMME, kamervoorzitter.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 4 augustus 2017. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. STREKKING VAN HET ONTWERP 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt ertoe het koninklijk besluit van 13 november 2011 `tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten' te wijzigen en aan te vullen.De wijzigingen betreffen de retributies en jaarlijkse bijdragen voor biociden (artikelen 1 tot 4 en 7 tot 9 van het ontwerp). De aanvullingen betreffen retributies voor inwendige verbrandingsmotoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines (artikel 5) en voor houtproducten (artikel 6). Het te nemen besluit treedt in werking op 1 januari 2018 (artikel 10).
RECHTSGROND 3. Voor de artikelen 1 tot 9 van het ontworpen besluit kan in hoofdzaak rechtsgrond worden gevonden in artikel 20bis, § 1, van de wet van 21 december 1998 `betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu, de volksgezondheid en de werknemers' (hierna: Productnormenwet).Die bepaling luidt: "Onverminderd artikel 57 van de wet van 21 december 1994 houdende sociale en diverse bepalingen, en artikel 82 van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, kan de Koning bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, retributies en bijdragen opleggen ter financiering van de opdrachten van de administratie of van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen die voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 5, 7, 8, 8bis, 9, 10, en 15, van deze wet en van de verordeningen vermeld in de bijlage [lees: bijlage I] van deze wet.
Zij kunnen worden opgelegd aan de personen die producten op de markt brengen of ernaar streven om aan de voorwaarden te voldoen om hun producten op de markt te kunnen brengen of ze er te houden.
Het koninklijk besluit genomen krachtens het eerste lid dat bijdragen oplegt, wordt van rechtswege en met terugwerkende kracht tot op de datum van zijn inwerkingtreding opgeheven wanneer het niet door de wetgever werd bekrachtigd in het jaar volgend op dat van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad. Wanneer de bijdragen en retributies niet verbonden zijn aan de opdrachten van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen, zijn deze bestemd voor het Fonds voor grondstoffen en producten, bedoeld in de subrubriek 31-2 van de tabel gevoegd bij de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen.
De Koning bepaalt tevens het bedrag en de regels voor betaling van de in het eerste lid bedoelde retributies en bijdragen." In bijlage I bij de Productnormenwet wordt weliswaar geen melding gemaakt van de in het ontworpen artikel 5/1, 3° tot 7°, van het koninklijk besluit van 13 november 2011 vermelde verordeningen, maar het gaat om uitvoeringsverordeningen en gedelegeerde verordeningen van verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 `betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden' (hierna: verordening 528/2012), die wél voorkomt in die bijlage. Het gaat derhalve om "opdrachten (...) die voortvloeien uit de toepassing (...) van de verordeningen vermeld in de bijlage [lees: bijlage I] van deze wet", zodat artikel 20bis, § 1, van de Productnormenwet ook voor de desbetreffende retributies en bijdragen rechtsgrond kan bieden.
In de aanhef wordt niet alleen melding gemaakt van artikel 20bis van de Productnormenwet, maar ook van de artikelen 5, 8 en 9 van die wet.
In zoverre de ontworpen bepalingen betrekking hebben op de procedures die gelden voor de toelatingen, vergunningen voor parallelhandel, wederzijdse erkenning, kennisgeving of aanvaarding van kennisgeving bieden de artikelen 5 - meer bepaald paragraaf 1, eerste lid, 2°, ervan - en 8 rechtsgrond. Artikel 9 van de Productnormenwet vormt echter geen rechtsgrond. 4. Voor artikel 3 van het ontworpen besluit kan ook rechtsgrond worden gevonden in artikel 82 van de wet van 24 december 1976 `betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977', waarvan het eerste lid bepaalt dat de Koning een verplichte bijdrage kan opleggen ten laste van natuurlijke personen of rechtspersonen die biociden en gewasbeschermingsmiddelen, grondstoffen of gemedicineerde diervoeders voortbrengen of verhandelen. In het eerste lid van de aanhef wordt verwezen naar hoofdstuk VI, afdeling 1, van de wet van 24 december 1976, dat naast artikel 82 ook de artikelen 83 en 84 bevat, maar die laatste bepalingen vormen geen rechtsgrond. 5. In het ontwerp worden retributies en bijdragen bepaald die verschuldigd zijn ten behoeve van het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten als tegenprestatie voor het op individueel verzoek administratief behandelen, onderzoeken en verwerken van de aangiften en aanvragen tot het verkrijgen van certificaten, erkenningen, vergunningen of registraties. Opdat een heffing kan worden gekwalificeerd als een retributie, is niet alleen vereist dat het gaat om de vergoeding van een dienst die de overheid presteert ten voordele van de heffingsplichtige individueel beschouwd, maar ook dat zij een louter vergoedend karakter heeft, zodat er een redelijke verhouding moet bestaan tussen de kostprijs of de waarde van de verstrekte dienst en het bedrag dat de heffingsplichtige verschuldigd is. Bij gemis van een zodanige verhouding verliest de retributie haar vergoedend karakter en wordt zij van fiscale aard.
De stellers van het ontwerp dienen erover te waken dat aan die voorwaarden is voldaan. Bij ontstentenis daarvan kunnen de in opmerkingen 3 en 4 vermelde bepalingen niet als rechtsgrond worden gebruikt. 6. Er wordt aan herinnerd dat het te nemen besluit aan bekrachtiging is onderworpen.Zowel artikel 20bis, § 1, derde lid, van de Productnormenwet, als artikel 82, vijfde lid, van de wet van 24 december 1976 bepalen dat een dergelijk besluit wordt opgeheven wanneer het niet door de wetgever wordt bekrachtigd in het jaar volgend op dat van de bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
ONDERZOEK VAN DE TEKST Aanhef 7. De aanhef dient in overeenstemming te worden gebracht met wat hiervoor is opgemerkt over de rechtsgrond van het ontworpen besluit. In het eerste lid van de aanhef kan de verwijzing worden beperkt tot artikel 82 van de wet van 24 december 1976. In het derde lid van de aanhef schrappe men de verwijzing naar artikel 9 van de Productnormenwet en dient wat artikel 5 van die wet betreft te worden verwezen naar "artikel 5, § 1, eerste lid, 2° " in plaats van naar "artikel 5, § 1, eerste lid, 1°, 3°, 5°, 6° en 8° ". 8. In het lid dat verwijst naar het advies van de Raad van State dient de datum te worden gecorrigeerd (niet: "3 april 2014"). Artikel 2 9. Wat een aanvraag tot wijziging van een bestaande toelating betreft, dient luidens het ontworpen artikel 6, § 3, een onderscheid te worden gemaakt tussen een "administratieve wijziging" en een "wetenschappelijke wijziging".Beide soorten van wijzigingen worden gedefinieerd en er worden telkens voorbeelden gegeven.
De definitie van "administratieve wijziging" (zonder de voorbeelden) stemt grotendeels overeen met de definitie van "administratieve wijziging" in artikel 3, aa), van verordening 528/2012 ("een aanpassing van een bestaande toelating van louter administratieve aard, die geen wijziging van de eigenschappen of de werkzaamheid van het biocide of de biocidefamilie betreft").
In de verordening is evenwel geen sprake van "wetenschappelijke wijziging". In artikel 50, lid 3, van verordening 528/2012 wordt wel ook nog gewag gemaakt van "kleine wijziging" en van "grote wijziging", naast de vermelde administratieve wijziging. De aanduidingen "grote wijziging" en "kleine wijziging" worden in de ontworpen regeling echter niet gehanteerd. Aan de gemachtigde is daarover om toelichting verzocht. Het antwoord luidt: "Ces modifications sont reprisés dans le règlement 354/2013 (lié au règlement 528/2012) qui traite de tous les changements aussi bien administratifs que scientifiques, tel que repris dans le tableau annexe 2. Le tableau annexe 3 n'est pas d'application vu qu'il concerne uniquement les autorisations belges." Het gehanteerde onderscheid is evenwel niet terug te vinden in uitvoeringsverordening (EU) nr. 354/2013 van de Commissie van 18 april 2013 `betreffende wijzigingen in overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad toegelaten biociden'.
Wel wordt een onderscheid gemaakt tussen "administratieve productwijzigingen", "kleine productwijzigingen" en "belangrijke productwijzigingen" met telkens een eigen procedure. De ontworpen regeling dient dan ook te worden afgestemd op de terminologie van de aangehaalde verordeningen. 10. De hier gehanteerde definitie verschilt ook van de definitie van "administratieve wijziging" in artikel 2, 18°, van het koninklijk besluit van 8 mei 2014 `betreffende het op de markt aanbieden en het gebruiken van biociden'.Die definitie bevat als voorwaarde ook dat geen herbeoordeling vereist is. Omwille van de rechtszekerheid verdient het aanbeveling om deze definities op mekaar af te stemmen.
Artikel 5 11. Het ontworpen artikel 13/5 van het koninklijk besluit van 13 november 2011 stelt retributies in met betrekking tot het koninklijk besluit van 5 december 2004 `houdende vaststelling van productnormen voor inwendige verbrandingsmotoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines'. Er bestaan echter reeds retributies voor een aanvraag om een typegoedkeuring van een motor of motorfamilie en voor een aanvraag om een wijziging of uitbreiding van zo'n typegoedkeuring. Die zijn bepaald bij artikel 13, § 4, van het koninklijk besluit van 5 december 2004, dat niet wordt opgeheven. Wegens het noodzakelijk vergoedende karakter van een retributie kunnen de bestaande retributies en de ontworpen retributies niet samen bestaan. Daarover om uitleg verzocht, deelde gemachtigde het volgende mee: "De retributie die is opgelegd bij artikel 13, § 4, van het koninklijk besluit van 5 december 2004 houdende vaststelling van productnormen voor inwendige verbrandingsmotoren in niet voor de weg bestemde mobiele machines, voor wat betreft de kosten van de keuringsinstantie, de DG Leefmilieu van de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu, zijn nooit gevraagd of uitgevoerd. Er staat `te storten op een rekeningnummer te bepalen door de Minister of zijn gemachtigde' en deze hebben nooit iets bepaald." Artikel 13, § 4, van het koninklijk besluit van 5 december 2004 zal dus opgeheven dienen te worden, om het instellen van de nieuwe retributies mogelijk te maken.
Artikel 6 12. Het ontworpen artikel 13/6 van het koninklijk besluit van 13 november 2011 stelt een retributie in voor FLEGT-vergunningen, maar voorziet in een vrijstelling "voor een zending houtproducten van maximaal 500 kg".Aan de gemachtigde is gevraagd hoe die vrijstelling wordt verantwoord in het licht van het grondwettelijke beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie. Het antwoord luidt: "We hebben deze regel toegevoegd om kleine zendingen te ontzien, in de eerste plaats omdat ze vaak van niet-commerciële aard zijn (niet-commerciële goederen zijn in principe vrijgesteld van FLEGT maar omdat de definitie zeer strikt is (zie hieronder) betreft het vaak toch eerder niet-commerciële zendingen) en in mindere mate ook omdat het bedrag van de retributie dan groot wordt in verhouding tot de waarde van de zending.
Niet-commerciële goederen zijn: Article 1 (6) of Commission Regulation (EEC) No 2454/93 of 2 July 1993 states: `Goods of a non-commercial nature means: goods whose entry for the customs procedure in question is on an occasional basis and whose nature and quantity indicate that they are intended for the private, personal or family use of the consignees or persons carrying them, or which are clearly intended as gifts;' Article 1 (21) of the Commission Delegated Regulation (EU) 2015/2446 supplements Article 1(6) of Commission Regulation (EEC) No 2454/93 and further clarifies the conditions to fulfil the non-commercial nature of the goods: `goods of a non-commercial nature' means: (a) goods contained in consignments sent by one private individual to another, where such consignments: (i) are of an occasional nature; (ii) contain goods exclusively for the personal use of the consignee or his family, which do not by their nature or quantity reflect any commercial interest; and (iii) are sent to the consignee by the consignor free of payment of any kind; (b) goods contained in travellers personal baggage, where they: (i) are of an occasional nature;and (ii) consist exclusively of goods for the personal use of the travellers or their families, or of goods intended as presents; the nature and quantity of such goods must not be such as might indicate that they are being imported or exported for commercial reasons;'." Bijlage 2 13. De onderlinge overeenstemming van de Franse en de Nederlandse versie van bijlage 2 dient te worden nagezien.Waar de retributies verschillend zijn voor de micro-, kleine en middelgrote ondernemingen, zijn deze in de beide taalversies verwisseld: in de Nederlandse versie staan de hoogste bedragen in de kolom van de "Basisretributie" terwijl in de Franse versie de hoogste bedragen in de kolom van de "Rétribution de base pour les micro-, petites en moyennes entreprises" staan. Zie bijvoorbeeld de rijen nummers 1, 3, 4, 6, 9, 10, enzovoort. 14. Ook dit verschil naargelang de grootte van het bedrijf, zal moeten kunnen worden verantwoord in het licht van het gelijkheidsbeginsel. Bijlage 3 15. De rijen 6 tot 8 in de tabel in bijlage 3 bevatten de retributies voor respectievelijk "Wijziging van samenstelling (aard werkzame stof)": 1000 euro, "Administratieve wijziging zoals gedefinieerd in artikel 6, § 2 [lees artikel 6, § 3]": 150 euro en "Wetenschappelijke wijziging zoals gedefinieerd in artikel 6 § 2 [lees artikel 6, § 3)]: 500 euro. Gelet op de definitie van "wetenschappelijke wijziging" in het ontworpen artikel 6, § 3, van het koninklijk besluit van 13 november 2011 en de exemplatieve opsomming die eraan is gekoppeld, kan niet met zekerheid worden bepaald of een wijziging van de samenstelling al of niet ook een wetenschappelijke wijziging betreft. In het eerste geval zou de retributie 1000 euro bedragen terwijl ze in het tweede geval 500 euro bedraagt.
Ook voor deze bijlage is dus een duidelijke begripsomschrijving nodig van "administratieve wijziging" en "wetenschappelijke wijziging", dan wel van "administratieve wijziging", "kleine wijziging" en "belangrijke wijziging".
De griffier, Annemie GOOSSENS De voorzitter, Jo BAERT _______ Nota's (*) Deze verlenging vloeit voort uit artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, in fine, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, waarin wordt bepaald dat deze termijn van rechtswege verlengd wordt met vijftien dagen wanneer hij begint te lopen tussen 15 juli en 31 juli of wanneer hij verstrijkt tussen 15 juli en 15 augustus.
25 DECEMBER 2017. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten FILIP, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, artikel 82, gewijzigd bij de wetten van 21 december 1994 en 28 maart 2003;
Gelet op de organieke wet van 27 december 1990 houdende oprichting van begrotingsfondsen, subrubriek 25-4 (vroeger 31-2) van de tabel, ingevoegd bij de wet van 28 maart 2003 en gewijzigd bij de wetten van 27 december 2004, 23 december 2005, 8 juni 2008, 22 december 2008 en 23 december 2009;
Gelet op de wet van 21 december 1998 betreffende de productnormen ter bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen en ter bescherming van het leefmilieu, de volksgezondheid en de werknemers, artikel 5, § 1, eerste lid, 2°, gewijzigd bij de wetten van 27 juli 2011 en 27 december 2004, artikel 8, gewijzigd bij de wet van 28 maart 2003 en artikel 20bis, gewijzigd bij de wetten van 9 juli 2004, 27 december 2004 en 10 september 2009;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds van de grondstoffen en de producten;
Gelet op het advies van de inspecteur van Financiën, gegeven op 2 mei 2017;
Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting, gegeven op 7 juni 2017;
Gelet op de impactanalyse van de regelgeving, uitgevoerd overeenkomstig artikels 6 en 7 van de wet van 15 december 2013 houdende diverse bepalingen inzake administratieve vereenvoudiging;
Gelet op advies 61.780/1/V van de Raad van State, gegeven op 4 augustus 2017, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Volksgezondheid en de Minister van Leefmilieu en op het advies van de in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.In hoofdstuk IV, Afdeling 1, van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds van de grondstoffen en de producten, wordt een artikel 5/1 ingevoegd, luidende : " 5/1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder: 1° koninklijk besluit van 8 mei 2014: koninklijk besluit van 8 mei 2014 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruiken van biociden ;2° Verordening 528/2012: Verordening (EU) nr.528/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden ; 3° Verordening 88/2014: Uitvoeringsverordening (EU) nr.88/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 tot vaststelling van een procedure voor de wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het op de markt aanbieden en het gebruik van biociden ; 4° Verordening 354/2013: Uitvoeringsverordening (EU) nr.354/2013 van de Commissie van 18 april 2013 betreffende wijzigingen in overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad toegelaten biociden ; 5° Verordening 1062/2014: Gedelegeerde Verordening (EU) Nr.1062/2014 van de Commissie van 4 augustus 2014 over het in Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad bedoelde werkprogramma voor het systematische onderzoek van alle bestaande werkzame stoffen van biociden; 6° Verordening 492/2014: Gedelegeerde Verordening (EU) nr.492/2014 van de Commissie van 7 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorschriften voor de verlenging van aan wederzijdse erkenning onderworpen toelatingen voor biociden; 7° Verordening 414/2013: Uitvoeringsverordening (EU) nr.414/2013 van de Commissie van 6 mei 2013 tot vaststelling van de procedure voor de toelating van dezelfde biociden overeenkomstig Verordening (EU) nr. 528/2012 van het Europees Parlement en de Raad."
Art. 2.Artikel 6 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt: "
Art. 6.§ 1. Iedere persoon die, met toepassing van het koninklijk besluit van 8 mei 2014, een toelating of een aanvaarding van kennisgeving voor een biocide aanvraagt, moet een retributie betalen aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten.
Iedere persoon die, met toepassing van Verordening 528/2012, een toelating voor een biocide aanvraagt bij de FOD VVL, moet een retributie betalen aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten.
Iedere persoon die, met toepassing van Verordening 528/2012, met toepassing van Verordening 88/2014 of met toepassing van Verordening 1062/2014 een goedkeuring van een werkzame stof of een aanvraag tot opname van een werkzame stof in bijlage I van Verordening 528/2012 aanvraagt bij de FOD VVL, moet een retributie betalen aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten. § 2. Voor de aanvraag tot goedkeuring, tot verlenging van de goedkeuring of tot opname in bijlage I van Verordening 528/2012 van een werkzame stof waarbij België in het kader van artikel 7, lid 1, artikel 13, lid 3 van Verordening 528/2012, artikel 3 van Verordening 88/2014 of artikel 17 van Verordening 1062/2014, optreedt als beoordelende bevoegde autoriteit gelden de retributies zoals vermeld in bijlage 1.
Voor biociden die vallen onder artikel 3,1°, van het koninklijk besluit van 8 mei 2014, met name biociden waarvoor overeenkomstig Verordening 528/2012 een toelating, een kennisgeving of een vergunning voor parallelhandel is vereist, gelden de retributies zoals vermeld in bijlage 2.
Voor biociden die vallen onder artikel 3, 2°, van het koninklijk besluit van 8 mei 2014, met name biociden waarvoor overeenkomstig het voornoemde besluit een toelating of een aanvaarding van kennisgeving is vereist voor de termijn bepaald in artikel 89, lid 2, van Verordening 528/2012, gelden de retributies zoals vermeld in bijlage 3. § 3. Voor wat een aanvraag tot wijziging van een bestaande toelating betreft voor biociden die vallen onder artikel 3, 2°, van het koninklijk besluit van 8 mei 2014, met name biociden waarvoor overeenkomstig het voornoemde besluit een toelating of een aanvaarding van kennisgeving is vereist voor de termijn bepaald in artikel 89, lid 2, van Verordening 528/2012, dient een onderscheid te worden gemaakt tussen enerzijds een administratieve wijziging en anderzijds een wetenschappelijke wijziging.
Een administratieve wijziging is een aanpassing van een bestaande toelating van louter administratieve aard, die geen wijziging van de eigenschappen of de werkzaamheid van het biocide betreft, zoals: 1° overdracht van toelating;2° wijziging van naam van toelatingshouder;3° wijziging van handelsbenaming, 4° wijziging van de leverancier van de werkzame stof;5° wijziging van de verpakking;6° wijziging van de kennisgeving;7° andere administratieve wijziging van een bestaande toelating. Een wetenschappelijke wijziging is een aanpassing van een bestaande toelating die niet van louter administratieve aard is en die een herbeoordeling van de eigenschappen of van de werkzaamheid van het biocide vereist, zoals: 1° wijziging van gebruik;2° wijziging van samenstelling (niet-werkzame stof);3° wijziging van samenstelling (gehalte werkzame stof);4° wijziging van houdbaarheid van het biocide;5° wijziging van CLP-etikettering;6° andere wetenschappelijke wijziging van een bestaande toelating. De in bijlage 3 vermelde retributie is vereist per individuele wijziging. Een groepering van administratieve en/of wetenschappelijke wijzigingen is niet toegestaan."
Art. 3.Artikel 7 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt: "
Art. 7.§ 1. Iedere persoon die een toelating, een vergunning voor parallelhandel, een wederzijdse erkenning, een kennisgeving of een aanvaarding van kennisgeving van een biocide conform Verordening 528/2012 of het koninklijk besluit van 8 mei 2014, heeft bekomen, betaalt een jaarlijkse bijdrage aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten. Dit bedrag is als volgt vastgesteld, b = x.p. Hierbij is: - b: het te betalen bedrag van de jaarlijkse bijdrage; - x: de hoeveelheid van het biocide die in het jaar voorafgaand aan dat van de betaling in de Belgische handel werd gebracht, uitgedrukt in kg of l, naar boven afgerond, respectievelijk naargelang het gewaarborgd gehalte aan werkzame stof op de toelatingsakte in % of in g/L is uitgedrukt; - p: het aantal punten toegekend overeenkomstig de bepalingen van paragraaf 2, uitgedrukt in EUR/kg of L. In afwijking van het vorige lid is b = 400 EUR indien x.p < 400 EUR. Indien p groter is dan 3,5 % van het jaargemiddelde van de verkoopprijs per kg of L die geldt in het jaar voorafgaand aan de betaling van de bijdrage, dan kan p in afwijking van het eerste lid worden beperkt tot 3,5 % van deze verkoopprijs, voor zover de toelatingshouder dit bij de FOD VVL aanvraagt, met het bewijs van het jaargemiddelde van de verkoopprijs per kg of L die geldt in het jaar voorafgaand aan de betaling van de bijdrage.
De jaarlijkse bijdrage is verschuldigd vanaf het jaar dat volgt op dat van de aflevering van de toelating, de vergunning voor parallelhandel, de wederzijdse erkenning, de kennisgeving of de aanvaarding van kennisgeving. De jaarlijkse bijdrage is verschuldigd voor elk jaar waarin het biocide is toegelaten, zelfs als de toelating, vergunning voor parallelhandel, wederzijdse erkenning, kennisgeving of aanvaarding van kennisgeving in de loop van dat jaar vervalt of wordt ingetrokken. § 2. Het aantal punten p, zoals bedoeld in paragraaf 1, is afhankelijk van de indeling van het biocide in gevarencategorieën overeenkomstig de tabel hieronder. De gevarenaanduidingen (H) in deze tabel verwijzen naar de gevaaraanduidingen die zijn vermeld in de akte of de samenvatting van de productkenmerken.
De gevarenaanduidingen (H) worden gebruikt om de gevaarcategorieën te identificeren. De punten van een bepaalde gevarencategorie kunnen slechts eenmaal worden aangerekend. Indien een biocide in meerdere van de twintig gevarencategorieën is ingedeeld, zullen de punten van deze gevarencategorieën worden opgeteld. In afwijking hiervan zullen de punten van de categorieën 9, 14 en 19 niet worden opgeteld, maar zal van deze categorieën slechts deze met het hoogste aantal punten in rekening worden gebracht. Een punt komt overeen met 0,005 EUR/kg.
Nr.
Gevarencategorie
Gevarenaanduiding (H)
Aantal punten
n°
Catégorie de danger
Mention de danger (H)
Nombre de points
1
Ontplofbaar
200, 201, 202, 203
2
1
Explosif
200, 201, 202, 203
2
2
Oxiderend
270, 271, 272
1
2
Comburant
270, 271, 272
1
3
Zeer licht ontvlambaar
220, 222, 224
2
3
Très facilement inflammable
220, 222, 224
2
4
Licht ontvlambaar
225, 228, 241, 242, 250, 260, 261
1,5
4
Facilement inflammable
225, 228, 241, 242, 250, 260, 261
1,5
5
Ontvlambaar
221, 223, 226
1
5
Inflammable
221, 223, 226
1
6
Bijtend
314
2
6
Corrosif
314
2
7
Irriterend
315, 318, 319, 335, 336
1
7
Irritant
315, 318, 319, 335, 336
1
8
Sensibiliserend
317, 334
1
8
Sensibilisant
317, 334
1
9
Schadelijk bij korte termijn blootstelling
302, 312, 332, 371
1
9
Nocif après exposition à court terme
302, 312, 332, 371
1
10
Schadelijk bij lange termijn blootstelling
373
1
10
Nocif après exposition à long terme
373
1
11
Schadelijk (C)
351
1
11
Nocif (C)
351
1
12
Schadelijk (M)
341
1
12
Nocif (M)
341
1
13
Schadelijk (R)
361
1
13
Nocif (R)
361
1
14
Giftig bij korte termijn blootstelling
301, 304, 311, 331, 370
2
14
Toxique après exposition à court terme
301, 304, 311, 331, 370
2
15
Giftig bij lange termijn blootstelling
372
2
15
Toxique après exposition à long terme
372
2
16
Giftig (C)
350
2
16
Toxique (C)
350
2
17
Giftig (M)
340
2
17
Toxique (M)
340
2
18
Giftig (R)
360
2
18
Toxique (R)
360
2
19
Zeer giftig bij korte termijn blootstelling
300, 310, 330
3
19
Très toxique après exposition à court terme
300, 310, 330
3
20
Milieugevaarlijk
400, 410, 411, 420
2
20
Dangereux pour l'environnement
400, 410, 411, 420
2
§ 3. Indien de jaarlijkse bijdrage niet op 31 maart werd geregistreerd op de rekening van het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten, wordt zij automatisch verhoogd met 20 %. De FOD VVL stuurt binnen één maand een aangetekend schrijven naar de betrokken houder waarin hem wordt gevraagd de verschuldigde som te betalen binnen vijftien dagen na verzenden van de aangetekende brief. Indien de verschuldigde som niet op de rekening van het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten staat na vijftien dagen, wordt de toelating, de vergunning voor parallelhandel, de wederzijdse erkenning, de kennisgeving of de aanvaarding van kennisgeving waarvoor de jaarlijkse bijdrage is verschuldigd, geschorst tot de dag van betaling en definitief ingetrokken na twee maanden indien geen enkele betaling is uitgevoerd. Beide verhogingen kunnen gecumuleerd worden. § 4. De jaarlijkse bijdrage wordt automatisch verhoogd met 20% als de hoeveelheid in de handel gebrachte biociden niet is aangegeven op 31 januari zoals vereist door artikel 39 van het koninklijk besluit van 8 mei 2014. De FOD VVL verzendt binnen een termijn van één maand een aangetekende brief aan de betrokken persoon waarin hij gevraagd wordt de vereiste informatie te verstrekken binnen de vijftien dagen volgend op de datum van verzending van de aangetekende brief. Bij gebreke van de vereiste informatie binnen de termijn, wordt de toelating, vergunning voor parallelhandel, wederzijdse erkenning, kennisgeving of aanvaarding van kennisgeving onmiddellijk opgeschort tot op de dag van de naleving en definitief ingetrokken na twee maanden indien geen enkele naleving wordt verstrekt. § 5. Indien uit de controle van de jaarlijkse aangifte van de hoeveelheid in de handel gebrachte biociden blijkt dat de jaarlijkse aangifte foutief of onvolledig is, wordt het saldo van het verschuldigde bedrag aangerekend, en vermeerderd met 20 %. Deze controle kan terug gaan tot drie jaar voorafgaand aan de uiterste datum waarop de jaarlijkse aangifte dient uitgevoerd te worden."
Art. 4.In artikel 7/1 van hetzelfde besluit wordt paragraaf 3 vervangen als volgt: " § 3. De bevoegde overheid betaalt 60% van de geïnde retributie terug wanneer een aanvraag tot goedkeuring van een werkzame stof of een aanvraag tot toelating van een biocide, ingediend overeenkomstig respectievelijk artikel 7, lid 1, artikel 29, lid 1, artikel 34, lid 1, artikel 43, lid 3 van de Verordening 528/2012, een aanvraag tot opname van een werkzame stof in bijlage I van Verordening 528/2012 overeenkomstig Verordening 88/2014 of een aanvraag voor een kleine of belangrijke wijziging van een product overeenkomstig artikel 7 of 8 van Verordening 354/2013, voor of tijdens de valideringsfase wordt verworpen of wordt ingetrokken voor de beoordeling van het dossier is opgestart. De geïnde retributie wordt niet terugbetaald indien een aanvraag wordt ingetrokken nadat de beoordeling is opgestart.
Als verscheidene personen een gezamenlijke aanvraag tot goedkeuring, tot verlenging van de goedkeuring van een werkzame stof, tot toelating van een biocide overeenkomstig de Verordening 528/2012 of tot opname van een werkzame stof in bijlage I van Verordening 528/2012 overeenkomstig Verordening 88/2014 indienen, moet slechts één retributie per aanvraag worden betaald. "
Art. 5.In hetzelfde besluit, wordt een hoofdstuk X/5 ingevoegd die artikel 13/5 bevat, luidende: "Hoofdstuk X/5. Houtproducten
Art. 13/5.Iedere persoon die een FLEGT-vergunning ter goedkeuring indient bij de FOD VVL met het oog op het in het vrije verkeer stellen van een zending houtproducten zoals bedoeld in artikel 5 van verordening (EG) Nr. 2173/2005 van de Raad van 20 december 2005 inzake de opzet van een FLEGT-vergunningensysteem voor de invoer van hout in de Europese Gemeenschap, is gehouden een retributie van 50 EUR per FLEGT-vergunning te betalen aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten.
De retributie is niet verschuldigd als het een FLEGT-vergunning betreft voor een zending houtproducten van maximaal 500 kg."
Art. 6.In hetzelfde besluit, wordt de bijlage 1 vervangen door de bijlage 1 gevoegd bij dit besluit.
Art. 7.In hetzelfde besluit, wordt de bijlage 2 vervangen door de bijlage 2 gevoegd bij dit besluit.
Art. 8.In hetzelfde besluit, wordt de bijlage 3 vervangen door de bijlage 3 gevoegd bij dit besluit.
Art. 9.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2018.
Art. 10.De minister bevoegd voor Volksgezondheid en de minister bevoegd voor Leefmilieu zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 25 december 2017.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, M. DE BLOCK De Minister van Leefmilieu M. C. MARGHEM
"Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 25 december 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten Bijlage 1 Indien België optreedt als beoordelende bevoegde autoriteit voor de beoordeling van : 1°. een aanvraag tot goedkeuring of tot verlenging van de goed-keuring van een werkzame stof in het kader van artikel 7, lid 1 of artikel 13, lid 3 van Verordening 528/2012, of 2°. een aanvraag tot goedkeuring van een werkzame stof in het kader van artikel 17 van Verordening 1062/2014, of 3°. een aanvraag tot opname van een werkzame stof in bijlage I van Verordening 528/2012 in het kader van artikel 3, lid 1 van Verordening 88/2014, gelden de retributies vermeld in onderstaande tabel.
Algemene beschrijving van de taak
Retributie
Referentie artikel van Verordening 528/2012 tenzij anders vermeld
Beoordeling van een aanvraag tot goedkeuring voor één productsoort
150.000 EUR Micro-organisme : 90.000 EUR
Artikel 7, lid 3 of artikel 4, lid 4 van Verordening 1062/2014
Beoordeling van een aanvraag tot goedkeuring per bijkomende productsoort
75.000 EUR Micro-organisme : 45.000 EUR
Artikel 7, lid 3 of artikel 4, lid 4 van Verordening 1062/2014
Beoordeling van een aanvraag tot verlenging van een goedkeuring voor één productsoort
Volledige beoordeling
150.000 EUR Micro-organisme : 90.000 EUR
Artikel 14, lid 2
Geen volledige beoordeling
75.000 EUR Micro-organisme : 45.000 EUR
Artikel 14, lid 2
Beoordeling van een aanvraag tot verlenging van een goedkeuring per bijkomende productsoort
Volledige beoordeling
75.000 EUR Micro-organisme : 45.000 EUR
Artikel 14, lid 2
Geen volledige beoordeling
40.000 EUR Micro-organisme : 25.000 EUR
Artikel 14, lid 2
Beoordeling van een aanvraag tot opname van een werkzame stof in bijlage I van Verordening 528/2012
cat 1, 2, 3, 4, 5
30.000 EUR
Artikel 7, lid 3 van Verordening 88/2014
cat 6
45.000 EUR
Artikel 7, lid 3 van Verordening 88/2014
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 december 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, M. DE BLOCK De Minister van Leefmilieu M. C. MARGHEM
"Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 25 december 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten Bijlage 2 bij het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschul-digd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten Bijlage 2 Voor werkzaamheden die België overeenkomstig Verordening 528/2012 verricht in verband met de toelating, kennisgeving of vergunning voor parallelhandel van biociden gelden de retributies vermeld in de onderstaande twee tabellen. 1° Basisretributies
Algemene beschrijving van de taak
Referentie artikel van Verordening 528/2012 (tenzij anders vermeld)
Basisretributie
Basisretributie voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen
Nr. Nationale toelating waarbij België overeenkomstig artikel 29, lid 1of artikel 34, lid 1 van Verordening 528/2012 optreedt als ontvangende bevoegde autoriteit of referentielidstaat voor een biocide op basis van één werkzame stof en behorende tot één productsoort
Uniek biocide
Artikel 29, lid 1 Artikel 34, lid 3
25.000 EUR
18.000 EUR
1
Uniek biocide waarbij het biocide en het gebruik identiek zijn aan het representatief biocide dat werd beoordeeld in het kader van de goedkeuring van de werkzame stof
Artikel 29, lid 1 Artikel 34, lid 3
5.000 EUR
5.000 EUR
2
Biocidefamilie
Artikel 29, lid 1 Artikel 34, lid 3
40.000 EUR + 500 EUR per product
30.000 EUR + 500 EUR per product
3
Toelating van de unie waarbij België overeenkomstig artikel 43, lid 1 van Verordening 528/2012 optreedt als beoordelende bevoegde autoriteit voor een biocide op basis van één werkzame stof en behorende tot één productsoort
Uniek biocide
Artikel 43, lid 3
30.000 EUR
22.000 EUR
4
Uniek biocide waarbij het biocide en het gebruik identiek zijn aan het representatief biocide dat werd beoordeeld in het kader van de goedkeuring van de werkzame stof
Artikel 43, lid 3
7.000 EUR
7.000 EUR
5
Biocidefamilie
Artikel 43, lid 3
50.000 EUR + 500 EUR per product
37.000 EUR + 500 EUR per product
6
Wederzijdse erkenning van toelating overeenkomstig artikel 33, lid 1 en artikel 34, lid 2 van Verordening 528/2012
Uniek biocide
Artikel 33, lid 1 Artikel 34, lid 3
3000 EUR
3.000 EUR
7
Biocidefamilie
Artikel 33, lid 1 Artikel 34, lid 3
3.000 EUR + 500 EUR per product
3.000 EUR + 500 EUR per product
8
Verlenging van nationale toelating overeenkomstig artikel 31, lid 1 van Verordening 528/2012 waarbij België optreedt als ontvangende bevoegde autoriteit
Volledige beoordeling - Uniek biocide
Artikel 31, lid 4
18.000 EUR
13.500 EUR
9
Volledige beoordeling - Biocidefamilie
Artikel 31, lid 4
30.000 EUR + 500 EUR per product
22.000 EUR + 500 EUR per product
10
Geen volledige beoordeling - Uniek biocide
Artikel 31, lid 4
6.000 EUR
4.500 EUR
11
Geen volledige beoordeling - Biocidefamilie
Artikel 31, lid 4
8.000 EUR + 500 EUR per product
6.000 EUR + 500 EUR per product
12
Verlenging van toelating van de unie overeenkomstig artikel 45, lid 3 van Verordening 528/2012 waarbij België optreedt als beoordelende bevoegde autoriteit
Volledige beoordeling - Uniek biocide
Artikel 46, lid 2
25.000 EUR
18.000 EUR
13
Volledige beoordeling - Biocidefamilie
Artikel 46, lid 2
40.000 EUR + 500 EUR per product
30.000 EUR + 500 EUR per product
14
Geen volledige beoordeling - Uniek biocide
Artikel 46, lid 2
8.000 EUR
6.000 EUR
15
Geen volledige beoordeling - Biocidefamilie
Artikel 46, lid 2
10.000 EUR + 500 EUR per product
7.500 EUR + 500 EUR per product
16
Verlenging van toelating onderworpen aan wederzijdse erkenning waarbij België optreedt als referentielidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1(a) van Verordening 492/2014
Volledige beoordeling - Uniek biocide
Artikel 3, lid 3 van Verordening 492/2014
18.000 EUR
13.500 EUR
17
Volledige beoordeling - Biocidefamilie
Artikel 3, lid 3 van Verordening 492/2014
30.000 EUR + 500 EUR per product
22.000 EUR + 500 EUR per product
18
Geen volledige beoordeling - Uniek biocide
Artikel 3, lid 3 van Verordening 492/2014
6.000 EUR
4.500 EUR
19
Geen volledige beoordeling - Biocidefamilie
Artikel 3, lid 3 van Verordening 492/2014
8.000 EUR + 500 EUR per product
6.000 EUR + 500 EUR per product
20
Verlenging van toelating onderworpen aan wederzijdse erkenning waarbij België optreedt als betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 2, lid 1(b) van Verordening 492/2014
Uniek biocide
Artikel 3, lid 3 van Verordening 492/2014
3000 EUR
3.000 EUR
21
Biocidefamilie
Artikel 3, lid 3 van Verordening 492/2014
3.000 EUR + 500 EUR per product
3.000 EUR + 500 EUR per product
22
Toelating of verlenging van toelating volgens de vereenvoudigde toelatingsprocedure waarbij België optreedt als beoordelende bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 26, lid 1 van Verordening 528/2012
Uniek biocide
Artikel 26, lid 2
5000 EUR
5000 EUR
23
Biocidefamilie
Artikel 26, lid 2
7500 EUR + 500 EUR per product
7500 EUR + 500 EUR per product
24
Wijziging van producttoelating overeenkomstig Verordening 354/2013 waarbij België optreedt als referentielidstaat of als beoordelende bevoegde autoriteit
Belangrijke productwijziging uniek biocide
Artikel 8, lid 2 of artikel 13, lid 3 van Verordening 354/2013
10.000 EUR Per wijziging
7.500 EUR Per wijziging
25
Belangrijke productwijziging biocidefamilie
Artikel 8, lid 2 of artikel 13, lid 3 van Verordening 354/2013
12.000 EUR + 500 EUR per product Per wijziging
9.000 EUR + 500 EUR per product Per wijziging
26
Kleine productwijziging uniek biocide
Artikel 7, lid 2 van Verordening 354/2013
1.500 EUR Per wijziging
1.500 EUR Per wijziging
27
Kleine productwijziging biocidefamilie
Artikel 7, lid 2 van Verordening 354/2013
1.500 EUR + 500 EUR per product Per wijziging
1.500 EUR + 500 EUR per product Per wijziging
28
Administratieve productwijziging uniek biocide
Artikel 6, lid 1 van Verordening 354/2013
300 EUR
300 EUR
29
Administratieve productwijziging biocidefamilie
Artikel 6, lid 1 van Verordening 354/2013
300 EUR + 300 EUR per product
300 EUR + 300 EUR per product
30
Wijziging van producttoelating overeenkomstig Verordening 354/2013 waarbij België optreedt als betrokken lidstaat of waarbij België met de reeds door andere lidstaten overeengekomen wijzigingen instemt
Belangrijke productwijziging uniek biocide
Artikel 8, lid 2 of artikel 9bis, lid 3 van Verordening 354/2013
500 EUR
500 EUR
31
Belangrijke productwijziging biocidefamilie
Artikel 8, lid 2 of artikel 9bis, lid 3 van Verordening 354/2013
500 EUR + 500 EUR per product
500 EUR + 500 EUR per product
32
Kleine productwijziging uniek biocide
Artikel 7, lid 2 of artikel 9bis, lid 3 van Verordening 354/2013
500 EUR
500 EUR
33
Kleine productwijziging biocidefamilie
Artikel 7, lid 2 of artikel 9bis, lid 3 van Verordening 354/2013
500 EUR + 500 EUR per product
500 EUR + 500 EUR per product
34
Administratieve productwijziging uniek biocide
Artikel 6, lid 1 of artikel 9bis, lid 3 van Verordening 354/2013
300 EUR
300 EUR
35
Administratieve productwijziging biocidefamilie
Artikel 6, lid 1 of artikel 9bis, lid 3 van Verordening 354/2013
300 EUR + 300 EUR per product
300 EUR + 300 EUR per product
36
Toelating of verlenging van toelating voor eenzelfde biocide of biocidefamilie overeenkomstig Verordening 414/2013
Uniek biocide
Artikel 3, lid 1 van Verordening 414/2013
1.000 EUR
1.000 EUR
37
biocidefamilie
Artikel 3, lid 1 van Verordening 414/2013
1.000 EUR + 500 EUR per product
1.000 EUR + 500 EUR per product
38
Kennisgeving overeenkomstig artikel 17, lid 6 van Verordening 528/2012 voor toevoeging van een biocide aan een biocidefamilie
Artikel 80, lid 2
500 EUR
500 EUR
39
Kennisgeving overeenkomstig artikel 27, lid 1 van Verordening 528/2012 voor op de markt aanbieden van een biocide volgens de vereenvoudigde toelatingsprocedure
Uniek biocide
Artikel 80, lid 2
500 EUR
500 EUR
40
biocidefamilie
Artikel 80, lid 2
500 EUR + 500 EUR per product
500 EUR + 500 EUR per product
41
Vergunning voor parallelhandel overeenkomstig artikel 53 van Verordening 528/2012
Artikel 80, lid 2
1.000 EUR
1.000 EUR
42
Kennisgeving van een experiment of proef overeenkomstig artikel 56 van Verordening 528/2012
Artikel 80, lid 2
500 EUR
500 EUR
43
Vertrouwelijkheidsclaim overeenkomstig artikel 66, lid 4 van Verordening 528/2012
Per informatieonderdeel
Artikel 80, lid 2
500 EUR
500 EUR
44
Gecertifieerd kopie of vertaling van een akte naar een andere landstaal
50 EUR
50 EUR
45
Certificaat van vrije verkoop
50 EUR
50 EUR
46
Per vergadering ter voorbereiding van het aanvraagdossier.
Bedrag wordt in mindering gebracht bij indienen van een dossier
1.500 EUR
1500 EUR
47
Aanvraag voor het indienen van een vraag overeenkomstig artikel 3, lid 3 van Verordening 528/2012
1500 EUR
1500 EUR
48
2° Additionele retributies, toe te voegen bij de basisretributie . Algemene beschrijving van de taak
Nr. van basisretributie waarbij additionele retributie wordt toegevoegd
Additionele retributie
Voorlopige toelating overeenkomstig artikel 55, lid 2 van Verordening 528/2012
1, 4
Uniek biocide
3.000 EUR
3,6
Biocidefamilie
5.000 EUR
2,5
Uniek biocide waarbij het biocide en het gebruik identiek zijn aan het representatief biocide dat werd beoordeeld in het kader van de goedkeuring van de werkzame stof
1.500 EUR
Per bijkomende werkzame stof
1,4,9,13, 17
Uniek biocide
2.000 EUR
3,6,10,14,18
Biocidefamilie
4.000 EUR
Per bijkomende productsoort
1,4,9,13,17,23
Uniek biocide
2.000 EUR
3,6,10,14,18,24
Biocidefamilie
4.000 EUR
Per bijkomende gebruikerscategorie
1,4,9,13,17
Uniek biocide
2.000 EUR
3,6,10,14,18
Biocidefamilie
4.000 EUR
Per werkzame stof waarvoor een vergelijkende evaluatie vereist is overeenkomstig artikel 23 van Verordening 528/2012
1,3,4,6,9,10,13,14,17,18
12.000 EUR
Per tot bezorgdheid aanleiding gevende stof
1,3,4,6,9,10,13,14,17,18
7.500 EUR
Indien vaststelling van maximumresidugehalte vereist is overeenkomstig artikel19, lid 1, van Verordening 528/2012
1,3,4,6,9,10,13,14,17,18
2.500 EUR
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 december 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, M. DE BLOCK De Minister van Leefmilieu M. C. MARGHEM
"Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 25 december 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten Bijlage 3 bij het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten Bijlage 3 Voor alle werkzaamheden in verband met biociden die vallen onder art 3, 2° van het koninklijk besluit van 8 mei 2014 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruiken van biociden, met name voor biociden waarvoor volgens het koninklijk besluit van 8 mei 2014 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruiken van bioci-den een toelating of een aanvaarding van kennisgeving vereist is voor de termijn bepaald in artikel 89, lid 2 van Verordening 528/2012, gelden de retributies vermeld in onderstaande tabel.
Algemene beschrijving van de taak
Referentie artikel van het koninklijk besluit van 8 mei 2014 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruiken van biociden
Retributie
Aanvraag voor eerste toelating van een nieuw biocide met één of meerdere werkzame stoffen overeenkomstig artikel 5, 1° van het koninklijk besluit van 8 mei 2014 betreffende het op de markt aanbieden en het gebruiken van biociden
Artikel 7
1.000 EUR
Aanvraag voor toelating van een biocide dat identiek is met een biocide dat in België reeds toegelaten is
Artikel 29
500 EUR
Kennisgeving
Artikel 19
500 EUR
Hernieuwing van de toelating
Artikel 13
500 EUR
Verlenging van de toelating
Artikel 13
150 EUR
Administratieve wijziging zoals gedefinieerd in artikel 6, § 3
Artikel 10, eerste lid, 2° Artikel 21, eerste lid, 2° Artikel 31, § 1, 6°
150 EUR
Wetenschappelijke wijziging zoals gedefinieerd in artikel 6, § 3 uitgezonderd wijziging van samenstelling (aard werkzame stof)
Artikel 10, eerste lid, 2° Artikel 31
500 EUR
Wijziging van samenstelling (aard werkzame stof )
Artikel 10, eerste lid, 2°
1000 EUR
Aanvraag vergunning voor parallelhandel
Artikel 26
150 EUR + 75 EUR per bijkomend land van oorsprong
Kennisgeving van experiment of proef in kader van onderzoek en ontwikkeling
Artikel 34
500 EUR
Gecertifieerde kopie of vertaling van een akte van toelating/kennisgeving naar een andere landstaal
25 EUR
Certificaat van vrije verkoop
25 EUR
Bezwaar
Artikel 15 of 25
1000 EUR
Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 25 december 2017 tot wijziging van het koninklijk besluit van 13 november 2011 tot vaststelling van de retributies en bijdragen verschuldigd aan het Begrotingsfonds voor de grondstoffen en de producten.
FILIP Van Koningswege : De Minister van Volksgezondheid, M. DE BLOCK De Minister van Leefmilieu M. C. MARGHEM