Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 24 oktober 2006
gepubliceerd op 16 januari 2007

Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, betreffende de coördinatie van de statuten van het gemeenschappelijk fonds

bron
federale overheidsdienst werkgelegenheid, arbeid en sociaal overleg
numac
2006203224
pub.
16/01/2007
prom.
24/10/2006
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

24 OKTOBER 2006. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, betreffende de coördinatie van de statuten van het gemeenschappelijk fonds (1)


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 7 januari 1958 betreffende de fondsen voor bestaanszekerheid, inzonderheid op artikel 2;

Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;

Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf;

Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997, gesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, betreffende de coördinatie van de statuten van het gemeenschappelijk fonds.

Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 24 oktober 2006.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 7 januari 1958, Belgisch Staatsblad van 7 februari 1958. Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969.

Bijlage Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf Collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997 Coördinatie van de statuten van het gemeenschappelijk fonds (Overeenkomst geregistreerd op 17 juli 1997 onder het nummer 44488/CO/110) HOOFDSTUK I. - Benaming, zetel, doel en duur

Artikel 1.Teneinde de sociale vrede in de sector te verzekeren wordt er een fonds voor bestaanszekerheid opgericht, genoemd "Gemeenschappelijk Fonds van de textielverzorging".

Art. 2.De maatschappelijke zetel van het fonds is te Zellik (Asse) gevestigd.

Hij kan bij beslissing van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf overgebracht worden naar elke andere plaats in België.

Art. 3.Het fonds heeft tot doel : 1° aan de bij artikel 5, b), bedoelde werklieden aanvullende sociale toelagen toe te kennen, vormingspremies toe te kennen en acties te organiseren en te financieren voor de algemene en sociale vorming, opleiding en tewerkstelling van werknemers, zoals onder meer voorzien in het interprofessioneel akkoord 1995-1996;2° het innen van de bijdragen, nodig voor de werking van het fonds;3° de uitkering van de voordelen te verzekeren;4° de betaling te waarborgen van alle verplichtingen voortvloeiend uit het volledig en halftijds conventioneel brugpensioen toegekend overeenkomstig de desbetreffende collectieve arbeidsovereenkomsten, afgesloten in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, ondermeer : - de aanvullende vergoeding aan de genieters van het conventioneel brugpensioen en het conventioneel halftijds brugpensioen in de bedrijven die ressorteren onder het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf; - de bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage bestemd voor de regeling inzake arbeidsvoorziening en werkloosheid (voorzien in artikel 141 en 142 van de wet van 29 december 1990); - de bijzondere maandelijkse werkgeversbijdrage voor de Rijksdienst voor pensioenen (ingevoerd door de programmawet van 22 december 1989); - de bijzondere compenserende maandelijkse werkgeversbijdrage betreffende het conventioneel brugpensioen op 55 jaar in toepassing van de wet van 1995 houdende sociale bepalingen. 5° de oprichting van een commissie voor vorming, beroepsinschakeling en tewerkstelling, het organiseren van vormings- en tewerkstellingsinitiatieven ten bate van de bij artikel 5, b) bedoelde werklieden;6° de betaling te waarborgen van de aanvullende vergoeding verschuldigd aan de ontslagen werknemers, ouder dan 55 jaar, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997.

Art. 4.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2001. Zij wordt gesloten voor onbepaalde duur en kan worden opgezegd door één van de ondertekenende partijen met een opzeggingstermijn van drie maanden. Deze opzegging wordt betekend bij aangetekende brief gericht aan de voorzitter van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf en aan de erin vertegenwoordigde organisaties.

Dit fonds neemt de rechten en plichten over, alsmede het actief en het passief zoals zij bestonden op 31 december 1990 van het gemeenschappelijk fonds, opgericht bij beslissing van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf van 15 december 1964 betreffende de statuten van het gemeenschappelijk fonds, bekrachtigd bij koninklijk besluit van 22 december 1964 en laatst gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomst van 24 augustus 1989 betreffende de statuten van het gemeenschappelijk fonds, bekrachtigd bij koninklijk besluit van 13 augustus 1990. HOOFDSTUK II. - Toepassingsgebied

Art. 5.De bepalingen van deze beslissing zijn van toepassing : a) op de werkgevers die onder de bevoegdheid vallen van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf;b) op de werklieden tewerkgesteld door de werkgevers bedoeld onder a), die gedurende zes maand lid zijn van een werknemersorganisatie vertegenwoordigd in het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf en voor zover zij op de personeelslijst van de werkgever bedoeld onder a), voorkomen op 30 juni van het lopende jaar.c) op de werklieden en werksters die op 30 juni van het lopend jaar, uiterlijk sedert 1 juli van het voorgaande jaar, volledig en onvrijwillig werkloos waren, en die het jaar tevoren recht hebben gehad op de toelage van het fonds en het bewijs leveren dat zij laatst tewerkgesteld waren bij een onderneming ressorterend onder het Paritair Comité voor het wasserij, ververij- en ontvettingsbedrijf;d) op de werklieden en werksters die op pensioen worden gesteld tussen 1 juli van het jaar waarvoor zij de voorwaarden vervullen van toekenning van de aanvullende sociale toelage en 30 juni van het lopende jaar;e) op de werkgevers die voldoen aan de voorwaarden van aanwerving en vorming van werknemers uit risicogroepen, bepaald in de wet van 29 december 1990 houdende sociale bepalingen, hoofdstuk XI, Bepalingen betreffende het interprofessioneel akkoord en aan de richtlijnen van de beroepsopleidingscommissie;f) op de werkgevers die voldoen aan de voorwaarden van aanwerving en vorming van werknemers bedoeld in het interprofessioneel akkoord 1995-1996. HOOFDSTUK III. Rechthebbenden en modaliteiten van toekenning en van uitkering

Art. 6.1° De rechthebbenden kunnen jaarlijks voor hun vakantiedagen, aanspraak maken op de bij dit artikel voorziene aanvullende sociale toelagen.

Zij worden van dit recht uitgesloten wanneer de sociale vrede wordt verstoord, voor zover deze uitsluiting door het paritair comité wordt uitgesproken. 2° Het bedrag van de aanvullende sociale toelage wordt vastgesteld op 3 450 BEF voor het jaar 1997 en op 3 450 BEF voor het jaar 1998 en wordt uitgekeerd volgende de modaliteiten vastgesteld door de beheerraad van het fonds aan de in artikel 5, b) bedoelde werklieden en werksters, voor zover zij op 30 juni van het betrokken jaar voorkomen op de lijst van het personeel van een van de in artikel 5, a) bedoelde werkgevers, evenals aan de in artikel 5, a), c) en d) bedoelde werklieden en werksters, volgens de in deze paragrafen bepaalde modaliteiten.

Art. 7.1° De aanvullende sociale toelage wordt jaarlijks door het fonds betaald op een door het fonds te bepalen tijdstip, na advies van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf. 2° Voor de toepassing van artikel 5, b) levert de werkgever aan al zijn werklieden, binnen de termijn bepaald door de raad van beheer van het fonds, een verklaring af op een formulier voorgeschreven en te hunner beschikking gesteld door het fonds.

Art. 8.In geen geval mag de uitbetaling van de aanvullende sociale toelage aan de werklieden afhankelijk worden gesteld van de storting van de bijdragen die de werkgever verschuldigd is. HOOFDSTUK IV. - Beheer

Art. 9.Het fonds wordt beheerd door een raad van beheer, paritair samengesteld uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers. Deze raad bestaat uit veertien leden, hetzij zeven werkgeversafgevaardigden en zeven werknemersafgevaardigden.

De leden van de raad van beheer worden aangewezen door het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf onder de effectieve of plaatsvervangende leden van dit comité.

Hun mandaat eindigt zodra zij ophouden lid te zijn van het paritair comité. In dat geval worden zij vervangen door een lid van het paritair comité, behorende tot dezelfde groep als het lid wiens mandaat een einde nam.

Art. 10.Ieder jaar duidt de raad van beheer, in zijn midden, een voorzitter en twee ondervoorzitters aan.

Het voorzitterschap en het eerste ondervoorzitterschap worden beurtelings uitgeoefend door een lid-werkgever en door een lid-werknemer.

De groep waartoe de voorzitter behoort wordt voor het eerste jaar bij loting aangewezen.

De tweede ondervoorzitter behoort steeds tot de groep van de werknemers.

Art. 11.De raad van beheer vergadert op bijeenroeping van de voorzitter. De voorzitter is er toe gehouden ten minste ieder kwartaal en telkens wanneer twee leden van de beheerraad erom verzoeken, de raad bijeen te roepen.

De oproepingen vermelden de agenda. De verslagen worden gemaakt door de secretaris, aangewezen door de raad van beheer, en ondertekend door degene die de vergadering heeft voorgezeten en door een beheerder van elke groep.

Uittreksels uit deze verslagen worden ondertekend door de voorzitter en door een beheerder van elke groep.

De beslissingen worden genomen bij volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige leden.

De stemming is geldig indien zij minstens door drie leden van elke groep wordt uitgebracht en op voorwaarde dat het ter stemming voorgelegde punt duidelijk op de agenda van de oproepingsbrief van de vergadering vermeld is.

Art. 12.De raad van beheer heeft tot opdracht het fonds te beheren en alle maatregelen te treffen die nodig blijken voor zijn goede werking.

Hij bezit de meest uitgebreide macht voor het beheer en het besturen van het fonds.

De raad van beheer treedt in rechte op uit naam van het fonds op vervolging en ter benaarstiging van de voorzitter of van de beheerder daartoe afgevaardigd.

De raad van beheer kan bijzondere bevoegdheden aan één of meer van zijn leden overdragen.

Voor al de akten door de beheerraad beslist en andere dan die waarvoor de raad een bijzondere opdracht heeft gegeven, volstaat de gezamenlijke handtekening van twee beheerders, één van elke groep, zonder dat deze beheerders van enige beraadslaging of machtiging moeten laten blijken, opdat het fonds geldig vertegenwoordigd zou zijn tegenover derden.

De beheerders zijn slechts verantwoordelijk voor de uitvoering van hun mandaat en zij gaan ten opzichte van de verbintenissen van het fonds geen enkele persoonlijke verplichting aan ten gevolge van hun beheer. HOOFDSTUK V. - Financiering

Art. 13.Het fonds beschikt over de bijdragen verschuldigd door de in artikel 5, a) bedoelde werkgevers.

Art. 14.De werkgeversbijdrage wordt voor het jaar 1997 vastgesteld op : - 1,50 pct. van de lonen van de in de onderneming tewerkgestelde werklieden en werksters die onder het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf ressorteren : 0,85 pct. bestemd voor de werking van het gemeenschappelijk fonds; 0,45 pct. in uitvoering van artikel 3, 4° inzake brugpensioen; 0,20 pct. voor de personen die behoren tot de risicogroepen en de personen op wie een begeleidingsplan van toepassing is.

De werkgeversbijdrage wordt voor het jaar 1998 vastgesteld op : - 1,30 pct. van de lonen van de in de onderneming tewerkgestelde werklieden en werksters die onder het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf ressorteren : 0,85 pct. bestemd voor de werking van het gemeenschappelijk fonds; 0,25 pct. in uitvoering van artikel 3, 4° inzake het brugpensioen; 0,10 pct. voor de personen die behoren tot de risicogroepen en de personen op wie een begeleidingsplan, de vorming en tewerkstelling van toepassing is; 0,10 pct. voor de aanvullende vergoeding, verschuldigd aan de ontslagen werknemers, ouder dan 55 jaar, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997.

De werkgeversbijdrage wordt voor het jaar 1999 vastgesteld op : - 1,40 pct. van de lonen van de in de onderneming tewerkgestelde werklieden en werksters die onder het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf ressorteren : 0,85 pct. bestemd voor de werking van het gemeenschappelijk fonds; 0,25 pct. in uitvoering van artikel 3, 4° inzake het brugpensioen; 0,20 pct. voor de personen die behoren tot de risicogroepen en de personen op wie een begeleidingsplan, de vorming en tewerkstelling van toepassing is; 0,10 pct. voor de aanvullende vergoeding, verschuldigd aan de ontslagen werknemers, ouder dan 55 jaar, zoals voorzien in de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 mei 1997.

Indien de werkgeversbijdrage van 0,25 pct. voor het brugpensioen en van 0,10 pct. voor de aanvullende vergoeding, verschuldigd aan de ontslagen werknemers, vanaf de leeftijd van 55 jaar, niet volstaan om de uitgaven te dekken, wordt de werkgeversbijdrage verhoogd teneinde de uitgaven te dekken. Indien evenwel de reserves van het gemeenschappelijk fonds zouden stijgen boven de drempel, beslist in de beheerraad van het gemeenschappelijk fonds, worden de werkgeversbijdragen verminderd.

Art. 15.De bijdragen worden door het fonds geïnd door bemiddeling van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.

Art. 16.De bijdragen zijn elk kwartaal door de werkgevers verschuldigd. De voor elk kwartaal verschuldigde sommen moeten door de werkgever gestort worden aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid binnen de termijn bepaald door de betaling van de sociale zekerheidsbijdragen.

Art. 17.De geïnde bijdragen worden periodiek door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid gestort op de girorekening van het fonds of op de bankrekening door de raad van beheer van het fonds aangeduid. HOOFDSTUK VI. - Begrotingen, rekeningen

Art. 18.Het dienstjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december.

Art. 19.Elk jaar, ten laatste in de loop van de maand december, zal een begroting voor het volgend jaar ter goedkeuring voorgelegd worden aan het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf.

Art. 20.Op 31 december worden de rekeningen van het verlopen jaar afgesloten. De afsluiting en de balans dienen op rekenkundig gebied voldoende omschreven te zijn.

De raad van beheer alsmede de revisor of expert-boekhouder, aangeduid door het Paritair Comité voor het wassserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf, brengen jaarlijks ieder een schriftelijk verslag uit over het vervullen van hun opdracht tijdens het verlopen jaar.

De balans, samen met de hoger bedoelde schriftelijke jaarlijkse verslagen, dienen uiterlijk tijdens de maand april ter goedkeuring aan het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij- en ontvettingsbedrijf voorgelegd te worden. HOOFDSTUK VII. - Ontbinding, vereffening Art. 21.Onverminderd de bepalingen van artikel 4 kan het fonds slechts vroeger ontbonden worden bij eenparige beslissing van het Paritair Comité voor het wasserij-, ververij en ontvettingsbedrijf.

Het paritair comité duidt de vereffenaars aan, bepaalt hun machten en bezoldiging en stelt de bestemming vast die aan het vermogen gegeven wordt.

Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 24 oktober 2006.

De Minister van Werk, P. VANVELTHOVEN

^