gepubliceerd op 04 maart 2004
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, tot instelling van een sectoraal pensioenstelsel
23 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, tot instelling van een sectoraal pensioenstelsel (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002, gesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie, tot instelling van een sectoraal pensioenstelsel.
Art. 2.Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 december 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie Collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 Instelling van een sectoraal pensioenstelsel (Overeenkomst geregistreerd op 20 februari 2003 onder het nummer 65540/CO/149.01) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.§ 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en hun arbeiders vallende onder het toepassingsgebied van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 2001 betreffende het nationaal akkoord 2001-2002, met uitzondering van de werkgevers en hun arbeiders die in toepassing van artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 2001 (zoals aangepast door de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 inzake de uitsluiting uit het sectoraal pensioenstelsel), er voor hebben geopteerd om de uitvoering van het pensioenstelsel zelf te organiseren. Deze uitzondering werd door het paritair subcomité op 23 april 2002 bekrachtigd. § 2. Als het ondernemingspensioenstelsel dat van toepassing is bij een werkgever die in overeenstemming met artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 2001 er voor heeft geopteerd om de uitvoering van het pensioenstelsel zelf te organiseren, wordt stopgezet, of indien deze werkgever in gebreke blijft de premies van dit ondernemingspensioenstelsel te betalen, dan vallen de werkgever en zijn arbeiders automatisch onder het toepassingsgebied van de collectieve arbeidsovereenkomst hetzij vanaf de eerste dag van de maand volgend op de stopzetting van het ondernemingspensioenstelsel, hetzij vanaf de eerste dag van de maand volgend op kennisgeving door de pensioeninstelling van de werkgever aan de voorzitter van het paritair subcomité van de premievrijmaking van de contracten ingevolge de niet-betaling van de premies.
De werkgever dient de inrichter, bedoeld in artikel 5, onmiddellijk per aangetekend schrijven van de stopzetting van het ondernemingspensioenstelsel in kennis te stellen. § 3. Voor de toepassing van deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt onder « arbeiders » verstaan : de arbeiders en arbeidsters. HOOFDSTUK II. - Voorwerp
Art. 2.Deze overeenkomst houdt de uitvoering in van artikel 6 van de collectieve overeenkomst van 28 mei 2001 betreffende het nationaal akkoord 2001-2002, geregistreerd op 19 december 2001 onder het nummer 60365/CO/149.01. HOOFDSTUK III. - Doelstelling
Art. 3.§ 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst heeft tot uiteindelijke doelstelling de invoering te bewerkstelligen van een sociaal sectoraal pensioenstelsel, conform de toepasselijke wettelijke bepalingen of bij ontstentenis daaraan, conform de bepalingen van het wetsontwerp betreffende aanvullende pensioenen, zoals goedgekeurd door de Commissie voor Sociale Zaken op 8 maart 2002 (Document 1340/6), ten voordele van de in artikel 1 bedoelde arbeiders ten bedrage van 1 pct. van hun bruto jaarwedden waarop inhoudingen voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden gedaan. § 2. Deze bijdrage zal worden aangewend ter financiering van enerzijds de pensioentoezegging en anderzijds de solidariteitstoezegging, zoals bepaald in artikel 9.
De invoering van de solidariteitstoezegging zal bij afzonderlijke collectieve arbeidsovereenkomst gebeuren die in het bijzonder zal omvatten de inhoud van de solidariteitstoezegging, de aanduiding van de rechtspersoon die met de uitvoering van de solidariteitstoezegging wordt gelast, het solidariteitsreglement, alsook de regels inzake de financiering en het beheer van de solidariteitstoezegging. HOOFDSTUK IV. - Aansluitingsvoorwaarden
Art. 4.§ 1. Alle arbeiders bedoeld in artikel 1 die op 1 januari 2002 of op elke latere datum met de werkgevers verbonden zijn of waren via een arbeidsovereenkomst, ongeacht de aard van deze overeenkomst, worden ambtshalve aangesloten bij het sociaal sectoraal pensioenstelsel. § 2. De arbeiders dienen minstens gedurende een al dan niet onderbroken periode van twaalf maanden aangesloten te zijn geweest bij het sectoraal pensioenstelsel om aanspraak te kunnen maken op verworven reserves en prestaties. HOOFDSTUK V. - Aanduiding van de inrichter
Art. 5.Bij beslissing van het paritair subcomité van 23 april 2002 wordt het « Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector van de elektriciens », opgericht bij collectieve arbeidsovereenkomst van 23 oktober 1968 algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit van 10 maart 1969, als inrichter van het sociaal sectoraal pensioenstelsel aangeduid. HOOFDSTUK VI. - Aanduiding van de pensioeninstelling
Art. 6.Als pensioeninstelling die het sectoraal pensioenstelsel zal uitvoeren, wordt AXA Belgium N.V. met maatschappelijke zetel te 1170 Brussel, Vorstlaan 25, aangeduid.
De beheersregels van het sectoraal pensioenstelsel worden vastgelegd in een pensioenreglement dat als bijlage is opgenomen bij en integraal deel uitmaakt van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK VII. - Toezichtscomité
Art. 7.Er wordt een toezichtscomité opgericht dat voor de helft is samengesteld uit leden die de arbeiders vertegenwoordigen aan wie de pensioentoezegging werd gedaan, en die door de inrichter worden aangeduid, en voor de andere helft uit vertegenwoordigers van de werkgevers, die eveneens door de inrichter worden aangeduid.
Dit toezichtscomité ziet toe op de uitvoering van de pensioentoezegging en wordt in het bezit gesteld van het « transparantieverslag » bedoeld in artikel 8 nog vóór de mededeling ervan aan de inrichter. HOOFDSTUK VIII. - Transparantieverslag
Art. 8.De pensioeninstelling stelt jaarlijks een « transparantieverslag » op, zijnde een verslag over het beheer van de pensioentoezegging dat volgende informatie bevat : 1o de financieringswijze van de pensioentoezegging en de structurele wijzigingen hierin; 2o de beleggingsstrategie op lange en korte termijn en de mate waarin daarbij rekening wordt gehouden met sociale, ethische en leefmilieuaspecten; 3o het rendement van de beleggingen; 4o de kostenstructuur; 5o de winstdeling.
Dit transparantieverslag wordt ter beschikking gesteld van de inrichter, die het op eenvoudig verzoek meedeelt aan de arbeiders bedoeld in artikel 1, alsook aan de gewezen arbeiders die nog steeds actuele of uitgestelde rechten genieten overeenkomstig het als bijlage opgenomen pensioenreglement. HOOFDSTUK IX. - Bijdrage
Art. 9.§ 1. De jaarlijkse bijdrage aan het sociaal sectoraal pensioenstelsel bedraagt 1 pct. van de bruto jaarwedde waarop inhoudingen voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden verricht en dit met ingang van 1 januari 2002. § 2. Van deze jaarlijkse bijdrage wordt 95 pct. aangewend voor de financiering van de pensioentoezegging, en 5 pct. voor de financiering van de solidariteitstoezegging. § 3. Elke werkgever die onder het toepassingsgebied van deze collectieve arbeidsovereenkomst valt, is gehouden tot de betaling van deze bijdrage dewelke geïntegreerd is in de globale bijdrage die trimestrieel verschuldigd is aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid maakt de bijdrage voor het sociaal sectoraal pensioenstelsel over aan de inrichter.
Vervolgens maakt de inrichter het gedeelte van de bijdrage bestemd voor de financiering van de pensioentoezegging over aan de pensioeninstelling en het gedeelte van de bijdrage bestemd voor de financiering van de solidariteitstoezegging aan de rechtspersoon die met de uitvoering van de solidariteitstoezegging is gelast.
In zoverre de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid geen onderscheid maakt tussen de werkgevers die overeenkomstig artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 28 mei 2001 de uitvoering van de pensioentoezegging zelf organiseren en de werkgevers vallende onder het toepassingsgebied van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst, zal de inrichter de bijdragen die ingehouden werden bij de werkgevers die de uitvoering van de pensioentoezegging zelf organiseren aan deze laatsten terug storten.
Deze terugstortingen worden gedaan binnen de maand te rekenen vanaf de dag waarop de inrichter over de nodige gegevens beschikt, dan wel vanaf de dag waarop de stortingen aan de inrichter ter beschikking zouden worden gesteld indien deze dag zich na de terbeschikkingstelling van de gegevens zou situeren en uiterlijk binnen het jaar na de storting van de voormelde bijdragen aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid.
Op deze terugstortingen zijn in geen geval verwijlintresten verschuldigd. § 4. De fiscale en parafiscale lasten op de bijdrage zijn niet in de bijdrage begrepen en zijn ten laste van de werkgever. HOOFDSTUK X. - Uitbetaling van de voordelen
Art. 10.§ 1. De voordelen voortvloeiende uit het sectoraal pensioenstelsel zijn betaalbaar ingeval van pensionering, vervroegde pensionering of overlijden van de arbeider voor zijn pensionering, zoals voorzien in het als bijlage opgenomen pensioenreglement.
In elk geval zijn de voordelen van het sectoraal pensioenstelsel ten vroegste betaalbaar vanaf 1 januari 2004 en voorzover aan de voorwaarden van artikel 4, § 2 is voldaan.
Tot en met 31 december 2009 zijn de voordelen van het sectoraal pensioenstelsel eveneens betaalbaar in geval van brugpensionering van de arbeider conform de bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten inzake brugpensioen gesloten binnen het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie (PSC 149.01). Na 31 december 2009, zijn de voordelen van het sectoraal pensioenstelsel betaalbaar zoals voorzien in het eerste lid. § 2. De modaliteiten en procedure van uitbetaling van de voordelen van het sectoraal pensioenstelsel worden bepaald in het pensioenreglement opgenomen als bijlage van de huidige collectieve arbeidsovereenkomst. HOOFDSTUK XI. - Uittreding
Art. 11.De procedure van uittreding uit het sectoraal pensioenstelsel wordt geregeld overeenkomstig de bepalingen vermeld in het als bijlage bij deze collectieve arbeidsovereenkomst opgenomen pensioenreglement. HOOFDSTUK XII. - Gewaarborgd minimumrendement
Art. 12.De aangeslotene, in zoverre deze voldoet aan de voorwaarden in artikel 4, heeft bij zijn uittreding, pensionering of de opheffing van het sectoraal pensioenstelsel recht op de minimumbedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 2, van het wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen, zoals het op 8 maart 2002 door de Commissie voor Sociale Zaken (Document 1340/6) werd goedgekeurd.
Dit recht op de gewaarborgde minimumbedragen, bedoeld in de voorgaande alinea, geldt enkel in zoverre de inhoud van het voormeld artikel 24, § 2, van het wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen in werking is getreden. HOOFDSTUK XIII. - Duur van de overeenkomst
Art. 13.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2002 en wordt gesloten voor onbepaalde duur.
Art. 14.De opzegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst, indien een van de contracterende partijen hierom verzoekt bij aangetekend schrijven gericht aan de voorzitter van het Paritair Subcomité voor elektriciens : installatie en distributie, kan enkel geschieden indien dit paritair subcomité de beslissing neemt om het sectoraal pensioenstelsel op te heffen.
De beslissing tot opheffing van het sectoraal pensioenstelsel is enkel geldig wanneer zij 80 pct. van de in het paritair subcomité benoemde, gewone of plaatsvervangende leden die de werkgevers vertegenwoordigen en 80 pct. van de stemmen van de in het paritair subcomité benoemde, gewone of plaatsvervangende leden, die de arbeiders vertegenwoordigen, heeft bekomen De opzegging kan ten vroegste ingaan vanaf 1 januari 2004 en mits eerbiediging van een opzegtermijn van 6 maanden.
Art. 15.De gevolgen van opzegging van deze collectieve arbeidsovereenkomst met betrekking tot het aanvullend pensioen voor de arbeiders worden in het pensioenreglement bepaald, dat als bijlage bij de huidige collectieve arbeidsovereenkomst is opgenomen.
Art. 16.De nietigheid of de onafdwingbaarheid van één der bepalingen van deze overeenkomst brengt de geldigheid of de afdwingbaarheid van de overige bepalingen niet in het gedrang.
Bijlage bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 Aanvullend sectoraal pensioen ten gunste van de arbeiders van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie (PSC 149.01)
Sectoraal pensioenreglement HOOFDSTUK I. - Instelling Afdeling 1. - Voorwerp
Artikel 1.§ 1. Het hiernavolgende pensioenreglement wordt afgesloten in uitvoering van artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002, tot instelling van een sectoraal pensioenstelsel, afgesloten in het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie (PSC 149.01).
Dit reglement omvat de rechten en verplichtingen van de inrichter, van de werkgevers, van de aangeslotenen en hun rechthebbenden, van de pensioeninstelling, de aansluitingsvoorwaarden, alsook de regels inzake de uitvoering van het sectoraal pensioenstelsel. § 2. Dit pensioenreglement is onderworpen aan de bepalingen van het wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen, zoals het op 8 maart 2002 door de Commissie voor Sociale Zaken van de Kamer van volksvertegenwoordigers (Document 1340/6) werd goedgekeurd.
Het is eveneens onderworpen aan de bepalingen van het ontwerp van 4 juli 2001 van koninklijk besluit betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en aan de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1o en 2o, van het Wetboek inkomstenbelastingen. § 3. Op verzoek van de inrichter en/of van de pensioeninstelling bedoeld in 2.4. en 2.8. van artikel 2 kan het huidig pensioenreglement worden herzien in functie van de verdere evolutie van voormeld wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen en de daaruit vloeiende reglementaire wijzigingen. Afdeling 2. - Definities
Art. 2.Voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt verstaan onder : 2.1. « Aanvullend pensioen » : het rust- en/of overlevingspensioen bij overlijden van de aangeslotene vóór of na de pensionering, of de daarmee overeenstemmende kapitaalswaarde, die op basis van de in dit pensioenreglement bepaalde verplichte stortingen worden toegekend ter aanvulling van een krachtens een wettelijke sociale zekerheidsregeling vastgesteld pensioen. 2.2. « Pensioentoezegging » : de toezegging van een aanvullend pensioen door de inrichter aan de aangeslotenen en/of hun rechthebbenden in uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002. 2.3. « Pensioenstelsel » : een collectieve pensioentoezegging. 2.4. « Inrichter » : het « Fonds voor bestaanszekerheid voor de sector van de elektriciens » daartoe aangeduid bij beslissing van het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie (PSC 149.01) van 23 april 2002. 2.5. « Werkgever » : elke werkgever die arbeiders tewerkstelt vallende onder het toepassingsgebied van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002. 2.6. « Aangeslotene » : de arbeider die behoort tot de categorie van het personeel waarvoor de inrichter het pensioenstelsel heeft ingevoerd en die aan de aansluitingsvoorwaarden van het pensioenreglement voldoet, alsook de gewezen arbeider die nog steeds actuele of uitgestelde rechten geniet overeenkomstig het pensioenreglement. 2.7. « Arbeider » : voor de toepassing van dit pensioenreglement wordt onder « arbeider » verstaan zowel de arbeider, als de arbeidster. 2.8. « Pensioeninstelling » : AXA Belgium, naamloze vennootschap van verzekeringen toegelaten onder het nr. 0039 voor de verzekeringsverrichtingen leven en niet-leven (koninklijk besluit van 4 juli 1979, Belgisch Staatsblad van 14 juli 1979), met maatschappelijke zetel gevestigd te 1170 Brussel, Vorstlaan 25. 2.9. « Uittreding » : de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, anders dan door overlijden of pensionering, voor zover de arbeider geen nieuwe arbeidsovereenkomst heeft gesloten met een werkgever bedoeld in 2.5. 2.10. « Verworven prestaties » : de prestaties waarop de aangeslotene aanspraak kan maken overeenkomstig het pensioenreglement, indien hij bij zijn uittreding zijn verworven reserves bij de pensioeninstelling laat. 2.11. « Verworven reserves » : de reserves waarop de aangeslotene op een bepaald ogenblik recht heeft overeenkomstig het pensioenreglement. 2.12. « Pensioenleeftijd » : - de normale pensioenleeftijd van de aangeslotene is op 65 jaar vastgesteld; - de vervroegde pensioenleeftijd van de aangeslotene is de leeftijd van de aangeslotene op het ogenblik van zijn pensionering voor zijn 65 jaar, met dien verstande dat de vervroegde pensioenleeftijd zich niet kan situeren voor de 60-jarige leeftijd van de aangeslotene; - de brugpensioenleeftijd van de aangeslotene is de leeftijd van de aangeslotene op het ogenblik van zijn brugpensionering conform de bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten inzake brugpensioen gesloten binnen het Paritair Subcomité voor de elektriciens : installatie en distributie (PSC 149.01). 2.13. « Individuele rekening » : de binnen de pensioeninstelling per aangeslotene voorziene rekening waarop de premie per actieve aangeslotene wordt gestort. 2.14. « Premievrij making » : Bij stopzetting van de premiebetaling wordt de individuele rekening premievrij gemaakt.
Onder de « premievrijmaking van de individuele rekening » wordt verstaan : dat de individuele rekening blijft voortduren voor de premievrije waarde. Deze premievrij waarde is gelijk aan de prestaties die verzekerd blijven zonder dat nog een premie wordt betaald. 2.15. « Tarief » : de door de pensioeninstelling gebruikte technische grondslagen neergelegd bij de « Controledienst voor Verzekeringen » in het kader van het koninklijk besluit van 14 mei 1969 betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij het koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers. 2.16. « Financieringsfonds » : collectieve reserve die in het raam van het sectoraal pensioenstelsel bij de pensioeninstelling wordt gevestigd. Afdeling 3. - Toezichtscomité
Art. 3.Overeenkomstig artikel 7 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 wordt er een toezichtscomité opgericht dat voor de helft is samengesteld uit leden die de arbeiders vertegenwoordigen aan wie de pensioentoezegging werd gedaan, en die door de inrichter worden aangeduid, en voor de andere helft uit vertegenwoordigers van de werkgevers die eveneens door de inrichter worden aangeduid.
Dit toezichtscomité ziet toe op de uitvoering van de pensioentoezegging en wordt in het bezit gesteld van het transparantieverslag, zoals bedoeld in artikel 7, § 1, van dit pensioenreglement, nog vóór de mededeling ervan aan de inrichter. HOOFDSTUK II. - Verplichtingen van de inrichter, van de werkgever, van de aangeslotene en van de pensioeninstelling Afdeling 1. - Verplichtingen van de inrichter
Art. 4.§ 1. Algemeen.
De inrichter verbindt zich ten aanzien van de aangeslotenen alle inspanningen te doen die nodig zijn voor een goede uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002. § 2. Betaling van de bijdrage aan de pensioeninstelling De jaarlijkse bijdrage voor het sociaal sectoraal pensioenstelsel bedraagt, overeenkomstig artikel 9 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002, 1 pct. van de bruto jaarwedde waarop inhoudingen voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden verricht.
Deze bijdrage is geïntegreerd in de globale bijdragen voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid die de werkgevers trimestrieel zijn verschuldigd.
De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid maakt de bijdrage over aan de inrichter bij wijze van maandelijkse voorschotten.
Binnen de tien werkdagen na ontvangst van de bijdrage van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid voor het sociaal sectoraal pensioenstelsel maakt de inrichter 95 pct. van deze bijdrage over aan de pensioeninstelling ter financiering van de pensioentoezegging bij wijze van maandelijkse voorschotten.
Op 1 augustus van elk jaar betaalt de inrichter aan de pensioeninstelling het saldo van de bijdrage verschuldigd met betrekking tot het voorgaande jaar. § 3. Mededeling van gegevens aan de pensioeninstelling.
De pensioeninstelling is enkel tot de uitvoering van haar verplichtingen jegens de aangeslotene gehouden, voorzover zij vanwege de inrichter de volgende gegevens ontvangt : 1o naam, voorna(a)m(en), adres, geboortedatum, taalstelsel, geslacht, burgerlijke staat en rijksregisternummer van de aangeslotene; 2o data van in- en uitdiensttreding van een arbeider in/uit de sector; 3o het bedrag van de bruto jaarwedde, zoals bepaald in artikel 9; 4o alle andere gegevens die voor de pensioeninstelling nodig zijn voor de goede uitvoering van haar verplichtingen.
Elke wijziging die zich met betrekking tot deze gegevens zou kunnen voordoen, worden door de inrichter zo spoedig mogelijk, en uiterlijk tegen 1 augustus van elk jaar, aan de pensioeninstelling meegedeeld.
Bij gebreke hieraan voert de pensioeninstelling haar verbintenissen uit op basis van de in haar bezit zijnde gegevens. § 4. Informatie aan de aangeslotene. 4.1. De inrichter bezorgt aan de aangeslotene op diens eenvoudig verzoek, het jaarlijks transparantieverslag bedoeld in artikel 7, § 1, alsook de tekst van het pensioenreglement. 4.2. De inrichter verbindt zich ertoe om ten voordele van de aangeslotenen een telefoonlijn open te stellen en te bemannen met een medewerker die op de hoogte is van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002, het huidig pensioenreglement en andere elementen die van belang zijn in het raam van het sociaal sectoraal pensioenstelsel. Deze helpdesk staat ter beschikking van de aangeslotenen.
De concrete vraagstellingen van de aangeslotenen in verband met het sectoraal pensioenstelsel zullen in eerste instantie door de medewerker bedoeld in het voorgaande lid worden beantwoord. Indien deze medewerker de vraag van de aangeslotene onmogelijk zelf kan beantwoorden, zal hij hierover de pensioeninstelling contacteren. Bij overlijden laat de medewerker de begunstigde rechtstreeks contact opnemen met de pensioeninstelling. Afdeling 2. - Verplichtingen van de werkgever
Art. 5.§ 1. Betaling van de bijdrage.
Overeenkomstig artikel 9 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 stort de werkgever met ingang vanaf 1 januari 2002 aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid de bijdrage voor het sociaal sectoraal pensioenstelsel, waarvan het totale jaarlijkse bedrag per actieve aangeslotene is vastgesteld op 1 pct. van zijn bruto jaarwedde waarop inhoudingen voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden verricht.
Deze bijdrage voor het sociaal sectoraal pensioenstelsel is geïntegreerd in de globale bijdrage die trimestrieel aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is verschuldigd. § 2. Mededeling van gegevens aan de inrichter.
De werkgever is ertoe gehouden aan de inrichter, op diens eenvoudig verzoek, alle nodige gegevens en inlichtingen mee te delen die deze laatste nodig acht voor de goede uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002. Afdeling 3. - Verplichtingen van de aangeslotene
Art. 6.§ 1. Algemeen.
De aangeslotene onderwerpt zich aan de bepalingen van het huidig pensioenreglement. § 2. Mededeling van inlichtingen en gegevens.
De aangeslotene machtigt de inrichter en de werkgever alle inlichtingen te verschaffen die nodig zijn voor de opmaak en de uitvoering van de individuele rekeningen.
In voorkomend geval verstrekt de aangeslotene aan de inrichter, of de begunstigde aan de pensioeninstelling, op hun eenvoudig verzoek de gegevens die nodig zouden zijn voor de uitvoering van het aanvullend sectoraal pensioenstelsel. Afdeling 4. - Verplichtingen van de pensioeninstelling
Art. 7.§ 1. Jaarlijks transparantieverslag.
De pensioeninstelling stelt jaarlijks een transparantieverslag op omtrent het beheer van de pensioentoezegging dat volgende informatie bevat : 1o de financieringswijze van de pensioentoezegging en de structurele wijzigingen hierin; 2o de beleggingsstrategie op lange en korte termijn en de mate waarin daarbij rekening wordt gehouden met sociale, ethische en leefmilieuaspecten; 3o het rendement van de beleggingen; 4o de kostenstructuur; 5o de winstdeling.
Dit transparantieverslag wordt ter beschikking gesteld van de inrichter die het op eenvoudig verzoek meedeelt aan de aangeslotene. § 2. Jaarlijkse aanpassing van de individuele rekeningen.
Op 1 augustus van elk jaar en ten vroegste vanaf 1 augustus 2003 gaat de pensioeninstelling over tot de aanpassing van de individuele rekeningen van de aangeslotenen op basis van de gegevens die de pensioeninstelling op dat ogenblik van de inrichter heeft ontvangen. § 3. Informatie aan de aangeslotenen. 3.1. De jaarlijkse pensioenfiche.
Jaarlijks bezorgt de pensioeninstelling aan elke aangeslotene, met uitzondering van de rentegenieters, een pensioenfiche waarop de volgende gegevens worden vermeld : 1o het bedrag van de verworven reserves conform de bepalingen van het wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen bedoeld in artikel 1, § 2; 2o het bedrag van de verworven prestaties; 3o de variabele elementen waarmee bij de berekening van de bedragen onder 1o en 2o wordt rekening gehouden; 4o het bedrag van de verworven reserves van het vorige jaar; 5o het bedrag van de winstdeling toegekend aan de individuele rekening, zoals bepaald in artikel 13; 6o eventuele andere gegevens, zoals deze met gemeenschappelijk akkoord van het toezichtscomité en van de pensioeninstelling zijn bepaald.
Minstens om de vijf jaar deelt de pensioeninstelling aan alle aangeslotenen vanaf de leeftijd van 45 jaar aan de hand van de jaarlijkse pensioenfiche eveneens het bedrag van de te verwachten brutorente, zonder indexering en zonder overdraagbaarheid, op de normale pensioenleeftijd mee. Voor wat betreft de actieve arbeiders, wordt er hierbij van uitgegaan dat de huidige premies verder worden gestort. Voor de gewezen arbeiders worden de verworven reserves gekapitaliseerd aan de minimale rentevoet conform de bepalingen van het wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen bedoeld in artikel 1, § 2. 3.2. Informatie bij uittreding van de aangeslotene.
Na de mededeling van de uittreding van een aangeslotene aan de pensioeninstelling deelt deze laatste aan de betrokken aangeslotene de gegevens mee zoals voorzien in 1.4. van artikel 16, § 1 (het bedrag van de verworven reserves en van de verworven prestaties, de keuzemogelijkheden van de aangeslotene). § 4. Uitbetaling van de voordelen.
Na ontvangst van de aanvragen tot uitbetaling van de gewaarborgde prestaties gaat de pensioeninstelling over tot de berekening van het verschuldigde brutobedrag van de uitkeringen, overeenkomstig de modaliteiten bepaald in de artikelen 14 en 15, alsook van het netto.
De pensioeninstelling staat in voor het verrichten van de fiscale en sociale inhoudingen op de uitkeringen, voor de uitbetaling van de netto-bedragen aan de aangeslotenen of aan de begunstigde(n) bedoeld in 2.2.1. van artikel 14, evenals voor de opstelling van de verschillende aangiftes. HOOFDSTUK III. - Beschrijving van het aanvullend pensioenplan Afdeling 1. - Aansluiting
Art. 8.§ 1. Verplichte aansluiting.
De aansluiting bij het aanvullend pensioenplan is verplicht voor alle arbeiders in dienst bij een werkgever, bedoeld in 2.5. van artikel 2, op 1 januari 2002, of later, en dit ongeacht de aard van de arbeidsovereenkomst. § 2. Ogenblik van de aansluiting.
De aansluiting heeft plaats op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop de arbeider aan de aansluitingsvoorwaarden voldoet en ten vroegste op 1 januari 2002. Afdeling 2. - Gewaarborgde prestaties
Art. 9.Het huidig pensioenreglement waarborgt, in aanvulling op de wettelijke sociale zekerheidsregeling inzake pensioen, een voordeel betaalbaar : - aan de aangeslotene, in leven op de pensioenleeftijd; - aan de begunstigde(n) bedoeld in 2.2.1. van artikel 14, in geval van overlijden van de aangeslotene voor de pensioenleeftijd. Afdeling 3. - Bijdrage
Art. 10.§ 1. Overeenkomstig artikel 9 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 bedraagt de jaarlijkse bijdrage aan het sociaal sectoraal pensioenstelsel per arbeider 1 pct. van de bruto jaarwedde waarop inhoudingen voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden verricht.
De werkgever is gehouden tot de betaling van deze bijdrage dewelke geïntegreeerd is in de globale bijdrage die trimestrieel aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid is verschuldigd. De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid maakt deze bijdrage bij wijze van maandelijkse voorschotten over aan de inrichter.
Binnen de tien werkdagen na ontvangst van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid maakt de inrichter 95 pct. van de bijdrage over aan de pensioeninstelling ter financiering van de pensioentoezegging bij wijze van maandelijkse voorschotten.
De pensioeninstelling stort deze voorschotten in het financieringsfonds.
Op 1 augustus van elk jaar betaalt de inrichter aan de pensioeninstelling het saldo van de pensioenbijdrage verschuldigd met betrekking tot het voorgaande jaar. § 2. Op basis van de gegevens meegedeeld door de inrichter berekent de pensioeninstelling op 1 augustus van elk jaar de jaarlijkse premie met bettrekking tot het voorgaande jaar voor elke actieve aangeslotene overeenkomstig de volgende formule : Premie = 95 pct. x 1 pct. (W x 1,08 x 1,0833) - waarbij W : de som van de maandelijkse brutowedden van het kalenderjaar waarop inhoudingen voor de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid worden verricht; - W x 0,08 : het vakantiegeld; - W x 0,0833 : de eindejaarspremie.
Deze premie wordt vermeerderd met de intrest voortvloeiende uit de kapitalisatie van de premie aan de rentevoet voorzien in het tarief bedoeld in punt 2.15. van artikel 2.
Deze premie, vermeerderd met de intrest bedoeld in het voorgaande lid, wordt uit het financieringsfonds geput en op de individuele rekening van de actieve aangeslotene geplaatst. Afdeling 4. - Verzekeringscombinatie
Art. 11.De jaarlijkse pensioenpremies worden aangewend als opeenvolgende koopsommen voor een verzekeringsbewerking van het type « uitgesteld kapitaal met terugbetaling van het spaartegoed » dat voorziet in de uitkering van een kapitaal bij leven op de pensioenleeftijd of van een kapitaal gelijk aan de theoretische afkoopwaarde bij overlijden voor de pensioenleeftijd.
De verzekerde prestaties evolueren in functie van de gestorte premies en van de tarificatie van kracht op het ogenblik dat de premie op de individuele rekening wordt gestort.
De intrest gewaarborgd door het tarief bedoeld in 2.15. van artikel 2 bedraagt op 1 januari 2002 3,25 pct. op jaarbasis. Deze intrest wordt gewijzigd in geval van wijziging van de wettelijke bepalingen terzake.
De inrichter zal over iedere tariefwijziging worden ingelicht. Afdeling 5. - Verworven reserves en verworven prestaties
Art. 12.§ 1. Verworven rechten : 1.1. Om aanspraak te kunnen maken op verworven reserves en prestaties dient de aangeslotene gedurende een al dan niet onderbroken periode van twaalf maanden bij het sectoraal pensioenstelsel te zijn aangesloten.
Indien aan deze minimale aansluitingstermijn niet is voldaan voor de uittreding, de vervroegde pensionering of de brugpensionering van de aangeslotene wordt de individuele rekening premievrij gemaakt. 1.2. Indien een arbeider na zijn uittreding uit het sectoraal pensioenstelsel, al dan niet onmiddellijk, opnieuw als arbeider bij een werkgever bedoeld in punt 2.5. van artikel 2, wordt tewerkgesteld, wordt, om te bepalen of aan de minimale aansluitingstermijn is voldaan, rekening gehouden met het geheel van de tewerkstellingsperiodes bij de betrokken werkgevers.
Telkenmale dat de arbeider na zijn uittreding opnieuw bij een werkgever bedoeld in punt 2.5. van artikel 2, wordt tewerkgesteld, wordt de individuele rekening die ingevolge de uittreding premievrij werd gemaakt, terug in werking gesteld. 1.3. Indien aan de minimale aansluitingstermijn niet is voldaan op het ogenblik van de normale pensioenleeftijd of van het overlijden van de aangeslotene voor de normale pensioenleeftijd, worden de opgebouwde reserves op de individuele rekening in het financieringsfonds, bedoeld in artikel 17, gestort. 1.4. Indien een arbeider, nadat aan hem de krachtens dit pensioenreglement gewaarborgde prestaties werden uitgekeerd ingevolge zijn (vervroegde) pensionering, brugpensionering of nadat zijn verworven reserves werden overgedragen conform artikel 16 ten gevolge van zijn uittreding, opnieuw in dienst treedt bij een werkgever bedoeld in punt 2.5. van artikel 2, dan wordt hij als een nieuwe aangeslotene beschouwd, en dient deze om aanspraak te kunnen maken op verworven reserves en prestaties overeenkomstig het huidig pensioenreglement, opnieuw te voldoen aan de minimale aansluitingstermijn bedoeld in punt 1.1. van dit artikel. § 2. Individuele rekening.
De individuele rekening geeft geen recht op voorschotten, noch op inpandgevingen.
Evenmin kan de uitbetaling van de individuele rekening worden opgevraagd zolang de aangeslotene in dienst is van een werkgever bedoeld in punt 2.5. van artikel 2. § 3. Gewaarborgd minimumrendement.
De aangeslotene, in zoverre deze voldoet aan de voorwaarden voorzien in § 1 van dit artikel, heeft bij zijn uittreding, pensionering of bij de opheffing van het sectoraal pensioenstelsel recht op de minimumbedragen gewaarborgd in toepassing van artikel 24, § 2, van het wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen bedoeld in artikel 1, § 2.
Dit recht op de gewaarborgde minimumbedragen geldt enkel in zoverre de inhoud van voormeld artikel 24, § 2, van het wetsontwerp betreffende pensioenen in werking is getreden.
Indien zich op het ogenblik van de uittreding, de pensionering of de opheffing van het sectoraal pensioenstelsel zich een tekort zou voordoen ten opzichte van de gewaarborgde minimumbedragen bedoeld in de voorgaande leden, zal de pensioeninstelling, of in laatste instantie de inrichter, deze tekorten aanzuiveren.
Deze verplichting van de pensioeninstelling tot aanzuivering van de tekorten geldt niet, indien deze tekorten te wijten zijn aan de niet-betaling van de maandelijkse voorschotten en de jaarlijkse bijdragen door de inrichter. Afdeling 6. - Winstdeling
Art. 13.Er wordt een winstdeling toegekend overeenkomstig de bepalingen van het ontwerp van 4 juli 2001 van koninklijk besluit betreffende de toekenning van buitenwettelijke voordelen aan de werknemers bedoeld bij koninklijk besluit nr. 50 van 24 oktober 1967 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers en aan de personen bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1o en 2o van het Wetboek inkomstenbelastingen.
De pensioeninstelling stelt de aangeslotenen aan de hand van de pensioenfiche jaarlijks in kennis van het bedrag van de door hen verworven winstdeling. Afdeling 7. - Uitbetalingsvorm en uitbetaling van de voordelen
Art. 14.§ 1. Uitbetalingsvorm van de voordelen. 1.1. Zowel het voordeel bij leven, als het voordeel bij overlijden worden in kapitaal uitbetaald. 1.2. De aangeslotene, of in geval van overlijden, zijn rechthebbende(n) heeft (hebben) evenwel het recht om de omvorming van het kapitaal in een rente te vragen. 1.3. Van het recht om een uitkering in rente in plaats van in kapitaal te vragen wordt de aangeslotene jaarlijks in kennis gesteld door vermelding van dit recht op de jaarlijkse pensioenfiche.
In geval van overlijden van de aangeslotene voor het bereiken van de pensioenleeftijd brengt de pensioeninstelling de begunstigde(n) van dit recht op de hoogte binnen de 2 weken nadat de pensioeninstelling door de begunstigde(n) van het overlijden schriftelijk in kennis werd gesteld. 1.4. De omvorming in rente is evenwel niet mogelijk indien het jaarlijks bedrag van de te betalen rente niet meer bedraagt dan 500 EUR. Dit bedrag van 500 EUR wordt geïndexeerd op basis van het indexcijfer van de consumptieprijzen. 1.5. Opdat de uitkering in rente zou gebeuren, dient (dienen) de aangeslotene of de begunstigde(n) de keuze voor een uitkering in rente aan te duiden op de vereffeningsafrekening, zoals voorzien in punt 2.1.5. en 2.2.5. van dit artikel.
Deze vereffeningsafrekening dient binnen de maand, ingevuld en ondertekend, aan de pensioeninstelling te worden overgemaakt.
Bij gebreke aan deze schriftelijke kennisgeving binnen de voormelde termijn gebeurt de uitkering aan de aangeslotene of aan de begunstigde(n) in kapitaal. § 2. Uitbetaling van de voordelen. 2.1. Uitbetaling van de voordelen bij leven. 2.1.1. Op de normale pensioenleeftijd en op de vervroegde pensioenleeftijd.
Om van het voordeel bij leven op de normale pensioenleeftijd of op de vervroegde pensioenleeftijd te kunnen genieten dient de aangeslotene het aangifteformulier op de keerzijde van de pensioenfiche, ingevuld en ondertekend, aan de inrichter over te maken, vergezeld van de volgende documenten : - een recto verso fotokopie van de identiteitskaart; - een fotokopie van de aanvraag van het (vervroegd) pensioen. 2.1.2. Op de brugpensioenleeftijd.
Om van het voordeel bij leven te kunnen genieten ingevolge de brugpensionering van de aangeslotene conform de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomsten inzake brugpensioen gesloten binnen het Paritair Subcomité voor elektriciens : installatie en distributie (PSC 149.01), dient de aangeslotene het aangifteformulier op de keerzijde van de pensioenfiche, ingevuld en ondertekend, over te maken aan de inrichter uiterlijk binnen de 3 maanden na de ontvangst van het formulier C4 - brugpensioen. Hierbij voegt de aangeslotene tevens volgende documenten : - een recto verso fotokopie van de identiteitskaart; - een fotokopie van het formulier C4 - brugpensioen.
De uitbetaling van de voordelen ingevolge de brugpensionering van de aangeslotene is enkel mogelijk tot en met 31 december 2009, zoals voorzien in het in artikel 1, § 2, vermelde wetsontwerp betreffende de aanvullende pensioenen. 2.1.3. Van zodra de inrichter het aangifteformulier met de bijhorende documenten heeft ontvangen, maakt hij dit formulier, na ondertekening en eventuele aanvulling, samen met de betrokken documenten over aan de pensioeninstelling. 2.1.4. Na de ontvangst van het formulier en de bijhorende documenten gaat de pensioeninstelling over tot de berekening van de premies op basis van de raming bepaald in artikel 15.
De bijkomende premies nodig voor de opbouw van de uitkering worden uit het financieringsfonds geput en op de individuele rekening geplaatst.
De pensioeninstelling bezorgt aan de aangeslotene een vereffeningsafrekening met de vermelding van de bruto- en nettobedragen van het kapitaal en de rente, alsook van de fiscale en parafiscale inhoudingen die door de pensioeninstelling worden verricht. 2.1.5. Binnen de maand na de ontvangst van deze vereffeningsafrekening bezorgt de aangeslotene deze afrekening, door hem ondertekend en met de aanduiding van zijn keuze voor een uitkering in kapitaal, dan wel in rente, aan de pensioeninstelling. 2.1.6. Na de ontvangst van de vereffeningsafrekening ondertekend door de aangeslotene gaat de pensioeninstelling over tot de uitbetaling van de voordelen aan de aangeslotene.
Eenmaal per maand stelt de pensioeninstelling de inrichter in kennis van de uitbetalingen verricht in de voorgaande maand. 2.1.7. Overeenkomstig artikel 10, § 1, tweede lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 zijn de voordelen bij leven ten vroegste betaalbaar vanaf 1 januari 2004. 2.2. Uitbetaling van de voordelen bij overlijden. 2.2.1. In geval van overlijden van de aangeslotene voor het bereiken van de pensioenleeftijd, worden, ongeacht de oorzaak, de omstandigheden of de plaats van het overlijden, de prestaties uitgekeerd aan de begunstigde(n) op basis van de volgende rangorde : 1o de noch uit de echt, noch van tafel en bed gescheiden echtgeno(o)t(e); 2o bij ontstentenis van deze echtgeno(o)t(e), aan de natuurlijke persoon die de aangeslotene heeft aangeduid op het formulier "Aanduiding van begunstigde" te bekomen bij de inrichter. Dit formulier dient de aangeslotene, na invulling en ondertekening, bij aangetekend schrijven aan de pensioeninstelling over te maken.
De schriftelijke aanvaarding van de begunstiging door de betrokken persoon heeft tot gevolg dat de begunstiging niet meer kan worden herroepen, behalve in geval van aanvaarding door de echtgeno(o)t(e).
In zoverre er geen schriftelijke aanvaarding van begunstiging is, kan de aanduiding van de begunstigde worden herroepen. Deze herroeping dient volgens dezelfde procedure als hoger vermeld te worden gedaan, behalve indien de aangeslotene in het huwelijk treedt in welk geval de herroeping automatisch gebeurt; 3o bij ontstentenis, aan de kinderen van de aangeslotene, per gelijke delen; is een kind van de aangeslotene vooroverleden, dan komt het aandeel van dat kind per gelijke delen toe aan zijn kinderen; bij ontstentenis, per gelijke delen onder de andere kinderen van de aangeslotene; het kind is degene waarvan de verwantschap ten opzichte van zijn rechtsvoorganger rechtsgeldig is vastgesteld, en dit ongeacht de wijze van vaststelling van de verwantschap; 4o bij ontstentenis, aan de ouders van de aangeslotene, per gelijke delen, bij ontstentenis aan één van hen, aan de overlevende; 5o bij ontstentenis, aan de grootouders van de aangeslotene, per gelijke delen; bij ontstentenis van één van hen, aan de overlevende; 6o bij ontstentenis, aan de broers en de zusters van de aangeslotene, per gelijke delen; bij ontstentenis van één van hen, aan zijn of haar kinderen; bij ontstentenis daaraan, aan de andere broers of zusters van de aangeslotene, per gelijke delen; 7o bij ontstentenis, aan de andere wettige erfgenamen van de aangeslotene, per gelijke delen, met uitsluiting van de Staat; 8o bij ontstentenis van de voormelde begunstigde(n) worden de prestaties bij overlijden in het financieringsfonds gestort. 2.2.2. Opdat de pensioeninstelling tot de uitkering zou kunnen overgaan, dient de begunstigde(n) de pensioeninstelling schriftelijk in kennis te stellen van het overlijden van de aangeslotene. Bij deze kennisgeving dien(en)t de begunstigde(n) tevens een uittreksel uit de overlijdensakte te voegen.
Indien de voordelen bij overlijden niet binnen de 3 jaar na het overlijden van de aangeslotene door de rechthebbende(n) worden opgevraagd, worden deze voordelen in het financieringsfonds gestort. 2.2.3. Binnen de 2 weken na de ontvangst van de kennisgeving bedoeld in 2.2.2. van dit artikel, stelt de pensioeninstelling de begunstigde(n) schriftelijk in kennis van het recht de uitkering in kapitaal om te zetten in een rente. Hierbij wordt de begunstigde(n) tevens gevraagd volgende documenten aan de pensioeninstelling over te maken : - een recto verso fotokopie van de identiteitskaart van de begunstigde(n); - een fotokopie van de S.I.S. kaart van de begunstigde(n); - een akte van bekendheid die de hoedanigheid en de rechten van de begunstigde(n) vermeldt, indien geen aanwijzing bij naam van de begunstigde(n) gebeurde en de begunstigde niet de langstlevende echtgeno(o)t(e) is.
De pensioeninstelling kan aan de begunstigde(n) desgevallend bijkomende documenten vragen die zij nodig heeft om tot de uitkering te kunnen overgaan. 2.2.4. Na de ontvangst van de documenten bedoeld in 2.2.3. van dit artikel en voorzover alle gegevens nodig voor de definitieve berekening van de uitkering door de inrichter aan de pensioeninstelling werden bezorgd, gaat deze laatste over tot de berekening van de uitkering bij overlijden.
De bijkomende premies nodig voor de opbouw van de uitkering worden uit het financieringsfonds geput en op de individuele rekening geplaatst.
De pensioeninstelling bezorgt aan de begunstigde(n) een vereffeningsafrekening met de vermelding van de bruto- en nettobedragen van het kapitaal en de rente, alsook van de fiscale en parafiscale inhoudingen die door de pensioeninstelling worden verricht. 2.2.5. Binnen de maand na de ontvangst van deze vereffeningsafrekening, dient deze afrekening door de begunstigde(n), na ondertekening en met de aanduiding van de keuze voor een uitkering in kapitaal, dan wel in rente, aan de pensioeninstelling te worden overgemaakt. 2.2.6. Na de ontvangst van de vereffeningsafrekening ondertekend door de begunstigde(n) gaat de pensioeninstelling over tot de uitbetaling van de voordelen aan de begunstigde(n).
Eenmaal per maand stelt de pensioeninstelling de inrichter in kennis van de uitbetalingen verricht in de voorgaande maand. 2.2.7. Overeenkomstig artikel 10, § 1, tweede lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 zijn de voordelen bij overlijden ten vroegste betaalbaar vanaf 1 januari 2004. Afdeling 8. - Berekening van de premie op het ogenblik van de
uitbetaling van de voordelen
Art. 15.§ 1. In zoverre de loonsgegevens betreffende maximaal vier kwartalen voorafgaand aan de (vervroegde) pensionering, de brugpensionering of het overlijden van de aangeslotene door de inrichter niet aan de pensioeninstelling kunnen worden meegedeeld, gebeurt de berekening van de premie op basis van een geraamde brutowedde overeenkomstig de volgende formule : - bruto wedde voor de ontbrekende kwartalen : n x laatst gekende kwartalen x i1 / i0 waarbij : n : het aantal ontbrekende kwartalen (gebroken getal, 2 decimalen), i1 : de gezondheidsindex van de maand voorafgaand aan de (vervroegde) pensionering, de brugpensionering of het overlijden van de aangeslotene, i0 : de gezondheidsindex van de laatste maand van het laatst gekende kwartaal.
De nog op de individuele rekening te storten premie wordt berekend door toepassing van de formule bepaald in artikel 10, § 2, op de aldus geraamde brutowedde. § 2. Indien de loonsgegevens betreffende meer dan vier kwartalen voorafgaand aan de (vervroegde) pensionering, de brugpensionering of het overlijden van de aangeslotene ontbreken, neemt de inrichter alle nodige maatregelen om de ontbrekende gegevens te bekomen en deze mee te delen aan de pensioeninstelling. Afdeling 9. - Uittreding
Art. 16.§ 1. Procedure : 1.1. De aangeslotene stelt de inrichter schriftelijk in kennis van zijn uittreding. 1.2. Maandelijks deelt de inrichter de uittredingen mee aan de pensioeninstelling, samen met de gegevens nodig voor de berekening van de verworven rechten. 1.3. Binnen de 30 dagen na deze mededeling door de inrichter, deelt de pensioeninstelling aan de aangeslotene volgende gegevens mee : 1o het bedrag van de verworven reserves, eventueel aangevuld tot het bedrag van de minimumwaarborg, zoals vermeld in artikel 12, § 3; 2o het bedrag van de verworven prestaties; 3o de verschillende keuzemogelijkheden waarover de aangeslotene beschikt, zoals bepaald in punt 1.4. van dit artikel. 1.4. Binnen de 30 dagen na de mededeling van deze gegevens dient de aangeslotene de pensioeninstelling schriftelijk mee te delen die van de hiernavermelde keuzemogelijkheden in verband met zijn verworven reserves eventueel aangevuld tot het bedrag van de minimumwaarborg, zoals vermeld in artikel 12, § 3, hij wenst uit te oefenen : 1) behoud bij de pensioeninstelling;2) overdracht naar de pensioeninstelling van de nieuwe inrichter, voorzover hij bij de pensioentoezegging van die inrichter wordt aangesloten;3) overdracht naar een pensioeninstelling die de totale winst onder de aangeslotenen in verhouding tot hun reserves verdeelt en de kosten volgens de regels vastgesteld door de Koning beperkt. Indien de aangeslotene de termijn van 30 dagen heeft laten verstrijken, wordt hij geacht te hebben gekozen voor de mogelijkheid vermeld in punt 1.
Evenwel kan de aangeslotene, na het verstrijken van deze termijn van 30 dagen, te allen tijde alsnog vragen om zijn reserves over te dragen naar een pensioeninstelling bedoeld in punten 2 en 3. § 2. Overdracht van de verworven reserves. 2.1. Wanneer de aangeslotene opteert voor de overdracht van zijn verworven reserves, voert de pensioeninstelling deze overdracht uit binnen een maand na de mededeling van zijn keuze en ten vroegste vanaf 1 januari 2004. 2.2. De overdracht van de verworven reserves door de pensioeninstelling gebeurt in twee fases : - overdracht van de verworven reserves op basis van de premies gestort op de individuele rekening binnen de maand na de ontvangst door de pensioeninstelling van het verzoek van de aangeslotene om zijn verworven reserves over te dragen; - overdracht binnen de maand na de mededeling door de inrichter aan de pensioeninstelling van de loonsgegevens betreffende de ontbrekende kwartalen, van de verworven reserves betreffende deze ontbrekende kwartalen.
In geval van vertraging van de overdracht van de verworven reserves wordt het overgedragen bedrag verhoogd met de wettelijke intresten voor de periode die de termijn van 1 maand, bedoeld in de voorgaande alinea, overschrijdt. Afdeling 10. - Financieringsfonds
Art. 17.§ 1. Principe : Er wordt een financieringsfonds opgericht met het oog op het financieren van de lasten van de inrichter voortvloeiende uit het huidig pensioenreglement.
Dit financieringsfonds wordt door de pensioeninstelling als een wiskundige inventarisreserve beheerd. § 2. Financiering.
Het financieringsfonds wordt gefinancierd door : - de maandelijkse voorschotten op de bijdrage, zoals bepaald in artikel 10, § 1; - de voordelen bij overlijden zonder begunstigingstoewijzing, alsook de voordelen bij overlijden die niet binnen de 3 jaar na het overlijden van de aangeslotene werden opgevraagd, zoals respectievelijk voorzien in punt 2.2.1. en 2.2.2. van artikel 14; - de opgebouwde reserves tijdens de periode die niet beantwoordt aan de minimale aansluitingsperiode van 12 maanden, zoals voorzien in punt 1.3. van artikel 12; - de stortingen van de inrichter bestemd om de activa van het financieringsfonds aan te vullen; - de intrest voortvloeiende uit het beheer van het financieringsfonds. Afdeling 11. - Niet-betaling van de voorschotten en de bijdragen
Art.18. § 1. Procedure.
Alle voorschotten en bijdragen die in uitvoering van het huidig pensioenreglement verschuldigd zijn, dienen door de inrichter aan de pensioeninstelling te worden gestort binnen de daartoe voorziene termijnen, zoals bepaald in artikel 4, § 2.
In geval van niet-betaling van deze voorschotten en bijdragen wordt de inrichter, ten vroegste 30 dagen na het verstrijken van deze termijnen, bij aangetekend schrijven door de pensioeninstelling in gebreke gesteld waarbij de inrichter op de gevolgen van de niet-betaling wordt gewezen.
Indien binnen de 30 dagen na deze ingebrekestelling de inrichter niet overgaat tot betaling van de ontbrekende bedragen, dan zal de pensioeninstelling binnen de daarop volgende 30 dagen iedere actieve aangeslotene van deze niet-betaling bij gewoon schrijven in kennis stellen. § 2. Gevolgen voor de individuele rekeningen.
De individuele rekeningen worden premievrij gemaakt. Zij blijven verder onderworpen aan het huidig pensioenreglement en delen verder in de winst.
Zij zullen slechts opnieuw worden gestijfd wanneer de inrichter aan de pensioeninstelling alle inlichtingen heeft bezorgd die nodig zijn voor de verdeling van de gelden en de inrichter het financieringsfonds dermate heeft aangevuld dat hieruit alle gelden kunnen worden geput die nodig zijn om op de individuele rekeningen te plaatsen.
In het tegenovergestelde geval blijven de gelden in het financieringsfonds alwaar zij verder intrest opleveren. § 3. Terug in werking stellen van de individuele rekeningen.
De inrichter mag vragen dat de individuele rekeningen die wegens de niet-betaling van de voorschotten en de bijdragen premievrij werden gemaakt, terug in werking worden gesteld.
Iedere teruginwerkingstelling die meer dan 3 jaar na de datum van de premievrij making van de individuele rekeningen wordt gevraagd, is onderworpen aan het voorafgaandelijk akkoord van de pensioeninstelling.
Het terug in werking stellen van de individuele rekeningen gebeurt door de bijdragen aan te passen rekening houdend met de theoretische afkoopwaarde van de individuele rekeningen op het ogenblik van het terug in werking stellen. Afdeling 12. - Fiscale bepalingen
Art. 19.Opdat de door de werkgever in raam van het sectoraal pensioenstelsel betaalde pensioenbijdrage een aftrekbare beroepskost zou zijn overeenkomstig artikelen 52, 3o, b en 59 van het Wetboek inkomstenbelastingen 1992, mag het pensioen, voortvloeiende uit het huidig sectoraal pensioenplan, winstdeling inbegrepen, vermeerderd met : - het wettelijk pensioen; - de andere extralegale uitkeringen van dezelfde aard verzekerd op het leven van de aangeslotene, doch met uitzondering van de individuele levensverzekering en het pensioensparen, uitgedrukt in rente, niet meer bedragen dan 80 pct. van de laatste normale bruto jaarbezoldiging, rekening houdend met een normale duurtijd van de beroepsbezigheid.
De normale duurtijd van de beroepsactiviteit is op 40 jaar vastgesteld.
De laatste normale bruto jaarbezoldiging is de bruto jaarbezoldiging die, gelet op de vorige bezoldigingen van de aangeslotene, als normaal kan worden beschouwd en die hem betaald of toegekend werd gedurende het laatste jaar voor zijn oppensioenstelling waarin hij een normale beroepsactiviteit heeft uitgeoefend. Afdeling 13. - Beëindiging of wijziging van de collectieve
arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 tot instelling van een sectoraal pensioenstelsel - Gevolgen voor het sectoraal pensioenstelsel
Art. 20.§ 1. Wijziging of opheffing van de sectorale pensioentoezegging.
Het huidig pensioenreglement is afgesloten in uitvoering van artikel 6 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 betreffende het sectoraal pensioenstelsel.
Indien en in de mate dat deze collectieve arbeidsovereenkomst met betrekking tot de pensioentoezegging wordt gewijzigd of opgezegd, zal ook het pensioenreglement worden gewijzigd of stopgezet.
Ingeval van opzegging van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 tot instelling van een sectoraal pensioenstelsel stelt de inrichter de pensioeninstelling hiervan onmiddellijk in kennis opdat deze laatste de aangeslotenen bij gewoon schrijven in kennis zou kunnen stellen van de opheffing van de pensioentoezegging en haar gevolgen.
In geval van opheffing van de pensioentoezegging worden individuele rekeningen van de aangeslotenen premievrij gemaakt en blijven deze delen in de winst.
Bij de opheffing van de pensioentoezegging mag het financieringsfonds noch aan de inrichter, noch aan de werkgevers, noch geheel, noch gedeeltelijk, worden teruggestort. Het financieringsfonds wordt ten gunste van de aangeslotenen, met uitzondering van de rentegenieters, in verhouding tot hun opgebouwde reserves verdeeld. § 2. Wijziging van pensioeninstelling.
In zoverre bij collectieve arbeidsovereenkomst van het Paritair Subcomité voor elektriciens : installatie en distributie (PSC 149.01) voor de financiering van de pensioentoezegging een andere pensioeninstelling wordt aangeduid, kunnen de reserves worden afgekocht met het oog op hun overdracht aan die andere pensioeninstelling.
De inrichter licht de Controledienst voor Verzekeringen voorafgaandelijk in over de verandering van de pensioeninstelling en van de eventueel daaruit voortvloeiende overdracht van de reserves. De inrichter stelt eveneens de aangeslotenen hiervan in kennis.
Bij wijziging van pensioeninstelling voor de financiering van de pensioentoezegging met overdracht van de reserves mag geen enkele vergoeding of verlies van winstdeling ten laste van de aangeslotenen worden gelegd, of van de op het ogenblik van overdracht verworven reserves worden afgetrokken.
Bij afkoop van de reserves met het oog op hun overdracht naar een andere pensioeninstelling behoudt de pensioeninstelling zich het recht voor vanwege de inrichter een vergoeding te vorderen.
Die vergoeding zal eveneens worden toegepast op het tegoed van het financieringsfonds bij de overdracht ervan. HOOFDSTUK IV. - Diverse bepalingen Afdeling 1. - Bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Art. 21.§ 1. De inrichter en de pensioeninstelling verbinden zich ertoe de wetgeving tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer te eerbiedigen.
Zij zullen de persoonsgegevens waarvan zij kennis krijgen in het raam van de uitvoering van huidig pensioenreglement slechts mogen verwerken in overeenstemming met het voorwerp van dit pensioenreglement.
De inrichter en de pensioeninstelling verbinden zich ertoe om de gegevens bij te werken, te verbeteren, alsook de onjuiste of overbodige gegevens te verwijderen, met uitzondering evenwel van de gegevens die van de Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid werden ontvangen en die niet mogen worden gewijzigd.
Zij zullen de gepaste technische en organisatorische maatregelen treffen die nodig zijn voor de bescherming van de persoonsgegevens tegen toevallige of ongeoorloofde vernietiging, het toevallig verlies, de wijziging van of de toegang tot, en iedere andere niet toegelaten verwerking van de persoonsgegevens.
In geval van een vordering gebaseerd op een inbreuk op de wetgeving ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer ingesteld tegen de inrichter of de pensioeninstelling, verbinden de inrichter en de pensioeninstelling zich ertoe elkaar te vrijwaren, in zoverre geen van beide zelf een vordering heeft ingesteld. § 2. De meegedeelde gegevens mogen door de inrichter en de pensioeninstelling worden verwerkt in het raam van de uitvoering van het huidig pensioenreglement, het beheer van de individuele rekeningen, alsook de uitbetaling van de voordelen.
Alle informatie zal met de grootste discretie worden behandeld en mag niet met het oog op direct marketing worden verwerkt.
De aangeslotenen kunnen van de gegevens kennis krijgen en ze laten verbeteren. Hiertoe dient een gedateerd en ondertekend verzoek vergezeld van een recto verso kopie van de identiteitskaart aan de inrichter en de pensioeninstelling te worden gericht. Afdeling 2. - Overgangsbepalingen
Art. 22.§ 1. Voordelen opvraagbaar in 2003.
Overeenkomstig artikel 10, § 1, tweede lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst van 10 december 2002 zijn de voordelen zowel bij leven, als bij overlijden ten vroegste betaalbaar vanaf 1 januari 2004.
Aan de individuele rekeningen waarvan de voordelen zowel bij leven, als bij overlijden opvraagbaar zijn in de loop van het jaar 2003, wordt verder een intrest toegekend en deze individuele rekeningen delen verder in de winst tot op het ogenblik van de effectieve uitkering van de voordelen. § 2. Overdracht van verworven reserves in het raam van uittreding in de loop van het jaar 2003.
Indien de aangeslotene in 2003 de overdracht vraagt van zijn verworven reserves naar een andere pensioeninstelling ingevolge zijn uittreding in dat jaar, kan de overdracht door de pensioeninstelling ten vroegste vanaf 2004 worden uitgevoerd. De individuele rekening van de betrokken aangeslotene deelt verder in de winst en hieraan wordt verder een intrest toegekend tot op het ogenblik van de effectieve overdracht van de verworven reserves. Deze intrest kan niet met de intrest bedoeld in artikel 16, § 2, worden gecumuleerd.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 december 2003.
De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE