gepubliceerd op 09 maart 2004
Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden
23 DECEMBER 2003. - Koninklijk besluit waarbij algemeen verbindend wordt verklaard de collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités, inzonderheid op artikel 28;
Gelet op het verzoek van het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking;
Op de voordracht van Onze Minister van Werk, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1 . Algemeen verbindend wordt verklaard de als bijlage overgenomen collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001, gesloten in het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden.
Art. 2 . Onze Minister van Werk is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 23 december 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE _______ Nota (1) Verwijzing naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 5 december 1968, Belgisch Staatsblad van 15 januari 1969. Bijlage Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking Collectieve arbeidsovereenkomst van 25 april 2001 Loon- en arbeidsvoorwaarden (Overeenkomst geregistreerd op 10 augustus 2001 onder het nummer 58510/CO/126) HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de ondernemingen die onder het Paritair Comité voor de stoffering en de houtbewerking ressorteren en verbonden zijn door een overeenkomst voor arbeiders of thuisarbeiders.
Met « arbeiders » worden de werklieden en werksters bedoeld. HOOFDSTUK II. - Minimumuurlonen van de meerderjarige werklieden
Art. 2.De minimumuurlonen van de meerderjarige werklieden worden, naar gelang van de categorie waartoe zij behoren, als volgt vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze regeling schort de toepassing van hoofdstuk IV : "Koppeling van de lonen aan het indexcijfer" op voor een bepaalde duur namelijk vanaf 1 mei 2001 tot en met 31 december 2002. HOOFDSTUK III. - Jongerenbarema
Art. 3.De hierna vermelde bepalingen zijn van toepassing op jonge werklieden. § 1. Het barema van deze jonge werklieden dient minstens aan te sluiten bij de takenclassificatie vastgesteld bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 27 september 1978, betreffende de takenclassificatie, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 6 maart 1979, en meer in 't bijzonder bij hoofdstuk III, D « Omschrijving van de categorieën » en E « Algemene bepalingen ». § 2. Aan jonge werklieden die met goed gevolg het hoger onderwijs of het hoger secundair technisch onderwijs of het hoger beroepsonderwijs (inclusief de leergangen voor sociale promotie) hebben doorlopen, in een richting aansluitend bij de functie waarin ze worden aangeworven, wordt minstens op de leeftijd van 21 jaar het loon voor de categorie II gewaarborgd.
De jonge werklieden die de leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt, ontvangen het onderstaand percentage van het loon van de categorie II : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 3. Aan de jonge werklieden die met goed gevolg ten minste het lager technisch of beroepsonderwijs hebben doorlopen, in een richting aansluitend bij de functie waarin ze worden aangeworven, wordt minstens op de leeftijd van 21 jaar het loon van de categorie III gewaarborgd.
De jonge werklieden die de leeftijd van 21 jaar niet hebben bereikt, ontvangen het onderstaand percentage van het loon van de categorie III : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld § 4. Aan de jongeren onder het industrieel leercontract wordt het loon gewaarborgd zoals voorzien door de wet van 19 juli 1983, gewijzigd door de wet van 6 mei 1998.
Heeft de jongere met goed gevolg zijn opleiding onder het industrieel leercontract doorlopen, dan wordt hem tenminste het loon van de categorie gewaarborgd overeenstemmend met het percentage van hoger vernoemde leeftijdsklasse en met de functie voorzien in de takenclassificatie. § 5. De arbeiders tewerkgesteld met een arbeidsovereenkomst voor studenten, die voltijds onderwijs volgen, ontvangen het loon van de categorie V volgens de hiernavolgende percentages : § 6. Aan de jongeren die tewerkgesteld zijn in het raam van het deeltijds onderwijs wordt het loon van categorie V gewaarborgd volgens onderstaande percentages : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Heeft de jongere met goed gevolg zijn opleiding in het deeltijds onderwijs doorlopen, dan wordt hem ten minste het loon van de categorie gewaarborgd overeenstemmend met het percentage van hogervernoemde leeftijdsklasse en met de functie voorzien in de takenclassificatie. § 7. Aan de jongeren die geen opleiding hebben doorlopen in een richting aansluitend bij de functie waarin ze worden aangeworven, en die niet tewerkgesteld zijn onder het industrieel leercontract noch het deeltijds onderwijs volgen, wordt het percentage van het loon zoals bepaald in § 6 toegekend voor de functie voorzien in de takenclassificatie. § 8. De loonsverhoging wordt steeds toegepast bij het begin van het kwartaal waarin de werknemer de vereiste leeftijd bereikt. HOOFDSTUK IV. - Koppeling van de lonen aan het indexcijfer van de consumptieprijzen De toepassing van dit hoofdstuk wordt opgeschort voor de periode van 1 mei 2001 tot en met 31 december 200 2.
Art. 4.De bij de artikelen 2 en 3 vastgestelde minimumuurlonen van de werklieden evenals het gedeelte van de werkelijk uitbetaalde lonen dat gelijk is aan de minimumlonen, worden gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen maandelijks vastgesteld door het Ministerie van Economische Zaken en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad .
Art. 5.De aanpassing van de lonen gebeurt viermaal per jaar, bij het begin van elk kalenderkwartaal, vanaf de eerste kalenderdag van dit kwartaal en blijft gedurende gans het kwartaal van toepassing.
Art. 6.Voor elk kwartaal bestaat het referte-indexcijfer uit het rekenkundig gemiddelde van de indexcijfers van de derde en de tweede maand welke het kalenderkwartaal voorafgaan.
Art. 7.De bij artikel 6 voorziene aanpassing per kwartaal van de lonen wordt als volgt berekend : de lonen van het vorige kwartaal worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt, berekend tot vier decimalen, van de deling van het referte-indexcijfer door het vorige referte-indexcijfer. De vierde decimaal blijft ongewijzigd wanneer de vijfde decimaal begrepen is tussen 0 en 4 en wordt met één eenheid verhoogd wanneer de vijfde decimaal 5 of hoger dan 5 is.
Art. 8.De aanpassing van de lonen aan het indexcijfer wordt tot het volgende kwartaal uitgesteld zolang, na afronding zoals voorzien in artikel 7, de coëfficiënt tussen 0,9950 en 1,0050 ligt. Deze bepaling houdt in dat de lonen wel aan het indexcijfer worden aangepast wanneer de coëfficiënt, na afronding zoals voorzien in artikel 7, gelijk is aan 0,9950 of aan 1,0050. In dit geval wordt de volgende coëfficiënt berekend door het gemiddelde van de indexcijfers van de derde en de tweede maand welke het kalenderkwartaal voorafgaan, te delen door dezelfde deler welke er gebruikt geweest is toen de coëfficiënt geen aanleiding heeft gegeven tot aanpassing.
Art. 9.De uitkomst van de berekeningen door toepassing van de coëfficiënt met vier decimalen wordt afgerond naar de hoger of lager liggende decimaal. Wanneer het aantal centiemen hoger is dan, of gelijk aan 5 centiemen, wordt het resultaat afgerond naar de hogere deciem en wanneer het aantal centiemen lager is dan 5 centiemen naar de lagere deciem.
Art. 10.Indien bij de aanvang van een kwartaal gelijktijdig een verhoging voortvloeiende uit de koppeling aan het indexcijfer van de consumptieprijzen en een andere verhoging van de lonen moeten worden toegepast wordt de aanpassing voortvloeiende uit de koppeling aan het indexcijfer toegepast nadat eerst de lonen met de bepaalde verhoging werden aangepast. HOOFDSTUK V. - Toekenning van loonbijslagen wanneer het werk met opeenvolgende ploegen wordt ingericht
Art. 11.Omwille van het hinderlijke karakter van het werk met opeenvolgende ploegen, hebben de in artikel 1 bedoelde werklieden recht op de betaling van loonbijslagen die als volgt worden vastgesteld : Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Deze bijslagen zijn niet van toepassing op de ondernemingen waar reeds evenwaardige bijslagen worden toegekend, hetzij in percentage, hetzij in een andere vorm. In geval van werk met opeenvolgende ploegen moet het werk op zaterdag uiterlijk om 13 uur eindigen.
De gunstiger toestanden, die de werklieden van sommige ondernemingen genieten, blijven behouden.
Art. 12.De in artikel 11 bedoelde werklieden hebben per arbeidsdag bovendien recht op een rusttijd van vijftien minuten, welke op de duur van hun werktijd wordt aangerekend en als arbeidstijd wordt bezoldigd.
Art. 13.Voor de werklieden tewerkgesteld in andere vormen van arbeidsorganisatie dan bedoeld in artikel 11 en die een hinderlijk karakter vertonen, en waarvoor een afwijking bij koninklijk besluit of een beslissing van het paritair comité vereist is, zullen soortgelijke beloningsvoorwaarden vastgesteld worden op het niveau van de onderneming. HOOFDSTUK VI. - Werkgelegenheid
Art. 14.In geval van vermindering van het werk veroorzaakt door economische omstandigheden, wordt ten zeerste aanbevolen alvorens tot afdanking over te gaan, het overblijvend werk zoveel mogelijk onder de werklieden te verdelen volgens het principe van kortwerk of beurtstelsel zonder dat hierdoor de organisatie en de uitvoering van het werk geschaad wordt.
Art. 15.In elk geval zal bij de invoering van kortwerk of beurtstelsel, evenals bij de noodzaak tot afdanking van personeel, de ondernemingsraad of bij ontstentenis van dit orgaan, de vakbondsafvaardiging, hierover voorafgaandelijk geraadpleegd worden.
Ingeval de onderneming moet overgaan tot het maken van overuren wordt ten zeerste aanbevolen, onverminderd de toepassing van de wet op de arbeidsduur, deze overuren door de werknemers te doen recupereren.
Wat het informatierecht van de overlegorganen betreft, wordt aanbevolen de bestaande reglementering in de geest van de wet toe te passen.
Art. 16.§ 1. De ondernemingen die en beroep wensen te doen op de wet van 24 juli 1987 betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van de gebruikers (Belgisch Staatsblad van 20 augustus 1987) en op de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 36 gesloten op 27 november 1981 in de Nationale Arbeidsraad, houdende conservatoire maatregelen betreffende de tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 9 december 1981 (Belgisch Staatsblad van 6 januari 1982), kunnen dit slechts doen binnen de perken voorzien in de wet en daar waar vereist, na goedkeuring ervan op ondernemingsvlak tussen de vertegenwoordigers van de werknemers en na kennisgeving ervan aan de bevoegde ambtenaar. § 2. Buiten de gevallen omschreven onder § 1 van dit artikel, dient het abnormaal langdurig in dienst houden van een uitzendkracht voor dezelfde functie te worden beperkt. § 3. Wordt als « abnormaal langdurig » beschouwd : de tewerkstelling van een uitzendkracht onder opeenvolgende contracten waarvan de totale duur 9 maanden overschrijdt. § 4. Wanneer de onderbreking van de te tewerkstelling bij de werkgever-gebruiker 4 weken niet overschrijdt, wordt de termijn van 9 maanden berekend vaan bij het begin van de tewerkstelling. HOOFDSTUK VII. - Sociale vrede
Art. 17.De werknemersorganisaties en de werkgeversorganisaties verbinden zich ertoe, gedurende de looptijd van deze overeenkomst, geen algemene noch collectieve eisen te stellen, noch op het niveau van de sektor noch op ondernemingsvlak.
Art. 18.Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 2001 en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2003.
Zij vervangt de collectieve arbeidsovereenkomst van 3 mei 1999, betreffende de loon- en arbeidsvoorwaarden, waarvan de uitwerking met ingang van 1 januari 2001 verviel.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 23 december 2003;
De Minister van Werk, F. VANDENBROUCKE