gepubliceerd op 30 januari 2003
Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementsfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat
22 JANUARI 2002. - Koninklijk besluit betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementsfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat en dat diverse wijzigingen aanbrengt in de personeelsstatuten van de wetenschappelijke instellingen van de Staat
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de artikelen 37 en 107, tweede lid, van de Grondwet;
Gelet op het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat, inzonderheid op de artikelen 3 en 4, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 26 mei 1999 en op artikel 5, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 10 mei 1995 en 26 mei 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke instellingen van de Staat, inzonderheid op artikel 7, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 februari 1988, 19 november 1991, 4 februari 1998 en 19 april 1999, op artikel 17, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 17 april 1999, op artikel 18, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 november 1991, 4 februari 1998, 19 april 1999 en 9 juni 1999 en op artikel 19, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999;
Gelet op het koninklijk besluit van 21 april 1965 houdende bezoldigingsregeling van het wetenschappelijk personeel van de Staat, inzonderheid op artikel 16, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 april 1999 en 11 december 2001;
Gelet op het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, inzonderheid op de artikelen 9 en 23;
Gelet op het koninklijk besluit van 9 juni 1999 tot organisatie van de aanwijzing en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van de federale wetenschappelijke instellingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juli 2000;
Gelet op het koninklijk besluit van 13 juni 1999 betreffende de directiepremie die wordt toegekend aan de ambtenaren die belast worden met het beheer van de federale wetenschappelijke instellingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juli 2000;
Overwegende dat, in het kader van de modernisering van het federale overheidsapparaat, het wetenschappelijk en administratief beheer van de wetenschappelijke instellingen van de Staat moet worden verbeterd;
Overwegende dat daartoe in die instellingen een mandatenstelsel moet worden ingevoerd voor de functie van instellingshoofd en voor sommige managementfuncties;
Overwegende dat het te dien einde aangewezen is de beginselen van het koninklijk besluit van 29 oktober 2001 betreffende de aanduiding en de uitoefening van de managementfuncties in de federale overheidsdiensten tot hen uit te breiden;
Overwegende dat de Ministerraad zijn principe-akkoord al heeft gegeven voor de invoering van een mandatenstelsel voor de hoofden van de wetenschappelijke instellingen van de Staat die afhangen van de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid;
Overwegende dat het aangewezen is, om redenen van gelijke behandeling enerzijds en gezien de personeelsstatuten van toepassing zijn op alle wetenschappelijke instellingen van de Staat anderzijds, dat het mandatenstelsel van toepassing is op alle wetenschappelijke instellingen van de Staat waarop de bijzondere wet van 13 juli 2001 houdende overdracht van diverse bevoegdheden aan de gewesten en de gemeenschappen niet van toepassing is;
Overwegende dat de titularissen van sommige betrekkingen van instellingshoofd rechtstreeks deelnemen aan het beheer van fundamentele staatsbelangen en dat die betrekkingen dientengevolge alleen aan Belgen mogen worden toegekend;
Gelet op het advies van de federale Interministeriële Commissie voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 18 oktober 2002;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 augustus 2002;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Minister van Begroting, gegeven op 19 september 2002;
Gelet op het protocol nr. 113/3 van 20 november 2002 van het Sectorcomité I - Algemeen bestuur;
Overwegende dat dit besluit zo spoedig mogelijk moet worden gepubliceerd opdat het met volle zekerheid toepasbaar is op de zes betrekkingen van instellingshoofd die vacant zijn of op het punt staan vacant te worden verklaard omdat de titularissen ervan met pensioen gaan;
Overwegende bovendien dat, wat de principes betreft, dit reglement voor een groot deel bepalingen overneemt die al zijn opgenomen in voornoemd koninklijk besluit van 29 oktober 2001;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Gelet op het advies nr. 34.449/1 van de Raad van State, gegeven op 28 november 2002 met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij : HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de hierna opgesomde wetenschappelijke instellingen van de Staat : 1° het Algemeen Rijksarchief en de Rijksarchieven in de provinciën;2° de Koninklijke Bibliotheek van België;3° het Belgisch Instituut voor Ruimte-aëronomie;4° het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen;5° het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium;6° het Koninklijk Meteorologisch Instituut van België;7° het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika;8° de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis;9° de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België;10° de Koninklijke Sterrenwacht van België;11° het Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid - Louis Pasteur;12° het Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie;13° het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie;14° het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum;15° het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis.
Art. 2.Voor de toepassing van dit besluit moet worden verstaan onder : « Minister », de Minister of de Staatssecretaris die bevoegd is voor de wetenschappelijke instelling van de Staat; « voorzitter », de voorzitter van het directiecomité van de federale overheidsdienst of de voorzitter van de programmatorische federale overheidsdienst van de overheid waarvan de betrokken wetenschappelijke instelling afhangt; « instelling », een van de in artikel 1 opgesomde wetenschappelijke instellingen van de Staat; « algemeen directeur », het hoofd van een wetenschappelijke instelling van de Staat; « SELOR », Selectiebureau van de Federale Overheid. HOOFDSTUK II. - De managementfuncties en hun juridische aard
Art. 3.§ 1. De managementfuncties in de wetenschappelijke instellingen van de Staat worden in twee groepen ingedeeld, in de volgende hiërarchische orde : 1° de managementfunctie N-1 voor de algemeen directeur van de instelling;2° de managementfuncties N-2 voor de operationele directeurs en de directeur van de ondersteunende dienst. § 2. De operationeel directeur wordt belast met : - hetzij, binnen de instelling : a) de bewaring en de valorisatie van het patrimonium;b) het wetenschappelijk onderzoek en de wetenschappelijke expertise;c) de valorisatie van de dienstverlening aan derden; - hetzij de leiding van een andere geografische vestiging dan de centrale zetel van de instelling.
De functie van operationeel directeur mag slechts in het leven worden geroepen in de instellingen bedoeld in artikel 1, 1° tot 13°. § 3. De directeur van de ondersteunende dienst staat binnen de instelling de algemeen directeur bij in het personeels-, financiëel en logistiek beheer. § 4. Het organogram van de functies van operationeel directeur wordt door Ons vastgelegd, voor elke instelling, op voordracht van de betrokken Minister of Staatssecretaris overeenkomstig de bepalingen van artikel 4 van het koninklijk besluit van 20 april 1965 betreffende het statuut der wetenschappelijke instellingen van de Staat.
Art. 4.De managementfuncties zijn beheersfuncties die worden uitgeoefend in het kader van een mandaat, dat wil zeggen een hernieuwbare tijdelijke aanstelling overeenkomstig artikel 11. HOOFDSTUK III. - De selectie, de werving en de aanstelling van de titularissen van een managementfunctie Afdeling 1. - Inleidende bepalingen
Art. 5.§ 1. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk, zijn de regels die toepasselijk zijn op de werving van het wetenschappelijk personeel dat belast is met een leidinggevende functie in een wetenschappelijke instelling van de Staat van toepassing op de selectie en de werving van de titularissen van de functie van algemeen directeur of operationeel directeur. § 2. Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk, zijn de regels die toepasselijk zijn op de werving van het toegevoegd vorsingspersoneel en het beheerspersoneel dat is ingedeeld in niveau 1 van toepassing op de selectie en de werving van de functie van directeur van de ondersteunende dienst. § 3. De managementfuncties als bedoeld in § § 1 en 2 zijn toegankelijk voor burgers van de staten die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte , met uitzondering van de functies van directeur-generaal van het Algemeen Rijksarchief, van het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie en van het Koninklijk Museum van het Leger en de Krijgsgeschiedenis worden beschouwd als functies die een rechtstreekse of onrechtstreekse deelneming aan de uitoefening van het openbaar gezag inhouden en werkzaamheden omvatten tot bescherming van algemene belangen van de Staat of van andere openbare lichamen. Afdeling 2. - De selectie
Art. 6.§ 1. Om deel te kunnen nemen aan de vergelijkende selecties voor een managementfunctie N-1, moeten de kandidaten een functie van niveau 1 uitoefenen of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1.
De kandidaten dienen bovendien over een managementervaring van minstens zes jaar te beschikken of tien jaar professionele ervaring te hebben.
Onder managementervaring wordt verstaan ervaring inzake beheer van een overheidsdienst van welke aard ook, een wetenschappelijke instelling of een museum, een universiteit, een onderzoekslaboratorium of een organisatie uit de private sector.
Onder professionele ervaring wordt verstaan de uitoefening van een functie van niveau 1 of gelijkgesteld daaraan in een overheidsdienst van welke aard ook, een wetenschappelijke en museuminstelling, een universiteit, een onderzoekslaboratorium of een organisatie uit de private sector.
Bovendien dient de kandidaat voor een managementfunctie -1 te beschikken over een wetenschappelijke ervaring als houder van één van de diploma's of van de verantwoording als bedoeld in artikel 18, § 2, 1° van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat als gewijzigd bij dit besluit. § 2. Om deel te kunnen nemen aan een vergelijkende selectie voor een managementfunctie N-2 - directeur van de ondersteunende dienst, moeten de kandidaten een functie van niveau 1 uitoefenen of kunnen deelnemen aan een vergelijkende selectie voor een functie van niveau 1 en minstens zes jaar ervaring hebben inzake beheer in een overheidsdienst of in een organisatie uit de private sector. § 3. Om deel te kunnen nemen aan een vergelijkende selectie voor een managementfunctie N-2 - operationeel directeur, moeten de kandidaten sinds minstens zes jaar titularis zijn van een functie van niveau 1 in een federaal ministerie, een federale wetenschappelijke instelling, een universiteit of een federale overheidsdienst als bedoeld in het koninklijk besluit van 7 november 2000 houdende oprichting en samenstelling van de organen die gemeenschappelijk zijn aan iedere federale overheidsdienst.
Bovendien dient de kandidaat voor een managementfunctie -2 - operationeel directeur « wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke expertise » te beschikken over een wetenschappelijke ervaring bewezen als houder van één van de diploma's of van de verantwoording als bedoeld in respectievelijk artikel 18, § 3, 1° en artikel 18, § 2 van het voornoemde koninklijk besluit van 21 april 1965 als gewijzigd bij dit besluit.
Art. 7.§ 1. De kandidaten voor een managementfunctie moeten over de competenties, relationele en managementvaardigheden beschikken die zijn vastgelegd in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de toe te kennen managementfunctie. § 2. De functiebeschrijving en het competentieprofiel van een toe te kennen managementfunctie binnen een instelling worden vastgelegd : 1° voor de functie van algemeen directeur : door de Minister op voorstel van de betrokken voorzitter. Ze worden uitgewerkt op basis van een voorstel van de gemeenschappelijke Wetenschappelijke raad of bij ontstentenis daarvan van de Wetenschappelijke raad van de instelling; 2° voor de functie van operationeel directeur : door de Minister op voorstel van de betrokken voorzitter en de algemeen directeur van de betrokken instelling. Ze worden uitgewerkt op grond van een voorstel van de Wetenschappelijke raad van de instelling; 3° voor de functie van directeur van de ondersteunende dienst : door de Minister op voorstel van de betrokken instelling en de algemeen directeur van de betrokken instelling.
Art. 8.§ 1. De vergelijkende selectie wordt georganiseerd per taalrol. De kandidaten voor een managementfunctie nemen deel aan de vergelijkende selectie in hun taal, het Nederlands of het Frans, waarna zij in groep A, B, C of D worden ingedeeld.
Elke groep A bevat de kandidaten die zeer geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep B de kandidaten die geschikt zijn voor de uit te oefenen functie, elke groep C de kandidaten die minder geschikt zijn voor de uit te oefenen functie en elke groep D de kandidaten die niet geschikt zijn voor de uit te oefenen functie.
In de groepen A en B worden de kandidaten bovendien gerangschikt. § 2. SELOR valideert de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie en maakt zich daartoe na uitoefening van de kwaliteitsbewaking de resultaten van elke stap in de vergelijkende selectie eigen of niet.
Art. 9.§ 1. Elke selectiecommissie wordt samengesteld door de afgevaardigd bestuurder van SELOR. De profielen van de leden van elke selectiecommissie worden vastgelegd in samenspraak met de betrokken Minister, op voorstel van de betrokken voorzitter voor alle managementfuncties.
Elke selectiecommissie bestaat voor de helft uit universiteitsprofessoren en voor de helft uit experten die tewerkgesteld zijn bij een overheid in de non-profitsector.
Alle leden van elke selectiecommissie worden op basis van hun kennis van de jobspecifieke competenties gekozen.
Elke selectiecommissie wordt voorgezeten door een afgevaardigde van SELOR. Met het oog op een gelijkwaardige aanpak, moeten de voorzitters van de Nederlandstalige commissie en de Franstalige commissie overleg plegen. § 2. Elke Nederlandstalige of Franstalige vergelijkende selectie als bedoeld in artikel 8, § 1, bestaat uit volgende stappen : 1° SELOR beslist of de kandidaten voldoen aan de algemene en bijzondere toelaatbaarheidsvereisten.De kandidaten die niet voldoen worden geweigerd; 2° een assessment waarbij de voor de managementfunctie vereiste leidinggevende vaardigheden worden getoetst.Onder assessment wordt verstaan een vorm van potentialiteitsinschatting.
Dit assessment wordt afgelegd ten overstaan van externe expert-evaluatoren, aangewezen door SELOR. Twee leden van en aangewezen in de schoot van elke selectiecommissie worden uitgenodigd om aanwezig te zijn bij het assessment als observator.
De expert-evaluatoren beschrijven het assessment van elke kandidaat en geven aan elk van hen een van de volgende beoordelingen : zeer geschikt, geschikt, minder geschikt en niet geschikt.
Bij deze indeling nemen de observatoren deel aan de beraadslaging met raadgevende stem; 3° Een mondelinge proef, afgenomen door elke selectiecommissie. Dit gedeelte heeft tot doel de in de desbetreffende functiebeschrijving en competentieprofiel vermelde functiespecifieke competenties van elke kandidaat te toetsen en elke kandidaat één van de volgende beoordelingen te geven : zeer geschikt, geschikt, minder geschikt en niet geschikt.
Twee door SELOR aangewezen expert-evaluatoren worden uitgenodigd om aanwezig te zijn met raadgevende stem.
Bij de indeling van de kandidaten nemen de aangewezen expert-evaluatoren deel aan de beraadslaging met raadgevende stem. 4° Tot slot maken de leden van elke selectiecommissie en de expert-evaluatoren samen de eindevaluatie op van de kandidaten overeenkomstig hun functie-specifieke competenties en hun leidinggevende vaardigheden en delen deze in groep A, B, C of D in. Zij rangschikken de in groep A en in groep B ingedeelde kandidaten.
Zij sturen deze eindevaluatie vergezeld van de deelresultaten aan de overheid die gemachtigd is om de kandidaten aan te stellen, teneinde haar zo optimaal mogelijk in te lichten over het door elke kandidaat behaalde resultaat. § 3. Elke kandidaat wordt ingelicht over zijn indeling en/of zijn rangschikking. Afdeling 3. - De werving
Art. 10.§ 1. SELOR bezorgt alle resultaten van de Nederlandstalige en Franstalige vergelijkende selectie als bedoeld in artikel 9, § 2 aan de betrokken Minister en voorzitter.
Met de kandidaten van groep A wordt een aanvullend onderhoud georganiseerd.
Dit onderhoud heeft tot doel de Nederlandstalige en Franstalige kandidaten te vergelijken wat betreft hun competenties, relationele en managementvaardigheden zoals vooraf bepaald in de functiebeschrijving en het competentieprofiel van de toe te kennen managementfunctie. Dat onderhoud wordt geleid door de betrokken voorzitter voor de kandidaten voor de functie van algemeen directeur en door de betrokken algemeen directeur voor de kandidaten voor de functie van directeur van de ondersteunende dienst en van operationeel directeur.
Van het resultaat van de onderhouden wordt een verslag opgemaakt welk die vergelijking weergeeft. Dat verslag wordt bij het aanstellingsdossier gevoegd.
Bij uitputting van groep A, wordt de procedure herhaald voor de kandidaten van groep B. § 2. De kandidaten worden ingelicht over het resultaat van de werving. Afdeling 4. - De aanstelling
Art. 11.§ 1. De kandidaten, gekozen overeenkomstig artikel 10, worden door Ons, op voordracht van de Minister, voor een periode van zes jaar aangesteld. § 2. In afwijking van artikel 9 van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, moeten de titularissen van de functie van directeur van de ondersteunende dienst geen stage lopen. HOOFDSTUK IV. - Nadere regels betreffende de uitoefening van de managementfuncties Afdeling 1. - Het managementplan van de titularis van een
managementfunctie
Art. 12.§ 1. Binnen een termijn van drie maanden na de aanstelling, worden door elke titularis van een managementfunctie een ontwerp van managementplan en een ontwerp van operationeel plan bezorgd aan het orgaan dat het onderhoud als bedoeld in artikel 10 heeft geleid.
Het managementplan bevat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de precieze omschrijving van de algemene beheersopdrachten van de titularis van de managementfunctie en zijn verplichtingen terzake;2° de strategische doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;3° de operationele doelstellingen die hij moet bereiken en zijn verplichtingen terzake;4° de toegekende budgettaire middelen. Het operationeel plan omvat minstens de beschrijving van de volgende elementen : 1° de uitwerking in het raam van een jaarlijks operationeel plan met horizon van drie jaar van de concrete prestaties voortvloeiend uit de uitvoering van de beheersopdrachten en de strategische en operationele doelstellingen die in het managementplan vermeld zijn, rekening houdend met de budgettaire middelen;2° de begroting op jaarbasis voor de uitvoering van de prestaties als bedoeld in 1°. § 2. De ontwerpen van managementplan en van operationeel plan worden door de titularis van de managementfunctie opgesteld aan de hand van de door het in § 1, eerste lid vermelde orgaan verstrekte informatie.
In de maand volgend op de ontvangst van de ontwerpen leggen de organen als bedoeld in artikel 10 het managementplan en het operationeel plan vast.
Het managementplan en het operationeel plan worden aangepast in onderling overleg door de betrokken partijen. § 3. In de instelling waar regels inzake afzonderlijk beheer bestaan die in een kaderprogramma voorzien, moet bij de opmaak van het managementplan en het operationeel plan rekening gehouden worden met de doelstellingen van dit kaderprogramma. Afdeling 2. - Nadere regels betreffende de uitvoering van de
managementfuncties
Art. 13.§ 1. Tijdens de duur van hun mandaat, is het statuut van het wetenschappelijk personeel dat is belast met een leidinggevende functie in de wetenschappelijke instellingen van de Staat van toepassing op de titularissen van een functie van algemeen directeur of van operationeel directeur, behoudens de afwijkende bepalingen in dit besluit.
Voor de toepassing van het statuut, maken de titularissen van een van de in het eerste lid opgesomde managementfuncties deel uit van niveau 1 en worden zij hiërarchisch boven de rangen 15 gerangschikt. § 2. Tijdens de duur van hun mandaat, is het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel of van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat van toepassing op de titularissen van de functie van directeur van de ondersteunende dienst, behoudens de afwijkende bepalingen van dit besluit.
Voor de toepassing van het statuut, maken de titularissen van de managementfunctie als bedoeld in het eerste lid deel uit van niveau 1 en worden zij hiërarchisch boven de rangen 15 gerangschikt.
Art. 14.De titularis van een managementfunctie die op het ogenblik van zijn indienstneming vast benoemd is in de overheidsdiensten als bedoeld in artikel 1, § 1, van de wet van 22 juli 1993 houdende diverse maatregelen inzake ambtenarenzaken, wordt, in afwijking van de bepalingen van het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen, in ambtshalve verlof voor opdracht van algemeen belang geplaatst voor de duur van het mandaat.
Zijn betrekking kan vacant worden verklaard na twee jaar en intussen kan er enkel in voorzien worden door middel van contractuele tewerkstelling of hogere functies.
Art. 15.De titularis van een managementfunctie oefent zijn taak voltijds uit.
Tijdens zijn mandaat kan hij : 1° geen verlof voor loopbaanonderbreking krijgen, uitgezonderd deze die het ouderschapsverlof, de palliatieve verzorging en de verzorging in geval van ernstige ziekte betreffen;2° geen verlof krijgen om zich kandidaat te stellen voor verkiezingen van de federale wetgevende kamers, van de gewest- en gemeenschapsraden of van de provincieraden of om een ambt uit te oefenen in een cel beleidsvoorbereiding of het kabinet van een minister of een staatssecretaris of in het kabinet van de voorzitter of van een lid van de regering van een Gemeenschap, van een Gewest, van het Verenigd College van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie of van het College van de Franse Gemeenschapscommissie;3° geen verlof krijgen voor een stage of een proefperiode in een andere betrekking van een overheidsdienst;4° geen verlof krijgen voor ontvangst en opleiding;5° geen verlof krijgen om in vredestijd prestaties te verrichten bij het Korps burgerbescherming, als vrijwilliger bij dit korps;6° geen verlof krijgen om mindervaliden en zieken te vergezellen en bij te staan;7° geen verlof krijgen voor een opdracht van algemeen belang of voor een wetenschappelijke opdracht als bedoeld in artikel 22bis van het voornoemde koninklijk besluit van 21 april 1965;8° geen toestemming verkrijgen om zijn functies uit te oefenen met verminderde prestaties voor persoonlijke aangelegenheid.9° geen afwezigheid van lange duur voor persoonlijke aangelegenheid verkrijgen;10° geen verloven krijgen als bedoeld in het koninklijk besluit van 12 augustus 1993 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde ter beschikking van de Koning of de Prinsen en Prinsessen van België gestelde personeelsleden van de rijksdiensten en in het koninklijk besluit van 2 april 1975 betreffende het verlof dat aan sommige personeelsleden in overheidsdienst wordt verleend voor het verrichten van bepaalde prestaties ten behoeve van erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die groepen in de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten.
Art. 16.§ 1. Op basis van het resultaat van de functieweging voor een in dezelfde groep geklasseerde functie genieten de houders van een managementfunctie een gelijk bruto jaarlijks beloningspakket.
Het functiewegingssysteem, de objectieve criteria die aan de basis liggen van dit systeem en de beloningsmethodiek worden bepaald bij het koninklijk besluit van 11 juli 2001 betreffende de weging van de management- en staffuncties in de federale overheidsdiensten en tot vaststelling van hun wedde. § 2. Het bruto jaarlijks beloningspakket van de houders van een managementfunctie bevat : - een maandelijkse brutowedde; - deelname aan een aanvullende pensioenregeling, gefinancierd door persoonlijke en werkgeversbijdragen. § 3. Behoudens het in § 2 vastgelegde beloningspakket, kan in het totale beloningspakket ook voorzien worden in een forfaitaire kostenvergoeding. De personeelsleden aan wie een managementfunctie werd toegekend kunnen een dienstwagen ter beschikking krijgen voor privé-doeleinden. HOOFDSTUK V. - De evaluatie van de titularis van een managementfunctie
Art. 17.§ 1. Elke titularis van een managementfunctie wordt tweejaarlijks geëvalueerd : de eerste evaluatie vindt plaats twee jaar na het begin van het mandaat. Uiterlijk zes maanden voor het einde van zijn mandaat krijgt hij een algemene eindevaluatie. § 2. De tweejaarlijkse evaluatie en de eindevaluatie van de titularis van een managementfunctie betreffen de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan als bedoeld in artikel 12. § 3. De evaluatie van de titularissen van een managementfunctie geschiedt door het orgaan of de organen als bedoeld in artikel 10.
Voor de evaluatie wordt de evaluator bijgestaan door een extern bureau. Dit bureau heeft als opdracht de evaluatie van het bereiken van de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan als bedoeld in artikel 12.
Art. 18.De tweejaarlijkse evaluatie en de eind-evaluatie van de titularis van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding « onvoldoende » wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, als bedoeld in artikel 12, klaarblijkelijk niet werden verwezenlijkt.
De eindevaluatie van de titularis van de managementfunctie wordt besloten met de vermelding « zeer goed » wanneer de prestatiedoelstellingen en de concrete uitwerking ervan, zoals vervat in het managementplan en het operationeel plan, als bedoeld in artikel 12, in hun geheel optimaal werden verwezenlijkt.
Art. 19.In ieder geval heeft de evaluator met het oog op een evaluatie een functioneringsgesprek met de te evalueren persoon. Als voorbereiding op dit gesprek maakt de te evalueren persoon een zelfevaluatie op die hij vijf kalenderdagen voor het gesprek aan de evaluator bezorgt. Deze schriftelijke zelfevaluatie maakt deel uit van het evaluatiedossier.
Na het evaluatiegesprek legt de evaluator de laatste hand aan het evaluatieverslag dat binnen vijftien kalenderdagen na het evaluatiegesprek tegen ontvangst aan de geëvalueerde wordt bezorgd.
Art. 20.Wanneer een tussentijdse evaluatie resulteert in een vermelding « onvoldoende » of een eindevaluatie niet resulteert in een eindvermelding « zeer goed », kan de geëvalueerde binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag beroep instellen bij hetzelfde orgaan of dezelfde organen als bedoeld in artikel 10.
Met het oog op de beroepszitting wordt de betrokkene : 1° opgeroepen uiterlijk acht kalenderdagen voor de zitting;2° in die tussentijd de mogelijkheid geboden zijn evaluatiedossier te raadplegen;3° indien hij dit wenst, tijdens de zitting bijgestaan door een persoon van zijn keuze. HOOFDSTUK VI. - Einde van het mandaat en de niet-vernieuwing ervan Afdeling 1. - Einde van het mandaat
Onderafdeling 1. - Einde van rechtswege
Art. 21.Het mandaat eindigt van rechtswege op het einde van de periode als bedoeld in artikel 11.
Het mandaat van de titularis van een managementfunctie kan worden verlengd met maximum zes maanden tot de aanvang van het mandaat van zijn opvolger.
Onderafdeling 2. - Vroegtijdige beëindiging
Art. 22.§ 1. Wanneer een van de evaluaties als bedoeld in artikel 18, § 1, leidt tot een vermelding « onvoldoende », wordt het mandaat van de titularis van de managementfunctie beëindigd. § 2. De titularis van een managementfunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 14, van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd wegens een vermelding « onvoldoende », krijgt een beëindigings-vergoeding volgens de door Ons vastgestelde nadere regels. § 3. De in artikel 14 vermelde titularis van een managementfunctie van wie het mandaat vroegtijdig werd beëindigd wegens een vermelding « onvoldoende », krijgt een andere passende functie toegewezen door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst of van zijn programmatorische federale overheidsdienst.
Zo de titularis van de managementfunctie niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst of van zijn programmatorische federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie.
Art. 23.Indien de titularis van een managementfunctie vraagt om zijn mandaat te beëindigen, is, zo de organen als bedoeld in artikel 10 akkoord gaan, een opzegging van zes maanden vereist. Deze termijn kan in onderling overleg worden verkort. De bepalingen inzake nieuwe toewijzing als bedoeld in artikel 22, § 3 zijn in dit geval eveneens van toepassing. Afdeling 2. - Niet-vernieuwing
Art. 24.§ 1. De titularis van een managementfunctie, met uitsluiting van deze vermeld in artikel 14, die geen eindevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, geniet een herintegratievergoeding, volgens de door Ons vastgestelde nadere regels. § 2. De in artikel 14 vermelde titularis van een managementfunctie die geen eindevaluatie « onvoldoende » heeft gekregen en na deelname aan een nieuwe vergelijkende selectie geen nieuw mandaat krijgt, heeft de keuze tussen enerzijds het vrijwillig ontslag uit zijn statutaire betrekking en de uitbetaling van de herintegratievergoeding als bedoeld in § 1, en anderzijds de toewijzing in een andere passende functie die hem wordt aangeboden door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst of van zijn programmatorische federale overheidsdienst en een gunstigere herintegratie volgens de door Ons vastgestelde nadere regels.
Zo de houder van een managementfunctie niet akkoord gaat met de hem door de bevoegde dienst van zijn federale overheidsdienst of van zijn programmatorische federale overheidsdienst aangeboden passende functie, kan hij een beroep doen op de bemiddeling van de federale overheidsdienst Personeel en Organisatie. HOOFDSTUK VII. - Vernieuwing van het mandaat
Art. 25.Indien de titularis van een managementfunctie zich kandidaat stelt voor dezelfde functie binnen zijn instelling en hij de vermelding « zeer goed » heeft gekregen, geven de organen als bedoeld in artikel 10 hem een nieuw mandaat overeenkomstig artikel 11.
In afwijking van de bepalingen van afdelingen 2 en 3 van Hoofdstuk III, wordt hij in dit geval geacht voldaan te hebben aan de in artikel 8 vermelde vergelijkende selectie, zonder dat een nieuwe selectieprocedure moet worden georganiseerd. HOOFDSTUK VIII. - Wijziging van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke instellingen van de Staat
Art. 26.In artikel 7 van het koninklijk besluit van 21 april 1965 tot vaststelling van het statuut van het wetenschappelijk personeel der wetenschappelijke inrichtingen van de Staat, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 februari 1988, 19 november 1991, 4 februari 1998 en 19 april 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° in § 1, 1°, worden de woorden « burger van de Europese Unie » vervangen door de woorden « burger van een Staat die deel uitmaakt van de Europese economische ruimte »;2° in § 2, worden de woorden « burger van de Europese Unie » vervangen door de woorden « burger van een Staat die deel uitmaakt van de Europese economische ruimte ».
Art. 27.Artikel 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 19 april 1999, wordt vervangen door de volgende bepaling : «
Art. 17.De leidinggevende functies in een wetenschappelijke instelling omvatten maximum drie trappen : trap III trap II en trap I dat de hoogste graad is en voorbehouden is voor de managementfuncties zoals die door Ons worden vastgelegd.
Voor de toepassing van artikel 26, worden de personeelsleden van de trappen III en II gelijkgesteld aan het in rangen 13 en 15 gerangschikte rijkspersoneel.
De personeelsleden van trap I worden boven de personeelsleden van rang 15 gerangschikt. »
Art. 28.In artikel 18 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 19 november 1991, 4 februari 1998, 19 april 1999 en 9 juni 1999, worden de volgende wijzigingen aangebracht : 1° § 1 wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1.De Koning doet benoemingen in de leidinggevende functies van de trappen II en III die verleend worden in geval van een vacante betrekking, »; 2° in § 2 worden de volgende wijzigingen aangebracht : - het eerste lid wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 2.Om benoemd te worden in een leidinggevende functie als bedoeld in § 1, moet de kandidaat die lid is van een van de in artikel 1 vermelde instellingen : »; - punt 1° wordt vervangen door de volgende bepaling : « 1° hetzij houder zijn van het doctorsdiploma dat werd behaald na verdediging in het openbaar van een verhandeling, in een universiteit of in een door een van de Gemeenschappen gelijkgestelde instelling of voor de examencommissie van de instelling de in artikel 11, 2° of 13, 2° vermelde verantwoording te hebben geleverd »; - in punt 3° worden de woorden « in de trappen I en II » vervangen door de woorden « in de trap II »; 3° § 3, eerste lid en 1°, wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 3.Om te worden benoemd in een leidinggevende functie als bedoeld in § 1, moet de kandidaat die geen lid is van het wetenschappelijk personeel van een van de in artikel 1 vermelde instellingen : 1° houder zijn van een einddiploma of een master uitgereikt door een universiteit of door een instelling eraan gelijkgesteld door een van de Gemeenschappen of door een examencommissie ingesteld door de Staat of door een van de Gemeenschappen voor de toekenning van de academische graden. In geval van benoeming van een burger van een staat die deel uitmaakt van de Europese economische ruimte, houder van een in het eerste lid vermelde diploma, moet de Raad voorafgaandelijk de geldigheid van het door de kandidaat voorgelegde diploma natrekken, overeenkomstig de procedure vastgelegd in bijlage I, hoofdstuk II, § 2 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 betreffende het statuut van het rijkspersoneel ».
Art. 29.In artikel 19, eerste lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 9 juni 1999, worden de woorden "met uitzondering van de functie van instellingshoofd" geschrapt. HOOFDSTUK IX. - Wijziging van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat
Art. 30.In artikel 23 van het koninklijk besluit van 30 april 1999 tot vaststelling van het statuut van het toegevoegd vorsingspersoneel en van het beheerspersoneel van de wetenschappelijke instellingen van de Staat, wordt een littera C ingevoegd, luidende : « C. De graad van directeur van de ondersteunende dienst van een wetenschappelijke instelling van de Staat wordt toegekend, ingedeeld en bezoldigd volgens de door Ons vastgestelde bepalingen ». HOOFDSTUK X. - Overgangs-, opheffings- en slotbepalingen
Art. 31.Bij de eerste aanstelling in de in artikel 3, § 1, 1° vermelde managementfuncties, worden de gepresteerde jaren als titularis van een graad van rang 13 in een federale overheidsdienst, een programmatorische federale overheidsdienst, een federaal ministerie of een federale instelling van openbaar nut of als titularis van een graad van rang B van het wetenschappelijk personeel in een wetenschappelijke instelling van de Staat, in aanmerking genomen voor de berekening van de zes jaar managementervaring.
Art. 32.De voorstellen met betrekking tot de profielen van de betrekkingen van algemeen directeur die op de datum van publicatie van dit besluit al gedaan zijn door de Gemeenschappelijke wetenschappelijke raad of de Wetenschappelijke raad van de instelling, worden beschouwd als voorstellen in de zin van artikel 7, § 2, 1°.
Art. 33.§ 1. Zo een betrekking van algemeen directeur niet wordt toegekend bij de uitvoering van dit besluit, worden zijn bevoegdheden uitgeoefend door de voorzitter waaronder de betrokken wetenschap-pelijke instelling van de Staat ressorteert. § 2. Bij het Ministerie van Landsverdediging worden de bevoegdheden van de voorzitter uitgeoefend door de directeur-generaal die bevoegd is voor het beheer van het burgerpersoneel. § 3. Zo de betrekking van voorzitter van de Programmatorische Federale Overheidsdienst Wetenschapsbeleid, niet is ingevuld op het ogenblik van de uitvoering van dit besluit, worden zijn bevoegdheden uitgeoefend door de secretaris-generaal van de Federale diensten voor wetenschappelijke, technische en culturele aangelegenheden.
Art. 34.§ 1. Bij de toekenning van de functie van algemeen directeur, worden de graden geschrapt die verbonden zijn met de functie van instellingshoofd waarvan de titularissen benoemd zijn in een van de in artikel 1 vermelde instellingen.
De titularissen van de in het eerste lid afgeschafte graden die niet aangesteld worden in een managementfunctie, worden niet meer geïntegreerd in de hiërarchische structuur van hun instelling.
Zij behouden het voordeel van hun weddeschaal verbonden aan hun afgeschafte graad.
Zij worden aangewezen als opdrachthouder door de Minister. De opdracht wordt bepaald door de Minister na overleg met de betrokken voorzitter. § 2. De toekenning van de functie van directeur van de ondersteunende dienst blokkeert in elke betrokken instelling, een in de personeelsformatie vastgelegde openstaande betrekking van een lid van het wetenschappelijk personeel belast met een leidinggevende functie of bij ontstentenis van het gewone wetenschappelijk personeel, aangewezen door de Minister.
Art. 35.Opgeheven worden : 1° het koninklijk besluit van 9 juni 1999 tot organisatie van de aanwijzing en de evaluatie van de ambtenaren die belast worden met het beheer van de federale wetenschappelijke instellingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 juli 2000;2° het koninklijk besluit van 13 juni 1999 betreffende de directiepremie die wordt toegekend aan de ambtenaren die belast worden met het beheer van de federale wetenschappelijke instellingen, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 december 2000.
Art. 36.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 37.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 22 januari 2003.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken en Modernisering van de Openbare Besturen, L. VAN DEN BOSSCHE