gepubliceerd op 24 juli 1999
Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden schorst voor de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen
21 JUNI 1999. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder het gebrek aan werk wegens economische oorzaken de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden schorst voor de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen (1)
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, inzonderheid op artikel 51, § 1, gewijzigd bij de wet van 26 juni 1992 en bij het koninklijk besluit nr.254 van 31 december 1983;
Gelet op het advies van het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen door de wet van 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de huidige economische toestand het spoedig verlengen van een regime van schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden rechtvaardigt voor de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen;
Op de voordracht van Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit is van toepassing op de werkgevers en op de werklieden van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor de begrafenisondernemingen.
Art. 2.§ 1. Bij volledig of gedeeltelijk gebrek aan werk wegens economische oorzaken kan de uitvoering van de arbeidsovereenkomst voor werklieden geheel worden geschorst of kan een regeling van gedeeltelijke arbeid worden ingevoerd vanaf de eerste werkdag volgend op deze van de kennisgeving. § 2. De kennisgeving vindt plaats uiterlijk bij de aanvang van de laatste arbeidsdag die de schorsingsperiode voorafgaat. Zij gebeurt ofwel door aanplakking van een bericht op een goed zichtbare plaats in de lokalen van de onderneming, wanneer de schorsing een collectief karakter heeft, ofwel door overhandiging aan de werkman of werkster van een geschrift, wanneer de schorsing geen collectief karakter heeft.
Deze moet de economische oorzaken die de volledige schorsing van de overeenkomst of het instellen van een regeling van gedeeltelijke arbeid rechtvaardigen, de datum waarop de volledige schorsing van de uitvoering van de overeenkomst of de regeling van gedeeltelijke arbeid zal ingaan en de datum waarop die schorsing of die regeling zal eindigen, alsook de data waarop de werklieden werkloos zullen zijn, vermelden. § 3. Wanneer de werkman de dag van de aanplakking of van het inzicht een individuele kennisgeving te overhandigen afwezig is, wordt hem de mededeling dezelfde dag onder een bij de post aangetekende omslag gezonden, met dien verstande dat in dat geval de schorsing van de uitvoering van de overeenkomst slechts ingaat op de tweede dag volgend op deze van de kennisgeving. § 4. Voor de toepassing van dit besluit wordt als arbeidsdag beschouwd iedere kalenderdag tijdens dewelke, krachtens het in de onderneming van toepassing zijnde werkrooster arbeid wordt verricht.
Art. 3.Een afschrift van de in artikel 2, § 2, bedoelde kennisgeving moet door de werkgever, onder een bij de post aangetekende omslag, worden gezonden aan het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is, de dag zelf van de aanplakking of van de individuele kennisgeving.
Art. 4.Dezelfde dag van de bij artikel 2, § 2, bedoelde kennisgeving moet de werkgever aan de ondernemingsraad, aan de vakbondsafvaardiging, de economische oorzaken mededelen die de volledige schorsing van de overeenkomst of het instellen van een regeling van gedeeltelijke arbeid rechtvaardigen.
Art. 5.De duur van de volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst mag vier weken niet overschrijden.
Wanneer de volledige schorsing van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst de voorziene duur van vier weken heeft bereikt, moet de werkgever de regeling van voltijdse arbeid gedurende een volledige arbeidsweek opnieuw invoeren alvorens een nieuwe termijn van volledige schorsing kan ingaan.
Art. 6.Een regeling van gedeeltelijke arbeid mag worden ingevoerd voor de duur van drie maanden wanneer zij tenminste één arbeidsdag per week omvat.
Wanneer de regeling van gedeeltelijke arbeid de maximumduur van drie maanden heeft bereikt, moet de werkgever gedurende een volledige arbeidsweek de regeling van voltijdse arbeid opnieuw invoeren alvorens een nieuwe regeling van gedeeltelijke arbeid kan ingaan.
Art. 7.Ingeval de werkman tijdelijk werkloos is gesteld, wordt de werkman geacht, op het eerste verzoek van de werkgever, elke mogelijkheid tot werkhervatting aan te grijpen, zonder dat opnieuw de formaliteiten voor de voortzetting van de lopende tijdelijke werkloosheid dienen vervuld te worden.
De werkgever is verplicht uiterlijk de eerste werkdag die volgt op de inwerkingtreding van deze wijzigingen, het werkloosheidsbureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening van de plaats waar de onderneming gevestigd is, schriftelijk op de hoogte te brengen van : 1° hetzij het aantal betrokken werklieden wanneer deze wijzigingen betrekking hebben op een afdeling van de onderneming, hetzij, in de andere gevallen, van de naam, voornamen en het adres van de werkloos gestelde werklieden;2° de data waarop deze werklieden werkloos zullen zijn.
Art. 8.Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1999 en treedt buiten werking op 1 januari 2002.
Art. 9.Onze Minister van Tewerkstelling en Arbeid is belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 21 juni 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Tewerkstelling en Arbeid, Mevr. M. SMET _______ Nota (1) Verwijzingen naar het Belgisch Staatsblad : Wet van 3 juli 1978, Belgisch Staatsblad van 22 augustus 1978. Wet van 26 juni 1992, Belgisch Staatsblad van 30 juni 1992.
Koninklijk besluit nr. 254 van 31 december 1983, Belgisch Staatsblad van 21 januari 1984.