Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 november 1997
gepubliceerd op 01 januari 1998

Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 mei 1984 betreffende de organisatie en de werking van het Paleis voor Schone Kunsten

bron
diensten van de eerste minister
numac
1997021415
pub.
01/01/1998
prom.
20/11/1997
ELI
eli/besluit/1997/11/20/1997021415/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
links
Raad van State (chrono)
Document Qrcode

20 NOVEMBER 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 mei 1984 betreffende de organisatie en de werking van het Paleis voor Schone Kunsten


VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat we de eer hebben U ter ondertekening voor te leggen heeft tot doel het Paleis voor Schone Kunsten in staat te stellen zijn culturele opdracht voort te zetten door het de middelen ter beschikking te stellen om zijn budgettaire zekerheid te waarborgen.

In het kader van de opdrachten die hem door de wet van 12 augustus 1981 werden toevertrouwd, heeft het Paleis voor Schone Kunsten, op 30 september 1996, een wijziging gevraagd van het bovenbedoelde koninklijk besluit van 15 mei 1984.

De bedoeling van die wijziging was de toepassing van verschillende tarieven en voorwaarden naar gelang de categorie van gebruikers van de zalen en lokalen van het paleis.

In zijn huidige vorm laat het koninklijk besluit van 15 mei 1984 niet toe een dergelijke differentiatie toe te passen. Zijn artikel 3 voorziet inderdaad dat "het tarief gelijk is voor alle gebruikers".

Welnu, het Paleis voor Schone Kunsten onderscheidt drie soorten gebruikers van zijn infrastructuur : a) de aangesloten verenigingen, erkend volgens het in afdeling II van hetzelfde koninklijk besluit vervatte mechanisme, rekening houdende met hun bijdrage tot de uitstraling van de cultuur;b) verenigingen die, zonder aangesloten te zijn, als "naaste" verenigingen worden betiteld.Deze instellingen, die geen begrip omvatten dat juridisch identificeerbaar is, dragen ook bij tot de culturele uitstraling van ons land. Daartoe behoren met name : de Koninklijke Muntschouwburg, het Nationaal Orkest van België, de Koningin Elizabethwedstrijd, het Koninklijk Filharmonisch Orkest van Vlaanderen, het Festival de Wallonie, ... c) alle andere niet-aangesloten gebruikers, waarvan sommige duidelijk winstgerichte handelsmaatschappijen zijn, niettegenstaande hun bijdrage tot de culturele uitstraling. De u voorgelegde wijziging van het koninklijk besluit van 15 mei 1984 beoogt de differentiatie van de tarieven tussen de gebruikers.

Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Dit artikel vervangt artikel 2 van het momenteel van kracht zijnde koninklijk besluit van 15 mei 1984.

Feitelijk schrapt het uit de tekst de uitdrukkelijke verwijzing naar het gelijkheidsbeginsel tussen de gebruikers. Het spreekt vanzelf dat het Paleis voor Schone Kunsten, als openbare instelling, dit publiekrechtelijk beginsel moet respecteren.

De uitdrukkelijke vermelding ervan in de tekst kan evenwel aanleiding geven tot verwarring en sommigen doen beweren dat een dergelijke gelijkheid maar mogelijk is door slechts één enkel tarief toe te passen. Die interpretatie wordt nog versterkt door artikel 3 van de huidige tekst, dat uitdrukkelijk stelt dat er slechts één tarief is.

In zijn advies merkt de Raad van State met reden op dat bij de woorden « instellingen en verenigingen » de term « Cultureel » werd weggelaten. Men wil inderdaad de toegang van het Paleis voor Schone Kunsten niet beperken tot enkel instellingen en verenigingen waarvan het maatschappelijk doel louter cultureel is. De nieuwe tekst breidt het gamma van potentiële gebruikers uit, maar het spreekt vanzelf dat deze er slechts culturele activiteiten zullen mogen organiseren, voorstellen of promoten.

Artikel 2 § 1. Deze paragraaf herneemt in zijn geheel de tekst van het huidige eerste lid, met uitzondering van de datum van 1 juli die wordt vervangen door een jaarlijkse verplichting waaraan moet worden voldaan voor de goedkeuring van de begroting van het Paleis voor Schone Kunsten. § 2. Deze paragraaf bestrijkt het gebied dat in het overige gedeelte van het huidige artikel 3 is vervat.

De eerste wijziging die wordt doorgevoerd, is de afschaffing zonder meer van het eenheidstarief.

Het begrip van verminderingen en kortingen waarnaar het verwijst, is reeds van toepassing in de huidige tekst voor de categorieën a) tot c), die in de gewijzigde tekst worden overgenomen. Deze laatste herneemt in dit opzicht in zijn geheel de momenteel van kracht zijnde tekst.

Dit begrip wordt evenwel uitgebreid tot twee bijkomende categorieën die niet langer betrekking hebben op de activiteiten zelf, maar op de gebruikers. Het gaat over het geheel genomen om twee categorieën die zich houden aan een dubbel principe : 1. de bijdrage tot de culturele uitstraling en 2. de afwezigheid van een winstoogmerk.

In de eerste plaats (punt d) komen de aangesloten verenigingen van het Paleis voor Schone Kunsten aan bod. Hun kenmerken zijn uitdrukkelijk vervat in artikel 7 van het huidige besluit.

Vervolgens (punt e) voert de wijziging het begrip van naaste vereniging in, zonder het te citeren. Een mechanisme ter erkenning door de raad van bestuur wordt aangewend. Het gaat gepaard met diverse voorzorgsmaatregelen : 1. de erkenning geldt voor één jaar;2. ze moet door de voogdijminister worden goedgekeurd;3. ze kan slechts betrekking hebben op (openbare of privé) instellingen zonder winstoogmerk;4. die instellingen moeten bijdragen tot de culturele uitstraling. § 3. De doorgevoerde wijzigingen mogen evenwel niet tot gevolg hebben dat het Paleis voor Schone Kunsten zelf in financiële moeilijkheden komt.

Daarom legt deze paragraaf twee formele beperkingen vast voor de toekenning van dergelijke verminderingen : a) de cumulatie van verminderingen of kortingen is beperkt : men kan zich ten hoogste beroepen op twee criteria;b) indien bovendien de begunstigden zelf de keuze niet zouden kunnen maken tussen die criteria, dan zal het Paleis voor Schone Kunsten die keuze in hun plaats maken, in zijn eigen budgettair belang. In zijn advies vreest de Raad van State dat een dergelijke procedure de belangen van de gebruikers negeert en dus op termijn nadelig zou zijn voor de financiën van het Paleis voor Schone Kunsten zelf. De Raad van State geeft evenwel geen precieze uitleg omtrent die vrees.

Het lijkt ons dat met die vrees geen rekening moet worden gehouden.

Inderdaad, het gaat hier uitsluitend om tariefverminderingen. In zijn eigen belang zal het management van de begunstigde verenigingen er moeten voor zorgen dat het publiek en de gebruikers er kunnen van genieten in de ruimste zin.

In de mate dat die begunstigden voorafgaandelijk het soort voorkeurtarief zullen moeten bepalen dat ze aanvragen, is de voorgestelde procedure van dien aard dat ze hen in hun keuze zal responsabiliseren. Ze zullen dus zo goed mogelijk het systeem kunnen begroten dat voor hen het voordeligst is.

Bezorgd over het vrijwaren van de budgettaire en financiële belangen van het Paleis voor Schone Kunsten zelf, zorgt de voorgestelde tekst er tenslotte enerzijds voor dat het voorgestelde mechanisme zo weinig mogelijk schade berokkend aan de instelling zelf en anderzijds dat het algemeen belang wordt gevrijwaard. Inderdaad, door het Paleis voor Schone Kunsten aan te zenen zelf te zorgen voor zijn financiële belangen, wil de tekst ook het bedrag controleren van de subsidie die de Federale Staat aan die instelling toekent.

Voor die drie redenen lijkt het ons dat zowel de belangen van het Paleis voor Schone Kunsten als deze van de gebruikers en de begunstigden hier worden gevrijwaard door een evenwichtige procedure. § 4. Om een maximale doorzichtigheid van de door het Paleis voor Schone Kunsten genomen beslissingen te garanderen, zal de uitvoerende macht in kennis gesteld worden van de tarieven, de kortingen, de verminderingen en de begunstigden, in de vorm van een bijlage bij de begroting van die instelling van openbaar nut.

We hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de eerbiedige en zeer trouwe dienaars, De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Wetenschapsbeleid, Y. YLIEF ADVIES VAN DE RAAD VAN STATE De Raad van State, afdeling wetgeving, eerste kamer, op 21 maart 1997 door de Minister van Wetenschapsbeleid verzocht hem van advies te dienen over een ontwerp van koninklijk besluit "tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 mei 1984 betreffende de organisatie en de werking van het Paleis voor Schone Kunsten", heeft op 25 september 1997 het volgende advies gegeven : Strekking van het ontwerp Het ontworpen besluit beoogt de tarieven voor het gebruik der lokalen van het Paleis van Schone Kunsten (PSK) te wijzigen in die zin dat : - het bestaande eenheidstarief voor het gebruik van de lokalen van het PSK wordt afgeschaft; - aan de bestaande twee soorten activiteiten waarvoor kortingen kunnen worden toegekend, ongeacht de organisator ervan, door het nieuwe artikel 3, § 2, d) en e), twee nieuwe categorieën worden toegevoegd, ditmaal van organisaties die kortingen kunnen krijgen.

Onderzoek van het ontwerp Aanhef In het eerste lid van de aanhef kan de verwijzing naar de wet van 12 augustus 1981, die de rechtsgrond vormt voor de ontworpen wijzigingen, worden aangevuld met de woorden : "inzonderheid op de artikelen 3 en 4".

Artikel 1 1. De ontworpen bepalingen gebruiken de term "raad van bestuur". Artikel 1 van het koninklijk besluit noemt hetzelfde orgaan echter "raad van beheer" en stelt voorts dat iedere verdere verwijzing ernaar moet gebeuren als "de raad". Men vervange "raad van bestuur" dan ook telkens door "raad" (1). 2. In de ontworpen tekst van artikel 2 is de nadere aanduiding "culturele" voor de woorden "instellingen en verenigingen" weggevallen.De toelichting bij artikel 1 in het verslag aan de Koning bevat hieromtrent geen verduidelijking. De enige aanduiding in dat verslag welke eventueel hierop betrokken zou kunnen worden, is de algemene toelichting, luidens welke als gebruikers van het PSK onder c) worden opgesomd, "alle andere niet-aangesloten gebruikers, waarvan sommige duidelijk winstgerichte handelsmaatschappijen zijn, niettegenstaande hun bijdrage tot de culturele uitstraling". Het spreekt voor zich dat, voor zover het PSK zijn lokalen in de toekomst ter beschikking zal kunnen stellen van instellingen en verenigingen welke geen cultureel doel nastreven, de door die gebruikers in de lokalen van het PSK te organiseren activiteiten niettemin van culturele aard zullen moeten zijn. Artikel 3, b), van de wet van 12 augustus 1981 bepaalt immers dat een der opdrachten van het PSK erin bestaat de gebouwen ter beschikking te stellen van "instellingen en verenigingen waarvan het doel is culturele activiteiten te Brussel en in de andere drie taalgebieden te organiseren".

Het zou nuttig zijn zulks op een meer concrete wijze toe te lichten in het verslag aan de Koning.

Artikel 2 1. In paragraaf 2 van het ontworpen artikel 3 kan de bepaling onder d) beknopter worden geformuleerd als volgt : « d) de aangesloten verenigingen, bedoeld in artikel 5;".

Uit artikel 5 volgt immers dat de erkenning met het begrip "aangesloten vereniging" overeenstemt, terwijl het vereiste dat om de korting of de vermindering te verkrijgen een verzoek moet uitgaan van de begunstigde zelf, reeds blijkt uit de inleidende zin van paragraaf 2. 2. Over de redactie van de ontworpen bepaling onder e) kan het volgende worden opgemerkt. 2.1. Luidens het verslag aan de Koning geldt de erkenning van een "naaste vereniging" - versta : de opname op de lijst bedoeld in e) - slechts voor de duur van een jaar. Hiervan is in de tekst van het ontwerp zelf niets terug te vinden hetgeen, volgens de gemachtigde van de regering, zou berusten op een vergetelheid. De tekst moet dan ook in die zin worden aangevuld. 2.2. In plaats van "de minister die de voogdij uitoefent" schrijve men "de minister die het toezicht uitoefent". In de Franse tekst vervange men "aient éte repris" door "soient inscrits". 2.3. De woorden "vooral representatief" in de Nederlandse tekst stemmen niet exact overeen met de woorden "particulierement représentatif" in de Franse tekst. Juister ware "bijzonder representatief". Bovendien komt het nogal vreemd over dat aan de "Federale Staat" een bepaalde cultuur wordt toegeschreven. De "Federale Staat" en de "Gemeenschappen", zoals deze laatste hier blijkbaar bedoeld worden, zijn staatkundige entiteiten welke bezwaarlijk als dragers van "cultuur" kunnen worden beschouwd.

Derhalve schrijve men in fine van e) : "... omdat zij bijzonder representatief zijn voor de cultuur in de Federale Staat en in de Gemeenschappen". 3. De selectie in paragraaf 3, door het PSK zelf, van de twee voor hemzelf financieel meest voordelige, doch voor de gebruiker dan ook minst voordelige criteria, zou de gebruikers ertoe moeten aanzetten zelf een keuze te maken.Deze gebruikersonvriendelijke regeling zou op langere termijn wellicht toch nadelig kunnen zijn voor de financiën van het PSK. 4. Niet de begunstigden van de verminderingen en de kortingen kunnen een bijlage bij de begroting vormen, wel de opgave daarvan.In paragraaf 4 schrijve men dan ook : "de lijst van de begunstigden ervan... ».

De kamer was samengesteld uit : de heren : J. De Brabandere, kamervoorzitter;

M. Van Damme, D. Albrecht, staatsraden;

G. Schrans, E. Wymeersch, assessoren van de afdeling wetgeving;

Mevr. A. Beckers, griffier.

De oversenstemming tussen de Nederlandse en de Franse tekst werd nagezien onder toezicht van de heer J. De Brabandere.

Het verslag werd uitgebracht door de heer G. Van Haegendoren, auditeur. De nota van het Coördinatiebureau werd opgesteld en toegelicht door de heer J. Drijkoningen, referendaris.

De griffier, A. Beckers De voorzitter, J. De Brabandere. 20 NOVEMBER 1997. Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 mei 1984 betreffende de organisatie en de werking van het Paleis voor Schone Kunsten ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 12 augustus 1981 houdende oprichting van een publiekrechtelijke rechtspersoon, genaamd « Paleis voor Schone Kunsten », inzonderheid de artikels 3 en 4;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 mei 1984 betreffende de organisatie en de werking van het Paleis voor Schone Kunsten;

Gelet op het advies van de inspectie van Financiën van 3 februari 1997;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Wetenschapsbeleid en van Onze Minister van Begroting, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Artikel 2 van het koninklijk besluit van 15 mei 1984 betreffende de organisatie en de werking van het Paleis voor Schone Kunsten wordt vervangen door de volgende bepaling : « Nadat hij het gemotiveerd advies van de in artikel 14 bedoelde commissie heeft ingewonnen, bepaalt de raad de algemene normen volgens welke hij de zalen en lokalen ter beschikking stelt van de instellingen en verenigingen en de algemene voorwaarden waaraan het gebruik van de zalen en lokalen is onderworpen. « Bijzondere voorwaarden kunnen worden bedongen in de overeenkomst die de raad met elke gebruiker sluit ».

Art. 2.Artikel 3 van hetzelfde besluit wordt vervangen door de volgende bepaling : « § 1. Voor de goedkeuring van zijn begroting bepaalt de raad jaarlijks het tarief van de vergoedingen die vanaf één juli van het volgende boekjaar voor het gebruik van de zalen en lokalen verschuldigd zijn. « § 2. Het in paragraaf 1 vermelde tarief kan verminderingen of kortingen omvatten die, op verzoek van de gebruikers, kunnen toegestaan worden voor : a) activiteiten die volgens de criteria vastgesteld door de Raad de culturele promotie bij de jeugd, bij de personen van de derde leeftijd of bij andere specifieke bevolkingsgroepen verzekeren;b) activiteiten waarvoor de organisatoren een door de raad bepaalde minimumbezetting van de zalen en lokalen waarborgen;c) reeksen van activiteiten, dit zijn activiteiten die ten minste driemaal onder een identieke vorm plaats hebben gedurende een periode van maximum twaalf maanden;d) de in artikel 5 bedoelde aangesloten verenigingen;e) de publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instellingen en verenigingen zonder winstoogmerk, voor zover ze, op eigen verzoek van te voren gericht aan de Raad, zijn opgenomen in een lijst die jaarlijks door de Raad is opgesteld en is goedgekeurd door de Minister die het toezicht uitoefent over het Paleis voor Schone Kunsten, omdat ze bijzonder representatief zijn voor de cultuur in de Federale Staat of in de Gemeenschappen. « § 3. Geen enkele gebruiker kan evenwel genieten van verminderingen of kortingen toegekend in functie van meer dan twee van de in paragraaf 2 van dit artikel vermelde criteria. In voorkomend geval zal het Paleis van Schone Kunsten, onder de in de aanvraag van de betrokken gebruiker aangehaalde criteria, de selectie maken die zijn eigen budgettaire en financiële belangen het minst schaadt. « § 4. De toegepaste tarieven, evenals de verminderingen, de kortingen en de begunstigden ervan, vormen een bijlage bij de begroting van het Paleis voor Schone Kunsten ».

Art. 3.Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 4.Onze Minister van Wetenschapsbeleid en Onze Minister van Begroting zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 november 1997.

ALBERT Van Koningswege : De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, H. VAN ROMPUY De Minister van Wetenschapsbeleid, Y. YLIEFF Voor de raadpleging van de voetnoot, zie beeld

^