Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 20 maart 2003
gepubliceerd op 31 maart 2003

Koninklijk besluit tot vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 15, vierde lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn

bron
federale overheidsdienst sociale zekerheid en programmatorische federale overheidsdienst maatschappelijke integratie, armoedebestrijding en sociale economie
numac
2003022329
pub.
31/03/2003
prom.
20/03/2003
ELI
eli/besluit/2003/03/20/2003022329/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

20 MAART 2003. - Koninklijk besluit tot vaststelling van de uitvoeringsmodaliteiten van artikel 15, vierde lid, van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, inzonderheid op artikel 15, vierde en vijfde lid, ingevoegd bij de programmawet van 24 december 2002;

Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 28 januari 2003;

Gelet op de akkoordbevinding van de Minister van Begroting van 29 januari 2003;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling gemotiveerd door de omstandigheid dat artikel 15 van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, door artikel 382 van de programmawet van 24 december 2002, aangevuld werd met een vierde en vijfde lid; dat volgens deze bepalingen de minister binnen de vijf werkdagen ten voorlopige titel het centrum moet aanduiden dat moet tussenkomen wanneer twee of meerdere O.C.M.W.'s hun bevoegdheid met betrekking tot een steunaanvraag betwisten; dat de Koning de procedure dient te bepalen om de bevoegde minister te vatten, evenals de wijze waarop ten voorlopige titel een oplossing aan het bevoegdheidsconflict zal worden gegeven; dat deze wetsbepalingen reeds in werking zijn getreden op 10 januari 2003 dat bevoegdheidsconflicten tussen O.C.M.W.'s tot resultaat hebben dat de noodzakelijke hulp uiteindelijk niet wordt verleend en aldus afbreuk wordt gedaan aan fundamentele rechten; dat de precaire situatie van dakloze personen en meer in het algemeen, van alle hulpbehoevenden die ingevolge bevoegdheidsbetwistingen van alle hulp verstoken blijven, vereist dat in onderhavig besluit dringend noodzakelijk de uitvoeringsmodaliteiten met betrekking tot voornoemd artikel 15, vierde lid, van de wet van 2 april 1965 worden vastgesteld.

Gelet op het advies nr. 34.805/3 van de Raad van State, gegeven op 4 februari 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State.

Op de voordracht van Onze Minister van Maatschappelijke Integratie, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1° « minister » : de Minister tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijke Integratie behoort;2° « centrum » : het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn;

Art. 2.Wanneer het centrum, aan wie een steunaanvraag werd overgezonden door een eerste centrum dat zich onbevoegd heeft verklaard, zich op zijn beurt niet bevoegd acht, verzoekt het de minister binnen de vijf werkdagen volgend op de dag van ontvangst van het dossier van de steunaanvraag, ten voorlopige titel te bepalen welk centrum bevoegd is om een beslissing te nemen over deze steunaanvraag, onverminderd eventuele latere administratieve of rechterlijke beslissingen met betrekking tot de territoriale bevoegdheid van de betrokken centra.

Art. 3.Dit verzoek geschiedt per brief, per telefax of per elektronische post. Het bevat alle inlichtingen betreffende de identiteit van de betrokkene, een beschrijving van de feitelijke en juridische elementen waarop de vermeende onbevoegdheid is gebaseerd, een afschrift van de door het eerste centrum overgezonden gemotiveerde beslissing, evenals de personalia van de persoon die het dossier beheert.

Art. 4.Elk centrum aan wie de minister een vraag om bijkomende informatie stelt, moet deze inlichtingen zonder verwijl aan de minister meedelen.

Art. 5.Binnen de vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek daartoe, bepaalt de minister het centrum dat bevoegd is om een beslissing te nemen over de steunaanvraag, onverminderd eventuele latere administratieve of rechterlijke beslissingen met betrekking tot de territoriale bevoegdheid van de betrokken centra.

De Minister kan de in het eerste lid vermelde beslissing nemen, ook al blijft het centrum, waaraan een in artikel 4 bedoelde vraag om informatie werd gesteld, in gebreke om de gevraagde inlichtingen te verstrekken.

Art. 6.De Minister brengt zijn met redenen omklede beslissing onverwijld ter kennis aan het centrum dat werd aangewezen om ten voorlopige titel een beslissing te nemen over de steunaanvraag.

Voornoemd centrum treedt zelf onverwijld in contact met de hulpaanvrager.

De andere in het bevoegdheidsconflict betrokken centra ontvangen van de Minister een eensluidend afschrift van zijn beslissing ter informatie.

Art. 7.Het centrum dat bij een rechterlijke beslissing die in laatste aanleg is gewezen of een administratieve beslissing waartegen geen beroep meer openstaat, definitief bevoegd wordt verklaard voor de steunverlening, moet in voorkomend geval de steun die is verleend door het voorlopig bevoegd verklaard centrum zonder mogelijkheid tot betwisting terugbetalen.

Art. 8.Onze Minister van Maatschappelijke Integratie is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 20 maart 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Maatschappelijke Integratie, J. VANDE LANOTTE

^