gepubliceerd op 30 april 1999
Koninklijk besluit waarbij aan de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-45 toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en machtiging wordt verleend het identificatienummer van dat register te gebruiken
19 MAART 1999. - Koninklijk besluit waarbij aan de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-45 toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en machtiging wordt verleend het identificatienummer van dat register te gebruiken
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Het ontwerp van koninklijk besluit dat wij U ter ondertekening voorleggen, strekt ertoe aan de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-45 toegang te verlenen tot bepaalde gegevens die zijn opgeslagen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, alsook haar machtiging te verlenen het identificatienummer van dat register te gebruiken.
Voornoemde studiecommissie is opgericht bij het koninklijk besluit van 6 juli 1997 (Belgisch Staatsblad van 12 juli 1997), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 28 oktober 1997 (Belgisch Staatsblad van 25 november 1997).
De wet van 15 januari 1999 betreffende de Studiecommissie betreffende het lot van de de bezittingen van de leden van de Joodse gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945 die voornoemd koninklijk besluit gedeeltelijk vervangt met terugwerkende kracht tot op 12 juli 1997, heeft een wettelijke grondslag gegeven aan het bestaan en aan de werkzaamheden van de Commissie De opdracht van de commissie bestaat erin alle opzoekingswerk te verrichten om opheldering te brengen over het lot van de bezittingen die tijdens de oorlog zijn geplunderd of achtergelaten en de Regering daarover verslag uit te brengen binnen twee jaar te rekenen van haar oprichting. Het mandaat van de commissie kan evenwel voor twee jaar worden verlengd.
De commissie heeft vooreerst het bestaande archief geïnventariseerd en op grond van een aantal dossiers een analyse gemaakt van de wijze waarop die gegevens het best konden worden benut.
Het geïnventariseerde archief is omvangrijk en de erin opgeslagen gegevens zijn van uiteenlopende aard, bijvoorbeeld Duitse stukken (zoals de lijst van personen die via Mechelen zijn gedeporteerd alsook het dossier van de Brüsseler Treuhandgesellschaft), of Belgische dossiers (stukken van de stad Brussel, van de politie van Antwerpen, van de bewaring van hypotheken, van de registratie, van de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers, van de Dienst voor economische recuperatie,...).
Om haar opzoekingswerk te oriënteren, beschikt de Commissie over een lijst met ongeveer 60.000 namen van personen die het slachtoffer zijn geweest van de anti-joodse maatregelen genomen door de Duitse bezetter. Deze lijst bevindt zich in het bestand van de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers.
Gelet op de omvang van het te verwerken archief, heeft de Dienst besloten haar opzoekingswerk te oriënteren enerzijds naar de personen in voornoemde lijst die nog in leven zijn, anderzijds naar personen met betrekking tot wie aanwijzingen bestaan dat een van hun bezittingen is teruggevonden.
De toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen is volstrekt noodzakelijk om na te gaan welke van de 60.000 betrokken personen nog in leven zijn. De Commissie zal in contact treden met alle geïdentificeerde personen. Systematisch opzoekingswerk in verband met hun persoon zal evenwel alleen worden verricht indien zij daartoe hun instemming verlenen.
Bovendien is het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister nodig om gegevens te verkrijgen die de mogelijkheid bieden het lot van de bezittingen van bepaalde personen na te gaan aan de hand van de grote bestanden van de openbare overheden, voornamelijk die van het Ministerie van Financiën, waarin dergelijke bezittingen zijn geïnventariseerd.
De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer heeft in haar advies nr. 26/98 d.d. 26 augustus 1998 geoordeeld dat het ontwerp van koninklijk besluit niet beschikte over de wettelijke machtiging bedoeld in artikel 5 van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.
Om aan dit bezwaar tegemoet te komen is beslist om aan de wetgever voor te stellen aan de Studiecommissie de mogelijkheid te bieden een gegevensbank op te richten, toegang tot het nationaal Register te verkrijgen en het nummer van het Rijksregister aan te wenden.
De wet van 15 januari 1999 vormt thans een geschikte wettelijke grondslag.
Artikelsgewijze bespreking Krachtens artikel 1 wordt aan de Commissie onder de gestelde voorwaarden toegang verleend tot de limitatief opgesomde gegevens van het Rijksregister van de natuurlijke personen en machtiging verleend om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken.
Er moet worden opgemerkt dat de toegang beperkt is tot gegevens nodig voor de tenuitvoerlegging van de taken van de Commissie bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6° en 8°, en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983.
Het gaat hierbij om volgende gegevens : naam en voornamen, geboorteplaats en -datum, geslacht, nationaliteit, hoofdverblijfplaats, plaats en datum van overlijden en burgerlijke stand.
De Commissie heeft van het merendeel van deze gegevens reeds kennis door middel van het bestand van de Dienst voor de Oorlogsslachtoffers.
De toegang tot het Rijksregister van de natuurlijke personen moet het mogelijk maken deze gegevens aan te vullen zodat kan worden nagegaan of de betrokken persoon nog in leven is, en in voorkomend geval, met hem in contact te treden. Aangezien de gebeurtenissen die de Commissie moet onderzoeken, reeds meer dan vijftig jaar geleden hebben plaatsgevonden, moet in een zo ruim mogelijke toegang tot de historiek van de gegevens worden voorzien om verificaties te verrichten teneinde persoonsverwarring te voorkomen.
In het tweede lid van voornoemd artikel wordt uitdrukkelijk bepaald welke personen toegang tot het Rijksregister verkrijgen en het identificatienummer ervan kunnen gebruiken.
Er moet worden onderstreept dat de leden en de deskundigen de vertrouwelijkheid van de persoonsgegevens ingewonnen in het kader van de werkzaamheden van de Commissie, in acht moeten nemen.
Overeenkomstig de wens van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer zal aan de andere personen belast met de verwerking van de gegevens worden gevraagd een document te ondertekenen waarin de nadruk erop wordt gelegd dat zij verplicht zijn de veiligheid van de verwerking en de vertrouwelijkheid van de gebruikte identificatienummers te waarborgen.
Naar luid van artikel 2 mogen de aldus verkregen gegevens uitsluitend worden aangewend voor de tenuitvoerlegging van haar onderzoeksopdracht en mogen zij niet aan derden worden medegedeeld.
Zoals hiervoren reeds is gesteld, wordt evenwel erin voorzien in contact te treden met de nog levende personen op wie deze gegevens betrekking hebben. Bij teruggevonden bezittingen kan het hierbij gaan om een afstammeling van de betrokken personen. Deze laatsten, hun wettelijke vertegenwoordigers en hun rechthebbenden worden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van die bepaling dan ook niet als derden beschouwd.
Om de communicatie tussen de Commissie en bepaalde overheden die haar gegevens nuttig voor de onderzoekopdracht kunnen bezorgen, te vergemakkelijken, moet erin worden voorzien dat de verkregen gegevens mogen worden meegedeeld aan de overheden en de instellingen bedoeld in artikel 5 van de wet d.d. 8 augustus 1983. Onder de gestelde voorwaarden worden deze overheden en instellingen niet als derden beschouwd, zodat het verbod op externe mededeling niet geldt.
Artikel 3 heeft betrekking op de doelstellingen van het gebruik van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen en de grenzen waarbinnen het nummer mag worden gebruikt.
Artikel 4, eerste lid, komt tegemoet aan een wens die de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer vaak heeft geformuleerd.
Het tweede lid voorziet erin dat andere derden dan de overheden en de instellingen die eveneens gemachtigd zijn het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken, geen kennis van dat nummer mogen hebben.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedige en zeer getrouwe dienaar De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, T. VAN PARYS
19 MAART 1999. - Koninklijk besluit waarbij aan de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-45 toegang wordt verleend tot het Rijksregister van de natuurlijke personen en machtiging wordt verleend het identificatienummer van dat register te gebruiken ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 15 januari 1999 betreffende de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse gemeenschap van Belgïe, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-1945;
Gelet op het advies van de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, uitgebracht op 26 augustus 1998;
Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, vervangen bij de wet 4 juli 1989 en gewijzigd bij de wet van 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat de Commissie naar luid van het koninklijk besluit van 6 juli 1997 is opgericht voor een periode van twee jaar die voor dezelfde duur kan worden verlengd;
Overwegende dat de wet van 15 januari 1999, die voornoemd koninklijk besluit gedeeltelijk vervangt met terugwerkende kracht tot op 12 juli 1997, een wettelijke grondslag heeft gegeven aan het bestaan en aan de werkzaamheden van de Commissie;
Overwegende dat gelet op de omvang van het te onderzoeken archief aan de Commissie binnen de kortst mogelijke tijd de nodige middelen moeten worden geboden om haar opdracht te vervullen;
Overwegende dat het gelet op de internationale context verantwoord is dat de Commissie haar activiteiten ononderbroken kan voortzetten;
Op de voordracht van onze Eerste Minister, van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en van Onze Minister van Justitie en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Aan de Studiecommissie betreffende het lot van de bezittingen van de leden van de Joodse gemeenschap van België, geplunderd of achtergelaten tijdens de oorlog 1940-45 die is opgericht bij de Diensten van de Eerste Minister, wordt binnen de grenzen, onder de voorwaarden en ten behoeve van de doelstellingen omschreven in de artikelen 2 tot 4 : 1° toegang verleend tot de gegevens bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 6° en 8°, en tweede lid van de wet d.d. 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen; 2° machtiging verleend om het identificatienummer van voornoemd register te gebruiken. De toegang en het gebruik bedoeld in het eerste lid zijn toegestaan : a) aan de voorzitter en aan de leden van de commissie die door hem zijn aangewezen;b) aan de historici en de ambtenaren van niveau 1 die de Diensten van de Eerste Minister en andere ministeries ter beschikking stellen van de Commissie.
Art. 2.De gegevens verkregen op grond van artikel 1, eerste lid, 1°, mogen uitsluitend worden aangewend voor de tenuitvoerlegging van de onderzoeksopdracht van de Commissie.
Zij mogen niet aan derden worden medegedeeld.
In verband met de toepassing van het eerste lid worden volgende personen en instanties niet als derden beschouwd : 1° de natuurlijke personen op wie de gegevens betrekking hebben, alsook hun wettelijke vertegenwoordigers en hun rechthebbenden;2° de openbare overheden en de instellingen aangewezen op grond van artikel 5 van voornoemde wet van 8 augustus 1983.
Art. 3.De personen bedoeld in artikel 1, tweede lid, kunnen het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen in hun bestanden en repertoria alleen als identificatie- middel gebruiken : 1° voor interne beheersdoeleinden;2° in hun relaties met de openbare overheden en instellingen aan wie de machtiging bedoeld in artikel 8 van voornoemde wet van 8 augustus 1983 ook is verleend.
Art. 4.De lijst van de personen bedoeld in artikel 1, tweede lid, met vermelding van hun functie en eventueel hun graad, wordt aan de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer bezorgd.
Het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen mag niet worden gereproduceerd op stukken die ter kennis van andere derden dan de overheden en instellingen bedoeld in dit besluit mogen worden gebracht.
Art. 5.Onze Eerste Minister, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Justitie, zijn ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 19 maart 1999.
ALBERT Van Koningswege : De Eerste Minister, J.-L. DEHAENE De Minister van Binnenlandse Zaken, L. VAN DEN BOSSCHE De Minister van Justitie, T. VAN PARYS