Etaamb.openjustice.be
Koninklijk Besluit van 15 mei 2003
gepubliceerd op 24 juni 2003

Koninklijk besluit betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen

bron
federale overheidsdienst volksgezondheid, veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
numac
2003022651
pub.
24/06/2003
prom.
15/05/2003
ELI
eli/besluit/2003/05/15/2003022651/staatsblad
staatsblad
https://www.ejustice.just.fgov.be/cgi/article_body(...)
Document Qrcode

15 MEI 2003. - Koninklijk besluit betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen


ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren, gewijzigd bij de wet van 4 mei 1995, inzonderheid op artikel 4, § 4;

Gelet op het koninklijk besluit van 23 juni 1994 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen;

Gelet op de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschap van 19 november 1991 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (91/630/EEG), gewijzigd door de Richtlijn 2001/88/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 oktober 2001 en door Richtlijn 2001/93/EG van de Commissie van 9 november 2001;

Gelet op het akkoord van de Gewestregeringen;

Gelet op het verzoek om spoedbehandeling, gemotiveerd door de noodzaak om onverwijld maatregelen te nemen inzake de bescherming van varkens in varkenshouderijen voortvloeiend uit de verplichting zich binnen de voorgeschreven termijn te schikken naar Richtlijn 2001/93/EG teneinde economische distorsies tegenover de omringende landen van de Europese Unie te vermijden en het feit dat België zich bij een niet tijdige omzetting in een uitzonderingstoestand zou bevinden binnen Europa, wat het imago en de belangen van ons land niet ten goede zou komen;

Gelet op advies 35.330/3 van de Raad van State, gegeven op 15 april 2003, met toepassing van artikel 84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.§ 1. Varkens op varkensbedrijven moeten gehouden en verzorgd worden overeenkomstig de bepalingen van dit besluit en de bijlage bij dit besluit. § 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder : 1. Varken : een varken van ongeacht welke leeftijd, dat wordt gehouden voor de fokkerij of de mesterij;2. Beer : een geslachtsrijp mannelijk varken, bestemd voor de fokkerij;3. Zeug : vrouwelijk varken vanaf de eerste worp;4. Gelt : een geslachtsrijp vrouwelijk varken dat nog niet heeft geworpen;5. Zogende zeug : een vrouwelijk varken in de perinatale periode totdat de biggen zijn gespeend;6. Guste en drachtige zeug : een zeug tussen het spenen en de perinatale periode;7. Big : een varken vanaf de geboorte tot aan het spenen;8. Gespeend big : varken vanaf het spenen tot de leeftijd van tien weken;9. Gebruiksvarken : varken vanaf de leeftijd van tien weken tot het moment van dekken of slachten;10. Inseminatie : natuurlijke of kunstmatige inseminatie. HOOFDSTUK I. - Minimumvoorschriften voor oppervlakte en vloeren

Art. 2.§ 1. Onverminderd de bepalingen van hoofdstuk II van de bijlagen moet voor elk gespeend varken of gebruiksvarken dat in een groep wordt gehouden, met uitzondering van gelten na inseminatie en zeugen, een vrije vloerruimte beschikbaar zijn van ten minste : Levend gewicht (kg) m2 tot 10 0,15 van 10 tot 20 0,20 van 20 tot 30 0,30 van 30 tot 50 0,40 van 50 tot 85 0,55 van 85 tot 110 0,65 meer dan 110 1,00 § 2. Indien voor de varkens, bedoeld in voorgaande paragraaf en de biggen, betonnen roostervloeren worden gebruikt : 1. is de maximale grootte van de spleetbreedte : 11 mm voor biggen; 14 mm voor gespeende varkens; 18 mm voor gebruiksvarkens; 2. is de minimale balkbreedte : 50 mm voor biggen en gespeende varkens en 80 mm voor gebruiksvarkens. HOOFDSTUK II. - Huisvesting van gelten en zeugen

Art. 3.§ 1. Zeugen en gelten moeten in groepen gehouden worden vanaf vier weken na de inseminatie tot één week vóór de verwachte werpdatum.

De zijden van de box waarin de groep wordt gehouden, moeten langer zijn dan 2,8 m. Indien minder dan zes dieren in een groep worden gehouden, moeten de zijden van de box waarin de groep wordt gehouden langer zijn dan 2,4 m. § 2. In afwijking van de bepalingen van voorgaande paragraaf mogen zeugen en gelten die in bedrijven met minder dan 10 zeugen worden gehouden, tijdens de in voorgaande paragraaf bedoelde periode apart worden gehouden, mits zij zich gemakkelijk in de box kunnen omdraaien.

Art. 4.§ 1. Voor elke in groep gehouden zeug en gelt na inseminatie moet de totale vrije vloerruimte respectievelijk minimaal 1,64 m2 en 2,25 m2 bedragen. Indien deze dieren in groepen van minder dan zes individuen worden gehouden, moet de vrije vloerruimte worden vergroot met 10 %. Indien deze dieren in groepen van ten minste 40 worden gehouden, mag de vrije vloerruimte worden verkleind met 10 %. § 2. Een deel van de in voorgaande paragraaf voorgeschreven ruimte, dat minimaal 0,95 m2 per gelt en 1,3 m2 per zeug bedraagt, moet bestaan uit een dichte vloer waarvan maximaal 15 % bestaat uit afvoergaten. Bij het gebruik van betonnen roostervloeren moet de balkbreedte tenminste 80 mm bedragen en de spleetbreedte ten hoogste 20 mm.

Art. 5.§ 1. Het bouwen of het installeren van aanbindsystemen voor zeugen en gelten is verboden. § 2. Het aanbinden aan de nek van zeugen en gelten is verboden. § 3. Met ingang van 1 januari 2006 is het aanbinden van zeugen en gelten verboden.

Art. 6.Onverminderd de eisen die zijn vastgesteld in de bijlage, moeten zeugen en gelten permanent kunnen beschikken over los materiaal dat tenminste voldoet aan de desbetreffende eisen van die bijlage.

Art. 7.§ 1. Teneinde hun honger te verminderen en in de behoefte tot kauwen te voorzien, moeten alle guste en drachtige zeugen en gelten een toereikende hoeveelheid bulk- of vezelrijk voer en energierijk voer krijgen. § 2. Het voedersysteem voor zeugen en gelten in groepshuisvesting moet waarborgen dat ieder dier voldoende voedsel tot zich kan nemen, zelfs in aanwezigheid van concurrenten. HOOFDSTUK III. - Algemene bepalingen

Art. 8.§ 1. Varkens die in groepen moeten worden gehouden maar buitengewoon agressief zijn, door andere varkens zijn aangevallen of ziek of gewond zijn, mogen tijdelijk worden opgesloten in een aparte box. § 2. In de gevallen bedoeld in voorgaande paragraaf moet het dier zich in die aparte box gemakkelijk kunnen omdraaien, voorzover dat niet in strijd is met specifiek veterinair advies.

Art. 9.Varkens die buiten gehouden worden, moeten beschikken over een beschutting tegen ongunstige weersomstandigheden.

Art. 10.Eenieder die personen in dienst heeft of neemt om varkens te verzorgen ziet erop toe dat deze personen instructies en richtsnoeren hebben gekregen inzake de desbetreffende bepalingen van dit besluit en de bijlage. HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen

Art. 11.Overtredingen van de bepalingen van dit besluit worden opgespoord, vastgesteld en gestraft overeenkomstig de bepalingen van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren.

Art. 12.De bepalingen van de artikelen 2, §§ 2, 3, 4, 6 en 8, § 2, zijn van toepassing op alle bedrijven die na 1 januari 2003 voor het eerst in gebruik worden genomen of na die datum gebouwd of verbouwd worden. Met ingang van 1 januari 2013 zijn deze bepalingen van toepassing op alle bedrijven.

Art. 13.Het koninklijk besluit van 23 juni 1994 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen wordt opgeheven.

Art. 14.Onze Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu is belast met de uitvoering van dit besluit.

Gegeven te Brussel, 15 mei 2003.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, J. TAVERNIER

Bijlage bij het koninklijk besluit van 15 mei 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen HOOFDSTUK I. - ALGEMENE VOORWAARDEN In het gedeelte van het gebouw waar varkens worden gehouden, moet een continu geluidsniveau van 85 dBA of hoger worden vermeden. Constant of plotseling lawaai moet worden vermeden.

In de ruimten waar varkens worden gehouden, moet de lichtintensiteit ten minste 40 lux bedragen gedurende ten minste 8 uur per dag.

Teneinde natuurlijke lichtval toe te laten moeten in elke varkensstal gebouwd na 1 januari 2003 lichtdoorlatende openingen in dak en/of muren voorzien worden, waarvan de totale oppervlakte niet kleiner mag zijn dan 3 % van de vloeroppervlakte.

De varkensstallen moeten zo zijn gebouwd dat de varkens : - toegang hebben tot een schone ligruimte met een comfortabele afwerking en temperatuur en met een adequate waterafvoer, waar alle dieren tegelijk kunnen liggen; - kunnen rusten en normaal kunnen opstaan; - andere varkens kunnen zien; in de laatste week vóór het werpen en tijdens het werpen mogen zeugen en gelten evenwel uit het zicht van soortgenoten worden gehouden.

Onverminderd artikel 6, moeten de varkens permanent kunnen beschikken over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen. bv. stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, voorzover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.

De vloeren moeten vlak maar niet glibberig zijn om te voorkomen dat de dieren zich verwonden, en moeten zo zijn ontworpen, uitgevoerd en onderhouden dat zij bij de dieren geen letsels of pijn veroorzaken.

Zij moeten aangepast zijn aan het gewicht en de grootte van de dieren en moeten, wanneer geen strooisel wordt verstrekt, een stevig, vlak en stabiel oppervlak vormen.

Alle varkens moeten ten minste eenmaal per dag worden gevoederd.

Wanneer varkens in groep worden gevoederd en niet ad libitum of via een automatisch individueel voedersysteem, moeten zij allemaal tegelijk kunnen eten.

Varkens van meer dan twee weken oud moeten permanent over voldoende vers water kunnen beschikken.

Het couperen van staarten en het verkleinen van de hoektanden mogen niet als routinemaatregel worden uitgevoerd, maar alleen wanneer bepaalde kwetsuren van spenen bij zeugen of van oren en staarten bij andere varkens zijn geconstateerd. Voordat tot deze ingrepen wordt besloten, moeten maatregelen worden getroffen om staartbijten en andere gedragsstoornissen te voorkomen, de omgeving en de varkensdichtheid in aanmerking genomen. Hiertoe moeten ontoereikende omgevingsfactoren of beheerssystemen worden aangepast.

De slagtanden van beren mogen worden ingekort om verwondingen bij andere dieren te voorkomen of om veiligheidsredenen.

Lokalen, hokken, uitrusting en gereedschap voor varkens moeten op passende wijze worden gereinigd en ontsmet ten einde kruiscontaminatie en ziekteverwekkers te voorkomen.

Het opvangen, opslaan en behandelen van de mest op de bedrijven moet op zodanige manier gebeuren dat de varkens niet blootgesteld worden aan gassen zoals ammoniak, koolzuur, H2S en CO in concentraties die schadelijk zijn voor hun gezondheid.

HOOFDSTUK II. - BIJZONDERE VOORSCHRIFTEN VOOR DE VERSCHILLENDE CATEGORIEEN VARKENS BEREN De berenhokken moeten zo gelegen en gebouwd zijn dat de beer zich kan omdraaien en de andere varkens kan horen, ruiken en zien. Verder moet een volwassen beer over een vrije vloeroppervlakte van ten minste 6 m2 kunnen beschikken.

Wanneer het hok tevens wordt gebruikt voor het dekken, moet een volwassen beer over een vrije vloeroppervlakte van ten minste 10 m2 kunnen beschikken en moet het hok volledig vrij zijn van obstakels.

Deze bepaling is van toepassing op alle bedrijven die na de inwerkingtreding van dit besluit nieuw worden gebouwd, worden verbouwd of voor het eerst in gebruik worden genomen; met ingang van 1 januari 2005 is deze bepaling van toepassing op alle bedrijven.

Een deel van de totale vloeroppervlakte dat groot genoeg is voor de beer om te liggen, moet bestaan uit een dichte vloer of moet worden voorzien van een mat of van stro of een ander geschikt materiaal.

ZEUGEN EN GELTEN Er moeten maatregelen worden getroffen om de agressie in groepen te beperken, door zoveel mogelijk te werken met stabiele groepen.

Drachtige zeugen en gelten moeten zo nodig tegen uitwendige en inwendige parasieten worden behandeld. Drachtige zeugen en gelten moeten, voordat zij in het kraamhok worden gebracht, grondig worden schoongemaakt.

In de laatste week vóór het werpen moeten zeugen en gelten over voldoende en adequaat nestmateriaal kunnen beschikken, tenzij zulks met de op het bedrijf gebruikte mengmestmethode technisch niet uitvoerbaar is.

Achter de zeug of gelt moet een vrije ruimte zijn om het natuurlijke of begeleide werpen te vergemakkelijken.

Kraamhokken waarin de zeugen zich vrij kunnen bewegen, moeten voorzien zijn van een bescherming voor de biggen, bv. een zeugenbeugel.

BIGGEN Een deel van de totale vloeroppervlakte dat groot genoeg is om alle dieren tegelijk te laten rusten, moet bestaan uit een dichte vloer of moet worden voorzien van een mat of van stro of ander geschikt materiaal.

Wanneer een kraamhok wordt gebruikt, moeten de biggen voldoende ruimte hebben om ongehinderd te kunnen zuigen.

Biggen mogen niet worden gespeend voordat zij 28 dagen oud zijn, tenzij het welzijn of de gezondheid van de zeug of van de biggen anders in het gedrang komt. Biggen mogen evenwel ten hoogste zeven dagen vroeger worden gespeend wanneer zij naar gespecialiseerde voorzieningen worden gebracht die volledig worden leeggemaakt en grondig worden gereinigd en ontsmet vóórdat een nieuwe groep wordt binnengebracht en die gescheiden zijn van de voorzieningen waar zeugen worden gehouden, dit alles om het overdragen van ziekten op de biggen zoveel mogelijk te beperken.

GESPEENDE BIGGEN EN GEBRUIKSVARKENS Als varkens in groep worden gehouden, moeten maatregelen worden genomen om van het normale gedrag afwijkende gevechten te voorkomen.

De dieren moeten worden gehouden in groepen waaraan zo weinig mogelijk dieren mogen worden toegevoegd eenmaal de groepen gevormd zijn. Het in groepen plaatsen van varkens moet zo vlug mogelijk gebeuren, bij voorkeur vóór of anders ten hoogste één week na het spenen. Als varkens aan een groep moeten worden toegevoegd, moeten zij voldoende mogelijkheden hebben om aan de andere varkens te ontsnappen en zich voor hen te verbergen.

Bij tekenen van ernstige gevechten moeten de oorzaken hiervan onmiddellijk worden onderzocht en moeten passende maatregelen worden genomen, zoals het eventueel verstrekken van stro aan de dieren of van ander materiaal om te onderzoeken. Dieren die worden bedreigd of bijzonder agressieve dieren moeten van de groep worden gescheiden overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 van dit besluit. 4. Het systematisch toedienen van kalmeermiddelen om het toevoegen van dieren aan een groep te vergemakkelijken, is verboden.Het is slechts toegestaan in uitzonderlijke gevallen en op advies van een dierenarts.

Gezien om te worden gevoegd bij Ons besluit van 15 mei 2003 betreffende de bescherming van varkens in varkenshouderijen.

ALBERT Van Koningswege : De Minister van Consumentenzaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, J. TAVERNIER

^