gepubliceerd op 27 mei 2009
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut
12 MEI 2009. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut
ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op artikel 11, § 1, vervangen bij de wet van 22 juli 1993 en gewijzigd bij de wet van 24 december 2002;
Gelet op het koninklijk besluit van 3 april 1997 houdende maatregelen met het oog op de responsabilisering van de openbare instellingen van sociale zekerheid, met toepassing van artikel 47 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leefbaarheid van de wettelijke pensioenstelsels, bekrachtigd bij de wet van 12 december 1997, inzonderheid op artikel 21, § 1;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, inzonderheid op de artikelen 18 en 21;
Gelet op het advies van de Inspecteur van Financiën, gegeven op 12 september 2008;
Gelet op de akkoordbevinding van Onze Staatssecretaris voor Begroting, van 10 oktober 2008;
Gelet op het protocol nr. 622 van 24 november 2008 van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten;
Gelet op de adviezen van het College van de Openbare Instellingen van Sociale zekerheid van 6 juni 2008 en 3 april 2009;
Gelet op advies 45.574/1 van de Raad van State, gegeven op 22 december 2008, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op de voordracht van Onze Minister van Ambtenarenzaken en op het advies van Onze in Raad vergaderde Ministers, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Artikel 18 van het koninklijk besluit van 8 januari 1973 tot vaststelling van het statuut van het personeel van sommige instellingen van openbaar nut, vervangen bij het koninklijk besluit van 25 november 1993, wordt vervangen als volgt : «
Art. 18.Artikel 82 moet als volgt worden gelezen : «
Artikel 82.De volgende raden van beroep worden ingesteld : 1° een raad van beroep voor het geheel van de openbare instellingen van sociale zekerheid;2° een raad van beroep voor het geheel van de instellingen van openbaar nut;3° een raad van beroep voor de leidende ambtenaren. De raden van beroep bevatten zoveel afdelingen als er taalstelsels zijn voor de ambtenaren die kunnen vragen om door hen te worden gehoord.
De raad van beroep voor leidende ambtenaren omvat een Nederlandse en een Franse afdeling.
Het taalstelsel van de ambtenaar bepaalt voor welke afdeling hij verschijnt. »
Art. 2.Artikel 21 van hetzelfde besluit, vervangen bij het koninklijk besluit van 4 augustus 2004, wordt vervangen als volgt : «
Art. 21.Artikel 84 moet als volgt worden gelezen : «
Art. 84.§ 1. De raden van beroep zijn samengesteld uit : 1° twee voorzitters, magistraten, door Ons benoemd;de Franstalige voorzitter zit de Franstalige afdeling voor, de Nederlandstalige voorzitter zit de Nederlandstalige afdeling voor; 2° per afdeling, assessoren gekozen uit de vaste ambtenaren;3° per afdeling, een griffier-rapporteur;4° plaatsvervangers, namelijk drie voorzitters door Ons benoemd, ten minste twee griffiers-rapporteurs en assessoren. § 2. Twee van de plaatsvervangende voorzitters nemen respectievelijk het voorzitterschap waar van de Franstalige afdeling voor de Franstalige voorzitter en van de Nederlandstalige afdeling voor de Nederlandstalige voorzitter.
De derde plaatsvervangende voorzitter moet zijn kennis van het Duits bewijzen evenals van het Frans of het Nederlands. Hij treedt inzonderheid op als voorzitter van de afdeling die ermede belast is een advies uit te brengen over de beroepen die worden ingediend door ambtenaren van het Duitse taalstelsel.
Bij gebrek aan magistraten, mogen eremagistraten of emeritus-magistraten aangewezen worden. § 3. De helft van de assessoren wordt door de Minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren aangewezen, op voorstel, naar gelang het geval, van de in college van de openbare instellingen van sociale zekerheid vergaderde leidende ambtenaren of van de in college vergaderde leidende ambtenaren van de instellingen van openbaar nut.
De andere helft wordt per organisatie aangewezen door de representatieve vakorganisaties, naar rato van twee assessoren in de Nederlandse en Franse afdelingen en één assessor in de Duitse afdeling.
De assessoren worden gekozen uit de vaste ambtenaren die ten minste 35 jaar oud zijn en zes jaar goede dienst tellen. Bij gebrek aan ambtenaren die zes jaar goede dienst tellen, kan van deze voorwaarde worden afgeweken.
De representativiteit in de raden van beroep is die welke bepaald is bij de artikelen 7 of 8, § 1, van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
De door de vakorganisaties aangewezen assessoren moeten door de Minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren worden erkend. De weigering tot erkenning wordt voorgelegd aan het advies van het Comité voor de federale, de gemeenschaps- en de gewestelijke overheidsdiensten. § 4. De griffier-rapporteur wordt door de Minister tot wiens bevoegdheid de Ambtenarenzaken behoren aangewezen. Hij is niet stemgerechtigd. § 5. De plaatsvervangende voorzitter, assessoren en griffiers worden op dezelfde manier aangewezen als de gewone leden. § 6. Wanneer bij de raad van beroep voor de openbare instellingen van sociale zekerheid een beroep wordt aanhangig gemaakt dat is ingediend door een vaste ambtenaar van één van deze instellingen, dient in de raad ten minste één assessor zitting te hebben die tot deze instelling behoort.
Wanneer bij de raad van beroep voor de instellingen van openbaar nut een beroep wordt aanhangig gemaakt dat is ingediend door een vaste ambtenaar van één van deze instellingen, dient in de raad ten minste één assessor zitting te hebben die tot deze instelling behoort.
De gewone of plaatsvervangende assessoren die zitting houden voor het onderzoek van een zaak, moeten tot hetzelfde of een hoger niveau behoren als dat van de verzoeker. § 7. In elke zaak wijst de betrokken minister of zijn afgevaardigde een vaste ambtenaar van niveau A en een vervanger aan om het betwiste voorstel te verdedigen.
Deze ambtenaar mag niet aan de beraadslaging deelnemen. Het advies vermeldt de naleving van dit verbod. »
Art. 3.De rechtspositionele bepalingen die toepasselijk zijn op de datum van het van kracht worden van dit besluit, blijven van toepassing op de beroepen die vóór deze datum bij de raden van beroep zijn ingesteld.
Art. 4.Onze Ministers en Onze Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 12 mei 2009.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Ambtenarenzaken, S. VANACKERE