gepubliceerd op 21 december 2012
Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet
11 DECEMBER 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet
VERSLAG AAN DE KONING Sire, Richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 tot wijziging van deel II van bijlage I bij Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage dwingt ons er toe om u op korte tijd opnieuw een ontwerp van koninklijk besluit voor te leggen tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet.
Er moet aangestipt worden dat de bewoordingen van de in dit ontwerp voorgestelde begrippen en veronderstellingen ter berekening van het jaarlijkse kostenpercentage (hierna JKP) soms afwijken van de letterlijke tekst van de richtlijn. Het doel is om enkele verduidelijkingen aan te brengen op basis van de informatie ontvangen van de Europese Commissie en tegelijk rekening te houden met de begrippen uit de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet (hierna WCK) en het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet.
In dat verband moet ook verwezen worden naar het document van de Europese Commissie van 8 mei 2012 met richtsnoeren over de toepassing van de Richtlijn 2008/48/EG wat betreft de kosten en het jaarlijkse kostenpercentage voor het consumentenkrediet (Guidelines on the application of Directive 2008/48/EC (Consumer Credit Directive) in relation to costs and the Annual Percentage Rate of Charge), hierna « de richtsnoeren ». Die richtsnoeren zijn richtinggevend maar niet bindend voor de lidstaten. En sommige interpretaties over de toepassing van de richtlijn zijn nog altijd onduidelijk of incoherent.
Daar waar de richtlijn niet duidelijk is probeert dit ontwerp van besluit de standpunten van de Europese Commissie maximaal te volgen.
Het advies van de Raad van State werd integraal gevolgd. In de aanhef van het ontwerp van besluit werd de verwijzing naar artikel 1, 5° van de wet weggelaten. De Raad heeft geen fundamentele opmerkingen over de tekst en spreekt zich niet uit over of de afwijkingen van de tekst van de richtlijn verenigbaar zijn met de eisen inzake maximale harmonisatie, vermits dat een technische kennis vereist die zijn adviesbevoegdheid te buiten gaat.
Artikelsgewijze bespreking Artikel 1 Dit artikel behoeft geen bijzondere commentaar.
Art. 2 Artikel 2, van dit ontwerp vervangt artikel 4, § 3, van het besluit van 4 augustus 1992, teneinde die bepalingen aan te passen aan de veronderstellingen in artikel 19 en bijlage I, deel II van Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad, zoals gewijzigd door Richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 tot wijziging van deel II van bijlage I bij Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage.
Voor de duidelijkheid van de tekst wordt afgeweken van de woorden in de richtlijn die respectievelijk de debetrente en de overige kosten van de totale kosten van het krediet voor de consument, bedoeld in artikel 1, 5°, van de wet, aanduiden. Voor de debetrente wordt het woord « debetrente » uit artikel 1, 5° van de wet gebruikt en voor de overige kosten van de totale kosten van het krediet voor de consument het woord « kosten ».
Voor de bespreking wordt onder « het huidige lid van artikel 4, § 3 » telkens verstaan « het huidige lid van artikel 4, § 3 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet zoals laatst gewijzigd door het koninklijk besluit van 21 juni 2011 tot wijziging van verschillende besluiten inzake consumentenkrediet [...].
Het voorgestelde eerste lid herneemt het huidige eerste lid van artikel 4, § 3 dat artikel 19 (3) van Richtlijn 2008/48/EG omzette.
Het voorgestelde tweede lid herneemt het huidige tweede lid van artikel 4, § 3 dat artikel 19 (4) van de Richtlijn 2008/48/EG omzette.
De inleidende zin van het voorgestelde derde lid herneemt de inleidende zin van het huidige zevende lid van artikel 4, § 3 dat artikel 19 (5), eerste lid van de richtlijn omzette maar vervangt « onbekende parameters » door « niet kwantificeerbare parameters ».
De richtlijn zelf is met woorden als « zo nodig » en « kan » niet duidelijk of, en in welke mate, van de bijkomende veronderstellingen uitgegaan moet worden. In het huidige zevende lid van artikel 4, § 3 werd dit al verduidelijkt door te spreken van onbekende parameters.
Echter omdat de Commissie in de richtsnoeren (blz. 27), naast onbekende parameters, ook spreekt van onbepaalbare parameters en parameters die afhankelijk zijn van hoe de kredietovereenkomst wordt uitgevoerd, wordt het ruimere begrip « niet-kwantificeerbare » parameters voorgesteld.
Of parameters niet kwantificeerbaar zijn, en er dus bijkomende veronderstellingen nodig zijn, hangt in de eerste plaats af van wat er in de kredietovereenkomst staat. Dit derde lid moet immers samen met het voorgestelde eerste lid gelezen worden.
De parameters die niet kwantificeerbaar zijn omdat ze afhankelijk zijn van hoe de kredietovereenkomst wordt uitgevoerd zijn bijvoorbeeld de kosten in een overeenkomst met vrijheid van kredietopneming die wijzigen in functie van het opgenomen bedrag. De veronderstelling van de hoogste rentevoet en kosten voor de duur van de overeenkomst (de bepaling voorgesteld onder 9° van dit derde lid) is dus nodig als minstens een van de veronderstellingen voorgesteld onder 1° tot en met 8° van dit derde lid nodig is om de basisvergelijking voor het JKP op te lossen.Andere niet kwantificeerbare parameters zijn bijvoorbeeld de duur bij een overeenkomst van onbepaalde duur, het moment van kredietopneming of terugbetaling bij een gedeeltelijke of gehele vrijheid van kredietopneming of terugbetaling, de debetrentevoet als die afhankelijk is van een « indicator » (zie hierna onder 10° van dit derde lid) en het kredietopnemingsmechanisme als de consument kan kiezen uit verschillende mechanismen.
De bepalingen voorgesteld onder 1° en 2° van het derde lid hernemen, respectievelijk, de huidige bepalingen onder 2° en 3° van het huidige zevende lid van artikel 4, § 3.
De bepalingen voorgesteld onder 3° van het derde lid hernemen het huidige derde en vierde lid van artikel 4, § 3 en vullen het aan met een nieuwe bepaling. Het huidige derde lid van artikel 4, § 3 zette de bepaling onder b) van bijlage I, deel II van de richtlijn om die in de huidige richtlijn hernomen wordt onder c) van bijlage I, deel II van de richtlijn.
De richtsnoeren (blz. 29) bevestigen de uitleg in het verslag aan de Koning bij het besluit van 21 juni 2011 tot wijziging van verschillende besluiten inzake consumentenkrediet [...] ter verantwoording van de bepalingen in het huidige vierde lid die niet in de richtlijn staan. De lidstaten mogen bepalen hoe kredietgevers het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme moeten aanduiden. Het huidige vierde lid van artikel 4, § 3 wordt in de bepalingen voorgesteld onder 3° hernomen en aangevuld met een bepaling voor het geval dat de kredietgever niet in staat is om het kredietopnemingsmechanisme aan te duiden en hij geen basis heeft om het op een redelijke wijze te bepalen, bijvoorbeeld bij nieuwe kredietproducten. In dat geval, moet de kredietgever, in lijn met de veronderstelling onder c) van bijlage I, deel II van de richtlijn, het mechanisme met de hoogste rentevoet en kosten veronderstellen (blz. 30 van de richtsnoeren).
De bepalingen voorgesteld onder 4° van het derde lid hernemen de bepalingen onder het huidige 7° van het zevende lid van artikel 4, § 3 van het besluit van 4 augustus 1992 maar vervangen in het begin van de tweede zin het woord « kredietovereenkomst » door de woorden « geoorloofde debetstand » om dichter aan te sluiten bij de huidige tekst onder d) van bijlage I, deel II van de richtlijn.
De betekenis en toepassing van de huidige veronderstelling wijzigen niet. De richtsnoeren (blz. 30) bevestigen de uitleg in het Verslag aan de Koning bij het besluit van 21 juni 2011 tot wijziging van verschillende besluiten inzake consumentenkrediet [...].
Dat betekent dat enkel als de overeenkomst van een geoorloofde debetstand op een rekening van bepaalde duur is, zodat op het einde van die overeenkomst geen nieuwe kredietopneming meer kan plaats vinden, de duur van de overeenkomst het JKP bepaalt. In alle andere gevallen van een geoorloofde debetstand op een rekening wordt voor de berekening van het JKP de duur van de overeenkomst verondersteld 3 maanden te zijn, ook als geweten is dat de geoorloofde debetstand op de rekening langer zal duren. Dat onderscheidt de geoorloofde debetstand op een rekening van andere kredietovereenkomsten van onbepaalde duur zoals de kredietopeningen met of zonder kredietkaart of andere heropneembare/doorlopende kredieten waarbij, voor de berekening van het JKP, de duur verondersteld wordt 1 jaar te zijn overeenkomstig de veronderstelling voorgesteld onder 5° van dit derde lid (blz. 30 van de richtsnoeren).
Naast de duur van de kredietovereenkomst wordt ook verondersteld dat het kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen. Dat betekent dat als het opgenomen kapitaal binnen een maand terugbetaald moet worden, en de veronderstelde duur van de kredietovereenkomst is drie maanden, er een nieuwe kredietopneming wordt verondersteld na de terugbetaling binnen een maand. Bij een geoorloofde debetstand op een rekening van onbepaalde duur waarbij het opgenomen kapitaal binnen een maand moet terugbetaald worden, zullen er dus drie opeenvolgende kredietopnemingen en drie maandelijkse terugbetalingen verondersteld worden. Bij een contractuele terugbetaling binnen de twee maanden zullen er twee kredietopnemingen verondersteld worden en twee terugbetalingen waarvan de tweede binnen een maand in plaats van binnen de twee maanden moet gebeuren.
Als de geoorloofde debetstand op een rekening minimale maandelijkse betalingen bepaalt, dan moet met dat betalingsschema rekening gehouden worden binnen de veronderstelde duur. Op het einde van de veronderstelde duur wordt het nog niet terugbetaalde opgenomen bedrag dan verondersteld in een keer terugbetaald te worden (de veronderstelling voorgesteld onder 7°, d) van dit derde lid). Als bij een geoorloofde debetstand op een rekening van bepaalde duur de minimale maandelijkse betalingen het kredietbedrag vroeger aflossen dan het einde van de kredietovereenkomst, dan moet ook dan een nieuwe integrale opneming van het kredietbedrag verondersteld worden.
De bepaling voorgesteld onder 5° van dit derde lid zet het nieuwe e) van bijlage I, deel II van de richtlijn om. Het bevat elementen uit het huidige 4° van het zevende lid van artikel 4, § 3 maar het is enkel van toepassing op de kredietovereenkomsten van onbepaalde duur, met uitzondering van de geoorloofde debetstanden op een rekening, en ongeacht of de overeenkomst al dan niet een aflossingsschema vaststelt.
Dat betekent dat voor kredietopeningen die enkel van elkaar verschillen omdat de ene van onbepaalde duur is en de andere van bepaalde duur, het JKP op een andere wijze berekend wordt.
Dat betekent ook dat voor de kredietopeningen van onbepaalde duur met periodieke aflossing van kapitaal, die geen geoorloofde debetstand op een rekening zijn, voor de berekening van het JKP niet langer met het contractuele minimale aflossingsschema rekening gehouden wordt.
Voor alle kredietopeningen van onbepaalde duur die geen geoorloofde debetstand op een rekening zijn wordt nu, voor de berekening van het JKP, een aflossingsschema van gelijke maandelijkse kapitaalaflossingen en een duur van een jaar verondersteld. Ter verduidelijking wordt in de Nederlandstalige tekst het woord « termijnen » in de eerste zin van de bepaling onder e), ii), van bijlage I, deel II van de richtlijn omgezet door het woord « termijnbedragen ». Het gaat hier immers om bedragen - in de Engelstalige versie van de richtlijn « payments » - en niet om periodes. In de Franstalige tekst wordt het woord « mensualités » omgezet door « montants de termes mensuels ».
De interesten en kosten worden verondersteld betaald te zijn, ofwel volgens de overeenkomst, ofwel volgens de bepalingen voorgesteld onder het 7° van dit derde lid. Dat betekent dat de « trial & error »-methode, die alleen nodig is als ook de interesten en kosten in de gelijke termijnbedragen zitten, zoals onder het huidige 4° van het zevende lid van artikel 4, § 3, niet langer nodig is.
Een ander verschil met het huidige 4° van het zevende lid van artikel 4, § 3 is dat het kapitaal vanaf één maand na de datum van de eerste kredietopneming door de consument in gelijke maandelijkse termijnbedragen wordt terugbetaald. Dat betekent dat er dus niet meer vertrokken wordt van de kortst mogelijke eerste betalingstermijn van het huidige zesde lid van het artikel 4, § 3 van het besluit van 4 augustus 1992. Ook de overige betalingstermijnen voor de aflossing van het opgenomen kapitaal zijn altijd een maand, niet meer alleen als er contractueel geen aflossingsschema is vastgesteld, maar ook als er bijvoorbeeld contractueel bepaald is dat de minimale betalingen driemaandelijks zijn. Het voorgestelde nieuwe voorbeeld 32 illustreert de berekening van het JKP voor een kredietopening van onbepaalde duur die geen geoorloofde debetstand op een rekening is en waarbij de kredietovereenkomst bepaalt dat de minimale betalingen van kapitaal en de interesten driemaandelijkse betaald worden.
Het kapitaal wordt verondersteld in gelijke bedragen terugbetaald te zijn tot, ofwel op het einde van de veronderstelde terugbetalingstermijn van een jaar, ofwel op het einde van de nulstellingstermijn als die korter is dan een jaar.
Ter illustratie van de berekening van het JKP van de kredietopeningen van onbepaalde duur die geen geoorloofde debetstand op een rekening zijn worden de voorbeelden 27 tot en met 29 in bijlage 1 bij dit ontwerp van besluit - dat bijlage 1 uit het huidige koninklijk besluit van 4 augustus 1992, zoals gewijzigd bij koninklijk besluit van 21 juni 2011, zal vervangen - voorgesteld. Die voorbeelden vertrekken van de gegevens in de huidige voorbeelden 13 tot 21 en 24 in bijlage 1.
De tweede zin onder b) is een nieuwe bepaling die van toepassing is op de kredietopeningen met zogenaamde « accreditief » of « deferred debit » kaart omdat daarbij de verschuldigde bedragen telkens uitsluitend in een keer op de opgegeven vervaldag moeten betaald worden. Terwijl, als, het opgenomen bedrag ook - al dan niet gedeeltelijk - vroeger of later betaald mag worden dan op de opgegeven vervaldag de eerste zin onder b) van toepassing is.
Voor de kredietopeningen met « accreditief » of « deferred debit » kaart waarbij het verschuldigde bedrag na een maand in een keer moet terugbetaald worden betekent dit dat verondersteld wordt dat het kredietbedrag elke maand volledig opgenomen en terugbetaald wordt. Op het einde van het jaar zal het kredietbedrag dus 12 keer zijn opgenomen en terugbetaald (bladzijde 33 van de richtsnoeren). Dat betekent dus dat voor deze soort van kredietopening niet langer verondersteld wordt dat het bedrag slechts 1 keer wordt opgenomen en terugbetaald. Het nieuwe voorbeeld 30 voorgesteld in bijlage 1 bij dit ontwerp van besluit illustreert de nieuwe berekening. Het JKP in het voorbeeld is 1,01 % daar waar de berekeningswijze van het huidige koninklijk besluit van 4 augustus 1992 zou leiden tot een JKP van 12,82 %.
De bepalingen voorgesteld onder 6° van dit derde lid zetten de nieuwe bepalingen onder f) van bijlage I, deel II bij de richtlijn om en zijn enkel van toepassing op de kredietovereenkomsten van bepaalde duur met uitzondering van de geoorloofde debetstanden op een rekening.
De bepalingen voorgesteld onder 6°, a) van dit derde lid zetten de bepalingen onder f), i) van bijlage I, deel II bij de richtlijn om. Ze vervangen de huidige bepalingen onder 5° en 6° van het zevende lid van artikel 4, § 3 van het besluit van 4 augustus 1992 maar ze zijn dus enkel van toepassing op de kredietovereenkomsten van bepaalde duur die geen geoorloofde debetstand op een rekening zijn, en ongeacht of er al dan niet een aflossingsschema is.
Voor de kredietopeningen van bepaalde duur met een minimaal aflossingsschema, die geen geoorloofde debetstand op een rekening zijn, betekent dat voor de berekening van het JKP dat het kapitaal nog altijd wordt verondersteld te zijn afgelost volgens dat contractuele minimale aflossingsschema, desgevallend rekening houdend met een nulstellingstermijn. Daarom kunnen de huidige voorbeelden 13 tot 21 en 24 in bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1992, die een illustratie zijn van de berekening van het JKP van de kredietopeningen van onbepaalde duur, in de voorgestelde bijlage 1 bij dit ontwerp van besluit behouden blijven ter illustratie van de berekening van het JKP van de kredietopeningen van bepaalde duur.
Voor de kredietopeningen van bepaalde duur zonder periodieke aflossing van kapitaal, die geen geoorloofde debetstand op een rekening zijn, betekent dat voor de berekening van het JKP dat het kapitaal niet langer verondersteld wordt in gelijke bedragen te zijn terugbetaald.
Het kapitaal wordt verondersteld in één keer te zijn afgelost, ofwel op het einde van de overeenkomst, ofwel bij het verstrijken van de kortere nulstellingstermijn. Want tot die datum is, in dat geval, het laagste bedrag waarin de overeenkomst voorziet gelijk aan nul. Het voorgestelde voorbeeld 25, dat het huidige voorbeeld 25 voor de geoorloofde debetstand op een rekening vervangt, illustreert die berekeningswijze van het JKP. De bepaling voorgesteld onder 6°, b) van dit derde lid zet het nieuwe f), ii) van bijlage I, deel II van de richtlijn om. Deze bepaling vervangt, samen met de bepaling voorgesteld onder 6°, a) van dit derde lid, de veronderstelling van de kortst mogelijke termijn bedoeld in het huidige zesde lid van artikel 4, § 3 van het besluit van 4 augustus 1992. De bepaling voorgesteld onder b) bepaalt de eerste ongekende betalingstermijn terwijl de bepaling voorgesteld onder a) de eventuele overige ongekende betalingstermijnen bepaalt.
De bepaling is enkel nog van toepassing op de kredietovereenkomsten van bepaalde duur die geen geoorloofde debetstand op een rekening zijn. Voor de kredietovereenkomsten van onbepaalde duur, die geen geoorloofde debetstand op een rekening zijn, zijn alle betalingstermijnen gelijk aan een maand (de bepaling voorgesteld onder 5° van dit derde lid).Voor de geoorloofde debetstand op een rekening moeten de betalingstermijnen afgeleid worden uit de kredietovereenkomst en de bepalingen voorgesteld onder 4° en 7°, zie hierna de bepalingen voorgesteld onder 7°.
Alhoewel in de tekst van f), ii) van bijlage I, deel II van de richtlijn wordt vertrokken van een niet gekende datum van het sluiten van de kredietovereenkomst (dus de precontractuele fase) blijkt uit de richtsnoeren dat deze veronderstelling ook geldt als de datum van het sluiten van de overeenkomst gekend is maar de datum van de eerste kredietopneming niet. Hierbij wordt het voorbeeld van de ongekende leveringsdatum van een gefinancierde goed aangehaald (geval 3 op blz. 35 van de richtsnoeren). Daarom wordt voorgesteld om de woorden « de datum waarop de kredietovereenkomst is gesloten » te vervangen door de woorden « de datum van de eerste kredietopneming ». Dat betekent dat, als de betalingstermijn tussen de datum van de eerste kredietopneming en de datum van de eerste betaling van de consument niet bepaald kan worden, die betalingstermijn verondersteld wordt de kortst mogelijke te zijn, en dit zowel in de precontractuele fase als in de contractuele.
De veronderstelling voorgesteld onder 7° van dit derde lid zet g) van bijlage I, deel II van de richtlijn om. De nieuwe veronderstelling geldt voor alle kredietovereenkomsten ongeacht de duur. Ze regelt het tijdstip en het bedrag van de betaling van het kapitaal, de rente en de niet-rentekosten wanneer de kredietovereenkomst en de veronderstellingen onder 4°, 5°, of 6° van dit derde lid niks bepalen over de datum of het bedrag van de betaling hiervan. Het voorgestelde voorbeeld 23 in bijlage 1 bij dit ontwerp van besluit, dat het huidige voorbeeld 23 in bijlage 1 aanpast aan deze nieuwe bepalingen, illustreert de berekening van het JKP van een kredietovereenkomst waarin geen voorwaarden zijn overeengekomen.
Deze veronderstelling wordt ook toegepast op de geoorloofde debetstand op een rekening waarbij de vervaldagen van de interesten overeenstemmen met een bepaalde kalenderdag, bijvoorbeeld elke eerste dag van de maand. Het bedrag van de interesten kan in dat geval, in de precontractuele fase, immers niet vastgesteld worden omdat de eerste betalingstermijn niet gekend is ingevolge de vrijheid van kredietopneming. In de contractuele fase zou de datum van het sluiten van de overeenkomst die eerste betalingstermijn kunnen bepalen omdat het krediet voor de hele duur van de overeenkomst, dus vanaf het sluiten van die overeenkomst, verondersteld wordt opgenomen te zijn (de veronderstelling voorgesteld onder 4° van dit derde lid). Maar dat heeft tot gevolg dat er, afhankelijk van die datum van het sluiten van de overeenkomst telkens een andere eerste betalingstermijn en daardoor eventueel een ander JKP berekend wordt. Wat niet zinvol is omdat die duur, omwille van die vrijheid van kredietopneming, zelden overeen komt met de werkelijkheid.
Om het JKP berekenbaar te maken in de precontractuele fase en het JKP niet nodeloos te laten afhangen van de datum van het sluiten van het contract moet dus altijd, op basis van het samen lezen van de bepalingen voorgesteld onder 4° en 7°, a) van dit derde lid, verondersteld worden dat de vervaldagen van de interesten samenvallen met die van het kapitaal, waarbij de laatste vervaldag valt op het einde van de duur bepaald onder 4° van dit derde lid. De eventuele overige vervaldagen worden dan bepaald in functie van die laatste vervaldag. Bijvoorbeeld, voor een geoorloofde debetstand op een rekening van onbepaalde duur, waarbij de interesten maandelijks op vaste kalenderdagen betaald worden, wordt elke betalingstermijn van interesten verondersteld een maand te zijn, ook als een betalingstermijn in werkelijkheid korter is.
De veronderstellingen voorgesteld onder 7° van dit derde lid moeten ook toegepast worden wanneer, bij een kredietovereenkomst met vrijheid van kredietopneming, de vervaldag van de in een keer te betalen kosten in het contract is vastgesteld op een kalenderdag. De periode tussen het moment van de eerste kredietopneming en de vervaldag van de kosten is in dat geval immers vooraf niet gekend of verschilt van contract tot contract, wat niet zinvol is bij vrijheid van kredietopneming. De in een keer te betalen kosten worden dan, overeenkomstig de tekst voorgesteld onder 7°, b) van dit derde lid, verondersteld betaald te zijn bij het begin van de veronderstelde of werkelijke duur van de overeenkomst.
Het voorbeeld voorgesteld onder voorbeeld 26 in bijlage 1 bij dit ontwerp van besluit past het huidige voorbeeld 26 voor de geoorloofde debetstand op een rekening in voorgaande zin aan.
Het woord « schuldeiser » in de inleidende zin van de bepaling onder g) van bijlage I, deel II van Richtlijn 2008/48/EG zoals gewijzigd door Richtlijn 2011/90/EU, wordt omgezet door het begrip « kredietgever » omdat alleen dat begrip in de wet gedefinieerd is en dus ook alleen de kredietgever dergelijke voorwaarden kan bepalen. Mogelijk gaat het om een vertaalprobleem op Europees niveau.
Verder is het niet duidelijk waarom er sprake is van de data en voorwaarden van de kredietgever. Dat zou betekenen dat het JKP rekening moet houden met data en voorwaarden die niet in de kredietovereenkomst staan maar die kredietgever dus bepaalt na het sluiten van de kredietovereenkomst. Volgens de richtsnoeren (bladzijde 36-37) gaat het bijvoorbeeld om data van betaling die pas in het rekeningoverzicht bepaald worden of om data van betaling die afhankelijk zijn van de vooraf niet gekende datum waarop het rekeningoverzicht verstuurd wordt. Maar die werkwijze is op grond van de WCK niet toegestaan. Ofwel bepaalt de kredietovereenkomst data en voorwaarden van betaling, en minstens de betalingstermijnen voor de kredietovereenkomsten die geen geoorloofde debetstand op een rekening zijn (de artikelen 14, § 2, 11° en 12° van de wet), ofwel bepaalt de kredietovereenkomst geen specifieke data en voorwaarden (enkel toegestaan voor de geoorloofde debetstand op een rekening). In dat laatste geval kunnen die dan ook niet achteraf worden bepaald omdat dat de facto een wijziging van de kredietovereenkomst betekent. Het is dus ook niet mogelijk om bijvoorbeeld contractueel te bepalen dat er maandelijks betaald moet worden en dat achteraf de kredietgever een betalingstermijn bepaalt die korter of langer is.
De bepaling voorgesteld onder 8° van dit derde lid zet h) van de gewijzigde bijlage I, deel II van de richtlijn om. Het herneemt in feite 1° van het huidige zevende lid van het artikel 4, § 3 maar sluit dichter aan bij de bewoordingen van h) van de gewijzigde bijlage I, deel II van de richtlijn. Alleen werd het kredietbedrag vervangen door het plafond.
De bepaling voorgesteld onder 9° herneemt het huidige vijfde lid van artikel 4, § 3 dat het niet gewijzigde i) van bijlage I, deel II van de richtlijn omzette.
Zoals hierboven al gesteld is de veronderstelling voorgesteld onder 9° in dit derde lid nodig als minstens een van de veronderstellingen voorgesteld onder 1° tot en met 8° van dit derde lid nodig is om de basisvergelijking voor het JKP op te lossen. Ze is dus niet nodig als alleen een veronderstelling nodig is om de debetrentevoet te bepalen die afhankelijk is van een indicator (de veronderstelling onder 10° van het derde lid), zie ook blz. 27 van de richtsnoeren.
Als een kredietovereenkomst meerdere mogelijke betalingsschema's met andere debetrentevoeten en kosten voorziet, is het JKP van de kredietovereenkomst het JKP van het betalingsschema met de hoogste totale kosten van het krediet, uitgedrukt in het hoogste JKP. Het zou niet zinvol zijn om het JKP van de kredietovereenkomst te berekenen op basis van de hoogste kosten van het ene betalingsschema en de hoogste debetrentevoet van het andere betalingsschema omdat het krediet nooit tegen die gemengde voorwaarden, dus tegen die totale kosten van het krediet, wordt opgenomen. In de voorgestelde voorbeelden 21 en 29, die het huidige voorbeeld 21 in die zin niet wijzigen, worden, daarom, voor de berekening van het JKP, zowel de kosten als de debetrentevoet verondersteld die te zijn van het betalingsschema onder a) ook al is de debetrentevoet onder het betalingsschema b) hoger.
De bepaling voorgesteld onder 10° van dit derde lid herneemt het huidige vijfde lid van artikel 4, § 3 van het besluit van 4 augustus 1992 dat het ongewijzigde j) van bijlage I, deel II van de richtlijn omzette.
Het is niet duidelijk waarom in deze bepaling van de richtlijn het woord « indicator » gebruikt wordt terwijl in de rest van de richtlijn sprake is van « indices of referentierentevoeten », woorden die dan zo ook werden overgenomen in de artikelen 11, § 1, 2de lid, 6°, 11bis, § 2, 2de lid, 5°, 14, § 2, 8° en 14, § 3, 7° van de wet tot omzetting van de richtlijn. Er mag aangenomen worden dat indicator enkel slaat op « indices of referentierentevoeten ».
Het voorgestelde voorbeeld 31 in bijlage 1 bij dit ontwerp van besluit illustreert de berekening van het JKP voor een voorbeeld waarbij er nog andere elementen dan de « indicator » op voorhand niet gekend zijn. In dat geval moet de veronderstelling voorgesteld onder 9° samen met de veronderstelling voorgesteld onder 10° van dit derde lid toegepast worden. Omdat de « indicator » hoger is dan de oorspronkelijke debetrentevoet, is de debetrentevoet voor de berekening van het JKP de debetrentevoet op basis van die indicator.
Ook al is die hogere debetrentevoet pas contractueel van toepassing na de hypothetische terugbetalingstermijn van een jaar (zie ook bladzijde 36 van de richtsnoeren).
Art. 3 Artikel 3 van dit ontwerp van besluit wordt genomen in uitvoering van artikel 21, § 1 van de wet dat bepaalt dat de Koning de methode tot vaststelling en, in voorkomend geval, tot aanpassing van de maximale jaarlijkse kostenpercentages bepaalt en dat Hij het maximale jaarlijkse kostenpercentage in functie van het type, het bedrag en eventueel, de duur van het krediet bepaalt.
De voorgestelde bepaling is noodzakelijk omdat de in dit ontwerp van besluit voorgestelde veronderstellingen voor de berekening van het JKP van de in dit voorgestelde artikel 3 bedoelde kredietopeningen met zogenaamde « accreditiefkaart » leiden tot een drastische verlaging van het JKP van die kredietovereenkomsten zonder dat de werkelijke kosten van die kredietovereenkomsten wijzigen. Daardoor zou het behoud van de huidige maximale JKP's voor die kredietovereenkomsten de facto een drastische verhoging van de maximale JKP's betekenen voor die kredietovereenkomsten.
Bijvoorbeeld, voor een kredietopening met « accreditief » kaart van 2.500 euro met jaarlijkse kosten van 60 euro, is het JKP onder het huidige besluit van 4 augustus 1992 gelijk aan 33,85 %, terwijl het JKP op basis van de nieuwe veronderstellingen 2,46 % is. Voor kleinere kredietbedragen met dezelfde kosten, waarbij het huidige JKP, nog hoger zou liggen, is die daling nog groter. Voor de huidige berekening wordt immers verondersteld dat het kredietbedrag slechts een keer onmiddellijk wordt opgenomen en terugbetaald na een maand, terwijl de voorgestelde bepalingen in dit ontwerp van besluit veronderstellen dat het kredietbedrag elke maand van het jaar wordt opgenomen en terugbetaald. Onder het huidige maximale JKP van 14 % kan op dit ogenblik dus geen 60 euro aangerekend worden voor een kredietbedrag van 2.500, terwijl ingevolge de voorgestelde veronderstellingen, onder datzelfde maximale JKP, zelfs een bedrag van 300 euro kan aangerekend worden.
Opdat de huidige maxima voor de bedoelde kredietovereenkomsten hetzelfde beperkende effect zouden behouden op de totale kosten van het krediet voor de consument na de inwerkingtreding van dit ontwerp van besluit, wordt voorgesteld dat de totale kosten van het krediet niet hoger mogen liggen dan de totale kosten van het krediet die, op basis van de berekening van het JKP in het huidige besluit van 4 augustus 1992, laatst gewijzigd op 1 september 2011, leiden tot een JKP gelijk aan een van die maxima. De huidige berekening gebeurt op basis van de veronderstellingen in het huidige artikel 4, § 3, eerste en zevende lid, 2°. Artikel 2, eerste en vierde lid, 1° van dit ontwerp van besluit stelt voor om die veronderstellingen te hernemen in het artikel 4, § 3, eerste en derde lid, 1° van het besluit van 4 augustus 1992. Met name, de veronderstelling van een onmiddellijke en volledige opneming van het kredietbedrag en de veronderstelling dat de contractvoorwaarden worden nageleefd die bepalen dat de opgenomen bedragen na 1 maand in een keer terugbetaald worden. Er wordt dus geen rekening gehouden met de veronderstellingen in artikel 2, vierde lid, 5° van dit ontwerp van besluit, voorgesteld om te worden opgenomen in artikel 4, § 3, derde lid, 5° van het besluit van 4 augustus 1992. Art. 4 De voorgestelde voorbeelden 1 tot 12 in bijlage 1 bij dit ontwerp van besluit hernemen de voorbeelden 1 tot 12 in bijlage 1 van het huidige besluit van 4 augustus 1992. De hierin gebruikte veronderstellingen wijzigden immers niet. De standpunten over het gebruik van de tijdsintervallen in het besluit van 21 juni 2011 werden zelfs bevestigd in de richtsnoeren, zowel wat betreft de exponenten in de JKP formule als wat de aangerekende bedragen betreft die in de formule ingegeven worden (hoofdstuk 4.1.1, bladzijden 20 tot en met 24 van de richtsnoeren).
De voorgestelde voorbeelden 13 tot 21 en het voorbeeld 24 in bijlage 1 bij dit ontwerp van besluit hernemen de voorbeelden 13 tot 21 en 24 in bijlage 1 van het huidige besluit van 4 augustus 1992 met dat verschil dat de onbepaalde duur vervangen wordt door een duur van zes jaar en dat de opgesomde veronderstellingen van nummer veranderen. De veronderstellingen zijn dezelfde gebleven voor de kredietopeningen van bepaalde duur maar wijzigden voor de kredietopeningen van onbepaalde duur.
Het voorgestelde voorbeeld 14 wordt bijkomend verduidelijkt omdat uit de huidige tekst van voorbeeld 14 kon begrepen worden dat er een inbreuk op artikel 31, § 1 van de wet mogelijk was. Volgens dat artikel moet de consument de verzekeraar kunnen kiezen. Bij een collectieve verzekering die gefinancierd wordt door het krediet is die keuze enkel mogelijk als de consument uitdrukkelijk gevraagd heeft om zich aan te sluiten bij een collectieve verzekering en uitdrukkelijk gevraagd heeft om de premie met het krediet te financieren.
Het voorgestelde voorbeeld 22 herneemt het voorbeeld 22 van het besluit van 4 augustus 1992 maar voegt toe dat de nulstellingstermijn niet korter is dan een jaar. Want als dat wel het geval is dan moet met die kortere nulstellingstermijn rekening gehouden worden. Dat er geen aflossingsschema is speelt geen rol meer voor de toepassing van de veronderstelling van twaalf gelijke kapitaalaflossingen. Die opmerking in het huidige besluit valt dus weg.
Het voorgestelde voorbeeld 23 herneemt het geval uit voorbeeld 23 in bijlage 1 van het besluit van 4 augustus 1992 maar ook hier mag de nulstellingstermijn niet korter zijn dan een jaar. De veronderstelling is veranderd in die zin dat als het contract van onbepaalde duur niks bepaalt over de betaling van de rente of de overige kosten, alleen het kapitaal nog in gelijke bedragen moet betaald worden. De rente en de kosten worden dan betaald overeenkomstig de veronderstellingen opgenomen onder 7° van dit derde lid. Dat maakt de huidige « trial & error » methode dan ook overbodig. Het JKP is gelijk aan dat van het voorgestelde voorbeeld 22 omdat in dat voorbeeld het contract bepaalt wat hier de veronderstellingen bepalen.
In het voorgestelde voorbeeld 24, dat het huidige voorbeeld 24 herneemt, wordt het hypothetische JKP weggelaten om verwarring te voorkomen. Er is immers maar 1 JKP mogelijk.
Het voorgestelde voorbeeld 25 is nieuw en vervangt het huidige voorbeeld 25 van een geoorloofde debetstand. Het illustreert de berekening van het JKP voor een kredietopening van bepaalde duur zonder minimale kapitaalaflossing die geen geoorloofde debetstand op een rekening is en met een nulstellingstermijn korter dan de duur van de kredietovereenkomst.
Voorbeeld 26 voor de geoorloofde debetstand op een rekening vertrekt van het huidige voorbeeld 26 maar is aangepast aan de nieuwe berekeningswijze voor wat een onbepaalde eerste betalingstermijn betreft.
Het voorgestelde voorbeeld 27 herneemt het geval voorzien in het huidige voorbeeld 13 waarvoor het JKP nu anders berekend wordt. Door de nieuwe berekening zijn de JKP's voor de contracten van onbepaalde duur in de huidige voorbeelden 15, 16, 17, 18, 19, 21 a) en 24, die gebaseerd zijn op het huidige voorbeeld 13, gelijk aan het JKP uit het voorgestelde voorbeeld 27. Voor het huidige voorbeeld 15 betekent dit dat het JKP geen rekening meer houdt met de kortst mogelijke eerste termijn. Voor het huidige voorbeeld 24 betekent dit dat het JKP geen rekening meer houdt met de nulstellingstermijn omdat die langer is dan een jaar.
De voorgestelde voorbeelden 28 en 29 hernemen de gevallen voorzien in de huidige voorbeelden 20 en 21 b), die ook gebaseerd zijn op het huidige voorbeeld 13, maar waarbij de nieuwe berekening leidt tot een ander JKP dan dat van de andere voorbeelden die gebaseerd zijn op het huidige voorbeeld 13.
Het voorgestelde voorbeeld 30 is een voorbeeld voor de kredietopeningen met een zogenaamde accreditiefkaart. Hiervoor bestaat er geen voorbeeld in het huidige besluit.
Het voorgestelde voorbeeld 31 is een voorbeeld voor kredietovereenkomsten met een vaste debetrentevoet die na verloop van tijd periodiek wordt aangepast volgens een overeengekomen indicator.
Hiervoor bestaat er geen voorbeeld in het huidige besluit. De berekeningswijze is terug te vinden op bladzijde 30 van de richtsnoeren.
Het voorgestelde voorbeeld 32 is nieuw en illustreert de berekening van het JKP voor een kredietopening van onbepaalde duur die geen geoorloofde debetstand op een rekening is en waarbij de kredietovereenkomst bepaalt dat de minimale betalingen van kapitaal en interesten driemaandelijkse plaats vinden.
Art. 5 De inwerkingtreding van dit ontwerp van besluit houdt rekening met het feit dat enerzijds de kredietgevers de nodige tijd moet worden gegund om hun software en contracten aan te passen met het oog op de berekening van het JKP en het vermelden van de gewijzigde veronderstellingen en anderzijds met de nieuwe bepalingen inzake nulstelling opgenomen in de wet van 13 juni 2010 tot wijziging van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, op zijn beurt gewijzigd bij de wet van 29 december 2010.
Art. 6 Het artikel behoeft geen bijzondere commentaar.
Wij hebben de eer te zijn, Sire, van Uwe Majesteit, de zeer eerbiedwaardige en zeer getrouwe dienaars, De Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, S. VANACKERE
ADVIES 52.286/1 VAN 8 NOVEMBER 2012 VAN DE RAAD VAN STATE, AFDELING WETGEVING Een ontwerp van koninklijk besluit 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet'.
Op 22 oktober 2012 is de Raad van State, afdeling Wetgeving, door de Minister van Economie en Consumenten verzocht binnen een termijn van dertig dagen een advies te verstrekken over een ontwerp van koninklijk besluit 'tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet'.
Het ontwerp is door de eerste kamer onderzocht op 8 november 2012. De kamer was samengesteld uit Marnix Van Damme, kamervoorzitter, Jo Baert en Wilfried Van Vaerenbergh, staatsraden, Lieven Denys, assessor, en Wim Geurts, griffier.
Het verslag is uitgebracht door Paul Depuydt, eerste auditeur-afdelingshoofd.
De overeenstemming tussen de Franse en de Nederlandse tekst van het advies is nagezien onder toezicht van Wilfried Van Vaerenbergh, staatsraad.
Het advies, waarvan de tekst hierna volgt, is gegeven op 8 november 2012. 1. Met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, heeft de afdeling Wetgeving zich toegespitst op het onderzoek van de bevoegdheid van de steller van de handeling, van de rechtsgrond, alsmede van de vraag of aan de te vervullen vormvereisten is voldaan. Strekking en rechtsgrond van het ontwerp 2. Het om advies voorgelegde ontwerp van koninklijk besluit strekt in hoofdzaak tot het omzetten in het interne recht van Richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 'tot wijziging van deel II van bijlage I bij Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage'.Die omzetting heeft betrekking op de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage van kredietovereenkomsten (artikelen 2 en 4 van het ontwerp).
Daarnaast wordt een wijziging aangebracht in de regeling voor het vaststellen van de maximale jaarlijkse kostenpercentages (artikel 3 van het ontwerp).
Het ontworpen besluit treedt in werking op 1 januari 2013 (artikel 5 van het ontwerp). 3. De ontworpen regeling vindt rechtsgrond in de artikelen 1, 6°, en 21 van de wet van 12 juni 1991 'op het consumentenkrediet'. Artikel 1, 5°, van dezelfde wet, waaraan eveneens wordt gerefereerd in het eerste lid van de aanhef, biedt geen rechtsgrond voor het ontwerp.
De verwijzing naar laatstgenoemde bepaling dient dan ook uit de aanhef te worden weggelaten.
Onderzoek van de tekst Algemene opmerking 4. Het ontworpen artikel 4, § 3, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 'betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet' (artikel 2 van het ontwerp) wijkt op sommige plaatsen af van het bepaalde in Richtlijn 2008/48/EG, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2011/90/EU (1).In het advies 49.502/1 van 28 april 2011 over een ontwerp dat later het koninklijk besluit van 21 juni 2011 'tot wijziging van verschillende besluiten inzake consumentenkrediet en tot uitvoering van de artikelen 5, § 1, tweede lid, en § 2, en 15, derde lid, van de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet' is geworden, wordt in verband met de omzetting van Richtlijn 2008/48/EG het volgende opgemerkt : « Aan Richtlijn 2008/48/EG (hierna : de richtlijn) ligt de bedoeling van een maximale of volledige harmonisatie ten grondslag. De richtlijn voorziet wat dat betreft in een aantal uitzonderingen, maar deze gelden niet ten aanzien van artikel 19 van de richtlijn, waarvan het ontwerp de omzetting in het interne recht beoogt (2).
Aan de Raad van State, afdeling Wetgeving, is meegedeeld dat met betrekking tot de omzetting van artikel 19 van de richtlijn bepaalde problemen zijn gerezen die werden besproken met vertegenwoordigers van de Europese Commissie en dat, in het licht daarvan, een aanpassing of herziening van de richtlijn met toepassing van de comitologie-procedure wordt overwogen. In afwachting daarvan hebben de stellers van het ontwerp ervoor geopteerd om bij de huidige omzetting af te wijken van artikel 19 en bijlage I van de richtlijn of eraan bepalingen toe te voegen die niet voorkomen in de richtlijn. Dat is onder meer het geval in artikel 4, 2°, van het ontwerp (inzake het gebruik van verschillende soorten fracties van jaren) en in artikel 4, 5° (wat de weergave van de hypothese bedoeld in bijlage I, II, b), van de richtlijn, in het ontworpen artikel 4, § 3, derde en vierde lid, van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 (3) betreft;hetzelfde geldt ten aanzien van de weergave van de hypothese bedoeld in bijlage I, II, d), van de richtlijn, in het ontworpen artikel 4, § 3, zevende lid, 4°, van hetzelfde besluit).
De Raad van State, afdeling Wetgeving, spreekt er zich niet over uit of dergelijke afwijkingen of toevoegingen in de huidige stand van de regelgeving verenigbaar zijn met de eisen inzake maximale harmonisatie die ten grondslag liggen aan de richtlijn. Rekening houdend met het uiterst technisch karakter van de ontworpen regeling vereist dergelijke uitspraak immers een uitgesproken specialisme dat de contouren van dit advies te buiten gaat. Daarenboven verdient het geen aanbeveling dat met dit advies zou worden tussengekomen in de besprekingen die met de Europese Commissie blijkbaar worden gevoerd naar aanleiding van de omzetting van artikel 19 van de richtlijn en dat de Raad zich zou uitspreken over de al dan niet gewenste aanpassing of herziening van deze laatste. » Die opmerking geldt mutatis mutandis ook voor het voorliggende ontwerp. (1) De voorzitter, M. Van Damme.
De griffier, W. Geurts. _______ Nota's (1) Zie bijvoorbeeld het ontworpen artikel 4, § 3, derde lid, 3°, tweede en derde lid, en 6°, b), alsook de toelichting bij die bepalingen in het verslag aan de Koning (p.4 en 9). (2) (Voetnoot 2 van het advies) Zie in dat verband het bepaalde in overweging 43 van de richtlijn.(3) (Voetnoot 3 van het advies) Koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet'. 11 DECEMBER 2012. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet ALBERT II, Koning der Belgen, Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 12 juni 1991 op het consumentenkrediet, artikel 1, 6°, vervangen bij de wet van 13 juni 2010, en artikel 21, gewijzigd bij de wet van 24 maart 2003;
Gelet op het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet;
Gelet op het advies van de Nationale Bank van België, gegeven op 27 september 2012;
Gelet op het advies van de Raad voor het Verbruik, gegeven op 27 september 2012;
Gelet op het advies nr. 52.286/1 van de Raad van State, gegeven op 8 november 2012, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op de voordracht van de Minister van Economie en Consumenten en de Minister van Financiën, Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.Dit besluit voorziet in de omzetting van Richtlijn 2011/90/EU van de Commissie van 14 november 2011 tot wijziging van deel II van bijlage I bij Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage.
Art. 2.In artikel 4 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet wordt paragraaf 3, vervangen bij het koninklijk besluit van 21 juni 2011, vervangen als volgt : « § 3. Bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage wordt uitgegaan van de veronderstelling dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verbintenissen nakomen volgens de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald.
Bij kredietovereenkomsten waarin bedingen zijn opgenomen op grond waarvan een wijziging kan plaatsvinden van de debetrentevoet, welke wijziging bij de berekening daarvan evenwel niet kan worden gekwantificeerd, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de debetrentevoet vast blijft ten opzichte van het oorspronkelijke niveau en tot de afloop van de kredietovereenkomst van toepassing blijft.
Wanneer de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage onmogelijk is omdat één of meerdere parameters, nodig voor het oplossen van de basisvergelijking bedoeld in § 1, niet kwantificeerbaar zijn op het ogenblik van het verspreiden van reclame, de overhandiging van de precontractuele informatie of het sluiten van de kredietovereenkomst, dan wordt er, ter vervanging van deze parameters, uitsluitend gebruik gemaakt van de volgende bijkomende veronderstellingen : 1° indien de consument op grond van de kredietovereenkomst vrij kan kiezen hoeveel krediet hij opneemt, wordt verondersteld dat het kredietbedrag onmiddellijk en volledig wordt opgenomen;2° indien een kredietovereenkomst de consument in het algemeen de vrijheid biedt om te kiezen hoeveel krediet hij opneemt, maar bij de verschillende wijzen van kredietopneming een beperking oplegt met betrekking tot het bedrag en de termijn, wordt verondersteld dat het kredietbedrag op de vroegste datum waarin de overeenkomst voorziet, overeenkomstig deze kredietopnemingsbeperkingen wordt opgenomen;3° indien een kredietovereenkomst verscheidene mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt, wordt verondersteld dat het kredietbedrag tegen de hoogste kosten en debetrentevoet wordt opgenomen, toegepast op het meest gebruikelijke mechanisme voor kredietopneming waarvan in het raam van dat soort kredietovereenkomst wordt gebruikgemaakt. Voor wat de toepassing van de voorgaande bepaling betreft, wordt het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme voor een kredietovereenkomst bepaald op basis van het aantal verrichtingen voor dit soort van kredietovereenkomst in het voorgaande kalenderjaar of het te verwachten aantal verrichtingen in het geval van een nieuw kredietproduct bij de betrokken kredietgever;
Wanneer de kredietgever niet in staat is om dit kredietopnemingsmechanisme te kennen of op grond van redelijke verwachtingen te bepalen dan wordt het mechanisme toegepast met de hoogste debetrentevoet en kosten; 4° in geval van een geoorloofde debetstand op een rekening wordt verondersteld dat het kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen.Indien de duur van de geoorloofde debetstand onbekend is, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de veronderstelling dat de duur van het krediet drie maanden bedraagt; 5° in geval van een andere kredietovereenkomst voor onbepaalde duur dan een geoorloofde debetstand wordt geacht dat : a) het krediet vanaf de datum van de eerste kredietopneming voor een periode van één jaar wordt verstrekt en dat de laatste betaling door de consument het saldo van het kapitaal, de debetrente en de eventuele kosten dekt;b) het kapitaal vanaf één maand na de datum van de eerste kredietopneming door de consument in gelijke maandelijkse termijnbedragen wordt terugbetaald.In gevallen waarin het kapitaal binnen elke betalingstermijn uitsluitend volledig in één betaling moet worden terugbetaald, worden achtereenvolgende kredietopnemingen en terugbetalingen door de consument van het gehele kapitaal geacht over de periode van één jaar plaats te vinden. De debetrente en kosten worden overeenkomstig deze kredietopnemingen en terugbetalingen van kapitaal toegepast zoals in de kredietovereenkomst vastgelegd.
In dit punt wordt onder een kredietovereenkomst voor onbepaalde duur een doorlopend krediet verstaan, met inbegrip van een krediet dat binnen of na een bepaalde periode volledig moet worden terugbetaald, maar vervolgens, na terugbetaling, weer beschikbaar is om te worden opgenomen; 6° in geval van andere kredietovereenkomsten dan geoorloofde debetstanden en kredietovereenkomsten voor onbepaalde duur zoals bedoeld in de veronderstellingen onder 4° en 5° : a) indien de datum of het bedrag van een door de consument te verrichten terugbetaling van kapitaal niet kan worden vastgesteld, wordt de terugbetaling geacht te zijn verricht op de vroegste datum en met het laagste bedrag waarin de kredietovereenkomst voorziet;b) indien de datum van de eerste kredietopneming onbekend is, wordt de datum van de eerste kredietopneming geacht de datum te zijn met de kortste tijdspanne tussen deze datum en de datum waarop de consument de eerste betaling moet verrichten;7° wanneer de datum of het bedrag van een door de consument te verrichten betaling op basis van de kredietovereenkomst of op basis van de veronderstellingen onder 4°, 5° of 6° niet kan worden vastgesteld, wordt de betaling geacht te zijn verricht overeenkomstig de data en voorwaarden van de kredietgever en, indien deze onbekend zijn : a) wordt de debetrente samen met de terugbetalingen van kapitaal betaald;b) worden in één bedrag uitgedrukte kosten betaald op de datum waarop de kredietovereenkomst wordt gesloten;c) worden in verschillende betalingen uitgedrukte kosten in periodieke termijnen betaald, te beginnen op de datum van de eerste terugbetaling van kapitaal, en indien het bedrag van dergelijke betalingen onbekend is, worden deze geacht gelijke bedragen te zijn;d) dekt de laatste betaling het saldo van het kapitaal, de debetrente en de eventuele kosten; 8° indien het plafond dat op het krediet van toepassing is, nog niet is overeengekomen, wordt het geacht 1.500 euro te bedragen; 9° indien voor een beperkte termijn of een beperkt bedrag verschillende debetrentevoeten en kosten worden aangeboden, worden de hoogste rentevoet en de hoogste kosten geacht de debetrentevoet en de kosten voor de gehele duur van de kredietovereenkomst te zijn;10° met betrekking tot kredietovereenkomsten waarvoor een vaste debetrentevoet voor de eerste periode is overeengekomen en waarvoor aan het eind van deze periode een nieuwe debetrentevoet wordt vastgesteld die vervolgens periodiek wordt aangepast volgens een overeengekomen indicator, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat vanaf het eind van de periode met vaste debetrentevoet de debetrentevoet dezelfde is als op het ogenblik van de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, gebaseerd op de waarde van de overeengekomen indicator op dat moment. ».
Art. 3.Artikel 7bis, van hetzelfde besluit, vervangen bij koninklijk besluit van 19 oktober 2006, wordt aangevuld met een paragraaf 4, luidende : « § 4. Voor de toepassing van dit artikel wordt voor de kredietovereenkomsten bedoeld in artikel 3, § 1, 3°, van de wet, waarvan de kosten gelijk of hoger zijn dan de in dat artikel bedoelde drempel, het jaarlijkse kostenpercentage berekend zonder rekening te houden met de veronderstellingen in artikel 4, § 3, derde lid, 5° van dit besluit. Het jaarlijkse kostenpercentage wordt voor de toepassing van dit artikel berekend op basis van de veronderstellingen in artikel 4, § 3, eerste en derde lid, 1° van dit besluit. »
Art. 4.In hetzelfde besluit wordt bijlage I, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 22 mei 2000, 24 september 2006 en 21 juni 2011, vervangen door bijlage 1 gevoegd bij dit besluit.
Art. 5.Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013.
Art. 6.De minister bevoegd voor Economie en de minister bevoegd voor Financiën zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 11 december 2012.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, S. VANACKERE
Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 11 december 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet Bijlage 1 bij het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage.
Toepassingsvoorbeelden.
Voorbeeld 1 - Een voorbeeld ter verduidelijking van het begrip « fracties van jaren », een enkel termijnbedrag.
Een kredietovereenkomst voor een kredietbedrag van 1.000 euro terug te betalen in 1 termijnbedrag van 1.200 euro na 1,5 jaar op dezelfde dag van de maand als de dag van de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag.
Het krediet wordt ter beschikking gesteld op 5 januari 2009 en moet worden terug betaald op 5 juli 2010. Het exacte aantal dagen tussen deze data is 546 dagen.
Het verschil tussen deze data kan uitgedrukt worden in 18 gelijke maanden.
Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, een verschil tussen data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in 1,5 jaar = 1,5 * 365 = 547,5 dagen of 18 gelijke maanden van elk 30,41666 dagen of 78 weken.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 2 - Een voorbeeld ter verduidelijking van onmiddellijk te betalen kosten.
Een kredietovereenkomst voor een kredietbedrag van 1.000 euro en onmiddellijk te betalen dossierkosten van 50 euro, terug te betalen in 1 termijnbedrag van 1.200 euro, na 1,5 jaar of 18 maanden, op dezelfde dag van de maand als de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag.
Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, een verschil tussen data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in 18 gelijke maanden.
Hetzij, een netto door de kredietgever te financieren bedrag in periode 0 van 1.000 - 50 = 950 euro.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 3 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een terugbetaling in twee termijnbedragen.
Lening op afbetaling voor een bedrag van 1.000 euro terug te betalen in twee termijnbedragen van 600 euro, respectievelijk na 1 en 2 jaar telkens op dezelfde dag van het jaar als de dag van de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag, bijvoorbeeld telkens op 5 januari.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 4 - Een voorbeeld ter verduidelijking van ongelijke betalingstermijnen.
Lening op afbetaling voor een bedrag van 1.000 euro terug te betalen in drie termijnbedragen van respectievelijk 272 euro na 3 maanden, 272 euro na 6 maanden en 544 euro na 12 maanden, telkens op dezelfde dag van de maand als de dag van de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag.
Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, een verschil tussen data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in respectievelijk 3, 6 en 12 gelijke maanden.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 5 - Een voorbeeld ter verduidelijking van ongelijke termijnbedragen ingevolge vaste kapitaalaflossingen.
Lening op afbetaling voor een bedrag van 1.200 euro terug te betalen in twaalf maandelijkse termijnbedragen, telkens op dezelfde dag van de maand als de dag van de terbeschikkingstelling van het kredietbedrag.
Elk termijnbedrag bestaat uit eenzelfde kapitaalgedeelte van 1/12de van het kredietbedrag, hetzij 100 euro.
Het contract bepaalt, overeenkomstig artikel 14, § 2, 8°, van de wet, dat de debetrentevoet van 8 % op jaarbasis op nominale wijze wordt toegepast op het verschuldigd blijvend saldo en rekening houdt met het werkelijke aantal dagen van elke kalendermaand.
De bedragen in de aflossingstabel die, overeenkomstig artikel 14, § 1, tweede lid, van de wet, bij de kredietovereenkomst wordt overhandigd, houden rekening met het werkelijke aantal dagen van elke kalendermaand.
Het contract wordt gesloten op 15 maart 2010 zodat elke vervaldag valt op de 15de van de volgende maand.
Hetzij, een contractuele aflossingstabel met 12 maandelijkse termijnbedragen DL waarbij :
D1 = 108,15 of/ ou (1200/12) + ((0,08*31)/365 * 1200);
D2 = 107,23
D3 = 106,79
D4 = 105,92
D5 = 105,44
D6 = 104,76
D7 = 103,95
D8 = 103,40
D9 = 102,63
D10 = 102,04
D11 = 101,36
D12 = 100,6.
Elk verschil tussen data kan uitgedrukt worden in een gelijke maand van 30,41666 dagen.
Hetzij, voor de berekening van het contractuele JKP, overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, een verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in 1 of meerdere gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.
De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij :
D1 = 108,00 ou/ of (1200/12) + (0,08/12 * 1200);
D2 = 107,33;
D3 = 106,67;
D4 = 106,00;
D5 = 105,33;
D6 = 104,67;
D7 = 104,00;
D8 = 103,33;
D9 = 102,67;
D10 = 102,00;
D11 = 101,33;
D12 = 100,67.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 6 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een procentuele schuldsaldoverzekering die in het JKP moet opgenomen worden.
Eenzelfde lening op afbetaling als in voorbeeld 5 met dat verschil dat de consument verplicht is om een schuldsaldoverzekering te sluiten waarvan de prijs gelijk is aan 0,2 % per maand op het verschuldigd blijvend saldo, maandelijks te betalen bovenop het kapitaalgedeelte en de debetinteresten.
Hetzij, 12 gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.
De 12 maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij :
D1 = 110,40 ou/ of (1200/12) + (0,08/12 * 1200) + (0,002 * 1200)
D2 = 109,53
D3 = 108,67
D4 = 107,80
D5 = 106,93
D6 = 106,07
D7 = 105,20
D8 = 104,33
D9 = 103,47
D10 = 102,60
D11 = 101,73
D12 = 100,87.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 7 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een onmiddellijk te betalen schuldsaldoverzekering die in het JKP moet opgenomen worden.
Eenzelfde lening op afbetaling als in voorbeeld 5 met dat verschil dat de consument verplicht is om een schuldsaldoverzekering te sluiten van 50 euro die hij onmiddellijk moet betalen. a) De consument betaalt de verzekeringspremie contant. De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) De consument vraagt uitdrukkelijk om de premie te laten financieren aan de hand van de kredietovereenkomst zonder het gevraagde kredietbedrag te verhogen. Hetzij, de contractuele bepaling, bedoeld in artikel 14, § 2, 6°, van de wet, die stelt dat de betaling van de verzekeringspremie een voorwaarde voor kredietopneming is, waarbij de premie van het kredietbedrag wordt afgehouden.
Hetzij, een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 1.200 - 50 = 1.150 euro.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Hetzij, eenzelfde JKP als onder a) van 17,44 % = 17,4 %. c) De consument vraagt uitdrukkelijk om de premie te laten financieren aan de hand van de kredietovereenkomst door het initieel gevraagde kredietbedrag te verhogen. Hetzij, een verhoging van het initieel gevraagde kredietbedrag van 1.200 euro met 50 euro = 1.250 euro.
Hetzij, de contractuele bepaling, bedoeld in artikel 14, § 2, 6°, van de wet dat de betaling van de verzekeringspremie een voorwaarde voor kredietopneming is, of, m.a.w., van het kredietbedrag wordt afgehouden.
Hetzij, een netto door de consument ontvangen bedrag in periode 0 van 1.250 - 50 = 1.200 euro.
De 12 maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij :
D1 = 112,5 of/ ou (1250/12) + (0,08/12 * 1250);
D2 = 111,81;
D3 = 111,11;
D4 = 110,42;
D5 = 109,72;
D6 = 109,03;
D7 = 108,33;
D8 = 107,64;
D9 = 106,94;
D10 = 106,25;
D11 = 105,56;
D12 = 104,86.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 8 - Een voorbeeld ter verduidelijking van de financiering van een goed met voorschot (alhoewel de betaling van dit voorschot wettelijk niet meer verplicht is).
Verkoop op afbetaling van een goed met een waarde van 2.500 euro, de overeenkomst voorziet een voorschot van 500 euro, te betalen op de dag van de levering en verder 24 maandelijkse termijnbedragen van 90 euro, te betalen telkens op dezelfde dag van de maand als de dag van de levering, bijvoorbeeld telkens op de vijfde dag van elke maand.
Hetzij, 1 maand = 1/12.
Hetzij, een kredietbedrag van 2.500 - 500 = 2.000 euro.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 9 - Een voorbeeld ter verduidelijking van de financiering van een goed zonder voorschot, waarbij aan de contante betaler een korting wordt gegeven op de aankoopprijs van het goed.
Verkoop op afbetaling van een goed met een waarde van 2.000 euro, de overeenkomst voorziet geen voorschot, 24 maandelijkse termijnbedragen van 90 euro, te betalen telkens op dezelfde dag van de maand als de dag van de levering, bijvoorbeeld telkens op de vijfde dag van elke maand.
Bij contante betaling wordt er een korting gegeven van 80 euro op de aankoopprijs van het goed. M.a.w., de consument die op krediet koopt betaalt 80 euro meer voor het goed dan de contante betaler. Deze 80 euro is bijgevolg een kost van het krediet en moet, overeenkomstig artikel 1, 5°, van de wet, in de totale kosten van het krediet opgenomen worden.
Hetzij, 1 maand = 1/12.
Hetzij, een netto door de kredietgever te financieren bedrag in periode 0 van 2.000 - 80 = 1.920 euro.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 10 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een financieringshuur.
Financieringshuur van een goed met een waarde van 15.000 euro, de overeenkomst voorziet 48 termijnbedragen van 350 euro, het eerste termijnbedrag wordt betaald op het moment van de terbeschikkingstelling van het goed, de overige 47 termijnbedragen van 350 euro zijn maandelijks te betalen telkens op dezelfde dag van de maand als de dag van de levering, bijvoorbeeld telkens op de vijfde dag van elke maand, na 48 maanden kan de koopoptie gelicht worden tegen de betaling van een residuele waarde van 1.250 euro.
Hetzij, 1 maand = 1/12.
Vermits het eerste termijnbedrag betaalbaar is op het moment van de terbeschikkingstelling van het goed in periode 0, blijft er om te financieren een bedrag over van 15.000 - 350 = 14.650 euro.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 11 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een eerste betalingstermijn die korter of langer is dan de overige betalingstermijnen van een maand.
Verkoop op afbetaling van een goed met een waarde van 2.500 euro; de overeenkomst voorziet een voorschot van 500 euro en 24 maandelijkse termijnbedragen van 95 euro die steeds op de eerste kalenderdag van de maand vallen.
De maandelijkse termijnbedragen wijzigen niet in functie van het werkelijke aantal dagen.
Op het moment van het sluiten van het contract is de leveringsdatum gekend : 12 januari 2009.
Hetzij, een eerste vervaldag op 1 februari 2009 of een eerste betalingstermijn van 20 dagen.
De overige vervaldagen vallen telkens op de eerste van elke volgende maand; een laatste vervaldag op 1 januari 2011, dit is 354 + 365 = 719 dagen na de levering van het goed op 12 januari 2009. Het verschil tussen de data van alle betalingstermijnen behalve de eerste kan telkens uitgedrukt worden in een gelijke maand van 30,41666 dagen.
Hetzij, een kredietbedrag van 2.500 - 500 = 2.000 euro.
Hetzij, voor de eerste betalingstermijn en het eerste termijnbedrag, overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, een verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt van 20 kalenderdagen.
Hetzij, overeenkomstig de veronderstelling in artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, voor elk van de overige 23 termijnbedragen een verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in een combinatie van 20 dagen en het van toepassing zijnde aantal gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.
Hetzij, voor de berekening van het JKP, een laatste vervaldag op 719,5832 dagen na de levering van het goed.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 12 - Een voorbeeld ter verduidelijking van verschillende berekeningsmethodes voor debetinteresten en van een kredietopening van bepaalde duur zonder minimale kapitaalaflossing.
Kredietopening van bepaalde duur van 6 maanden van een bedrag van 2.500 euro; de overeenkomst voorziet een minimale maandelijkse betaling van enkel debetinteresten en een terugbetaling van het opgenomen kapitaal ten laatste op het einde van de kredietovereenkomst; de debetrentevoet bedraagt 8 % op jaarbasis.
Hetzij, 6 gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.
Hetzij, de veronderstelling van een eenmalige volledige en onmiddellijke kredietopneming van 2.500 euro.
Hetzij, een aflossingsschema bestaande uit de terugbetaling van het kapitaal ten laatste na zes maanden, en termijnbedragen van aflossingen die kunnen verschillen.
Hetzij, de veronderstelling dat het termijnbedrag van elke aflossing het laagste is waarin de overeenkomst voorziet, met name, vijf maandelijkse termijnbedragen van debetinteresten en een zesde maandelijks termijnbedrag van debetinteresten verhoogd met het integraal opgenomen kapitaal of het kredietbedrag. a) De overeenkomst voorziet een « actuariële » berekeningsmethode. Hetzij, een actuariële toepassing van de debetrentevoet van 8 % op jaarbasis op het verschuldigd blijvend saldo.
Hetzij, een maandelijkse debetrentevoet van (1 + 8 %)1/12 - 1 = 0,006434 of 0,6434 %.
Hetzij, een maandelijks te betalen totale kost van het krediet van 2.500 * 0,006434 = 16,085 euro, afgerond op 16,09 euro.
Hetzij, 5 maandelijkse termijnbedragen van 16,09 euro en 1 laatste maandbedrag van 2.500 + 16,09 = 2.516,09 euro.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld b) De overeenkomst voorziet een « nominale » berekeningsmethode. Hetzij, een nominale toepassing van de debetrentevoet van 8 % op jaarbasis op het verschuldigd blijvend saldo.
Hetzij, een maandelijkse debetrentevoet van 0,08/12 = 0,08*(30,4167/365) = 0,006667 of 0,6667 %.
Hetzij, een maandelijks te betalen totale kost van het krediet van 2.500 * 0,006667 = 16,6675 euro, afgerond op 16,67 euro.
Hetzij, 5 maandelijkse termijnbedragen van 16,67 euro en 1 laatste maandbedrag van 2.500 + 16,67 = 2.516,67 euro.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld c) De overeenkomst voorziet een « nominale » berekeningsmethode op basis van een jaar van 360 dagen. Hetzij, een jaar van 365 dagen voor wat betreft het verschil tussen de data die bij de berekeningsmethode worden gebruikt;
Hetzij, een nominale toepassing van de debetrentevoet van 8 % op jaarbasis, op het verschuldigd blijvend saldo, gedeeld door 360;
Hetzij, een maandelijkse debetrentevoet van 0,08x 30,4167/360 = 0,006759 of 0,6759 %;
Hetzij, een maandelijks te betalen totale kost van het krediet van 2.500 * 0,006759 = 16,90 euro.
Hetzij, 5 maandelijkse termijnbedragen van 16,90 euro en 1 laatste maandbedrag van 2.500 + 16,90 = 2.516,90 euro.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 13 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van bepaalde duur met minimale kapitaalaflossingen en jaarlijkse vaste kaartkosten op te nemen in het JKP. Kredietopening van zes jaar met een kaart zoals bedoeld in bijlage II bij dit besluit; een kredietbedrag van 700 euro.
Jaarlijkse kaartkosten van 10 euro te betalen bij de eerste betalingstermijn van ieder jaar; de kredietovereenkomst bepaalt verder dat er geen jaarlijks terugkerende kaartkosten moeten betaald worden indien er gedurende een jaar geen krediet werd opgenomen.
De overeenkomst voorziet een maandelijkse minimale betaling van 8 % van het verschuldigde saldo in kapitaal en debetinteresten bedoeld in artikel 9, § 3, van dit besluit, desgevallend verhoogd met de kaartkosten, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten, lager mag zijn dan ofwel 25 euro ofwel het verschuldigd saldo.
De kredietovereenkomst bepaalt, overeenkomstig artikel 14, § 2, 8°, van de wet, dat de actuarieel toegepaste jaarlijkse debetrentevoet van 10 % op jaarbasis wordt berekend op het verschuldigd blijvend saldo rekening houdend met het werkelijke aantal dagen van kalendermaanden.
Elke vervaldag valt op dezelfde kalenderdag van de maand als de dag van het sluiten van de kredietovereenkomst.
Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid van dit besluit, een verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt van 1 of meerdere « gelijke » maanden.
Hetzij, overeenkomstig artikel 14, § 2, 9°, van de wet, een bepaling in de kredietovereenkomst dat voor de berekening van het JKP vertrokken werd van de veronderstelling dat het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt wordt in gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.
Hetzij gelijke maanden van 1 maand = 30,41666 dagen of 365 * 1/12.
Hetzij, uitsluitend voor de berekening van het JKP, een maandelijkse debetrentevoet van ((1 + 10 %)1/12) - 1 = 0,007974 of 0,797 % in plaats van een debetrentevoet op basis van het geheel aantal kalenderdagen.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 1° van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 700 euro.
Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 9° van dit besluit dat de kaartkosten van 10 euro, te betalen bij iedere eerste betalingstermijn van elk jaar, de jaarlijkse kaartkosten zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst, ook indien deze kosten gedurende een beperkte termijn niet worden aangerekend. Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 6°, a) van dit besluit van 24 minimale maandelijkse betalingen, of een hypothetische terugbetalingstermijn van 24 maanden die de wettelijk maximale terugbetalingstermijn bedoeld in artikel 9, § 1, van dit besluit niet overschrijdt.
De maximale terugbetalingstermijn bedraagt in casu 29 maanden en wordt verkregen op basis van een aflossingsschema waarbij het maandelijkse termijnbedrag gelijk is aan 1/18de van het verschuldigd blijvend saldo, zonder rekening te houden met de kosten :
D1 = 39,20 of/ ou (700+(700*0,007974))/18;
D2 = 37,32;
D3 = 35,52;
D4 = 33,82;
D5 = 32,19;
D6 = 30,65;
D7= 29,18;
D8 = 27,78;
D9 = 26,44;
D10 = 25,17;
D11 tot/ à D18 = 25,00;
D29 = 11,94.
Hetzij een hypothetische terugbetalingstermijn van 24 maanden die evenmin de nulstellingstermijn bedoeld in artikel 9, § 2, eerste lid, 1°, van dit besluit overschrijdt.
De nulstellingstermijn bedraagt in casu 24 maanden en wordt verkregen op basis van een aflossingsschema waarbij het maandelijkse termijnbedrag gelijk is aan 1/12de van het verschuldigd blijvend saldo, zonder rekening te houden met de kosten :
D1 = 58,80 of/ ou (700+(700*0,007974))/12;
D2 = 54,33;
D3 = 50,20;
D4 = 46,38;
D5 = 42,86;
D6 = 39,60;
D7 = 36,59;
D8 = 33,81;
D9 = 31,24;
D10 = 28,86;
D11 = 26,67;
D12 tot/ à D23 = 25;
D24 = 9,23.
De 24 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij :
D1 = 66,45 of/ ou 0,08 * (700+(700*0,007974)) + 10;
D2 = 52,34 of/ ou 0,08 * (649,14+(649,14*0,007974));
D3 = 48,54;
D4 = 45,01;
D5 = 41,74;
D6 = 38,71;
D7 = 35,90;
D8 = 33,29;
D9 = 30,87;
D10 = 28,63;
D11 = 26,55;
D12 = 25;
D13 = 35;
D14 à/ tot D23 = 25,00;
D24 = 22,48.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 14 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van bepaalde duur met een maandelijks te betalen collectieve verzekeringspremie.
Eenzelfde kredietopening als in voorbeeld 13 met dat verschil dat er geen kaart verbonden is aan het krediet maar de consument verplicht is om een schuldsaldoverzekering bij overlijden te sluiten bij een verzekeraar naar keuze. De consument kiest er voor om zich aan te sluiten bij een collectieve verzekering en vraagt dat de kredietgever de premie van het kredietbedrag afhoudt.
De verzekeringspremie bedraagt 0,2 % per maand van het verschuldigd blijvend saldo en wordt door de kredietgever van het krediet afgehouden.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 1° van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 700 euro.
Hetzij, een contractuele bepaling, bedoeld in artikel 14, § 2, 6°, van de wet dat de betaling van de verzekeringspremie een voorwaarde voor kredietopneming is, of, m.a.w., van het kredietbedrag wordt ingehouden.
Hetzij, een verzekeringspremie die, overeenkomstig artikel 1, 5°, e), van de wet deel uitmaakt van de totale kosten van het krediet.
Hetzij, een wettelijk maximale terugbetalingstermijn van 29 maanden, berekend zoals in voorbeeld 13.
Hetzij, een nulstellingstermijn van 24 maanden, berekend zoals in voorbeeld 13.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 6°, a) van dit besluit van 25 maandelijkse betalingen, of een hypothetische terugbetalingstermijn die langer is dan de termijn van 24 maanden in voorbeeld 13 ingevolge de van het kredietbedrag ingehouden verzekeringspremie. De 25 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij :
D1 = 56,45 of/ ou 0,08 * (700+(700*0,007974));
D2 = 52,46 of/ ou 0,08 * (650,54+(650,54*0,007974));
D3 = 48,75;
D4 = 45,31;
D5 = 42,10;
D6 = 39,13;
D7 = 36,36;
D8 = 33,79;
D9 = 31,41;
D10 = 29,19;
D11 = 27,12;
D12 = 25,21;
D13 tot/ à D 24 = 25,00;
D25 = 10,35.
Hetzij, de veronderstelling bedoeld in artikel 4, § 3, derde lid, 6°, a) van dit besluit dat voor de berekening van het JKP de aflossingen worden verricht op het meest nabije tijdstip voorzien in de kredietovereenkomst, met name, rekening houdend met de nulstellingstermijn van 24 maanden.De 24 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij :
D1 = 56,45 of/ ou 0,08 * (700+(700*0,007974));
D2 = 52,46 of/ ou 0,08 * (650,54+(650,54*0,007974));
D3 = 48,75;
D4 = 45,31;
D5 = 42,10;
D6 = 39,13;
D7 = 36,36;
D8 = 33,79;
D9 = 31,41;
D10 = 29,19;
D11 = 27,12;
D12 = 25,21;
D13 tot/ à D 23 = 25,00;
D24 = 35,24.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 15 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 maar met een eerste terugbetalingstermijn korter dan de overige betalingstermijnen.
Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 13, met dat verschil dat het kredietcontract bepaalt dat elke vervaldag valt op de eerste kalenderdag van elke maand en de eerste keer van, hetzij, de eerste maand volgend op die van de kredietopneming, hetzij, de tweede maand volgend op de kredietopneming indien deze opneming valt na de twintigste dag van de maand.
Hetzij, een kredietovereenkomst waarbij de eerste vervaldag niet bepaald maar slechts bepaalbaar is. Hetzij een kortst mogelijke eerste betalingstermijn van 9 dagen, met name, bij kredietopneming op 20 februari van een niet schrikkeljaar en een eerste vervaldag op 1 maart.
De sluitingsdatum van de kredietovereenkomst is 15 februari 2009.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 1° van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 700 euro.
Hetzij, de termijnbedragen die de consument betaalt bij een eenmalige volledige opname van het kredietbedrag op basis van een aflossingstabel die vertrekt van een eerste betalingstermijn van 14 dagen, en overige betalingstermijnen op basis van kalenderdagen, waarbij :
D1 = 66,21 of/ ou 0,08 * (700+(700*((1+0,1)14/365 - 1))) + 10;
D2 = 52,13 of/ ou 0,08 * (646,36+(646,36*((1+0,1)31/365 - 1)));
D3 = 48,34;
D4 = 44,83;
D5 = 41,57;
D6 = 38,55;
D7 = 35,76;
D8 = 33,16;
D9 = 30,75;
D10= 28,51;
D11 = 26,45;
D12 tot/ à D23 = 25,00;
D24 = 20,96.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 6°, b) van dit besluit dat de kortst mogelijke eerste betalingstermijn van 9 dagen geacht wordt van toepassing te zijn, ongeacht de datum van het sluiten van de overeenkomst.
Hetzij, overeenkomstig de veronderstelling in artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, een verschil tussen de data, die bij de berekening worden gebruikt, voor de eerste betalingstermijn, uitgedrukt in 9 kalenderdagen.
Hetzij, overeenkomstig de veronderstelling in artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, een verschil tussen de data, die bij de berekening worden gebruikt, voor de overige termijnenbedragen, telkens uitgedrukt in een combinatie van 9 dagen en het van toepassing zijnde aantal gelijke maanden.
Hetzij, een eerste betalingstermijn van 9 dagen + 23 x 30,4167 dagen = 708,58 dagen.
De 24 hypothetische termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij :
D1 = 66,13 of/ ou 0,08 * (700+(700*((1+0,1)9/365 - 1))) + 10;
D2 = 52,05 of/ ou 0,08 * (645,52+(645,52*((1+0,1)1/12- 1)));
D3 = 48,27;
D4 = 44,76;
D5 = 41,51;
D6 = 38,49;
D7 = 35,70;
D8 = 33,10;
D9 = 30,70;
D10 = 28,47;
D11 = 26,40;
D12 = 25;
D13 = 35;
D14 tot/ à D23 = 25,00;
D24 = 20,59.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 16 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 maar met verschillende actuariële debetrentevoeten in functie van het verschuldigd blijvend saldo.
Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 13, met dat verschil dat de actuariële jaarlijkse debetrentevoet 8 % is wanneer het verschuldigd blijvend saldo in kapitaal hoger is dan 500 euro en 10 % wanneer dit saldo gelijk is aan 500 euro of minder.
Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 9° van dit besluit, de veronderstelling dat 10 % geacht wordt de debetrentevoet te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst.
Het JKP bedraagt 13,55 % = 13,6 % zoals berekend in voorbeeld 13.
Voorbeeld 17 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 maar met een « renteloze » eerste betalingstermijn.
Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 13, met dat verschil dat de actuariële jaarlijkse debetrentevoet 0 % is voor de eerste betalingstermijn en 10 % voor de overige betalingstermijnen.
Hetzij de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 9° van dit besluit dat 10 % wordt geacht de debetrentevoet te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst. Het JKP bedraagt 13,55 % = 13,6 % zoals berekend in voorbeeld 13.
Voorbeeld 18 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 maar met verschillende debetrentevoeten en kosten in functie van bepaalde (promotionele) aankopen.
Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 13, met dat verschil dat met de kaart enkel aankopen binnen het netwerk van de kredietgever kunnen worden gedaan en dat de kredietovereenkomst de mogelijkheid voorziet dat sommige aankopen tegen een uitzonderlijk actuariële debetrentevoet van 0 % of 7 % in plaats van 10 % en zonder kosten kunnen worden aangekocht.
Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 9° van dit besluit, de veronderstelling dat 10 % wordt geacht de debetrentevoet, en 10 euro de jaarlijkse kost, te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst.
Het JKP bedraagt 13,55 % = 13,6 % zoals berekend in voorbeeld 13.
Voorbeeld 19 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 18 maar met verschillende debetrentevoeten en kosten in functie van het mechanisme voor kredietopneming.
Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 18, met dat verschil dat met de kaart ook kredietopnemingen kunnen verricht worden voor aankopen en geldafhalingen aan geldautomaten via een ander netwerk dan dat van de kredietgever, bijv. Visa of MasterCard. Enkel voor de kredietopneming verbonden aan een geldafhaling bij een geldautomaat worden er extra kosten van 3 euro per geldafhaling aangerekend, te betalen op de eerstvolgende vervaldag.
Uit het nazicht door de kredietgever van het aantal verrichtingen doorgevoerd in het voorgaande kalenderjaar met behulp van deze « winkelkredietkaart » blijkt dat, van de drie verschillende kredietopnemingsmechanismen, het meest gebruikelijke dat voor de aankopen binnen het netwerk van de kredietgever is.
Hetzij de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 3° van dit besluit dat het JKP berekend wordt zoals in voorbeeld 18. Het JKP bedraagt 13,55 % = 13,6 % zoals berekend in voorbeeld 18 (of 13).
Voorbeeld 20 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 19 maar bovendien, afhankelijk van het mechanisme voor kredietopneming, met beperkingen tot het bedrag en de termijn waarbinnen dit beperkte bedrag kan opgenomen worden.
Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 19, met dat verschil dat uit het nazicht door de kredietgever van het aantal verrichtingen doorgevoerd in het voorgaande kalenderjaar met behulp van deze « winkelkredietkaart » blijkt dat, van de drie verschillende kredietopnemingsmechanismen, het meest gebruikelijke dat voor de geldafhalingen aan geldautomaten is.
Naast de extra kosten van 3 euro per geldafhaling aan geldautomaten, is er een beperking van het bedrag dat per dag kan worden afgehaald, met name, 500 euro.
De kredietovereenkomst bepaalt, overeenkomstig artikel 14, § 2, 8°, van de wet, dat de werkelijke maandelijks aan de consument aangerekende debetinteresten worden berekend op basis van het werkelijke aantal dagen van elke kalendermaand.
Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 2°, van dit besluit, de veronderstelling van een onmiddellijke kredietopneming van 500 euro en een tweede opname van 200 euro op dag 2, waarvoor er telkens extra kosten van 3 euro betaald worden op de eerste vervaldag.
Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 3° van dit besluit dat 10 % wordt geacht de debetrentevoet, en 10 euro de jaarlijkse kost te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst. Hetzij, een bedrag aan debetinteresten tegen 10 % op jaarbasis berekend op een verschuldigd blijvend saldo van respectievelijk 500 euro voor de eerste dag en 700 euro voor de overige dagen van de eerste betalingstermijn van een maand.
Hetzij, voor wat de tweede kredietopneming betreft, overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid van dit besluit, een verschil tussen de data, die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in een dag.
De overeenkomst wordt gesloten op 1 januari 2013, de vervaldagen vallen telkens op de eerste kalenderdag van de volgende maand.
Hetzij de termijnbedragen die de consument betaalt bij een eenmalige volledige opname van het kredietbedrag op basis van een aflossingstabel die vertrekt van het werkelijke aantal kalenderdagen, waarbij :
D1 = 72,45 of/ ou 0,08 * [700+ 500*((1+0,1)1/365 - 1)+ 700*((1+0,1)(31-1)/365) - 1)] + 10 + 6 =
D2 = 52,32;
D3 = 48,52;
D4 = 44,99;
D5 = 41,73;
D6 = 38,69;
D7 = 35,89;
D8 = 33,28;
D9 = 30,86;
D10 = 28,62;
D11 = 26,54;
D12 = 25;
D13 = 35;
D14 tot/ à D23 = 25;
D24 = 22,39.
De kredietovereenkomst vermeldt, overeenkomstig artikel 14, § 2, 9°, van de wet, de veronderstelling dat voor de berekening van het JKP, overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt wordt in een of meerdere gelijke maanden, zowel voor wat de bedragen betreft die in de basisvergelijking worden ingegeven als de exponenten van deze basisvergelijking.
Overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, wordt het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in 1 dag voor wat het tijdsinterval tussen de twee kredietopnemingen betreft.
Hetzij, voor de berekening van het JKP, een eerste termijnbedrag van 72,44 euro, met name, een minimale betaling van 8 % van 700 euro kapitaal en 5,53 euro debetinteresten, verhoogd met 16 euro kosten.
De 24 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij :
D1 = 72,44 of/ ou 0,08 * [700+ 500*((1+0,1)1/365 - 1)+ 700*((1+0,1)(30,4167-1)/365 - 1)] + 10 + 6;
D2 = 52,34;
D3 = 48,54;
D4 = 45,01;
D5 = 41,74;
D6 = 38,71;
D7 = 35,89;
D8 = 33,29;
D9 = 30,87;
D10 = 28,62;
D11 = 26,54;
D12 = 25;
D13 = 35;
D14 tot/ à D23 = 25,00;
D24 = 22,45.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 21 - Een voorbeeld ter verduidelijking van eenzelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 maar met de keuze voor een andere betalingsmodaliteit met andere rentevoeten en kosten voor een beperkt bedrag.
Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 13, met dat verschil dat de consument kan kiezen tussen twee betalingsmodaliteiten met andere totale kosten van het krediet voor de consument : a) ofwel een maandelijkse minimale betaling van 8 % van het verschuldigd saldo in kapitaal en debetinteresten, bedoeld in artikel 9, § 3, van dit besluit, desgevallend verhoogd met de kaartkosten, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten, lager mag zijn dan 25 euro;een actuariële debetrentevoet van 10 % en jaarlijkse kaartkosten van 10 euro; het JKP is 13,55 % = 13,6 % zoals berekend in voorbeeld 13, b) ofwel een maandelijkse minimale betaling van 5 % van het kredietbedrag waarmee, naast een deel kapitaal, de maandelijks verschuldigde interesten en kosten worden betaald;een actuariële jaarlijkse debetrentevoet van 11 %, maandelijkse kaartkosten van 0,05 % van het aankoopbedrag; er zijn 22 maandelijkse termijnbedragen van 35 euro (5 % * 700) en een 23ste termijnbedrag van 11,59 euro; het JKP is 12,23 %.
Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 9° van dit besluit, de veronderstelling dat de totale kosten van het krediet voor de consument van het betalingsschema onder a) - een debetrentevoet van 10 % en jaarlijkse kosten van 10 euro - geacht worden de totale kosten van het krediet te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst. Voor de berekening van het JKP worden dus zowel de kosten als de debetrentevoet verondersteld die te zijn van het betalingsschema onder a) ook al is de debetrentevoet onder betalingsschema b) hoger.
Het JKP bedraagt 13,6 %.
Voorbeeld 22 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur zonder minimale kapitaalaflossing en met nulstellingsverplichting die niet korter is dan een jaar.
Kredietopening van onbepaalde duur voor een bedrag van 2.500 euro. De overeenkomst voorziet geen aflossingsschema voor het kapitaalgedeelte maar wel de maandelijkse betaling van nominaal berekende debetinteresten tegen een percentage van 8 % op jaarbasis berekend op het verschuldigd blijvend saldo en de onmiddellijke eenmalige betaling van dossierkosten van 20 euro.
De kredietovereenkomst voorziet een nullstellingstermijn van 12 maanden die de nulstellingstermijn bedoeld in artikel 9, § 2, tweede lid, 1°, van dit besluit niet overschrijdt.
Hetzij, 12 gelijke betalingstermijnen van een maand van 30,41667 dagen.
Hetzij, een eenmalige onmiddellijke betaling van 20 euro dossierkosten zoals contractueel bepaald.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 1°, van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 2.500 euro.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 5°, van dit besluit dat enkel het integraal en onmiddellijk opgenomen kredietbedrag over een termijn van een jaar wordt afgelost in gelijke maandelijkse bedragen, met name, 2.500/12 of 208,33 euro per maand.
Hetzij, een maandelijkse betaling van 208,33 euro kapitaal overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 5°, b), in fine van dit besluit verhoogd met nominaal toegepaste debetinteresten tegen 8 % op jaarbasis berekend op het verschuldigd blijvend saldo.
De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij :
D1 = 225,00;
D2 = 223,61;
D3 = 222,22;
D4 = 220,83;
D5 = 219,44;
D6 = 218,06;
D7 = 216,67;
D8 = 215,28;
D9 = 213,89;
D10 = 212,50;
D11 = 211,11;
D12 = 209,72.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 23 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur zonder enige betalingsverplichting en met nulstellingsverplichting niet korter dan een jaar.
Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 22 maar met dat verschil dat de overeenkomst niets bepaalt m.b.t. de betaling van de vaste kosten van 20 euro en de nominaal berekende debetinteresten van 8 % op jaarbasis.
De kredietovereenkomst voorziet een nullstellingstermijn van 12 maanden die de wettelijke nulstellingstermijn bedoeld in artikel 9, § 2, 2de lid, 1°, van dit besluit niet overschrijdt, maar deze heeft geen invloed op de berekening van het JKP, gelet op de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 5°, van dit besluit.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 1°, van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 2.500 euro.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 5°, van dit besluit dat het integraal en onmiddellijk opgenomen kredietbedrag binnen een termijn van een jaar in gelijke maandelijkse bedragen van 208,33 euro (2.500/12) wordt afgelost.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 7°, a) van dit besluit dat, als de overeenkomst niets bepaalt inzake de betaling van de rente, de rente samen met de terugbetalingen van kapitaal wordt betaald.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 7°, b) van dit besluit dat, als de overeenkomst niets bepaalt inzake de betaling van de kosten, de in één bedrag uitgedrukte niet-rentekosten van 20 euro betaald worden op de datum waarop de kredietovereenkomst wordt gesloten.
Hetzij, een zelfde maandelijkse betaling als in het voorbeeld 22 van 208,33 euro kapitaal verhoogd met de debetinteresten van 8 % op jaarbasis, op nominale wijze berekend op het verschuldigd blijvend saldo.
Hetzij, een zelfde JKP als in voorbeeld 22 van 9,96 %, of 10 %.
Voorbeeld 24 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van bepaalde duur met een terugbetalingstermijn die langer is dan de nulstellingstermijn.
Dezelfde kredietopening van bepaalde duur als in voorbeeld 13 met dat verschil dat de overeenkomst voorziet een nulstellingstermijn van 24 maanden en een maandelijkse minimale betaling van 6 % van het verschuldigde saldo in kapitaal en debetinteresten bedoeld in artikel 9, § 3, van dit besluit, desgevallend verhoogd met de kaartkosten, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten, lager mag zijn dan ofwel 25 euro ofwel het verschuldigd saldo.
Hetzij een maximale terugbetalingstermijn van 29 maanden en een nulstellingstermijn van 24 maanden, beide berekend zoals in voorbeeld 13.
De hypothetische terugbetalingstermijn op basis van een onmiddellijke en integrale opneming van het kredietbedrag en minimale betalingen van 6 % van het verschuldigd saldo bedraagt 28 maanden, waarbij :
D1 = 52,33 of/ ou 0,06 * (700+(700*0,007974)) + 10;
D2 = 40,11;
D3 = 38,01;
D4 = 36,01;
D5 = 34,12;
D6 = 32,33;
D7 = 30,63;
D8 = 29,02;
D9 = 27,50;
D10 = 26,06;
D11 en/ et D12 = 25,00;
D13 = 35,00;
D14 tot/ à D24 = 25,00;
D25 = 35;
D26 en/ et D27 = 25;
D28 = 14,10.
Maar met deze hypothetische terugbetalingstermijn van 28 maanden kan geen rekening gehouden worden voor de berekening van het JKP, omdat volgens de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 6°, a) van dit besluit de aflossingen worden verricht op het meest nabije tijdstip voorzien in de kredietovereenkomst, in casu op het einde van de nulstellingstermijn van 24 maanden.
Hetzij, 23 minimale betalingen van 6 % van het verschuldigd saldo, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten van 10 euro per jaar, lager mag zijn dan ofwel 25 euro, en een 24ste betaling van het verschuldigd saldo.
De 24 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij :
D1 = 52,33 of/ ou 0,06 * (700+(700*0,007974)) + 10;
D2 = 40,11;
D3 = 38,01;
D4 = 36,01;
D5 = 34,12;
D6 = 32,33;
D7 = 30,63;
D8 = 29,02;
D9 = 27,50;
D10 = 26,06;
D11 en/ et D12 = 25,00;
D13 = 35,00;
D14 tot/ à D23 = 25,00;
D24 = 112,47.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Het JKP bedraagt 13 %.
Voorbeeld 25 - Een voorbeeld ter illustratie van een kredietopening van bepaalde duur zonder minimale kapitaalaflossing die geen geoorloofde debetstand op een rekening is en met een nulstellingstermijn korter dan de duur van de kredietovereenkomst.
Een zelfde kredietovereenkomst als in voorbeeld 22 maar met een bepaalde duur van 6 jaar in plaats van een onbepaalde duur.
Hetzij, een eenmalige onmiddellijke betaling van 20 euro dossierkosten.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 1°, van dit besluit, van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 2.500 euro.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 6°, a) van dit besluit, van een aflossing in een keer van het volledig opgenomen kapitaal bij het verstrijken van de contractuele nulstellingstermijn van 12 maanden.
Hetzij, een maandelijkse betaling van de debetinteresten van 8 % op jaarbasis op nominale wijze berekend op het verschuldigd blijvend saldo.
De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij :
D1 = 16,67;
D2 = 16,67;
D3 = 16,67;
D4 = 16,67;
D5 = 16,67;
D6 = 16,67;
D7 = 16,67;
D8 = 16,67;
D9 = 16,67;
D10 = 16,67;
D11 = 16,67;
D12 = 2516,67.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 26 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een geoorloofde debetstand op een rekening van onbepaalde duur waarbij de eerste betalingstermijn onbepaald is, enkel bepaalbaar Een geoorloofde debetstand op een rekening voor een bedrag van 2.500 euro; de overeenkomst van onbepaalde duur voorziet geen aflossingsschema voor het kapitaalgedeelte maar wel de maandelijkse betaling van nominaal berekende debetinteresten tegen een percentage van 8 % op jaarbasis en jaarlijkse kaartkosten van 20 euro te betalen bij aanvang van elk nieuw jaar.
De interesten en kaartkosten worden enkel aangerekend in het raam van de geoorloofde debetstand op rekening. M.a.w. worden deze niet aangerekend indien er geen overeenkomst van geoorloofde debetstand op de betreffende rekening zou bestaan.
De kredietovereenkomst voorziet een nulstellingsverplichting van 12 maanden, overeenkomstig artikel 9, § 2, tweede lid, 1°, van dit besluit.
De kredietovereenkomst bepaalt dat elke vervaldag valt op de eerste kalenderdag van elke maand. De eerste vervaldag valt op de eerste kalenderdag van de maand volgend op die van de kredietopneming, behalve als daardoor de eerste betalingstermijn korter is dan 5 dagen.
In dat geval valt de eerste vervaldag op de eerste dag van de tweede maand volgend op de kredietopname. De kortst mogelijke eerste betalingstermijn is dus 5 dagen.
Hetzij, een onmiddellijke betaling van 20 euro kaartkosten overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 7°, b) van dit besluit.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 4°, van dit besluit dat het totale kredietbedrag van 2.500 euro volledig wordt opgenomen en dat de duur van de kredietovereenkomst drie maanden is.
Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig de artikelen 4, § 3, derde lid, 7°, a) en d) dat de laatste vervaldag van de interesten valt op de vervaldag van het kapitaal drie maanden na de volledige kredietopneming, zodat de eerste en de tweede vervaldag van de interesten vallen op respectievelijk een en twee maanden na de kredietopneming. De volledige kredietopneming wordt daardoor verondersteld plaats te vinden op de eerste kalenderdag van een maand.
Hetzij, de veronderstelling dat het integraal en onmiddellijk opgenomen kredietbedrag van 2.500 euro wordt afgelost na een periode van 3 maanden.
Hetzij, een maandelijkse betaling van debetinteresten van 8 % op jaarbasis, nominaal berekend op het verschuldigd blijvend saldo, met name, 0,08/12 x 2.500 = 16,67 euro per maand.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 27 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur met minimale kapitaalaflossingen en jaarlijkse vaste kaartkosten op te nemen in het JKP. Een zelfde kredietopening als in voorbeeld 13 maar van onbepaalde duur in plaats van zes jaar.
De overeenkomst voorziet een maandelijkse minimale betaling van 8 % van het verschuldigde saldo in kapitaal en debetinteresten bedoeld in artikel 9, § 3, van dit besluit, desgevallend verhoogd met de kaartkosten, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten, lager mag zijn dan ofwel 25 euro ofwel het verschuldigd saldo.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 5°, a) van dit besluit dat de overeenkomst maar een jaar duurt.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 5°, b) van dit besluit dat het kapitaal in maandelijkse gelijke bedragen wordt terugbetaald vanaf een maand na de eerste kredietopneming.
Hetzij de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 5°, b), in fine van dit besluit dat de interesten en kosten aangerekend en betaald worden zoals in de kredietovereenkomst is voorzien, maar dat voor de duur van de overeenkomst en het verschuldigd blijvend saldo rekening gehouden wordt met het door dit artikel veronderstelde opnemings- en terugbetalingsschema van 12 maandelijkse gelijke kapitaalaflossingen.
Hetzij, overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, een verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt van 1 of meerdere « gelijke » maanden.
Hetzij, overeenkomstig artikel 14, § 2, 9°, van de wet, een bepaling in de kredietovereenkomst dat voor de berekening van het JKP vertrokken wordt van de veronderstelling dat het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt wordt in gelijke maanden van elk 30,41666 dagen.
Hetzij, gelijke maanden van 1 maand = 30,41666 dagen of 365 * 1/12.
Hetzij, uitsluitend voor de berekening van het JKP, een maandelijkse debetrentevoet van ((1 + 10 %)1/12) - 1 = 0,007974 in plaats van een debetrentevoet op basis van het geheel aantal kalenderdagen.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 1° van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 700 euro.
Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 9° van dit besluit dat de kaartkosten van 10 euro, te betalen bij iedere eerste betalingstermijn van elk jaar, de jaarlijkse kaartkosten zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst, ook indien deze kosten gedurende een beperkte termijn niet worden aangerekend. Hetzij, 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL van 700/12 = 58,33 euro, verhoogd met de interesten en kaartkosten, in volgend aflossingsschema waarbij :
D1 = 73,92 of/ ou 700/12 + 700*0,007974 + 10;
D2 = 63,45 of/ ou 700/12 + 641,67*0,007974;
D3 = 62,98
D4 = 62,52
D5 = 62,05
D6 = 61,59
D7 = 61,12
D8 = 60,66
D9 = 60,19
D10 = 59,73
D11 = 59,26
D12 = 58,80.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 28 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur met, afhankelijk van het mechanisme voor kredietopneming, beperkingen tot het bedrag en de termijn waarbinnen dit beperkte bedrag kan opgenomen worden.
Een zelfde kredietopening als in voorbeeld 20 maar van onbepaalde duur in plaats van zes jaar.
Het meest gebruikelijke kredietopnemingsmechanisme is dat voor de geldafhalingen aan geldautomaten. Naast de extra kosten van 3 euro per geldafhaling aan geldautomaten, is er een beperking van het bedrag dat per dag kan worden afgehaald van 500 euro.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 2° van dit besluit van een onmiddellijke kredietopneming van 500 euro en een tweede opname van 200 euro op dag 2, waarvoor er telkens extra kosten van 3 euro betaald worden op de eerste vervaldag.
Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 3° van dit besluit dat 10 % wordt geacht de debetrentevoet, en 10 euro de jaarlijkse kost te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst. Hetzij, een bedrag aan debetinteresten tegen 10 % op jaarbasis berekend op een verschuldigd blijvend saldo van respectievelijk 500 euro voor 1 dag en 700 euro voor de overige dagen van de eerste betalingstermijn van een maand.
De kredietovereenkomst vermeldt, overeenkomstig artikel 14, § 2, 9°, van de wet, de veronderstelling dat voor de berekening van het JKP, overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt wordt in 1 of meerdere gelijke maanden, zowel voor wat de bedragen betreft die in de basisvergelijking worden ingegeven als de exponenten van deze basisvergelijking.
Overeenkomstig artikel 4, § 1, vierde lid, van dit besluit, wordt het verschil tussen de data die bij de berekening worden gebruikt, uitgedrukt in 1 dag voor wat het tijdsinterval tussen de twee kredietopnemingen betreft.
Hetzij, uitsluitend voor de berekening van het JKP, een eerste termijnbedrag van 79,86 euro, met name, een hypothetische minimale betaling van 1/12de van 700 euro kapitaal en 5,53 euro debetinteresten, verhoogd met 16 euro kosten.
De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema waarbij :
D1 = 79,86 of/ ou 700/12 + 500*((1+0,1)1/365 - 1)+ 700*((1+0,1)(30,4167-1)/365 - 1) + 10 + 6;
D2 = 63,45 of/ ou 700/12 + (641,67*0,007974));
D3 = 62,98
D4 = 62,52
D5 = 62,05
D6 = 61,59
D7 = 61,12
D8 = 60,66
D9 = 60,19
D10 = 59,73
D11 = 59,26
D12 = 58,80.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 29 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur met verschillende betalingsmodaliteiten met andere rentevoeten en kosten voor een beperkt bedrag.
Dezelfde kredietopening als in voorbeeld 21 maar van onbepaalde duur in plaats van zes jaar. De consument kan kiezen tussen twee betalingsmodaliteiten met andere totale kosten van het krediet voor de consument : a) ofwel een maandelijkse minimale betaling van 8 % van het verschuldigd saldo in kapitaal en debetinteresten, bedoeld in artikel 9, § 3, van dit besluit, desgevallend verhoogd met de kaartkosten, zonder dat het termijnbedrag, verminderd met de kaartkosten, lager mag zijn dan 25 euro;een actuariële debetrentevoet van 10 % en jaarlijkse kaartkosten van 10 euro; het JKP is 13,02 % = 13 % zoals berekend in voorbeeld 27, b) ofwel een maandelijkse minimale betaling van 5 % van het kredietbedrag waarmee, naast een deel kapitaal, de maandelijks verschuldigde interesten en kosten worden betaald;een actuariële jaarlijkse debetrentevoet van 11 %, maandelijkse kaartkosten van 0,05 % van het aankoopbedrag. Overeenkomstig de veronderstelling onder artikel 4, § 3, derde lid, 5°, van dit besluit, zijn er 12 maandelijkse termijnbedragen van 58,33 euro kapitaal (700/12) verhoogd met de interesten en kosten van 0,35 euro per maand (0,0005*700), hetzij de 12 hypothetische termijnbedragen in de aflossingstabel hierna. Het JKP is 12,21 % = 12,2 %.
D1 = 64,80 of/ ou 700/12 + ((1+0,11)1/12 - 1) * 641,67 + 0,0005 * 700;
D2 = 64,29;
D3 = 63,78;
D4 = 63,27;
D5 = 62,76;
D6 = 62,25;
D7 = 61,74;
D8 = 61,23;
D9 = 60,72;
D10 = 60,21;
D11 = 59,70;
D12 = 59,19.
Hetzij, de veronderstelling overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 9° van dit besluit dat de totale kosten van het krediet van het betalingsschema onder a) - een debetrentevoet van 10 % en jaarlijkse kosten van 10 euro - geacht worden de totale kosten van het krediet te zijn voor de gehele duur van de kredietovereenkomst.Voor de berekening van het JKP worden dus zowel de kosten als de debetrentevoet verondersteld die te zijn van het betalingsschema onder a) ook al is de debetrentevoet onder betalingsschema b) hoger. Het JKP bedraagt 13 %.
Voorbeeld 30 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur met terugbetaling in een enkele betaling van het opgenomen kapitaal alvorens het terug mag opgenomen worden (de zogenaamde akkreditiefkaart).
Een kredietopening van onbepaalde duur met terugbetaling na een maand van het opgenomen kapitaal. Het kredietbedrag is 6.000 euro. Het krediet wordt opgenomen met een betaalkaart zoals bedoeld in bijlage II bij dit besluit. Er zijn geen debetinteresten.
Jaarlijkse kosten van 60 euro te betalen telkens bij het begin van een nieuw jaar, een eerste keer onmiddellijk bij het sluiten van de kredietovereenkomst.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 5°, a) van dit besluit, dat de duur van de overeenkomst 1 jaar is.
Hetzij, de veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 5°, b) in fine van dit besluit, dat de consument het kredietbedrag van 6.000 euro elke maand van het jaar volledig opneemt en terugbetaalt.
Hetzij, 12 hypothetische maandelijkse kredietopnemingen CL van 6.000 euro, 1 onmiddellijke betaling D1 van 60 euro en 12 termijnbedragen DL van 6.000 euro, zoals in volgend aflossingsschema :
maanden mois
betaling - paiement
debetrente - taux débiteur
kapitaal - capital
kosten - frais
saldo - solde
opgenomen bedrag - montant prélevé
0
60
60
6000
6000
1
6000
0 %
6000
6000
6000
2
6000
0 %
6000
6000
6000
3
6000
0 %
6000
6000
6000
4
6000
0 %
6000
6000
6000
5
6000
0 %
6000
6000
6000
6
6000
0 %
6000
6000
6000
7
6000
0 %
6000
6000
6000
8
6000
0 %
6000
6000
6000
9
6000
0 %
6000
6000
6000
10
6000
0 %
6000
6000
6000
11
6000
0 %
6000
6000
6000
12
6000
0 %
6000
totaal/total
72060
0
72000
60
72000
72000
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 31 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur waarvoor een vaste debetrentevoet voor de eerste periode is overeengekomen en, aan het einde van deze periode, een nieuwe debetrentevoet wordt vastgesteld die vervolgens periodiek wordt aangepast volgens een overeengekomen indicator.
Een zelfde kredietopening van onbepaalde duur als in voorbeeld 27 met dat verschil dat voor de eerste twee jaren de debetrentevoet gelijk is aan 1 % en daarna jaarlijks aanpasbaar en gelijk aan de Euribor op 3 maanden plus 1 %.
De Euribor op 3 maanden op het moment van het sluiten van de overeenkomst is 1,5 %.
Hetzij, dezelfde veronderstellingen als in voorbeeld 27.
Hetzij, de bijkomende veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 10° van dit besluit dat de debetrentevoet na 2 jaar gelijk is aan de Euribor op het moment van het sluiten van de overeenkomst verhoogd met 1 %, dus 2,5 % (1 % + 1,5 %). Hetzij, de bijkomende veronderstelling van artikel 4, § 3, derde lid, 9° van dit besluit dat de debetrentevoet voor de volledige duur van de overeenkomst gelijk is aan 2,5 %. Hetzij, 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL van 700/12 = 58,33 euro, verhoogd met de debetinteresten en kaartkosten, zoals in volgend aflossingsschema waarbij :
D1 = 69,78 of/ ou 700/12 + 700 * ((1+ 0,025)1/12 - 1) + 10;
D2 = 59,66 of/ ou 700/12 + 641,67 * ((1+ 0,025)1/12 - 1);
D3 = 59,53;
D4 = 59,41;
D5 = 59,29;
D6 = 59,17;
D7 = 59,05;
D8 = 58,93;
D9 = 58,81;
D10 = 58,69;
D11 = 58,57;
D12 = 58,45.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Voorbeeld 32 - Een voorbeeld ter verduidelijking van een kredietopening van onbepaalde duur, met een nulstellingsverplichting die niet korter is dan een jaar, met een driemaandelijkse betaling van interesten en een driemaandelijkse minimale kapitaalaflossing Een zelfde kredietopening als in voorbeeld 22 met dat verschil dat de kredietovereenkomst bepaalt dat het kapitaal wordt terugbetaald in driemaandelijkse aflossingen van 20 % van het verschuldigd blijvend saldo en dat ook de interesten driemaandelijks betaald worden.
Hetzij, een eenmalige onmiddellijke betaling van 20 euro dossierkosten zoals contractueel voorzien.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 1°, van dit besluit van een volledige en onmiddellijke kredietopneming van 2.500 euro.
Hetzij, de veronderstelling in artikel 4, § 3, derde lid, 5°, van dit besluit dat enkel het integraal en onmiddellijk opgenomen kredietbedrag over een termijn van een jaar wordt afgelost in gelijke maandelijkse bedragen, met name, 2.500/12 of 208,33 euro per maand.
Hetzij, 12 gelijke betalingstermijnen van een maand van 30,41667 dagen.
Hetzij, een driemaandelijkse betaling van interesten overeenkomstig artikel 4, § 3, derde lid, 5°, b), in fine van dit besluit, tegen 8 % op jaarbasis berekend op het verschuldigd blijvend saldo dat maandelijks met 208,33 euro afneemt.
Hetzij, een netto door de kredietgever ter beschikking gesteld bedrag in periode 0 van 2.500 - 20 = 2.480 euro.
De 12 hypothetische maandelijkse termijnbedragen DL kunnen verkregen worden op basis van een aflossingsschema, waarbij :
D1 = 208,33; of/ ou 2500/12;
D2 = 208,33;
D3 = 254,17; of/ ou 2500/12 + [(0,08/12)*(2500 + (2500-208,33) + (2500-208,33-208,33)];
D4 = 208,33;
D5 = 208,33;
D6 = 241,67;
D7 = 208,33;
D8 = 208,33;
D9 = 229,17;
D10 = 208,33;
D11 = 208,33;
D12 = 216,67.
De vergelijking is de volgende :
Voor de raadpleging van de tabel, zie beeld Gezien om te worden gevoegd bij ons besluit van 11 december 2012 tot wijziging van het koninklijk besluit van 4 augustus 1992 betreffende de kosten, de percentages, de duur en de terugbetalingsmodaliteiten van het consumentenkrediet.
ALBERT Van Koningswege : De Minister van Economie en Consumenten, J. VANDE LANOTTE De Minister van Financiën, S. VANACKERE